2003/072

Rapport

Verzoeker klaagt over de wijze waarop de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Haaglanden zijn klacht van 19 juni 2002 over de lange duur van de behandeling van het verzoek van 8 maart 2002 om ambtshalve advies ten behoeve van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv), heeft afgehandeld.

In dit kader klaagt verzoeker er met name over dat de vreemdelingendienst:

- naar aanleiding van de klacht geen passende maatregel in het vooruitzicht heeft gesteld;

- hem in het kader van de klachtbehandeling niet heeft gehoord.

Beoordeling

I. Ten aanzien van het niet-nemen van een passende maatregel op de klacht

1. Op 8 maart 2002 diende verzoekers gemachtigde bij de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Haaglanden een verzoek in tot verlening van ambtshalve advies ten behoeve van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verzoeker.

2. Op 19 juni 2002 diende verzoekers gemachtigde bij de vreemdelingendienst een klacht in over de lange duur van de behandeling van dit verzoek om advies.

3. Op 18 juli 2002 verklaarde de plaatsvervangend bureauchef van de vreemdelingendienst de klacht gegrond, omdat de vastgestelde behandeltermijn was verlopen. In zijn afdoeningsbrief deelde hij onder meer mee dat de behandeling van de aanvraag helaas vertraging had opgelopen. Dit was veroorzaakt door de hoge werkdruk bij de vreemdelingendienst. Er waren echter nog oudere aanvragen, dan de aanvraag van verzoeker. Daarom verzocht de bureauchef om nog enig geduld te betrachten. Een voorkeursbehandeling zou namelijk leiden tot verdere vertraging van andere aanvragen. Dit achtte de vreemdelingendienst niet behoorlijk. Het streven was om de aanvraag voor 1 oktober 2002 te hebben behandeld, aldus de bureauchef.

4. Vervolgens richtte verzoeker zich tot de Nationale ombudsman met een klacht over de wijze waarop de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Haaglanden zijn klacht van 19 juni 2002 had afgehandeld.

Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat de vreemdelingendienst geen passende maatregel heeft genomen naar aanleiding van de klacht over de lange duur van de behandeling van de mvv-aanvraag.

5. Het is een vereiste van adequate klachtbehandeling dat een bestuursorgaan naar aanleiding van een gegronde klacht maatregelen treft die gelet op de aard van de klacht passend zijn. Hierbij kan in geval van een gegronde klacht over de lange duur van de behandeling van een aanvraag worden gedacht aan het voortvarend voortzetten van de behandeling.

6. De korpsbeheerder deelde tijdens het onderzoek mee dat hij de klacht dat geen passende maatregel was genomen, niet gegrond acht, omdat aan verzoeker was meegedeeld dat ernaar werd gestreefd om de aanvraag vóór 1 oktober te hebben behandeld. Daarmee was een passende maatregel in het vooruitzicht gesteld.

7.1. Er is geen wettelijke termijn waarbinnen op een aanvraag tot verlening van een mvv moet worden beslist.

Op grond van de Awb (zie Achtergrond onder 2.) moet derhalve binnen acht weken een beslissing worden genomen, dan wel worden aangegeven binnen welke redelijke termijn de beschikking wel tegemoet kan worden gezien. Wanneer dit niet gebeurt, is de redelijke termijn overschreden.

De Staatssecretaris van Justitie heeft in de Vreemdelingencirculaire 2000, Hoofdstuk B1/1.1.2 (oud) een nadere invulling gegeven van het begrip redelijke termijn, en heeft bepaald dat de beslissing op een mvv-aanvraag moet worden genomen binnen drie maanden. (zie Achtergrond onder 1.)

7.2. In de Vreemdelingencirculaire 2000 in Hoofdstuk B1/1.1.2 (oud) was verder vermeld dat een referent in Nederland de mvv-procedure in gang kon zetten door bij de vreemdelingendienst ten behoeve van de vreemdeling een verzoek in te dienen om ambtshalve advies. Hieruit volgt dat de datum van het verzoek om een ambtshalve advies, de datum was waarop de mvv-procedure werd gestart, welke procedure binnen drie maanden diende te zijn afgerond met een beslissing door de Visadienst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, ondergebracht bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).

8. De vreemdelingendienst heeft verzoeker pas na bijna vier maanden, en nadat een klacht was ingediend, laten weten wanneer een beslissing kon worden verwacht.

Hiermee heeft de vreemdelingendienst gehandeld in strijd met genoemde artikelen 4.13 en 4.14 Awb, en, omdat niet is geadviseerd binnen drie maanden, ook met het daarover bepaalde in de Vreemdelingencirculaire 2000 (oud).

9. De vreemdelingendienst heeft verzoekers klacht over de lange duur van de behandeling van het verzoek om advies dan ook terecht aangemerkt als gegrond. Dit had vervolgens aanleiding moeten vormen tot het nemen van een passende maatregel. In dit verband lag het voor de hand dat de vreemdelingendienst de behandeling van de aanvraag voortvarend ter hand had genomen. In elk geval kon niet worden volstaan met de mededeling dat het advies op 1 oktober 2002, ruim drie maanden na indiening van de klacht, kon worden verwacht.

10. Daarnaast schiet de motivering voor het niet voortvarend ter hand nemen van de behandeling van verzoekers zaak te kort. Deze motivering hield in dat de zaak niet sneller kon worden behandeld omdat dit een voorkeursbehandeling zou betekenen, ten koste van andere oude zaken. Daarmee is echter een wezenlijk kenmerk van het klachtrecht miskend, namelijk dat een burger door het indienen van een klacht het betrokken bestuursorgaan ertoe kan brengen alsnog adequaat jegens hem te handelen. Dat de betrokkene daarmee in een voordeliger positie kan komen ten opzichte van andere burgers, is een onvermijdelijk uitvloeisel van dit aspect van het klachtrecht.

De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

II. Ten aanzien van het afdoen van de klacht in strijd met de klachtenregeling

1. Tot slot heeft verzoeker er over geklaagd dat de vreemdelingendienst in strijd met de eigen klachtenregeling de klacht op informele wijze heeft afgedaan zonder hem te horen.

2. Op grond van de klachtenregeling van het regionale politiekorps Haaglanden (zie Achtergrond onder 3.) worden klachten via de formele of via de informele procedure afgedaan. De informele procedure, beschreven in artikel 3 van de klachtenregeling, van toepassing op klachten van minder ernstige aard, houdt in dat de bureauchef een gesprek voert met de klager in aanwezigheid van de politieambtenaar waarover wordt geklaagd. Beiden moeten akkoord gaan met het volgen van de informele procedure. Vervolgens zendt de bureauchef een schriftelijke bevestiging van de informele afdoening aan verzoeker.

De formele procedure is beschreven in de artikelen 4 en 5 van de klachtenregeling. Deze procedure houdt in dat het onderzoek naar de klacht plaatsvindt onder toezicht van de onderdeelchef; dat de klager, de politieambtenaar waarover wordt geklaagd en eventuele getuigen worden gehoord; en dat het dossier via de bureauchef en de onderdeelchef naar de burgemeester wordt gezonden, die vervolgens de klacht afdoet.

3. Zoals de korpsbeheerder heeft erkend, is de klacht op dit punt gegrond. De oorzaak van het achterwege laten van hoor en wederhoor is gelegen in de vele klachten over de lange behandelduur van aanvragen. Om te voorkomen dat de zeer arbeidsintensieve formele klachtafhandelingsprocedure zou leiden tot nog grotere vertraging in de behandeling van de aanvragen, is ervoor gekozen om via een verkorte informele procedure de klachten af te handelen. De korpsbeheerder is van mening dat verzoeker hiermee niet in zijn belangen is geschaad, maar acht de klacht formeel bezien gegrond.

4. De plaatsvervangend bureauchef van de vreemdelingendienst heeft de klacht schriftelijk afgedaan, zonder verzoeker te horen, of hem om toestemming te vragen voor het volgen van de informele procedure. Door verzoeker niet te horen heeft de vreemdelingendienst een gedeelte van de informele procedure, zoals voorgeschreven in artikel 3. van de klachtenregeling, overgeslagen. Hiermee is gehandeld in strijd met de eigen klachtenregeling.

De onderzochte gedraging is ook op dit punt niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Haaglanden, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van Den Haag), is gegrond.

Onderzoek

Op 23 juli 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer S., ingediend door de heer mr. B. Hiddinga, advocaat te Den Haag, met een klacht over een gedraging van de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Haaglanden.

Op 19 juni 2002 had de gemachtigde namens verzoeker een klacht ingediend bij de vreemdelingendienst over de lange duur van de behandeling van het verzoek om ambtshalve advies ten behoeve van een machtiging tot voorlopig verblijf voor verzoeker. Naar aanleiding van de reactie van de vreemdelingendienst op de klacht, diende verzoekers gemachtigde namens verzoeker op 20 juli 2002 een verzoekschrift in bij de Nationale ombudsman. Op 25 juli 2002 informeerde een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman telefonisch bij de vreemdelingendienst naar de stand van zaken. De vreemdelingendienst liet daarop weten dat in deze zaak niet op korte termijn een oplossing in het vooruitzicht kon worden gesteld. Dit vormde voor de Nationale ombudsman aanleiding om het onderzoek schriftelijk voort te zetten.

Naar de gedraging van de vreemdelingendienst, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van Den Haag), werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

De reactie van verzoeker gaf aanleiding het verslag aan te vullen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 8 maart 2002 verzocht verzoekers echtgenote de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Haaglanden om ambtshalve advies te verlenen aan de Visadienst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, ondergebracht bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), ten behoeve van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verzoeker.

2. Op 19 juni 2002 diende verzoekers gemachtigde namens verzoeker een klacht in bij de vreemdelingendienst over de lange duur van de behandeling van dit verzoek om advies.

3. Op 20 juni 2002 zond de vreemdelingendienst de gemachtigde een ontvangstbevestiging, waarin was vermeld dat een week na deze ontvangstbevestiging contact met hem zou worden opgenomen, en dat de klachtenregeling voorschreef dat een klacht binnen negen weken na registratie moest zijn afgehandeld.

4. Op 18 juli 2002 gaf de plaatsvervangend bureauchef van de vreemdelingendienst de volgende reactie op de klacht:

“…Procedureel / inhoudelijk:

De Vreemdelingenpolitie Haaglanden heeft te maken met een zeer hoge werkdruk. Dit heeft helaas geleid tot achterstanden bij het verwerken van de aanvragen. Dat is niet alleen in de regio Haaglanden het geval. Ook andere vreemdelingendiensten in het land kampen met dezelfde problematiek. De Nationale Ombudsman stelt op dit moment een onderzoek in naar de oorzaken hiervan. Voor zover mogelijk worden op dit moment maatregelen tot capaciteitsverhoging door ons genomen.

Uw aanvraag heeft helaas ook vertraging opgelopen. Behandeling vindt plaats op basis van de datum van binnenkomst van de aanvraag. Daar er nog oudere aanvragen dan de uwe behandeld moeten worden, vragen wij u nog enig geduld te betrachten. Een voorkeursbehandeling van uw aanvraag naar aanleiding van uw klacht zou immers leiden tot verdere vertraging van andere aanvragen. Het korps Haaglanden vindt dat niet behoorlijk.

We streven ernaar uw aanvraag voor 1 oktober 2002 te hebben behandeld.

Daar wij de vastgestelde behandeltijd hebben overschreden, is uw klacht gegrond.

Indien u zich niet kunt vinden in deze schriftelijke conclusie met betrekking tot uw klacht, kunt u de klacht alsnog via de formele procedure laten behandelen.

U dient dit binnen 3 weken na ontvangst van deze brief schriftelijk aan mij kenbaar te maken…”

B. Standpunt verzoeker

1. Het standpunt van verzoeker is weergegeven onder Klacht.

2. Verder deelde verzoekers gemachtigde in het verzoekschrift onder meer nog het volgende mee:

“Dat in tegenstelling tot hetgeen toegezegd wordt in de ontvangstbevestiging geen contact met mij is opgenomen is al zo gewoongoed geworden dat ik mij daar niet meer druk om maak.

Waar ik het niet mee eens ben is de wijze van afdoening door de korpschef en de manier waarop de behandeltijd, of liever de wachttijd, wordt opgerekt tot in elk geval 1 oktober 2002.

De korpschef verschuilt zich achter de zeer hoge werkdruk. Dat argument kan mogelijk enige tijd geldig zijn maar niet sinds 1994 toen de mvv-plicht werd ingevoerd. Ook toen was het argument al dat er zo'n groot aanbod was dat hier niet snel op beslist kon worden. Elke organisatie die zichzelf respecteert zou afdoende maatregelen hebben getroffen. Bij de overheid is dat kennelijk niet nodig (…). Bij invoering van het wettelijk verplicht worden van de machtiging voor voorlopig verblijf eind 1998 heeft de toenmalige Staatssecretaris van Justitie in de Tweede Kamer toegezegd dat binnen drie maanden beslist zou worden. Ook toen werden net als nu maatregelen in het vooruitzicht gesteld om de achterstanden in te lopen en binnen een redelijke termijn te beslissen. Ik constateer dat dit in een aantal politiedistricten aardig gelukt is, maar in de districten waarin de grote steden zijn gelegen niet.

Mijn cliënten, maar zij niet alleen zoals de korpschef terecht opmerkt, hebben het ongeluk dat zij onder een politiedistrict vallen waar inefficiënt wordt gewerkt door bovendien te weinig goed-opgeleide krachten.

Inefficiënt omdat men niet in staat is om prioriteiten te stellen, terwijl ik in mijn klacht heb aangegeven dat aan alle voorwaarden wordt voldaan en mijn cliënte voorrang verdient omdat zij een ten tijde van de aanvraag 3-jarig kind alleen moet opvoeden terwijl zij een volledige baan heeft.

Te weinig krachten omdat in andere districten wel volgens aanvaardbare termijnen wordt gewerkt.

Mijn cliënten dienen niet de dupe te worden van de ontoereikendheid van de getroffen? maatregelen. De schaarse middelen worden kennelijk niet ingezet waar zij nodig zijn.

Ik beklaag mij over het niet-tijdig beslissen op de aanvraag en het niet-horen in het kader van de klachtbehandeling door de korpschef.”

C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden

1. De reactie van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden van 10 oktober 2002 op de klacht houdt onder meer het volgende in:

“Ik heb de chef van het bureau Vreemdelingenpolitie gevraagd te informeren over de door u vastgestelde klachtelementen. Ik heb kennisgenomen van zijn reactie d.d. 26 september jl. (zie hierna, onder 2.; N.o.).

Kortheidshalve verwijs ik naar de inhoud van die brief. Ik kan mij daar grotendeels in vinden. Ik wil daarbij toch nog graag het volgende opmerken:

Ten aanzien van:

1. De betreffende bureauchef heeft de brief d.d. 19 juni jl., die de raadsman (gemachtigde verzoeker; N.o.) namens de klager heeft gericht aan de Vreemdelingendienst, opgevat als een klacht over het optreden van ambtenaren van het korps Haaglanden. Klachten als onderhavige kunnen, gezien de strekking van de klachtenregeling Haaglanden indien zij minder ernstig van aard zijn via de informele procedure worden behandeld en afgedaan. Bij een dergelijke behandeling dient de klager gehoord te worden. In casu is dat niet gebeurd. Het een en ander is echter ingegeven door de hoge werkdruk bij het bureau Vreemdelingenpolitie. Gezien de achtergrond van hoor en wederhoor is dat niet correct. Het is gezien het feit dat de inhoud van de brief verder geen onduidelijkheden bevatte mijns inziens wel begrijpelijk. Dit laat onverlet dat ik van mening ben dat dit klachtelement gegrond is.

2. Het korps Haaglanden is niet het bestuursorgaan dat een machtiging tot voorlopig verblijf afgeeft. Zij geeft slechts een advies aan het Ministerie van Justitie, met name de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND). Gezien de vorenstaande procedure kan het korps Haaglanden dus formeel geen (definitieve) maatregel in het vooruitzicht stellen. Het korps streeft in het algemeen, maar ook in casu naar het zo spoedig mogelijk formuleren en verzenden van een advies aan de IND.

Verder sluit ik mij aan bij de toelichting en de beslissing die de bureauchef heeft gegeven.”

2. Bij de reactie van de korpsbeheerder bevond zich als bijlage de reactie van de chef van het bureau Vreemdelingenpolitie van 26 september 2002, waarnaar de korpsbeheerder in zijn reactie had verwezen. Deze reactie hield onder meer het volgende in:

“De klacht betreft met name dat:

1. klager niet is gehoord in het kader van de klachtenbehandeling,

2. er geen passende maatregel in het vooruitzicht is gesteld.

Ad.1:

Door de hoge werkdruk is er sprake van grote achterstanden bij de Vreemdelingenpolitie. Een groot aantal verzoekers van een machtiging tot voorlopig verblijf heeft een klacht ingediend vanwege de lange behandelduur van hun aanvraag. Om te voorkomen dat de zeer arbeidsintensieve formele klachtafhandeling procedure leidt tot grotere vertraging in de behandeling van de aanvragen, is er voor gekozen in 1e instantie via een verkorte, informele procedure de klachten af te handelen.

Daarbij komt het slechts sporadisch voor dat klager nader gehoord wordt. Klager wordt er wel op geattendeerd dat hij recht heeft op een formele behandeling van zijn klacht. Hij wordt verzocht mij dat binnen 3 weken, na de informele afhandeling, te laten weten. De ervaringen met deze werkwijze zijn positief. Bij hoge uitzondering komt het voor dat klagers daar geen genoegen mee nemen. Mij is niet gebleken dat het niet horen van klager, zijn belangen in deze heeft geschaad. Zijn klacht daarover acht ik echter, formeel gezien, gegrond.

Ad.2.

In de brief aan klager is hem medegedeeld dat het streven erop gericht is zijn aanvraag voor 1 oktober 2002, behandeld te hebben. Daarmee is aan hem een passende maatregel in het vooruitzicht gesteld. Hoewel wij daartoe voorrang hebben moeten verlenen aan klager, boven aanvragers die reeds langer op behandeling van hun aanvraag wachten, ziet het er thans niet naar uit dat vermeld streven haalbaar zal zijn. Aangezien er een redelijk vermoeden bestaat dat klager niet de juiste informatie heeft verschaft, zal een en ander nader moeten worden onderzocht.

Op grond van het vorenstaande acht ik dit klachtpunt ongegrond.”

D. Reactie verzoeker

1. Verzoeker reageerde via zijn gemachtigde op 3 november 2002 onder meer als volgt op de informatie van de korpsbeheerder:

“Ad 1.

Het horen in de klachtprocedure is een essentieel onderdeel van de procedure.

Voor beide partijen is het horen van groot belang. Niet alleen voor het uitwisselen van gegevens die een rol hebben gespeeld bij het ontstaan van een klachtwaardige situatie en de klacht zelf, maar ook voor een laatste controle van de feiten, en het overleggen omtrent een te nemen maatregel.

De hoge werkdruk wordt al sinds 1994 als argument gehanteerd en als zodanig zo niet ongeloofwaardig dan in elk geval onvoldoende.

Ad 2.

Meegedeeld is dat het streven erop gericht was om op 1 oktober 2002 de adviesaanvraag behandeld te hebben. Die datum was, gezien de datum van aanvraag en de door de Staatssecretaris van Justitie in het vooruitzicht gestelde behandelingsduur, niet aanvaardbaar. Het argument dat andere aanvragers door het verlenen van voorrang benadeeld worden komt in een eigenaardig daglicht te staan nu bekend is geworden dat in het kader van de overgang van Vreemdelingendienst naar de Visadienst structureel voorrang is gegeven aan de aanvragen van de laatste maanden boven de werkvoorraad die uit het begin van dit jaar dateert.

Als klap op de vuurpijl wordt nu aangevoerd dat er een redelijk vermoeden bestaat dat klager niet de juiste informatie heeft verstrekt, waardoor (als straf voor het klagen?) nog langer gewacht moet worden.

Er is in mijn dossier geen enkele aanwijzing dat er waar dan ook onjuiste informatie is verschaft.

De via mij verstrekte gegevens zijn feitelijk van aard en zijn gemakkelijk controleerbaar. Klager is niet geconfronteerd met de vermeende onjuiste gegevens.”

2. Op 29 januari 2003 voegde verzoekers gemachtigde aan zijn reactie toe dat verzoekers partner als referent op 30 januari 2003 nader zou worden gehoord door de vreemdelingendienst in het kader van het in de brief van 26 september 2002 aangekondigde nadere onderzoek. Verzoekers gemachtigde was van mening dat dit nadere onderzoek veel eerder had moeten plaatsvinden.

Verzoekers gemachtigde zond op 1 maart 2003 het proces-verbaal van het verhoor toe, met de mededeling dat de mvv nog niet was verleend.

Achtergrond

1. De aanvraag tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv)

1.1. De vreemdelingencirculaire 2000, hoofdstuk B1/1.1.1 tot en met B1/1.1.5, met betrekking tot de procedure inzake de aanvraag tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) (oud).

1.1.1 Achtergrond

De machtiging tot voorlopig verblijf is in artikel 1, onder h, Vreemdelingenwet als volgt omschreven: het door een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van herkomst of in het land van bestendig verblijf dan wel het door het Kabinet van de Gouverneur van de Nederlandse Antillen of door het Kabinet van de Gouverneur van Aruba aldaar, na voorafgaande machtiging van Onze Minister van Buitenlandse Zaken, afgegeven visum voor een verblijf van langer dan drie maanden.

Een vreemdeling die zich naar Nederland wil begeven voor een verblijf van langer dan drie maanden moet in beginsel in het bezit zijn van een geldig document voor grensoverschrijding, voorzien van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf, welke hij heeft aangevraagd bij en welke hem is verstrekt door de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van zijn herkomst of het land van zijn bestendig verblijf. (…)

De machtiging tot voorlopig verblijf is een nationaal visum. De bevoegdheid tot afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf ligt bij de Minister van Buitenlandse Zaken. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft in een groot aantal gevallen van zijn bevoegdheid mandaat verleend aan het hoofd van de Visadienst. Als hoofd van de Visadienst is aangewezen het hoofd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

1.1.2 De procedure

(…)

De aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf wordt ingediend bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van herkomst of bestendig verblijf. De vreemdeling wacht de uitkomst van de aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf af in het land van herkomst of bestendig verblijf. Een machtiging tot voorlopig verblijf kan dan ook niet door de vreemdeling in Nederland worden aangevraagd. Ter voorkoming van het omzeilen van het vereiste te beschikken over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf wordt een aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf afgewezen indien de vreemdeling zich in Nederland bevindt.

Er bestaat overigens wel de mogelijkheid dat een referent in Nederland de mvv-procedure in gang zet door ten behoeve van de vreemdeling bij de korpschef van de politieregio waaronder de gemeente valt waar de vreemdeling wil verblijven, een verzoek in te dienen om ambtshalve te bezien of aan de vreemdeling, die zich in het land van herkomst of bestendig verblijf bevindt, een machtiging tot voorlopig verblijf kan worden verleend (zie B1/1.1.4).

(…)

Voor mvv-aanvragen is er geen wettelijke beslistermijn. De beslissing moet genomen worden binnen een redelijke termijn. Die termijn bedraagt drie maanden. In elk geval wordt binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag bericht binnen welke termijn een beslissing kan worden verwacht (artikel 4:14 Algemene wet bestuursrecht). (…)

1.1.4 Referentprocedure

(…)

Indien er geen mvv-aanvraag voor advies is toegezonden, kan de korpschef in bepaalde gevallen adviseren omtrent de afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf.

Positief advies

De korpschef adviseert inzake de afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf, indien een hier te lande verblijvende persoon (de referent) de korpschef verzoekt om de vreemdeling in het buitenland een machtiging tot voorlopig verblijf te doen verlenen. (…)

Indien op grond van de hier te lande verstrekte gegevens in beginsel geen bezwaar tegen het verblijf van de vreemdeling bestaat, worden degene die de aanvraag en behoeve van die vreemdeling heeft gedaan én de korpschef bij wie deze aanvraag is gedaan, hieromtrent ingelicht. Het hoofd van de Visadienst machtigt in dit geval de desbetreffende diplomatieke vertegenwoordiging van Nederland in het buitenland om een machtiging tot voorlopig verblijf af te geven wanneer de betrokken vreemdeling daartoe een aanvraag indient.”

2. Algemene wet bestuursrecht

2.1. Artikel 4:13

“1. Een beschikking dient te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.

2. De in het eerste lid bedoelde redelijke termijn is in ieder geval verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven, noch een kennisgeving als bedoeld in artikel 4:14, derde lid, heeft gedaan.”

2.2. Artikel 4:14

“1. Indien een beschikking niet binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn kan worden gegeven, deelt het bestuursorgaan dit aan de aanvrager mede en noemt het daarbij een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

2. Het eerste lid is niet van toepassing indien het bestuursorgaan na het verstrijken van de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn niet langer bevoegd is.

3. Indien, bij het ontbreken van een bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn, een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, stelt het bestuursorgaan de aanvrager daarvan in kennis en noemt het daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.”

3. De klachtenregeling van het regionale politiekorps Haaglanden

Artikel 3

“Informele procedure

1. Een klacht die bij eerste kennisneming kan worden beschouwd als een klacht van minder ernstige aard wordt in beginsel behandeld door het verduidelijken van het politieoptreden, het rechtzetten van feiten of een bemiddelingspoging. De bureauchef belegt daartoe een gesprek met de klager in aanwezigheid van de politieambtenaar. Indien uit dit gesprek en/of de eerste informatievergaring blijkt dat aan de klacht een groter gewicht moet worden toegekend wordt de formele procedure gevolgd. De klager en de politieambtenaar moeten akkoord gaan met het volgen van de informele procedure.

2. Wanneer de klacht is behandeld in het kader van de informele procedure zendt de bureauchef na afsluiting daarvan de klager een schriftelijke bevestiging van de afdoening van de klacht. In dit bericht wordt de klager gewezen op de mogelijkheid om de klacht alsnog door middel van de formele procedure te laten behandelen, indien hij het oneens is met de informele afdoening.

3. De bureauchef zendt daarna het klachtdossier naar de onderdeelschef. De bureauchef zendt een kopie van de brief aan klager naar de burgemeester en de hoofdofficier van justitie.”

Artikel 4

“Formele procedure in eerste aanleg, het onderzoek

1. Het onderzoek naar de klacht is de verantwoordelijkheid van de burgemeester. Het onderzoek vindt plaats onder toezicht van de onderdeelschef.

2. De bureauchef belast een leidinggevende met het onderzoek.

3. De onderzoeker neemt contact op met de klager. Hij vraagt om een toelichting op de klacht en informeert de klager omtrent de stappen in de procedure.

(…)

5. De onderzoeker hoort de politieambtenaar en getuigen en verzamelt relevante informatie.

6. Hij hoort de klager opnieuw in het geval de lezing omtrent de gebeurtenissen van de politieambtenaar afwijkt van die van de klager. Hij stelt de klager op de hoogte van deze lezing en stelt hem in de gelegenheid hierop te reageren.

7. Hij legt zijn bevindingen vast in een rapport dat hij aanbiedt aan de bureauchef.

8. De bureauchef zendt het dossier voorzien van zijn advies en een concept-antwoordbrief aan de klager naar de onderdeelschef.

9. De onderdeelschef zendt het dossier voorzien van zijn advies en de concept-antwoordbrief naar de burgemeester.”

Artikel 5

“Formele procedure in eerste aanleg, de afdoening

1. Afdoening van de klacht in eerste aanleg geschiedt door de burgemeester.”

Instantie: Vreemdelingendienst van regiopolitie Haaglanden

Klacht:

Wijze van klachtafhandeling over lange behandelingsduur van verzoek om ambtshalve advies t.b.v. machtiging tot mvv; geen passende maatregel in vooruitzicht gesteld; niet gehoord in kader van klachtbehandeling .

Oordeel:

Gegrond