Verzoeker klaagt erover dat de Belastingdienst/Particulieren Hengelo (sinds 1 januari 2003 onderdeel van de Belastingdienst/Oost) weigert het bedrag van de voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting 2000 te storten op de rekening waarop de Belastingdienst ook de termijnen van de voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting 2001 stort. Zij stelt dat zij ervan mocht uitgaan dat de Belastingdienst, nadat zij dit nummer had opgegeven, geen gebruik meer zou maken van een eerder opgegeven rekeningnummer. Zij is van mening dat haar in dit verband niet valt aan te rekenen dat zij dit oude, door de Belastingdienst op het aangiftebiljet inkomstenbelasting 2000 vermelde rekeningnummer niet nogmaals heeft gewijzigd.
Beoordeling
1. Verzoekster heeft eind november 2000 bij de Belastingdienst/Particulieren Hengelo (hierna: de Belastingdienst) een verzoek gedaan om een voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting 2001. Op de aanvraag vermeldde zij een rekeningnummer als nummer waarop zij deze teruggaaf wenste te ontvangen. De Belastingdienst heeft de bedragen van deze voorlopige teruggaaf overgemaakt op dit door verzoekster genoemde rekeningnummer vanaf januari 2001.
2. Op 21 maart 2001 heeft verzoekster haar aangifte inkomstenbelasting 2000 bij de Belastingdienst ingediend. Op het toegezonden biljet had de Belastingdienst het in zijn bestand voorkomende rekeningnummer van verzoekster afgedrukt. Dit was een ander nummer dan het nummer dat verzoekster had vermeld op het onder 1. bedoelde verzoek om een voorlopige teruggaaf 2001. Van de mogelijkheid om een ander rekeningnummer voor een eventuele teruggaaf op te geven, heeft verzoekster geen gebruik gemaakt.
3. De aangifte over het jaar 2000 leidde tot een teruggaaf. Met dagtekening 24 april 2001 heeft de Belastingdienst verzoekster een negatieve voorlopige aanslag 2000 opgelegd. Het bedrag van de daaruit voortvloeiende voorlopige teruggaaf heeft de Belastingdienst overgemaakt op het in zijn bestand voorkomende rekeningnummer van verzoekster dat ook op het aangiftebiljet was afgedrukt. Deze rekening was op het moment van de storting door de Belastingdienst niet meer bij verzoekster in gebruik maar bij haar ex-echtgenoot.
Op verzoeksters verzoek het bedrag alsnog aan haar over te maken liet de Belastingdienst weten dat hij zonder succes had geprobeerd het bedrag terug te vorderen van de ex-echtgenoot en dat de zaak hiermee voor hem was afgedaan. De Belastingdienst stelde zich daarbij op het standpunt dat hem niets viel te verwijten.
Met dagtekening 18 juni 2002 werd de definitieve aanslag inkomstenbelasting 2000 vastgesteld. Op deze aanslag moest verzoekster als gevolg van een correctie van de Belastingdienst op de ingediende aangifte een groot deel van de verleende voorlopige teruggaaf over 2000 terugbetalen.
4. Verzoekster klaagt er over dat de Belastingdienst niet bereid is het bedrag van de voorlopige teruggaaf over het jaar 2000 alsnog te storten op de rekening die zij heeft opgegeven bij het verzoek om een voorlopige teruggaaf over 2001. Zij stelt dat zij er op mocht vertrouwen dat de Belastingdienst dit nummer ook zou gebruiken voor de voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting 2000 in april 2001, nu de Belastingdienst dit nummer al vanaf januari 2001 gebruikte voor de voorlopige teruggaaf over het jaar 2001.
5. De Staatssecretaris van Financiën stelt zich op het standpunt dat verzoekster er niet van mocht uitgaan dat de Belastingdienst het door haar voor de voorlopige teruggaaf 2001 opgegeven rekeningnummer ook zou gebruiken voor de teruggaaf naar aanleiding van de ingediende aangifte inkomstenbelasting 2000. De Staatssecretaris wijst er op dat de Belastingdienst bewust de mogelijkheid heeft gecreëerd om de maandelijkse termijnen van een voorlopige teruggave over het lopende jaar te doen storten op een andere rekening dan die waarop overige teruggaven, zoals die naar aanleiding van een aangiftebiljet worden gestort. De Staatssecretaris citeert in dit verband uit de toelichting bij het verzoek om een voorlopige teruggave over het lopende jaar waarin expliciet wordt aangegeven dat het opgeven van een (afwijkend) rekeningnummer bij zo een verzoek er niet toe leidt dat ook de hiervoor bedoelde overige teruggaven op die rekening zullen worden gestort.
6. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:34 Burgerlijk Wetboek (zie Achtergrond) kan de Belastingdienst verzoekster alleen tegenwerpen dat hij met de storting op de rekening die inmiddels in gebruik was bij een derde, namelijk verzoeksters ex-echtgenoot, bevrijdend heeft betaald indien hij op redelijke gronden heeft mogen aannemen dat de ontvanger van de betaling daartoe gerechtigd was of dat uit andere hoofde aan hem of haar moest worden betaald. Hiervan kan onder de omstandigheden van het geval alleen sprake zijn indien de Belastingdienst op redelijke gronden mocht aannemen dat de rekening waarop hij het bedrag van de voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting 2000 heeft gestort, ten tijde van die storting op naam stond van verzoekster. Dit betekent dat de Belastingdienst ten tijde van die storting te goeder trouw moet zijn geweest als omschreven in artikel 3:11 Burgerlijk Wetboek (zie Achtergrond), dat wil zeggen dat de Belastingdienst niet wist en ook niet behoefde te weten dat het rekeningnummer niet meer bij verzoekster in gebruik was.
7. Tijdens het onderzoek is niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan moet worden aangenomen dat de Belastingdienst wist dat het door hem voor de voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting 2000 gebruikte rekeningnummer niet meer bij verzoekster in gebruik was.
Nu de Belastingdienst dit nummer voorts op de toegezonden aangifte 2000 heeft afgedrukt, en verzoekster geen gelegenheid heeft gemaakt van de eveneens op die aangifte geboden mogelijkheid om voor eventuele teruggaven een ander nummer op te geven, kan ook niet gezegd worden dat de Belastingdienst had moeten weten of begrijpen dat het nummer niet meer bij haar in gebruik was. Door zijn handelwijze heeft de Belastingdienst gedaan wat van hem verwacht mocht worden om de juistheid van dit nummer te verifiëren en mocht de Belastingdienst van die juistheid uitgaan.
8. Op grond van de argumenten die de Staatssecretaris daarvoor heeft aangevoerd en die hierboven onder 5. zijn weergegeven, mocht verzoekster er ook niet op vertrouwen dat de Belastingdienst het door haar opgegeven nummer voor de voorlopige teruggaaf 2001 eveneens zou gebruiken voor teruggaven naar aanleiding van het aangiftebiljet 2000. Met name de door de Staatssecretaris geciteerde inhoud van de toelichting bij het verzoek voorlopige teruggave liet geen enkele ruimte voor twijfel over de reikwijdte van het door haar opgegeven nummer.
Dit betekent dat de Belastingdienst de teruggaaf inkomstenbelasting 2000 te goeder trouw heeft gestort op het bij hem bekende rekeningnummer en dat de Belastingdienst daarmee bevrijdend heeft betaald. De Belastingdienst kon derhalve in redelijkheid weigeren het bedrag opnieuw te storten, op de door verzoekster gewenste rekening.
De onderzochte gedraging is behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van de Belastingdienst/Particulieren Hengelo (sinds 1 januari 2003 onderdeel van de Belastingdienst/Oost), die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Financiën, is niet gegrond.
Onderzoek
Op 5 augustus 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw K. te Raalte, met een klacht over een gedraging van de Belastingdienst/Particulieren Hengelo (hierna: de Belastingdienst).
Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Financiën, werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de Belastingdienst de gelegenheid geboden op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de Minister van Financiën de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven.
Vervolgens werd verzoekster in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De Belastingdienst deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
De reactie van verzoekster gaf aanleiding het verslag op een enkel punt te wijzigen.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Verzoekster is gescheiden. Eind november 2000 verzocht zij de Belastingdienst om een Voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting 2001. Op haar aanvraag vermeldde zij het rekeningnummer (hierna: rekening x; N.o.) waarop zij de maandelijkse termijnen van de voorlopige teruggaaf wenste te ontvangen.
2. Met dagtekening 15 januari 2001 ontving zij een Voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting 2001. Vanaf januari 2001 ontving zij de termijnen van deze Voorlopige teruggaaf op de door haar opgegeven rekening x.
3. Met dagtekening 24 april 2001 ontving verzoekster een Voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting 2000. Deze Voorlopige teruggaaf werd aan haar verleend als gevolg van het door haar in maart 2001 ingediende aangiftebiljet over 2000. Op dit aangiftebiljet had de Belastingdienst het rekeningnummer (hierna rekening y; N.o.) afgedrukt dat in zijn bestand voorkwam als rekeningnummer waarop belastingteruggaven voor verzoekster konden worden gestort. Op het aangiftebiljet werd verzoekster de gelegenheid geboden een ander rekeningnummer te vermelden als de rekening waarop een eventuele teruggaaf moest worden gestort. Zij diende haar aangifte echter langs elektronische weg in en van de geboden gelegenheid om het rekeningnummer te wijzigen heeft verzoekster daarbij geen gebruik gemaakt.
4. In een brief van 29 oktober 2001 schreef verzoekster de Belastingdienst het volgende:
“…In uw schrijven van 24 april 2001, over de voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting en premieheffing volksverzekering 2000, geeft u aan een bedrag van f 1.802,- terug te zullen storten. Tot op heden heb ik het bedrag nog niet van u ontvangen op mijn girorekening (x; N.o.).
Sinds april (bedoeld is januari; N.o.) j.l. ontvang ik wel de voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting en premie volksverzekering 2001.
Ik hoop zo spoedig mogelijk het bedrag, over het jaar 2000, van u te ontvangen..”
5. In een brief van eveneens 29 oktober 2001 antwoordde de Belastingdienst met het volgende:
“…Naar aanleiding van het indienen van uw belastingaangifte over het jaar 2000 ontving u de voorlopige aanslag inkomstenbelasting-premieheffing met aanslagnummer (…)H00 met een terug te ontvangen bedrag ad f 1.802,-.
Dit bedrag werd door de Belastingdienst overgemaakt op het in mijn administratie vermeld staande nummer (y; N.o.).
Door u werd niet tijdig aangegeven dat dit rekeningnummer gewijzigd moest worden waardoor het bedrag werd ontvangen door uw ex-echtgenoot.
De Belastingdienst is hieraan niet schuldig. Er is getracht met uw ex-echtgenoot een betalingsregeling te treffen, echter dit is mislukt mede ook vanwege de te lange duur van een eventuele regeling.
Voor de Belastingdienst is deze zaak nu afgedaan.
Ik adviseer u nu zelf stappen te ondernemen tegen de (ex-echtgenoot; N.o.)…”
6. In een brief van 15 mei 2002 deelde de Belastingdienst verzoekster mee dat hij haar aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2000 had beoordeeld en dat deze beoordeling had geleid tot het voornemen een correctie ter grootte van f 1.488,- aan te brengen op het door haar aangegeven belastbare inkomen.
7. Met dagtekening 18 juni 2002 ontving verzoekster de definitieve aanslag inkomstenbelasting over het jaar 2000. De aanslag vermeldt een bij te betalen bedrag van f 1.344,- (€ 610).
8. In een brief van 1 juli 2002 schreef verzoekster de Belastingdienst het volgende:
“…Conform de Voorlopige teruggaaf 2000 Inkomstenbelasting en Premie volksverzekeringen heb ik een recht op teruggaaf van fl. 1.802,-. (gedateerd op 24 april 2001)
Mijn echtscheiding is in maart 2001 ingeschreven in het Register van de Burgerlijke Stand. Op 15 januari 2001 heb ik op mijn girorekening (x; N.o.) een betaling van de Belastingdienst ten bedrage van fl. 507,- ontvangen. (…)
Ik bestrijd derhalve dat mijn rekeningnummer niet tijdig bij de Belastingdienst bekend was. Ik stel me dan ook op het standpunt, dat de uitbetaling van fl. 1.802,- aan mij dient te geschieden, aangezien ik recht heb op de teruggaaf. U erkent dit ook impliciet, daar u reeds geprobeerd hebt een betalingsregeling met mijn ex-echtgenoot te treffen. De gevolgen van het mislukken daarvan kunt u niet op mij afschuiven.
Ik verzoek u vriendelijk het mij toekomende bedrag zo spoedig mogelijk aan mij over te maken op rekeningnummer (x; N.o.). …”
9. In een brief van 16 juli 2002 antwoordde de Belastingdienst met het volgende:
“…Aan uw verzoek kan ik niet voldoen.
De reden daarvoor is, dat u op uw aangiftebiljet inkomstenbelasting 2000 het daarop vermelde rekeningnummer niet hebt gewijzigd.
Dat daarnaast op uw verzoek de voorlopige teruggaaf over het jaar 2001 op een andere rekening wordt overgemaakt, dan die op het aangiftebiljet staat, doet daaraan niets af.
In beide gevallen voldoet de Belastingdienst aan uw verzoek.
Wanneer achteraf blijkt dat een van beide rekeningen niet juist is, kunt u dit de Belastingdienst niet tegenwerpen. De Belastingdienst heeft in dat geval, zoals de wet dat noemt, “bevrijdend betaald”.
Wanneer blijkt dat buiten de schuld van de Belastingdienst om, zoals in uw geval, een teruggaaf bij iemand anders terecht komt, dan bij degene waarvoor deze bestemd is, verleent de Belastingdienst hand- en spandiensten om dit te herstellen. Werkt de niet-rechthebbende echter niet mee, dan houden voor de Belastingdienst de mogelijkheden op en zal de rechthebbende richting niet-rechthebbende zelf actie dienen te ondernemen. Aan deze medewerking zijn verder geen rechten te ontlenen…”
B. Standpunt verzoeker
Voor het standpunt van verzoekster wordt verwezen naar de klachtomschrijving onder Klacht.
Naar aanleiding van het toegezonden verslag van bevindingen liet verzoekster telefonisch weten dat zij de aangifte inkomstenbelasting 2000 in elektronische vorm had ingediend.
C. Standpunt Staatssecretaris van Financiën
De Staatssecretaris van Financiën reageerde mede namens de Belastingdienst op de klacht in een brief van 26 november 2002. De Staatssecretaris liet het volgende weten:
“…(Verzoekster; N.o.) stelt (…) dat zij er, vanaf het moment dat zij (het) nieuwe rekeningnummer had opgegeven, op mocht vertrouwen dat de Belastingdienst geen gebruik meer zou maken van het eerder door haar opgegeven rekeningnummer.
Het is echter binnen de gegevensadministratie van de Belastingdienst mogelijk meerdere bankrekeningen te doen gebruiken voor door de Belastingdienst uit te betalen bedragen. Het komt voor dat belastingplichtigen er de voorkeur aan geven de termijnen van de voorlopige teruggave op een ander rekeningnummer te laten uitbetalen dan op het rekeningnummer dat bij de Belastingdienst bekend is voor andere teruggaven, bijvoorbeeld naar aanleiding van de aangifte. Die mogelijkheid wordt ook geboden.
Bij de toelichting op de vragen bij het verzoek om de voorlopige teruggave is in dat kader (op bladzijde 5 (…)) het volgende vermeld:
“Als u een ander rekeningnummer opgeeft dan op het formulier staat, gebruikt de Belastingdienst dit rekeningnummer alleen voor de uitbetaling van de voorlopige teruggaaf. Het nummer wordt niet gebruikt voor andere belastingaanslagen of teruggaven. Wilt u ook voor deze belastingaanslagen of teruggaven een ander rekeningnummer opgeven, dan moet u hiervoor een aparte brief sturen naar de eenheid van de Belastingdienst waaronder u valt.“
De Belastingdienst heeft een als in de toelichting bedoelde brief niet ontvangen. Het verzoek om de voorlopige teruggave over 2001 is ingediend op 28 november 2000. Later, op 21 maart, heeft (verzoekster; N.o.) de aangifte over het 2000 ingediend. Op die aangifte is als bankrekeningnummer voor eventueel uit te betalen bedragen het “oude” nummer vermeld. (Verzoekster; N.o.) heeft dat nummer niet gewijzigd. De Belastingdienst is er derhalve van uit gegaan dat (verzoekster; N.o.) het bij de Belastingdienst reeds eerder bekende rekeningnummer wilde (blijven) gebruiken voor andere belastingaanslagen of teruggaven…”
Achtergrond
Burgerlijk Wetboek
Artikel 3:11
“Goede trouw van een persoon, vereist voor enig rechtsgevolg, ontbreekt niet alleen, indien hij de feiten of het recht, waarop zijn goede trouw betrekking moet hebben, kende, maar ook indien hij ze in de gegeven omstandigheden behoorde te kennen. Onmogelijkheid van onderzoek belet niet dat degene die goede reden tot twijfel had, aangemerkt wordt als iemand die de feiten of het recht behoorde te kennen.”
Artikel 6:34, eerste lid:
“De schuldenaar die heeft betaald aan iemand die niet bevoegd was de betaling te ontvangen, kan aan degene aan wie betaald moest worden, tegenwerpen dat hij bevrijdend heeft betaald, indien hij op redelijke gronden heeft aangenomen dat de ontvanger der betaling als schuldeiser tot de prestatie gerechtigd was of dat uit anderen hoofde aan hem moest worden betaald.”
Artikel 6:114
“1. Bestaat in een land waar de betaling moet of mag geschieden ten name van de schuldeiser een rekening, bestemd voor girale betaling, dan kan de schuldenaar de verbintenis voldoen door het verschuldigde bedrag op die rekening te doen bijschrijven, tenzij de schuldeiser betaling op die rekening geldig heeft uitgesloten.
2. In het geval van het vorige lid geschiedt de betaling op het tijdstip waarop de rekening van de schuldeiser wordt gecrediteerd.”