2003/024

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat de Raad voor Rechtsbijstand als voorwaarde heeft gesteld voor het instellen van een onderzoek naar zijn klacht over de toevoeging die aan zijn (ex­)echtgenote is verleend, dat hij ermee akkoord gaat dat zijn naam aan zijn (ex­)echtgenote bekend zal worden gemaakt.

Beoordeling

1. Verzoeker is verwikkeld in een echtscheidingsprocedure. Met het oog op bijstand door een advocaat in die procedure heeft zijn ex-echtgenote van het aan de Raad voor Rechtsbijstand Den Haag (verder te noemen de Raad) verbonden bureau rechtsbijstandsvoorziening een toevoeging gekregen. Verzoeker is van mening dat zijn ex-echtgenote bij de aanvraag van de toevoeging inkomsten heeft verzwegen.

2. In de overgelegde Procedurebeschrijving bij onderzoeken naar misbruik en oneigenlijk gebruik van toevoegingen (zie Bevindingen, onder F. NADERE INFORMATIE RAAD VOOR DE RECHTSBIJSTAND DEN HAAG), wordt de derde persoon die een verzoek indient bij de Raad tot wijziging, beëindiging of intrekking van de toevoeging als klager benoemd. In deze procedureomschrijving wordt onder meer gesteld:

“Klager dient zich bereid te verklaren met betrekking tot de gestelde voorwaarden.

Aan degene op wie de klacht betrekking heeft zal worden medegedeeld wat de aanleiding was van het onderzoek. Hierbij zal tevens de naam van klager bekend worden gemaakt. (Doel: betrachten openheid en voorkomen misbruik en willekeur). Hierop kan één uitzondering worden gemaakt, namelijk indien klager heeft aangegeven (ernstig) te worden bedreigd door de rechtzoekende.

Klager moet bereid zijn om nadere informatie te verstrekken en de juistheid van zijn stellingen aan te tonen (met bewijsstukken) indien het bureau daartoe aanleiding ziet. Hij dient hetgeen hij stelt in beginsel te kunnen bewijzen, althans met stukken aannemelijk te kunnen maken.

Vooronderzoek

Of er al dan niet een onderzoek moet worden ingesteld hangt af van hetgeen door rechtzoekende is opgegeven en door klager is aangedragen.

Hetgeen de klager stelt, moet hij in beginsel kunnen bewijzen althans met stukken aannemelijk kunnen maken. Zo nodig worden bij de klager nadere stukken opgevraagd.

In deze voorfase weet de rechtzoekende van niets.

In de zaak wordt beoordeeld of de toevoeging wellicht ten onrechte is verleend. Indien daarvan sprake is wordt overgegaan tot het eigenlijke onderzoek.

Indien geen onderzoek wordt ingesteld wordt de zaak gesloten en ontvangt de klager een brief waarin wordt medegedeeld dat het bureau geen aanleiding heeft gevonden om een onderzoek in te stellen.

Het eigenlijk onderzoek

Op basis van de verkregen informatie wordt de rechtzoekende met de gegevens geconfronteerd en wordt hij in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. Er wordt tevens medegedeeld wat de consequentie is als hij in het geheel niet reageert”.

3. Verzoeker, tevens klager in de zin van de Procedurebeschrijving bij onderzoeken naar misbruik en oneigenlijk gebruik van toevoegingen, stelt in zijn klachtbrief aan de Raad van 19 mei 2000 dat hij mondeling van zijn ex-echtgenote heeft vernomen dat zij bijverdiensten heeft ontvangen door werkzaamheden bij twee in deze brief genoemde bedrijven en dat zij deze informatie niet bij de aanvraag voor rechtsbijstand zou hebben overgelegd. Voorts geeft verzoeker aan dat hij geen bewijsstukken voorhanden heeft, alsook dat hij zich in die zin door de aan haar verleende rechtsbijstand in zijn belangen voelt geschaad en dat de aan zijn ex-echtgenote verleende rechtsbijstand hem op kosten jaagt.

4. Op 23 mei 2000 beantwoordt de Raad verzoekers/klagers brief onder vermelding van de voorwaarden waaronder een onderzoek zal plaatsvinden, zoals genoemd onder 2. Nadat deze aan de Raad heeft laten weten geen toestemming te verlenen tot bekendmaking van zijn identiteit tegenover zijn ex-echtgenote onder redengeving dat hij daarvan tijdens de echtscheidingsprocedure nadelige gevolgen zou kunnen ondervinden, alsook over geen andere bewijsstukken te beschikken over de inkomsten van haar, deelt de Raad hem op 3 augustus 2000 mede geen aanleiding te zien om de klacht in behandeling te nemen.

De Raad motiveert de beslissing op grond dat de door klager gestelde nadelige gevolgen van het bekendmaken van zijn identiteit niet zo een bijzondere omstandigheid is dat een uitzondering kan worden gemaakt op de voorwaarde van openheid van de procedure; daarnaast bevat volgens de Raad, de door klager verstrekte informatie onvoldoende concrete aanwijzingen om tot een onderzoek over te gaan.

5. De rechtszekerheid verzet zich er tegen dat een eenmaal verleende toevoeging lichtvaardig kan worden gewijzigd, beëindigd of ingetrokken. Een onderzoek naar de vraag of sprake is van onjuiste of onvolledige gegevens die tot wijziging, beëindiging of intrekking zouden kunnen leiden, moet dan ook aan hoge eisen van zorgvuldigheid voldoen. De Nationale ombudsman onderschrijft dan ook in het kader van de van een bestuursorgaan te verlangen zorgvuldige voorbereiding van besluitvorming, het uitgangspunt van de Raad dat tijdens het onderzoek naar aanleiding van een klacht betrefende de financiële draagkracht van een rechtzoekende een grote mate van openheid wordt betracht teneinde misbruik en willekeur door derden te voorkomen. Eveneens onderschrijft de Nationale ombudsman het uitgangspunt dat een klacht voldoende concrete aanwijzingen moet omvatten alvorens tot een onderzoek wordt overgegaan.

Nu verzoeker:

- niet kon aantonen dat hij ernstig zou kunnen worden bedreigd indien zijn identiteit tegenover zijn ex-echtgenote bekend zou worden gemaakt en de uitzondering op de algemene regel van openheid derhalve niet van toepassing was, doch daarmee de Raad heeft belet de ex-echtgenote met deze informatie te confronteren;

- voorts een belang had bij een onderzoek van de Raad omdat hij stelde door de aan zijn ex-echtgenote verleende rechtsbijstand op kosten te worden gejaagd en daarmee het verlenen van anonimiteit aan zijn persoon een risico kon inhouden van misbruik en;

- in zijn klacht geen bewijsstukken kon overleggen ter onderbouwing van zijn informatie welke hij stelde zelf van zijn ex-echtgenote mondeling te hebben vernomen en welke inhield dat zij door werkzaamheden bij twee bedrijven neveninkomsten had genoten;

is de Nationale ombudsman van oordeel dat de Raad op een zorgvuldige wijze gemotiveerd heeft besloten op dat moment geen verdere onderzoekshandelingen te verrichten naar bijvoorbeeld de door verzoeker genoemde bedrijven teneinde willekeur te voorkomen en onnodig risicovol de privacy van de ex-echtgenote te schenden.

De onderzochte gedraging is behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Raad voor Rechtsbijstand Den Haag is niet gegrond.

Onderzoek

Op 7 september 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer R. te Leiden, met een klacht over een gedraging van de Raad voor Rechtsbijstand Den Haag. Nadat verzoeker op 30 november 2000 zijn verzoekschrift nader had toegelicht werd naar deze gedraging een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de Raad voor Rechtsbijstand Den Haag verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tijdens het onderzoek kregen de Raad voor de Rechtsbijstand en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoeker en de Raad deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Bij brief van 19 mei 2000 berichtte verzoeker de Raad voor Rechtsbijstand te Den Haag (verder: de Raad; N.o.) onder meer het volgende:

"In maart vorig jaar heb ik echtscheiding aangevraagd. Mijn aanstaande ex-vrouw, X (...), heeft op grond van door haar verstrekte gegevens recht op toevoeging.

Onlangs heeft zij mij toevertrouwd dat zij bijverdiensten heeft. Ik begreep dat zij deze niet bij u gemeld heeft. Hoewel ik het vooralsnog niet kan bewijzen, is het aannemelijk dat zij deze inkomsten vergaard heeft bij de volgende bedrijven:

- Y

- Z

Beide bedrijven zijn gevestigd in Q (V.straat xx, xxxx CC, Q), maar gebruiken een correspondentieadres in P.

U zult begrijpen dat deze mededeling behoorlijk slecht is gevallen. Haar rechtsbijstand staat haar namelijk toe om mij op kosten te jagen (stukken worden bijvoorbeeld via mijn advocaat geleid daar rechtstreekse toezending 'op problemen zou stuiten') en te intimideren (met het voeren van een procedure of het aanspannen van een kort geding); zij heeft daarmee een machtig wapen in handen.

Ik verzoek u dan ook om dit nader te onderzoeken en, indien nodig, passende maatregelen te treffen."

2. De Raad liet verzoeker bij brief van 23 mei 2000 onder meer weten:

"Op grond van het bepaalde in artikel 33 van de Wet op de rechtsbijstand kan een toevoeging worden ingetrokken indien deze is verleend op grond van onjuiste of onvolledige gegevens omtrent de financiële draagkracht van verzoeker.

Mocht het bureau besluiten om over te gaan tot het doen van een onderzoek met betrekking tot de vraag of in casu onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt, dan zal dit onder strikte voorwaarden geschieden.

Zo zal aan verzoeker worden medegedeeld wat de aanleiding van het onderzoek was. Het bureau zal dan ook mededelen dat het uw brief was die aanleiding gaf tot een onderzoek.

U zult van het bureau vernemen of uw klacht al dan niet aanleiding heeft gegeven tot een nader onderzoek. U zult evenwel niet worden ingelicht over de stand van het onderzoek en evenmin omtrent de afloop daarvan.

U zult zich voorts bereid dienen te verklaren om zo nodig nadere informatie te verstrekken en de juistheid van uw stellingen met bewijsstukken aan te tonen, indien het bureau daartoe aanleiding ziet.

Indien u zich daarmee akkoord verklaart verzoek ik u zulks binnen twee weken na heden aan mij mede te delen."

3. Verzoeker deelde de Raad bij brief van 6 juli 2000 onder meer mee:

"U schrijft dat u bij een evt. onderzoek mijn identiteit bekend zult maken aan verzoeker. Ik hoop dat u begrijpt dat een dergelijke bekendmaking nadelige gevolgen voor mij zou kunnen hebben; verzoeker (lees haar raadsman) zou dit tegen mij kunnen gebruiken. Dat u verzoeker wilt beschermen tegen valse beschuldigingen kan ik begrijpen (hoewel mijn identiteit bij u bekend is; u zou mij over een evt. valse beschuldiging kunnen aanspreken). Dat u mij bloot wilt stellen aan mogelijke represailles van de tegenpartij echter in zijn geheel niet.

Het bevreemdt mij ook dat u de onus probandi in zijn geheel bij mij wilt neerleggen. U verwacht dat ik het bewijs lever dat verzoeker misbruik maakt van uw voorzieningen. En dat terwijl deze voorzieningen door de gemeenschap worden opgebracht; een zekere mate van controle van uw kant lijkt mij op zijn plaats."

4. De Raad berichtte verzoeker bij brief van 3 augustus 2000 onder meer:

"Het bureau heeft als voorwaarde gesteld dat de naam van de klager bekend zal worden gemaakt om zodoende openheid in de procedure te betrachten en elke vorm van willekeur te voorkomen. De rechtzoekende, in casu degene die gefinancierde rechtsbijstand heeft verkregen heeft te allen tijde recht op inzage in het dossier. Slechts bij hoge uitzondering kan worden afgeweken van het noemen van de naam van de klager. Het feit dat u misschien nadelige gevolgen kan ondervinden van het bekendmaken van uw naam vormt naar de mening van het bureau niet zo een bijzondere omstandigheid dat een uitzondering moet worden gemaakt.

Daarnaast dienen er, in verband met willekeur en bescherming van de privacy, concrete aanwijzingen te zijn dat sprake is van onjuiste of onvolledige informatieverstrekking bij de aanvraag voor een toevoeging. Deze concrete aanwijzingen zijn uwerzijds niet gegeven.

Derhalve ziet het bureau op grond van de thans bekende gegevens, geen aanleiding uw klacht in behandeling te nemen."

B. Standpunt verzoeker

1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht.

2. Verzoeker liet de Nationale ombudsman bij brief van 2 september 2000 onder meer weten:

"Mijn grootste bezwaar tegen een dergelijke bekendmaking is dat deze ten nadele van mij gebruikt zou kunnen worden (door de advocaat van mijn aanstaande ex). Dat de Raad misbruik wil voorkomen kan ik begrijpen. Omdat mijn identiteit bij de Raad bekend is, echter, zou ik te allen tijde ter verantwoording kunnen worden geroepen; ik zou niet ongestraft misbruik kunnen maken van deze regeling.

Afgezien hiervan, bevreemdt het mij dat de onus probandi in zijn geheel bij mij wordt neergelegd. Omdat deze voorzieningen worden opgebracht door de gemeenschap, acht ik een zekere mate van controle door de Raad op zijn plaats."

C. Standpunt Raad voor Rechtsbijstand

De Raad liet in reactie op verzoekers klacht bij brief van 25 april 2001 onder meer weten:

"De Raad is niet wettelijk verplicht om een brief waarin wordt geklaagd dat aan iemand onterecht gefinancierde rechtsbijstand zou zijn verleend in behandeling te nemen. Desalniettemin zal hij een onderzoek instellen indien hij dit noodzakelijk acht. Hierbij worden echter een aantal voorwaarden gesteld.

Alvorens een onderzoek wordt ingesteld geldt de voorwaarde dat de naam van de klager bekend zal worden gemaakt. Deze bekendmaking heeft tot doel openheid in de procedure te betrachten en elke vorm van willekeur dan wel misbruik te voorkomen. Slechts bij hoge uitzondering kan worden afgeweken van het noemen van de naam van de klager. Daarnaast dienen er, in verband met willekeur en bescherming van de privacy, concrete aanwijzingen te zijn dat er sprake is van een onjuiste of onvolledige informatieverstrekking bij de aanvraag voor een toevoeging.

Of er al dan niet een onderzoek dient te worden ingesteld hangt af van hetgeen door de rechtzoekende is opgegeven en door de klager is aangedragen. De klager dient hetgeen hij stelt in beginsel te kunnen bewijzen, althans met stukken aannemelijk te kunnen maken. Zo nodig wordt bij de klager nadere informatie opgevraagd. Tijdens deze voorfase is de rechtzoekende niet op de hoogte van de brief die klager aan de Raad heeft gestuurd.

Indien geen onderzoek wordt ingesteld wordt de zaak gesloten en ontvangt de klager een brief waarin wordt medegedeeld dat het bureau geen aanleiding heeft gevonden om een onderzoek in te stellen.

Pas indien wordt overgegaan tot het eigenlijke onderzoek wordt de rechtzoekende op basis van de verkregen informatie met de gegevens geconfronteerd en wordt hij in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. Bovendien zal dan de naam van klager worden bekend gemaakt. Aangegeven wordt dat het zijn brief was die aanleiding heeft gegeven tot het instellen van een onderzoek.

Het bureau kan een uitzondering maken en de naam van de betreffende klager niet bekendmaken indien klager aangeeft (ernstig) te worden bedreigd door de rechtzoekende. Op grond van reeds eerder genoemde argumenten (openheid, voorkomen misbruik e.d.) worden andere uitzonderingen in beginsel niet gemaakt.'

Uit de brieven van de heer R. (verzoeker; N.o.) is niet (duidelijk) gebleken dat sprake zou zijn van bedreiging.

Op grond van bovenstaande argumenten wordt de klacht ongegrond verklaard."

D. Reactie verzoeker

Verzoeker deelde in reactie op het standpunt van de Raad bij schrijven van 30 augustus 2001 onder meer mee:

"Ten eerste, ik vind het onbegrijpelijk dat de Raad de onus probandi in zijn geheel bij mij wil neerleggen, alsof het aan derden gelegen is om een (mogelijk) misbruik door een cliënt van de Raad tegen te gaan. Bovendien, er zijn instanties die met minder concrete aanwijzingen een onderzoek initiëren ((anonieme!) tips, bij voorbeeld). Ten tweede, de argumenten die de Raad aanvoert ter verdediging van de bekendmaking van mijn identiteit (bv. misbruik) vind ik ongegrond daar mijn identiteit bij de Raad bekend zou zijn; de Raad zou mij voor een eventueel misbruik ter verantwoording kunnen roepen. Last but not least, afgezien van het feit dat de uitzonderingsgrond(en) (te weten, (ernstige) bedreiging) mij niet bekend waren, zou een bekendmaking zoals eerder door mij aangegeven wel degelijk een bedreiging voor mij kunnen inhouden, weliswaar niet fysiek, maar wel juridisch van aard, met alle gevolgen van dien (het is niet ondenkbaar dat haar advocaat mij naar aanleiding van mijn klacht met juridische middelen zou bestrijden). Ik hoop dat u zich in mijn argumenten kunt vinden, en mijn standpunt naar de Raad toe wilt verwoorden dan wel bekrachtigen."

E. Reactie Raad voor Rechtsbijstand

De Raad deelde bij brief van 27 september 2001 onder meer mee:

"Waar de Raad in een ander hofressort ervoor kan kiezen dergelijke brieven niet in behandeling te nemen kan de Raad in het Haagse hofressort ervoor kiezen dit wel te doen. Zoals reeds gezegd heeft de Haagse Raad ervoor gekozen in dergelijke gevallen een onderzoek in te stellen indien hij dit noodzakelijk acht, mits er aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Dat er andere instanties zijn die met minder concrete aanwijzingen een onderzoek instellen doet niet ter zake. Er zijn ook instanties die geen onderzoek instellen, ook niet als er wel concrete gegevens voorhanden zijn. Het is aan de betreffende instantie te bepalen of er niet ofwel iets met de betreffende informatie wordt gedaan en onder welke voorwaarden dat gebeurt.

Alvorens een onderzoek wordt ingesteld geldt de voorwaarde dat de naam van de klager bekend zal worden gemaakt. Aangezien de meeste brieven die wij over dit onderwerp ontvangen betrekking hebben op de ex-partner, en bovendien regelmatig blijkt dat er sprake is van rancune jegens die ex-partner, betracht de Raad de nodige voorzichtigheid. Zoals reeds gezegd heeft de bekendmaking van de naam tot doel openheid in de procedure te betrachten en elke vorm van willekeur dan wel misbruik te voorkomen. Om die reden kan slechts bij hoge uitzondering worden afgeweken van het noemen van de naam van de klager.

Daarnaast dienen er, in verband met willekeur en bescherming van de privacy, concrete aanwijzingen te zijn dat er sprake is van een onjuiste of onvolledige informatieverstrekking bij de aanvraag voor een toevoeging. De stelling dat het bewijs in zijn geheel bij de klager zou liggen is niet correct. De klager dient hetgeen hij stelt in beginsel te kunnen bewijzen, althans met stukken aannemelijk te kunnen maken.

Het vorenstaande in ogenschouw genomen is de Raad de mening toegedaan dat de klacht van de heer R. ongegrond dient te worden verklaard."

F. Nadere informatie Raad voor Rechtsbijstand

Op verzoek van de Nationale ombudsman verstrekte de Raad op 9 november 2001 de beschrijving van de procedure bij onderzoek naar misbruik en oneigenlijk gebruik van toevoegingen. In deze regeling staat onder meer het volgende:

"Procedurebeschrijving bij onderzoeken naar M&O gebruik van toevoegingen.

(...)

Artikel 33 geeft een limitatieve opsomming van gronden waarop een eenmaal verstrekte toevoeging buiten de wil van de aanvrager om, kan worden gewijzigd, beëindigd of ingetrokken. (...)

Procedure

De klacht komt binnen:

hetzij van een derde, (een willekeurige derde, de tegenpartij of de advocaat van de rechtzoekende) - de klachtzaken -

hetzij van een medewerker - de ambtshalve zaken -

Bij klachtzaken wordt de klager op de hoogte gesteld van de mogelijke procedure.

Hij dient zich bereid te verklaren met betrekking tot de gestelde voorwaarden.

Aan degene op wie de klacht betrekking heeft zal worden medegedeeld wat de aanleiding was van het onderzoek. Hierbij zal tevens de naam van klager worden bekend gemaakt (Doel: betrachten openheid en voorkomen misbruik en willekeur). Hierop kan één uitzondering worden gemaakt, namelijk indien klager heeft aangegeven (ernstig) te worden bedreigd door de rechtzoekende.

Aangegeven wordt dat klager zal vernemen of klacht aanleiding heeft gegeven tot instellen onderzoek. Over de stand van zaken en afloop zal aan hem echter niets worden medegedeeld.

Klager moet bereid zijn om nadere info te verstrekken en de juistheid van zijn stellingen aan te tonen (met bewijsstukken) indien het bureau daartoe aanleiding ziet. Hij dient hetgeen hij stelt in beginsel te kunnen bewijzen, althans met stukken aannemelijk te kunnen maken.

Als klager akkoord gaat, krijgt hij bericht of aanleiding is gevonden om al dan niet een onderzoek in te stellen. Hij wordt dus niet in kennis gesteld van de uitslag of de stand van zaken van het onderzoek! In de hoedanigheid van klager blijft hij verder van iedere informatie verstoken maar in zijn hoedanigheid als raadsman van rechtzoekende heeft hij wel recht op informatie. Dit onderscheid moet je goed voor ogen houden.

Vooronderzoek

Of er al dan niet een onderzoek moet worden ingesteld hangt af van hetgeen door rechtzoekende is opgegeven en door klager is aangedragen.

Hetgeen de klager stelt, moet hij in beginsel kunnen bewijzen althans met stukken aannemelijk kunnen maken. Zo nodig worden bij de klager nadere stukken opgevraagd.

In deze voorfase weet rechtzoekende van niets.

Alle dossiers van de rechtzoekende die eventueel in aanmerking komen voor intrekking worden uit het archief opgevraagd.

In deze zaak wordt beoordeeld of de toevoeging wellicht ten onrechte is verleend. Indien daarvan sprake is wordt overgegaan tot het eigenlijke onderzoek.

Indien geen onderzoek wordt ingesteld wordt de zaak gesloten en ontvangt de klager een brief waarin wordt medegedeeld dat het bureau geen aanleiding heeft gevonden om een onderzoek in te stellen.

Het eigenlijke onderzoek

Op basis van de verkregen informatie wordt de rechtzoekende met de gegevens geconfronteerd en wordt hij in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. Er wordt tevens medegedeeld wat de consequentie is als hij in het geheel niet reageert. Een afschrift van de brief wordt naar de advocaat gezonden.

Aan de hand van de aldus verkregen informatie kan in het merendeel van de gevallen een beslissing worden genomen. Maar nadere informatie opvragen bij de klager en/of rechtzoekende is mogelijk."

Achtergrond

A. Wet op de rechtsbijstand

Artikel 25, tweede lid, zoals dit luidde in 2000:

"Het bureau beslist over het verzoek om toevoeging. Omtrent de financiële draagkracht van de verzoeker, diens gezinsleden en de personen met wie hij een gemeenschappelijke huishouding voert kan het bureau gegevens opvragen bij:

a. de Rijksbelastingdienst;

b. de districtskantoren van de Sociale Verzekeringsbank;

c. het Landelijk instituut sociale verzekeringen;

d. de gemeentelijke sociale diensten;

e. de afdelingen bevolking van de gemeenten."

Artikel 33, eerste lid onder a en tweede lid:

"Het bureau kan de toevoeging, anders dan op verlangen van de verzoeker, wijzigen, beëindigen of intrekken, indien:

a. deze is verleend op grond van onjuiste of onvolledige gegevens omtrent de aard of het belang van de zaak, de financiële draagkracht of de woonplaats van de verzoeker;

(…)

Alvorens te beslissen wordt de verzoeker gehoord of althans behoorlijk opgeroepen. De beslissing tot wijziging, beëindiging of intrekking van de toevoeging wordt de verzoeker schriftelijk onder opgave van redenen meegedeeld."

B. Handboek toevoegen van de Raden voor Rechtsbijstand, vierde uitgave, geraadpleegd via www.rvr.org.nl, de landelijke internetsite van de raden

"Par. 2.33.1 Mutatie: onjuiste of onvolledige gegevens

Wanneer het bureau concrete aanwijzingen heeft dat een toevoeging op grond van onjuiste of onvolledige gegevens is verstrekt, zal nader onderzoek worden ingesteld. Zonodig zal nadere informatie worden ingewonnen bij de in art. 25 lid 2 Wrb (Wet op de Rechtsbijstand, No) bedoelde diensten of instellingen"

Instantie: Raad voor Rechtsbijstand

Klacht:

Als voorwaarde voor instellen onderzoek naar verzoekers klacht over toevoeging die aan zijn (ex-)echtgenote is verleend, gesteld dat hij ermee akkoord gaat dat zijn naam aan zijn (ex-)echtgenote bekend wordt gemaakt.

Oordeel:

Niet gegrond