2003/021

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat de gemeente Lingewaard (tot 1 januari 2003 Bemmel geheten) hem per brief van 28 mei 2002 heeft meegedeeld dat zijn verzoek om aankoop van aan zijn woonerf grenzende gemeentegrond is aangehouden in verband met de aanstaande overdracht van de wateren in het gebied aan een waterschap, hoewel volgens hem recent in vergelijkbare gevallen wel is verkocht, en hem in 2000 eenzelfde reden voor het aanhouden van zijn verzoek is gegeven.

Beoordeling

1. Verzoeker heeft gedurende een aantal jaren de gemeente Huissen alsmede de gemeente Bemmel waarmee de gemeente Huissen per 1 januari 2001 is samengevoegd, met enige regelmaat gevraagd naar de mogelijkheid om een aan zijn erf grenzende strook gemeentegrond te kunnen kopen. De gemeente Bemmel (vanaf 1 januari 2003 Lingewaard geheten) heeft deze verzoeken steeds aangehouden, omdat het door verzoeker gewenste perceel deel uitmaakt van de gronden die zijn gelegen tussen particuliere tuinen en een vijver, waarvan de eigendom zou worden overgedragen. In 2000 is voor de overdracht van onder meer deze vijver een overeenkomst afgesloten tussen de voormalige gemeente Huissen en het polderdistrict Over-Betuwe. Volgens de gemeente heeft de uitvoering van de overeenkomst aanzienlijke vertraging opgelopen als gevolg van zowel de samenvoeging van de gemeenten per 1 januari 2001 als de fusie van het polderdistrict tot het waterschap Rivierenland.

Verzoeker klaagt erover dat de gemeente zijn verzoek nu al jaren aanhoudt en daarvoor onveranderlijk dezelfde argumenten hanteert. Volgens hem is in vergelijkbare situaties in zijn omgeving wel gemeentegrond overgedragen en wordt er gedoogd dat in een aantal gevallen bewoners percelen grond illegaal in gebruik hebben genomen.

2. Een bestuursorgaan behoort op een brief als die van verzoeker een duidelijk en op de aard van het onderwerp toegesneden antwoord te geven. Indien het, zoals in dit geval, nog niet mogelijk is om een definitief standpunt in te nemen omdat de uitkomst van met de kwestie verband houdende, nog lopende ontwikkelingen moet worden afgewacht, hoort de betrokkene daarover te worden geïnformeerd. Daarbij hoort een opgave te worden gedaan van de termijn waarop naar verwachting wel uitsluitsel kan worden gegeven, zodat de betrokkene weet waar hij aan toe is.

In het geval dat onzeker is op welke termijn uitsluitsel kan worden gegeven, hoort de betrokkene het aanbod te worden gedaan dat hij nader wordt geïnformeerd zodra dat mogelijk is, met een opgave van de behandelende afdeling of medewerker en het telefoonnummer waar hij desgewenst navraag kan doen.

3. In de brief van de toenmalige gemeente Huissen van 17 maart 1998 was verzoeker toegezegd dat zo spoedig mogelijk na afronding van de onderhandelingen met het polderdistrict zijn verzoek zou worden behandeld. In 2000 is tussen de gemeente Huissen en het polderdistrict een overeenkomst afgesloten. Gelet op de samenvoegingen waarin zowel de gemeente als het polderdistrict betrokken waren, is voorstelbaar dat de uitvoering van die overeenkomst na 1 januari 2001 vertraging heeft opgelopen. De gemeente had echter, gelet op de strekking van de in de brief van 17 maart 1998 aan verzoeker gedane toezegging, hem eigener beweging over de oorzaken van die vertraging en de gevolgen daarvan moeten informeren. Dit is niet gebeurd.

In zoverre is op dit punt de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

4. Met betrekking tot verzoekers opmerking over de verkoop van grond in vergelijkbare situaties en het gedogen van illegale ingebruikneming van percelen wees de gemeente erop, dat de verkopen door de toenmalige gemeente Huissen, als gevolg van miscommunicatie, ten onrechte zijn gedaan en dat dit niet kan worden opgevat als een precedent. Volgens de gemeente is ook geen sprake van gedogen van het illegale gebruik van gemeentegronden, maar heeft zich nog geen gelegenheid voorgedaan om dit probleem aan te pakken.

De gemeente kan in haar standpunt worden gevolgd. Een beroep op een precedent dient in beginsel te worden gehonoreerd indien het gaat om een gerechtvaardigde verwachting. Van een dergelijke verwachting kan in dit geval redelijkerwijs niet worden gesproken, gelet op het belang van het waterschap dat als gevolg van de in 2000 gesloten overeenkomst gemoeid kan zijn bij een eventuele verkoop, en waarmee de gemeente rekening dient te houden.

Het illegale gebruik van grond is in strijd met de wet en aan de omstandigheid dat de gemeente niet heeft ingegrepen kan niet de aanspraak worden ontleend dat in andere, vergelijkbare gevallen het gebruik van gemeentegrond zou moeten worden toegestaan of gedoogd.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de gemeente Lingewaard (tot 1 januari 2003 Bemmel geheten), die wordt aangemerkt als een gedraging van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lingewaard, is niet gegrond, behoudens voor zover het betreft het actief verstrekken van informatie; op dit punt is de klacht gegrond.

Onderzoek

Op 2 mei 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift, gedateerd 30 april 2002, van de heer B. te Huissen, met een klacht over een gedraging van de gemeente Lingewaard (tot 1 januari 2003 Bemmel geheten). Naar aanleiding daarvan werd verzoeker door de Nationale ombudsman er op 17 mei 2002 op gewezen dat zijn klacht niet behandeld leek te zijn volgens de wettelijke voorschriften voor klachtbehandeling en dat zijn brief was doorgestuurd naar de gemeente met de vraag de klacht alsnog in behandeling te nemen.

Verzoeker wendde zich op 24 juni 2002 opnieuw tot de Nationale ombudsman naar aanleiding van de reactie van de gemeente op zijn verzoekschrift.

Daarop werd besloten om naar de betreffende gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lingewaard (tot 1 januari 2003 Bemmel geheten), een onderzoek in te stellen.

In het kader van het onderzoek werd het college van burgemeester en wethouders verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.

Tevens werd het college van burgemeester en wethouders een aantal specifieke vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De gemeente berichtte dat het verslag geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.

De reactie van verzoeker gaf aanleiding het verslag op een enkel punt aan te vullen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoeker rappelleerde de toenmalige gemeente Huissen per brief van 1 februari 1998 met betrekking tot zijn eerdere verzoeken, onder meer van 22 oktober 1995, om in te stemmen met de verkoop van een strook aan zijn erf grenzende gemeentegrond. De gemeente Huissen deelde verzoeker per brief van 17 maart 1998 mee, dat de gemeente in onderhandeling was met het polderdistrict over de overdracht van het onderhoud van onder meer de vijver die grenst aan de door verzoeker gewenste grond. De gemeente gaf aan dat het op dat moment niet geheel duidelijk was of en hoeveel grond er kon worden verkocht aan aangrenzende bewoners. Zo spoedig mogelijk na afronding van de onderhandelingen zou zijn verzoek worden behandeld.

2. Verzoeker wendde zich per brief van 1 april 2002 tot het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bemmel (vanaf 1 januari 2003 Lingewaard geheten), ter attentie van de burgemeester, met het volgende:

“…Over een tweetal zaken hebben mijn vrouw en ik een vraag, waarvoor wij ons rechtstreeks tot u als burgemeester van de gemeente Bemmel (vanaf 1 januari 2003 Lingewaard geheten) 1 januari 2003 Bemmel geheten). wenden daar wij tot op heden geen antwoord of geen verdere actie hebben vernomen van de zijde van de gemeente Bemmel.

1. Sinds + 1979/80 hebben wij vele malen een vraag gericht aan de toenmalige gemeente Huissen, o.a. ook richting u, over de eventuele aankoop van de reststrook achter (verzoekers woning; N.o.)

Laatstelijk nogmaals schriftelijk op 20 februari 2000 n.a.v. een door mij geïnitieerd telefoongesprek d.d. 17 februari 2000 met dhr. X. (ambtenaar van de gemeente Huissen) met onderstaande vraag:

(In aansluiting op ons telefoongesprek betreffende eventuele aankoop van de reststrook grond achter (verzoekers woning; N.o.) wil ik tevens een optie nemen voor eventuele aankoop van de grond achter (de woning van verzoekers buurvrouw; N.o.) indien bewoonster mevrouw (...) geen interesse heeft om tot aankoop hiervan over te gaan.)

Nadien heb ik nog enige malen telefonisch contact met hem opgenomen in de loop van het jaar 2000 daar hij mij meedeelde dat voor de definitieve overgang naar de nieuw te vormen gemeente Bemmel de gemeente Huissen dit soort zaken nog wilde afwikkelen. Inmiddels zijn wij ruim 22 jaar verder en een antwoord op een normale vraag aan de gemeente kan niet beantwoord worden, hoewel op vele plaatsen in de (wijk waar verzoeker woont; N.o....) en vooral in onze directe omgeving kennelijk wel tot een uitspraak gekomen kon worden. Of zijn deze gevallen de zgn. zaken die onder de noemer van het gedoogbeleid van de toenmalige gemeente Huissen zijn ondergebracht?

Wij hebben er alle begrip voor dat er ook van de zijde van het Polderdistrict een antwoord moest komen betreffende de breedte van de reststrook die er moest blijven voor schouwing (in punt 2 gaan wij hier verder op in).

Eveneens willen wij u onder de aandacht brengen dat indien er nu een uitspraak kan komen wij wel vanaf de zijde van de gemeente verwachten dat bij de bepaling van de prijs per m2 er van een prijs uitgegaan wordt die conform de waarde is die er gold ten tijde van onze eerste aanvraag.

2. In de loop van de jaren hebben wij diverse malen de gemeente opmerkzaam gemaakt op het bijtrekken van grond achter (nabijgelegen woningen; N.o.) en het tevens plaatsen van vlonders in de vijver, voor een schouwpad bestaat in deze gevallen geen ruimte of beter uitgedrukt er is in het geheel geen ruimte meer aanwezig, dit vooral gezien de vraag die wij gesteld hebben om Legaal de grond te verkrijgen achter (verzoekers woning; N.o.), in de diverse telefonische contacten kwamen wij hier steeds weer op terug. Niet alleen voor (verzoekers straat; N.o.) bestaat deze vraag maar eveneens voor de huizen langs de vijver aan (enige andere nabijgelegen straten; N.o.). Halverwege het jaar 2001 constateerden wij dat er achter één van de (nabijgelegen woningen; N.o.) wederom een uitbreiding werd gemaakt van een vlonder in de vijver, inmiddels vanaf de vijverkant gerekend + 2½m. (Eén van de wethouders; N.o.) hebben wij hierover aangesproken en hij heeft toegezegd hier aandacht aan te besteden.”

2. De gemeente zond verzoeker naar aanleiding van zijn brief van 1 april 2002 geen ontvangstbevestiging. Om deze reden, en omdat de termijn voor afhandeling van de klacht inmiddels was verstreken, droeg de Nationale ombudsman het verzoekschrift per brief van 17 mei 2002 over aan de gemeente, met het verzoek de klacht zo spoedig mogelijk af te handelen.

De gemeente deelde de Nationale ombudsman op 7 juni 2002 onder meer mee, dat verzoekers brief niet zozeer was opgevat als een klacht, maar als een verzoek om informatie. De gemeente verwees naar de bijgevoegde, aan verzoeker gerichte brief van het college van burgemeester en wethouders, gedagtekend 28 mei en verzonden op 11 juni 2002. De inhoud van deze brief is onder meer de volgende:

“De grond welke gelegen is achter uw woning is deel uitmakend van een overgangsgebied tussen de particuliere tuinen en de vijver (....). Zoals bij u bekend zal op termijn de eigendom van (de vijver; N.o.), maar ook andere oppervlaktewateren binnen de gemeente overgedragen worden aan het waterschap Rivierenland. Omdat aan een eigendomsoverdracht door het waterschap diverse voorwaarden worden gesteld zijn de verzoeken tot verkopen met betrekking tot gronden welke grenzen aan voor overdracht bestemde wateren aangehouden. Uw verzoek is om deze redenen altijd aangehouden waardoor u nog steeds geen definitief antwoord heeft gekregen over wel of geen medewerking.

Indien de overdracht van de wateren en de aangrenzende oevers concrete vormen heeft aangenomen en wij u uitsluitsel kunnen geven over de door u bij ons neergelegde vraag zullen wij contact met u opnemen.

In uw schrijven spreekt u onder punt 2 uw ongenoegen uit over de door u in uw naaste omgeving geconstateerde illegale activiteiten zoals uw illegale bouw en illegale ingebruikname van grond. Hieromtrent kunnen wij u mededelen dat wij een project hebben opgestart voor integrale handhaving waarbij onder meer de door u geconstateerde zaken de aandacht vragen.

Omtrent de correspondentie welke u in de afgelopen tijd aan de gemeente heeft gestuurd en waarop u tot op heden geen antwoord heeft gehad bieden wij u onze oprechte excuses aan.

(...) Voor vragen kunt u terecht bij de heer X, medewerker van de afdeling (....), telefoon (...).”

B. Standpunt verzoeker

Het standpunt van verzoeker is weergegeven in de klachtsamenvatting onder Klacht.

In reactie op de brief van de gemeente van 28 mei 2002 deelde verzoeker mee, dat de strekking van dit antwoord niet anders was dan hetgeen hij reeds een aantal jaren als standaardantwoord van de gemeente had ontvangen, en hem ook telefonisch als antwoord was gegeven. Volgens verzoeker was in een telefoongesprek met een medewerker van de gemeente in het jaar 2000 voorts gesteld dat:

- er spoedig, vóór de samenvoeging van de toenmalige gemeenten Bemmel, Huissen en Gendt per 1 januari 2001, uitsluitsel zou komen,

- bepaalde aan de vijver grenzende stukken grond al waren verkocht en

- er vele stukken grond illegaal waren ingenomen, maar dat dit werd gedoogd.

C. Standpunt college van burgemeester en

wethouders

In reactie op de klacht en de in verband daarmee gestelde vragen deelde het college van burgemeester en wethouders bij brief van 8 oktober 2002 het volgende mee:

“1. In het verleden is het inderdaad zo geweest dat er door miscommunicatie (met betrekking tot een nabij verzoekers woning gelegen straat; N.o.) een aantal koopovereenkomsten tot stand is gekomen. Dit had niet mogen gebeuren. Dit mag zeker geen aanleiding zijn voor precedentwerking.

2a. In 2000 heeft de voormalige gemeente Huissen een overeenkomst afgesloten met het polderdistrict Over-Betuwe. Daarin is afgesproken dat op termijn alle openbare wateren overgedragen zullen worden aan het polderdistrict.

2b. Op 1 januari 2001 is de voormalige gemeente Huissen samengevoegd met de voormalige gemeenten Bemmel en Gendt. Ook het polderdistrict is gefuseerd en heet nu waterschap Rivierenland. Deze grote veranderingen hebben geleid tot aanzienlijke vertragingen in de effectuering van genoemde overeenkomst.

Overigens is er geen sprake van een gedoogbeleid voor de illegaal in gebruik genomen grondstroken. Tot op heden is de gemeente echter nog niet in de gelegenheid geweest om dit probleem aan te pakken.”

D. REACTIE Verzoeker

In reactie op het hiervoor onder C., punt 1. weergegeven standpunt van de gemeente deelde verzoeker mee dat volgens hem met betrekkingen tot woningen in meer dan een straat koopovereenkomsten zijn aangegaan en dat zijns inziens van miscommunicatie c.q. precedentwerking geen sprake kan zijn.

Achtergrond

Instantie: Gemeente Lingewaard

Klacht:

Per brief meegedeeld dat verzoek om aankoop van aan verzoekers woonerf grenzende gemeentegrond is aangehouden i.v.m. de aanstaande overdracht van wateren aan een waterschap, hoewel recent in vergelijkbare gevallen wel is verkocht en verzoeker eerder eenzelfde reden voor aanhouden van zijn verzoek is gegeven.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Gemeente Lingewaard

Klacht:

Niet actief informatie verstrekt .

Oordeel:

Gegrond