2003/015

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat een met naam genoemde ambtenaar van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland, bij teruggave aan verzoeker in augustus 1999 (tijdens het onderzoek bleek dat wordt bedoeld: 2 september 1999) van enkele goederen die in verzoekers voormalige verblijfplaats waren achtergebleven, heeft geweigerd een aangifte van diefstal dan wel verduistering van andere goederen uit die verblijfplaats op te nemen.

Voorts klaagt verzoeker erover dat de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland bij zijn beslissing van 26 juni 2000 dat het niet behoorlijk was dat een proces-verbaal ter zake van bedreiging was zoekgeraakt, niet heeft beslist dat de politie alsnog een nieuw proces-verbaal diende op te maken.

Beoordeling

I. Ten aanzien van het weigeren van het opnemen van aangifte

1. Op 11 augustus 1999 diende verzoeker een klacht in bij de Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland. Hij stelde dat hij aangifte had gedaan wegens diefstal van zijn eigendommen uit het pension X, maar dat de politie hiermee niets had gedaan.

2. Op 24 augustus 1999 voerde politieambtenaar D. in het kader van een bemiddelingspoging met betrekking tot verzoekers klacht een gesprek met verzoeker en gaf aan dat hij in het politiesysteem X-pol geen aangifte wegens diefstal door verzoeker had kunnen terugvinden (zie Bevindingen, onder A.6.). Verzoeker gaf hiervoor als verklaring dat deze aangifte volgens hem door derden uit de politiesystemen was verwijderd en was van mening dat verder onderzoek naar aanleiding van zijn aangifte door de politie geen zin meer zou hebben.

3. Verzoeker verzocht politieambtenaar D. bij brief van 30 augustus 1999 een aantal bezittingen van hem op te halen in pension X omdat hij dit zelf in verband met zijn relatie tot de pensioneigenaar niet durfde. Op 31 augustus 1999 haalde politieambtenaar D. verzoekers bezittingen, waaronder een lederen portefeuille en een stapeltje persoonlijke documenten, op uit het pension. Op 2 september 1999 haalde verzoeker vervolgens zijn bezittingen op in politiebureau Y.

4. Daarna liet verzoeker de Commissie voor de Politieklachten weten dat hij zijn zaak niet als afgedaan beschouwde (zie Bevindingen, onder A.7.). Daarbij gaf hij aan dat hij zijn klacht wilde uitbreiden omdat hij opnieuw aangifte had willen doen wegens diefstal door de pensioneigenaar en dat de politie hem dit had geweigerd. Verzoeker stelde dat hij aangifte had willen doen omdat volgens hem nu was gebleken dat de pensioneigenaar bezittingen van verzoeker onder zich had, terwijl de pensioneigenaar steeds had beweerd dat hij alles bij de vuilnis had gezet. Politieambtenaar Q die verzoeker te woord had gestaan, had volgens verzoeker echter aangegeven dat aangifte doen niet veel zin meer had aangezien er inmiddels een jaar was verstreken. Volgens verzoeker had politieambtenaar Q om die reden geweigerd zijn aangifte op te nemen.

5. De Commissie voor de Politieklachten nam verzoekers klacht in onderzoek en rapporteerde na afloop aan de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam- Amstelland dat uit het onderzoek is gebleken dat uit het computersysteem X-pol niet blijkt van een door verzoeker gedane aangifte van diefstal (zie Bevindingen, onder A.10.). De Commissie gaf tevens aan dat zij de verklaring van verzoeker dat zijn aangifte uit het systeem zou zijn verwijderd door derden niet aannemelijk achtte en stelde er van uit te gaan dat verzoeker geen aangifte had gedaan. De Commissie liet zich niet uit over verzoekers klacht dat politieambtenaar Q had geweigerd zijn aangifte op te nemen. De korpsbeheerder oordeelde over verzoekers klacht conform het advies van de Commissie.

6. Toen betrokken ambtenaar Q tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman in de gelegenheid werd gesteld een reactie te geven op verzoekers klacht ten aanzien van zijn weigering verzoekers aangifte op te nemen, bleek dat Q reeds gedurende een lange tijd wegens ziekte niet meer werkzaam was bij de politie en dat hij er niet meer zou terugkeren. Daarom was het onmogelijk voor hem om een reactie te geven.

7. Ingevolge art. 163, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) zijn opsporingsambtenaren verplicht om een aangifte van een strafbaar feit op te nemen (zie Achtergrond, onder 2.). Twijfel bij de betrokken politieambtenaar over de vraag of al dan niet sprake is van een strafbaar feit mag er niet aan in de weg staan dat hij gevolg geeft aan zijn wettelijke plicht tot het opnemen van een aangifte.

8. Nadat naar verzoekers mening zijn vermoedens dat pensionhouder V. bezittingen van hem onder zich had, werden bevestigd doordat politieambtenaar D. op verzoek van verzoeker een aantal van verzoekers bezittingen had opgehaald bij V. wilde hij aangifte doen van diefstal door V. Verzoeker stelde dat politieambtenaar Q heeft geweigerd zijn aangifte op te nemen. Op grond van artikel 163, vijfde lid Sv mag een politieambtenaar niet weigeren aangifte op te nemen. Tijdens het onderzoek bleek het niet mogelijk om vast te stellen of politieambtenaar Q. daadwerkelijk heeft geweigerd verzoekers aangifte op te nemen. Noch is vast te stellen of ingeval hij inderdaad heeft geweigerd de aangifte op te nemen hij dit heeft gedaan vanwege de reeds verstreken tijd waardoor verder onderzoek volgens hem zinloos zou zijn. Daarom kan in zoverre over dit klachtonderdeel geen oordeel worden gegeven.

II. Ten aanzien van door de korpsbeheerder nalaten de politie alsnog opdracht te geven proces-verbaal op te maken

1. Op 16 oktober 1998 deed verzoeker aangifte bij politieambtenaar M. wegens bedreiging door zijn kamergenoot L. M. stelde van deze aangifte een proces-verbaal op. Nadat verzoeker aangifte had gedaan, werd L. door politieambtenaren M. en S. aangehouden in pension X, waar verzoeker en L. woonden, en overgebracht naar het politiebureau Y. Politieambtenaar Sp. verhoorde L. en deze verklaarde tegenover Sp. dat hij verzoeker een klap had gegeven nadat verzoeker hem had uitgescholden en dat hij toen verzoeker na de klap doorging met schelden, hem had bedreigd met een mes.

2. Op 11 augustus 1999 diende verzoeker vervolgens een klacht in bij de Commissie voor de Politieklachten omdat de politie volgens hem niets had ondernomen naar aanleiding van zijn aangifte wegens bedreiging. De Commissie onderzocht de klacht en kwam tot het oordeel dat de politie ten aanzien van verzoekers aangifte niet zorgvuldig had gehandeld nu uit het onderzoek was gebleken dat het proces-verbaal van aangifte was zoekgeraakt en als gevolg daarvan geen beslissing over een eventuele vervolging van de verdachte is genomen (zie Bevindingen, onder A.10.). De korpsbeheerder liet verzoeker bij brief van 26 juni 2000 weten het oordeel van de Commissie te onderschrijven.

3. Verzoeker klaagt erover dat de korpsbeheerder, nu deze had aangegeven het oordeel van de Commissie met betrekking tot het onzorgvuldig handelen door de politie ten aanzien van verzoekers aangifte te onderschrijven, niet had beslist dat de politie alsnog een proces-verbaal inzake bedreiging diende op te maken.

4. De korpsbeheerder gaf in zijn reactie op verzoekers klacht aan dat het desbetreffende proces-verbaal niet langer zoek was op het moment van zijn beslissing van 26 juni 2000. De politie heeft de Commissie ook een kopie van het proces-verbaal toegezonden (zie Bevindingen, onder C.). Het proces-verbaal is volgens de korpsbeheerder echter niet meer ingestuurd naar justitie omdat er inmiddels zo veel tijd was verstreken dat nader onderzoek niet meer zinvol zou zijn. Derhalve was hier sprake geweest van een politiesepot en stond voor verzoeker op grond van artikel 12 Sv de mogelijkheid open een klacht in te dienen bij het gerechtshof, aldus de korpsbeheerder.

5. Nu uit het onderzoek is gebleken dat het proces-verbaal op het moment van de beslissing van de korpsbeheerder was teruggevonden, hoefde deze ook geen opdracht te geven voor het opmaken van een nieuw proces-verbaal. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

III. Ten overvloede

Deze zaak geeft aanleiding tot een overweging ten overvloede

1. Volgens door het Parket-Generaal verstrekte informatie (zie Bevindingen, onder F.) geldt in het arrondissement Amsterdam de afspraak dat naast de officier van justitie uitsluitend de zogenoemde Hopper (hulpofficier parketsecretaris, een persoon die namens het parket werkzaam is op het politiebureau) de beslissing neemt omtrent het al dan niet seponeren van een zaak; politieambtenaren mogen dit dus niet doen. Een deel van de Hoppers heeft een achtergrond als politieambtenaar en een ander deel heeft een achtergrond als parketsecretaris. Voor alle Hoppers geldt dat zij de sepotbeslissingen nemen namens de officier van justitie als medewerker van het arrondissementsparket. Een door een Hopper genomen sepot is dan ook geen politiesepot. De Hoppers met een achtergrond als politieambtenaar zijn net als de Hoppers met een achtergrond als parketsecretaris functioneel ondergeschikt aan de hoofdofficier van justitie. Zij hebben ook een aanstelling als onbezoldigd ambtenaar in dienst van justitie.

2. Uit de door het arrondissementsparket te Amsterdam verstrekte informatie blijkt dat een sepotbeslissing die door een Hopper is genomen noch naar de verdachte, noch naar de aangever wordt gestuurd (zie Bevindingen, onder G.).

3. De korpsbeheerder gaf in zijn reactie (zie Bevindingen onder C.) aan dat het in verband met de reeds verstreken tijd niet zinvol was het proces-verbaal van aangifte van 16 oktober 1998 alsnog in te sturen naar Justitie en dat dit een politiesepot inhield. Niet is gebleken dat verzoeker van deze sepotbeslissing op de hoogte is gesteld.

4. Tegen de achtergrond van de hiervoor onder III.2. en 3. opgenomen informatie hecht de Nationale ombudsman er aan het belang te benadrukken dat betrokkenen schriftelijk (met redenen omkleed) op de hoogte worden gesteld van een genomen sepotbeslissing, waarbij er op wordt gewezen dat tegen deze beslissing een klacht kan worden ingediend bij het gerechtshof. De Nationale ombudsman heeft er dan ook met instemming kennis van genomen dat de procedure binnenkort beter zal worden verankerd, waarbij de Hopper zorg zal dragen voor verzending van zo'n brief (zie Bevindingen, onder F.). Gelet op de omstandigheid dat de Hopper namens de officier van justitie als parketmedewerker sepotbeslissingen neemt en de korpsbeheerder stelt dat er in deze zaak sprake was van een politiesepot, wordt er vanuit gegaan dat dit sepot niet is genomen door een Hopper. Zulks is in strijd met de hiervoor onder III.1. genoemde afspraak.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland (de burgemeester van Amsterdam), is niet gegrond terwijl ten aanzien van het weigeren verzoekers aangifte op te nemen geen oordeel wordt gegeven.

Onderzoek

Op 21 februari 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer O. te Amsterdam, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland en een gedraging van de beheerder van dit korps (de burgemeester van Amsterdam). Naar deze gedragingen werd een onderzoek ingesteld. De gedraging van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dit korps.

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens is de hoofdofficier van justitie te Amsterdam in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze op de te onderzoeken gedraging te geven. Deze maakte van de gelegenheid geen gebruik. Ten slotte is informatie ingewonnen bij het Parket-Generaal van het College van procureurs-generaal en bij een parketsecretaris van het arrondissementsparket te Amsterdam.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoeker en de korpsbeheerder gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

De reacties van het arrondissementsparket en het Parket-Generaal gaven aanleiding het verslag op een enkel punt te wijzigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoeker woonde samen met L. in een kamer in pension X te Amsterdam. Op 16 oktober 1998 kregen verzoeker en L. ruzie waarbij L. verzoeker een klap gaf en hem bedreigde met een mes. Verzoeker rende hierna naar buiten, naar het naast het pension gelegen politiebureau om aangifte te doen.

2. Op 16 oktober 1998 deed verzoeker bij politieambtenaar M. aangifte van bedreiging door L. M. stelde hiervan een proces-verbaal van aangifte op. Verzoeker verklaarde tegenover M. onder meer het volgende:

"Ik wil aangifte doen van een bedreiging met een mes. Ik wil u hierover het volgende verklaren.

Ik bewoon een kamer in het pension X, te Amsterdam. Ik bewoon deze kamer samen met een man die L. is genaamd. Wij wonen nu een maand samen op deze kamer. L. woont daar reeds langer. Het was een verzoek van L. om samen een kamer te gaan bewonen. Vanaf het begin al gaat het niet zo goed.

L. is nogal agressief. Hij kan vaak erg opvliegend zijn. Dan scheldt hij op mij. Of slaat hard met deuren en ramen. Of met zijn handen op de tafel. Dit doet hij vaak zonder reden. Ook heeft hij mij eens bedreigd om mij samen met een vriend in elkaar te gaan slaan. Of hij dreigde mijn spullen uit het raam te gooien. Ook heeft hij eens op of naar mij gespuugd. Ook heeft hij mij in het verleden herhaalde malen bedreigd met woorden. Hij zou mij neer steken. Hij vertelde mij dat hij dat al eens met iemand gedaan had. Hij heeft echter nooit eerder daadwerkelijk met een mes gedreigd.

U vraagt mij dat er wel een reden moet zijn. Ja, hij ergert zich aan mijn gedrag. Ik snurk bijvoorbeeld of ben wat slordig in de kamer. Ook scheldt hij vaak over buitenlanders. Heel vaak tegen mij. Het lijkt of L. een hekel aan buitenlanders heeft. Dat zijn eigenlijk de voornaamste redenen. Gisteravond liep het behoorlijk uit de hand. Het was omstreeks 22.30 uur toen L. de kamer in kwam stormen. Hij knalde de deur open. Hij schold mij uit. Hij zei: "Kanker buitenlander. Tering buitenlanders". En meer woorden van die strekking. Ik merkte aan zijn gedrag en rook dat L. gedronken had. Ik vroeg L. toen om eens een keer met dit gedrag te willen stoppen. Hierop schold hij nog harder. Ik ben hierop maar weggelopen en gaan wandelen. Toen ik terug kwam sliep L. al. Ik ben ook gaan slapen. Omstreeks 03.30 uur werd ik wakker. Ik moest naar de wc. L. werd hier kennelijk wakker van. Ik zei L. toen dat ik de volgende dag naar de eigenaar, V., van het pension zou gaan om te vertellen over zijn gedrag en dat hij altijd op de kamer drinkt en de blikjes uit het raam in de tuin van de overburen gooit. Men mag namelijk op de kamers niet drinken. Hierop hoorde ik L. tegen mij zeggen: "Ik sla je in elkaar". Hij kwam naar mij toe lopen en begon mij te slaan. Hij sloeg mij drie keer en raakte mij ook drie keer op de achterzijde van mijn hoofd. Ik voelde pijn. Ik zei hem: "Nu moet je stoppen". Hij keerde zich toen om. Ik weet niet waar vandaan maar ineens zag ik dat hij een mes in zijn hand had. Ik hoorde L. toen zeggen: "Ik steek je in elkaar" Hierbij hield hij het mes naar voren en wees hiermee in mijn richting. Hij stond toen ongeveer anderhalve meter bij mij vandaan. Twee of drie seconden later kwam hij met het mes op mij af lopen. Ik ben hierop snel naar de politie gelopen. De politie zijn mijn buren vandaar was ik snel aan het bureau.

Ik zeg u dat ik L. geen aanleiding geef om boos op mij te zijn. Alleen wat ik u al eerder zei. Het snurken of mijn slordigheid. Ook maak ik wel eens muziek. Ik zing. Hierover hebben wij een afspraak. Ik doe dit op vast afgesproken tijden in overleg met L. L. heeft dus geen enkele reden om mij op deze wijze te bedreigen. Ik voelde mij erg bedreigd. Ik vreesde voor mijn leven. Ik ben nu erg bang van L. en wil niet meer bij hem op de kamer wonen. Ik zal mij ook nooit meer veilig voelen als L. bij mij in de buurt is."

3. Nadat verzoeker aangifte had gedaan, werd L. door de politieambtenaren M. en S. op 16 oktober 1998 aangehouden in het pension X en overgebracht naar het politiebureau. Politieambtenaar Sp. hoorde L. vervolgens als verdachte, en stelde hiervan een proces-verbaal op. L. verklaarde tegenover Sp. onder meer het volgende:

"Ik huur een kamer in het pension X te Amsterdam. Ik huur deze kamer van V. Ik deel een kamer met een andere bewoner genaamd O. Ik heb de laatste vier dagen nog al vaak een meningsverschil met O. Het gaat vaak over het feit dat ik televisie wil kijken en dat O. naar de radio wil luisteren. Ik ben op donderdag in de avonduren thuisgekomen. Ik weet niet precies meer hoe laat het was. Ik was namelijk uit eten geweest met iemand. Ik ben toen ik op mijn kamer was gelijk naar bed gegaan. Ik heb niet gesproken met O. Op een gegeven moment begon O. tegen mij te praten. Ik heb tegen O. gezegd dat hij zijn mond moest houden omdat ik wilde slapen. In de ochtend uren maakte O. mij wakker omdat hij tegen mij begon te praten. O. begon mij uit te schelden. Hij zei: "boerenzoon, homo, homofiel". Ik werd toen kwaad. Ik heb toen met mijn rechter vlakke hand, O. een klap gegeven in zijn gezicht. O. bleef gewoon door schelden. Ik heb O. maar een keer geslagen dit was een reflex. Ik heb O. op zijn linkerwang geraakt. Ik heb toen een mes vanaf mijn kastje gepakt, dit kastje staat naast mij bed. Ik gebruik dit mes om vlees te snijden. Ik heb dit mes met mijn linkerhand gepakt en in mijn linkerhand vastgehouden. Ik zag dat O. toen de kamer uitrende. De reden dat ik het mes pakte was omdat ik kwaad was. Het was niet mijn bedoeling om hem te steken. Ik was niet dronken toen ik het mes pakte.

(…)

Na een paar minuten werd er op de deur van mijn kamer geklopt. Ik heb toen open gedaan toen ik begreep dat het de politie was. Ik ben toen vrijwillig mee gegaan. U vraagt mij hoe vaak ik O. heb geslagen. Ik heb O. maar een keer geslagen. (…) U vraagt mij of ik nog wat heb geroepen toen ik het mes in mijn linkerhand vast had. Ik heb niets geroepen. Ik kon ook niets roepen omdat O. gelijk de kamer uit liep. Ik ben bereid om mijn excuses aan te bieden, als O. zich ook tegen mij weer normaal gedraagt."

4. Bij brief van 11 augustus 1999 diende verzoeker een klacht in bij de Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland. Verzoeker stelt in deze brief dat hij in het pension X door een medebewoner L. is beledigd en bedreigd en dat er van hem een camera en diverse andere goederen ter waarde van ƒ 600,- uit het pension zijn ontvreemd. Verzoeker klaagt erover dat hij van deze feiten aangifte heeft gedaan bij de politie, maar dat er met de aangiften niets is gedaan.

5. De Commissie voor de Politieklachten ontving op 18 augustus 1999 verzoekers klacht en legde deze voor aan de politie van het bureau Y waar verzoeker aangifte had gedaan (zie hiervoor, onder A.2.) om te bemiddelen.

6. Politieambtenaar D. nam de bemiddeling op zich en maakte hiervan op 31 augustus 1999 een rapport op. In dit rapport staat onder meer het volgende vermeld:

"Op donderdag 19 augustus 1999 heb ik, rapporteur, van de plaatsvervangend wijkteamchef H. van bureau Y, de klacht van O. in ontvangst genomen. Uit de begeleidende brief van bureau Kabinet blijkt dat door de klachtencoördinator Me., vooralsnog is besloten, gezien de aard van brief, de klacht volgens de klachtenprocedure te behandelen. Hij heeft de klacht gestuurd aan de wijkteamchef W. en hoopt op een snelle afwikkeling door het wijkteam Y zelf. De klacht van O. omvat de volgende punten:

a. In december 1998 is de klager in het pension X door een medebewoner genaamd L.

bedreigd. Dit zou zijn gevolgd door meerdere bedreigingen en door meerdere personen, onder aanvoering van L.

b. De klager zou ook door diverse andere bewoners en/of leiders van het pension zijn beledigd en bedreigd.

c. Voorts verklaart de klager dat er een camera en diverse andere goederen ter waarde van ƒ 600,- van hem in het pension zijn ontvreemd. Hiervan zouden twee personen, die hij met naam noemt, getuige van zijn geweest.

O. zegt van alle bovenstaande feiten aangifte te hebben gedaan aan het wijkteam Y. Echter de politie zou niets concreet hebben gedaan in zake zijn aangiften.

Uit het computersysteem X-pol blijkt mij dat er door de klager op vrijdag 16 oktober 1998 aangifte is gedaan ter zake bedreiging. Uit de aangifte blijkt dat de bedreiging heeft plaats gevonden op vrijdag 16 oktober 1998 in pension X. De bedreiging zou zijn gepleegd door een man genaamd L. De bedreiging bestond uit het dreigen met een mes en slaan.

Naar aanleiding van de aangifte van O. werd op heterdaad een man in het genoemde pension aangehouden. De man gaf bij zijn aanhouding op te zijn genaamd, L. (…) De verdachte L. is in het politiebureau Y gehoord en hij verklaarde O. te hebben geslagen en met een mes te hebben bedreigd.

(…)

Ik, rapporteur, heb geen aangifte ter zake diefstal kunnen achterhalen gemeld door O. Derhalve mag worden geconcludeerd dat er geen aangifte is gedaan dan wel opgenomen ter zake diefstal waarin O. als aangever dan wel benadeelde wordt genoemd. Op dinsdag 24 augustus 1999 heb ik, rapporteur, in het politiebureau Y een persoonlijk gesprek gehad met O. in zake zijn klacht. In dit gesprek heb ik O. medegedeeld dat in onze systemen geen aangifte van diefstal door of namens hem is vastgelegd. Verder heb ik hem gewezen op het feit dat er direct na zijn aangifte ter zake bedreiging, de verdachte is aangehouden. O. verzekerde mij dat hij aangifte ter zake diefstal heeft gedaan, maar dat hij nu vermoedt dat deze aangifte door derden uit onze systemen is verwijderd.

Over zijn klacht met betrekking tot de bedreiging verklaarde hij dat er inderdaad door de politie is opgetreden. Gezien het feit dat een derde zijn aangifte uit de systemen heeft verwijderd, vindt O. dat verder onderzoek naar zijn aangifte geen enkele zin zou hebben. Derhalve is er in overleg met O. besloten, de klacht in zijn geheel als afgedaan te beschouwen. Op 30 augustus 1999 ontving ik, rapporteur, van O. een brief. In deze brief deelt hij mij mede dat hij nog enige goederen in het pension X heeft liggen. Aangezien hij op geen enkele wijze persoonlijk contact wenst te hebben met de mensen van het pension, verzoekt hij mij contact op te nemen met V. van het pension, om zodoende zijn persoonlijke spullen terug te kunnen krijgen. Ik, rapporteur, heb aan dit verzoek van O. voldaan en heb op dinsdag 31 augustus 1999 de nog overgebleven goederen, te weten een stapeltje persoonlijke documenten en een bruin lederen portefeuille, bij V. van pension X opgehaald. Deze goederen zullen door O. op donderdag 2 september 1999 worden opgehaald."

7. Bij brief van 15 oktober 1999 liet verzoeker de Commissie voor de Politieklachten weten dat hij de zaak niet als afgerond beschouwde en dat hij om verdere behandeling van zijn klacht verzocht. Hij gaf daarbij aan dat nu de politie door het onder druk zetten van de pensionhouder eigendommen van verzoeker had teruggekregen van de pensionhouder, terwijl deze steeds had beweerd alle eigendommen van verzoeker te hebben weggegooid, het nog steeds zinvol zou zijn wanneer de politie het onderzoek naar de diefstal of verduistering van zijn eigendommen zou voortzetten dan wel zou starten. Tevens gaf hij aan dat hij naar aanleiding van het feit dat de politie namens hem zijn eigendommen had teruggekregen van de pensioneigenaar, aangifte had willen doen bij politiebureau Y omdat de pensioneigenaar nog meer eigendommen van hem had ontvreemd. Politieambtenaar Q die hem daarbij te woord had gestaan had echter geweigerd zijn aangifte op te nemen omdat de diefstal een jaar geleden had plaatsgevonden.

8. Bij brief van 21 februari 2000 diende verzoeker een klacht in bij de Nationale ombudsman omdat hij sinds de brief die hij de Commissie voor de Politieklachten op 15 oktober 1999 toestuurde niets meer had vernomen van de politie. Een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman informeerde vervolgens bij de klachtencoördinator van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland naar de stand van zaken ten aanzien van verzoekers klacht. De klachtencoördinator liet vervolgens weten dat verzoekers klacht nog in behandeling was bij de Commissie voor de Politieklachten en dat de afhandeling van de klacht vertraging had opgelopen. Daarnaast gaf hij aan dat verzoeker op korte termijn op de hoogte gesteld zou worden van de uitkomst van het onderzoek naar zijn klacht door de Commissie en het oordeel van de korpsbeheerder.

9. De Nationale ombudsman deelde verzoeker bij brief van 3 mei 2000 omtrent het telefoongesprek met de klachtencoördinator (zie hierboven, onder A.8.) onder meer het volgende mee:

"Een medewerker van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland liet weten dat uw klacht momenteel nog in behandeling is bij de Commissie voor de Politieklachten van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland. De afhandeling van uw klacht heeft enige vertraging opgelopen omdat de commissie aanvullende vragen heeft gesteld. De betrokken medewerker verwacht dat u op korte termijn op de hoogte zult worden gesteld van het advies dat de commissie naar aanleiding van het onderzoek naar uw klacht heeft uitgebracht en het oordeel van de korpsbeheerder.

Alhoewel de afhandeling van uw klacht lang duurt is het voor de voortzetting van de behandeling van uw klacht door de Nationale ombudsman van belang om de uitkomst van de klachtenbehandeling via de interne klachtenregeling van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland af te wachten. Mocht u na zes weken nog geen reactie hebben ontvangen van de commissie c.q. de korpsbeheerder dan kunt u zich opnieuw tot mij wenden."

10. Op 14 juni 2000 rapporteerde de Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland het volgende aan de korpsbeheerder (de burgemeester van Amsterdam):

"…De klacht

Klager heeft aangifte gedaan van diefstal en van diverse tegen hem gerichte bedreigingen. De strafbare feiten waar het hier om gaat hebben zich voorgedaan in pension X, waar klager enige tijd heeft gewoond. De aangifte, die is gedaan aan bureau Y, heeft tot op heden geen zichtbare resultaten opgeleverd. Klager wil opheldering van de diefstal. Als straks de getuigen niet meer te achterhalen zijn, zal dat nog moeilijker worden dan nu al het geval is. In zijn brief van 15 oktober 1999 zegt klager dat hij blij is dat de politie zijn diploma's en gezondheidsbril heeft teruggehaald, maar dat nog steeds diverse goederen van waarde achter zijn gebleven. Klager heeft gesproken met politieambtenaar Q die hem heeft gezegd dat de door klager genoemde verdachte op zijn minst gehoord had moeten worden, maar dat dit niet langer mogelijk was, omdat inmiddels al een jaar is verstreken. Klager is het daar niet mee eens en wil dat de zaak alsnog wordt onderzocht.

De procedure

De klacht is door klager bij de Commissie ingediend en werd op 18 augustus 1999 ontvangen. De klacht is vervolgens naar de politie gezonden voor bemiddeling. Op 13 september 1999 ontving de Commissie een rapportage, opgemaakt door brigadier D. Op 29 oktober ontving de Commissie van klager de brief van 15 oktober waarin hij mededeelt wat de politie inmiddels voor hem heeft gedaan, maar waarin hij ook een aanvulling op zijn klacht formuleert. De klacht bleek niet naar tevredenheid van klager te zijn afgehandeld. De Commissie heeft vervolgens bij brief van 4 november 1999 de politie om nadere rapportage gevraagd. Deze rapportage werd op 18 november 1999 ontvangen. Omdat de Commissie zich daardoor onvoldoende geïnformeerd achtte, heeft zij bij brief van 23 december om aanvullende informatie verzocht. Zij ontving deze informatie op 10 mei 2000. Gelet op de aard van de gewenste informatie is de Commissie van oordeel dat dit veel te lang heeft geduurd.

De feiten

Uit het onderzoek is gebleken dat klager op 16 oktober 1999 aangifte heeft gedaan van bedreiging. Hij was in pension X bedreigd met een mes door L. Deze man is nog dezelfde dag aangehouden en verhoord. Bij verhoor verklaarde hij klager te hebben geslagen en een mes te hebben gepakt, waarop klager de kamer was uitgerend. Het proces-verbaal in deze zaak is aanvankelijk blijven liggen als gevolg van andere prioriteiten. Vervolgens is het, naar de politie heeft verklaard, `administratief zoekgeraakt'. Het is derhalve niet voorgelegd aan de parketsecretaris (hopper) of ingezonden naar justitie. Uit het computersysteem X-pol blijkt niet van een door klager gedane aangifte van diefstal. Klager verklaart dit door erop te wijzen dat deze aangifte door een derde uit het systeem is verwijderd. De Commissie acht dat niet aannemelijk en gaat er derhalve vanuit dat door klager geen aangifte van diefstal is gedaan. Zij acht de klacht dan ook feitelijk ongegrond, voor zover deze betreft het achterwege blijven van onderzoek naar aanleiding van de aangifte van diefstal.

De behoorlijkheid

Het proces-verbaal in de zaak van de bedreiging van klager is zoekgeraakt. Als gevolg daarvan is verhinderd dat een beslissing over een eventuele vervolging van de verdachte werd genomen. De Commissie is ambtshalve van oordeel dat de politie hiermee niet de vereiste zorgvuldigheid aan de dag heeft gelegd en acht dit optreden niet behoorlijk.

Het advies

De Commissie adviseert u de klacht ongegrond te verklaren voor zover deze betreft het achterwege blijven van onderzoek naar aanleiding van de aangifte van diefstal. Zij adviseert u verder uit te spreken dat het zoekraken van het proces-verbaal niet getuigt van zorgvuldig handelen en niet behoorlijk is…"

11. Bij brief van 26 juni 2000 deelde de korpsbeheerder verzoeker onder meer het volgende mee:

"Hierbij ontvangt u een afschrift van het advies van de Commissie voor de Politieklachten opgemaakt naar aanleiding van uw klacht over een politieoptreden.

Op grond van het onderzoek en de rapportage adviseert de Commissie mij de klacht ongegrond te verklaren voor zover deze betreft het achterwege blijven van onderzoek naar aanleiding van de aangifte van diefstal. Zij adviseert mij om mij verder uit te spreken dat het zoekraken van het proces-verbaal niet getuigt van zorgvuldig handelen en niet behoorlijk is. Ik heb besloten conform het advies te oordelen. Voor een nadere toelichting op mijn oordeel verwijs ik u vriendelijk naar het advies van de Commissie.

(…)

Ik heb de korpschef een afschrift van deze brief en van het advies van de Commissie toegezonden met het verzoek de betrokken politieambtenaar of -ambtenaren van mijn oordeel op de hoogte te laten brengen en een en ander met hem, haar en/of hen te bespreken."

12. Op 30 augustus 2000 voerde een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman een telefoongesprek met verzoeker teneinde precies vast te stellen waarover verzoeker wenste te klagen, nu verzoeker het oordeel van de Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland inmiddels had ontvangen. Verzoeker gaf aan dat hij naar aanleiding van vermissing van zijn fototoestel aangifte had gedaan van diefstal en dat bij deze aangifte twee getuigen, afkomstig uit het pension X aanwezig waren geweest. Daarna had verzoeker, naar aanleiding van het feit dat politieambtenaar D. op zijn verzoek eigendommen van hem had opgehaald bij pension X, aangifte willen doen van alle andere eigendommen die volgens hem nog in pension X aanwezig waren en die eigenaar V. niet wilde afgeven. Volgens verzoeker had Q geweigerd deze aangifte op te nemen omdat dit, nu inmiddels zoveel tijd was verstreken, geen zin meer had. Verzoeker gaf aan dat hij het niet eens was met het oordeel van de Commissie en dat hij hierover bij de Nationale ombudsman wenste te klagen. Daarnaast klaagde verzoeker erover dat nu de Commissie zijn tweede klachtonderdeel weliswaar gegrond had verklaard, maar dat zij daaraan geen gevolgen had verbonden. Nu de korpsbeheerder het advies van de Commissie had gevolgd, had hij achterwege gelaten de politie opdracht te geven alsnog onderzoek in te stellen naar aanleiding van verzoekers aangifte. Verzoeker gaf aan dat dit zijn tweede klachtonderdeel was.

B. Standpunt verzoeker

Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht.

C. Standpunt Korpsbeheerder

De korpsbeheerder deelde in reactie op de klacht onder meer het volgende mee:

"De Commissie voor de Politieklachten achtte het niet aannemelijk dat verzoeker bij de politie aangifte heeft gedaan van diefstal of verduistering (zie het advies van de Commissie voor de Politieklachten van 14 juni 2000 onder het kopje 'de feiten'). Ik heb in de door u aan mij overgelegde brieven van klager ook geen nadere feiten en of omstandigheden aangetroffen die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Ik ben daarom van mening dat de klacht van O. op dit punt ongegrond is.

Het klachtonderdeel dat mij als korpsbeheerder aangaat, acht ik eveneens ongegrond. Verzoeker klaagt erover dat ik bij mijn beslissing van 26 juni 2000 dat het niet behoorlijk was dat een proces-verbaal ter zake van bedreiging was zoekgeraakt, ten onrechte niet heb beslist dat de politie alsnog een nieuw proces-verbaal diende op te maken. Verzoeker gaat er hierbij vanuit dat het proces-verbaal op het moment van mijn beslissing nog steeds zoek was. Dat is echter niet het geval. De politie heeft de Commissie voor de Politieklachten een kopie van het proces-verbaal toegezonden. In het aanvullende politierapport dat de Commissie op 10 mei 2000 ontving, zegt Q dat het in verband met de inmiddels verstreken tijd niet zinvol meer is om het proces-verbaal in te sturen naar Justitie. Omdat dit een politiesepot betekent, en voor verzoeker ingevolge artikel 12 Wetboek van Strafvordering de mogelijkheid bestaat tegen deze beslissing een klacht in de te dienen bij het Gerechtshof, acht ik mij niet bevoegd om me over dit politieoptreden uit te spreken."

D. Reactie verzoeker

Verzoeker deelde in reactie op het standpunt van de korpsbeheerder onder meer het volgende mee:

"De vraag die ik beantwoord had willen zien is onbeantwoord gebleven. Hoe dat zo is gekomen, is mij tot op heden een mysterie gebleven. Heel wat papieren waar ik niets mee kan. Wederom is er erg summier en afdoend ingegaan op de hamvraag van mijn aanklacht jegens pensioneigenaar V. De vraag luidt tot overvloedens toe: Is er sprake van diefstal van mijn geluids- en gebruiksgoederen -die mij zo dierbaar zijn- waardoor mijn optreden een enorme vertraging (danwel afstel) heeft geleden.

Als het juridisch bewezen kan worden door bijvoorbeeld een rechtswinkeljurist - dan kan dat min of meer er toe leiden dat V. strafrechtelijk kan worden vervolgd. (…) Een proces-verbaal - waarin blijkt dat er sprake is van diefstal en/ of verduistering. Is dat niet het geval dan hoor ik mij erbij neer te leggen. Maar zodra daar nog onduidelijkheid hieromtrent te bespeuren is, dan ben ik min of meer verantwoordelijk om via advocaten -of dergelijke deskundigen- er achter te komen of het daadwerkelijk om een strafbaar feit cq. diefstal gaat."

E. reactie betrokken ambtenaar

Toen betrokken politieambtenaar Q tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman in de gelegenheid werd gesteld te reageren op de klacht van verzoeker, bleek dat hij ernstig ziek was en niet meer terug zou keren bij de politie. Het was derhalve voor hem niet mogelijk een reactie te geven op de klacht van verzoeker.

F. informatie Minister van Justitie

1. De substituut-ombudsman legde de Minister van Justitie de vraag voor welke werkwijze in het arrondissement Amsterdam wordt gehanteerd ten aanzien van (politie)sepots. De Minister deelde in antwoord op deze vraag onder meer het volgende mee:

"Formeel geldt in het arrondissement Amsterdam nog immer de "Herziene richtlijn/ dienstvoorschrift politiesepot" die door de Hoofdofficier van Justitie op 16 november 1993 is gezonden aan de Hoofdcommissaris van politie. Hierin staan de richtlijnen voor sepot vermeld alsmede de procedures die moeten worden gevolgd. Deze richtlijn is voor de politie uitgewerkt in de Dienstvoorschriften 13.004 "Werkafspraken politie/Justitie Inzake politiesepot" en 13.00.5 "Afdoening van misdrijfzaken door de wijkteams".

Door de komst van de Hoppers (Hulpofficier parketsecretaris, een persoon die namens het parket werkzaam is op het politiebureau) in 1993 zijn deze richtlijnen achterhaald. De Hoppers filteren alle ingekomen processen-verbaal. De Hoppers beslissen ook over het al dan niet seponeren van een zaak. De afspraak met de politie is dat de sepotbeslissingen uitsluitend door de Hoppers worden genomen.

Thans wordt een sepot door een Hopper verwerkt in de (eigen) administratieve registratie. Hiervoor is (conform ISO) een formulier "vastlegging afstemming tussen Hopper en politie" ontworpen. Het dossier wordt samen met dit sepot formulier gezonden aan de administratie van het wijkteam die sepotbrieven uitstuurt.

Binnenkort zal overigens de procedure beter verankerd worden. De "Herziene richtlijn politiesepot" zal worden ingetrokken, de Hopper zal aan de betrokkenen de sepotbrief verzenden. In deze sepotbrief wordt de reden van het sepot vermeld met de sepotcode en wordt gewezen op de mogelijkheid van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. De sepotbrieven zijn brieven die afkomstig zijn van het parket. Wanneer een aangever/slachtoffer heeft aangegeven op de hoogte te willen blijven, wordt ook aan deze een sepotbrief verzonden. Kopieën van de brieven worden gevoegd bij het proces-verbaal."

2. De Minister van Justitie deelde in aanvulling op deze brief nog mee dat een deel van de Hoppers een achtergrond heeft als politieambtenaar en een deel als parketsecretaris. Voor alle Hoppers geldt dat zij de sepotbeslissingen nemen namens de officier van justitie als medewerker van het arrondissementsparket. Een door een Hopper genomen sepot is dan ook geen politiesepot. De Hoppers met een achtergrond als politieambtenaar zijn net als de Hoppers met een achtergrond als parketsecretaris functioneel ondergeschikt aan de hoofdofficier van justitie. Zij hebben ook een aanstelling als onbezoldigd ambtenaar in dienst van justitie.

G. informatie van Arrondissementsparket Amsterdam

De 'Hoppers' registreren een sepotbeslissing in het geautomatiseerde systeem van de politie. Een afdruk van de beslissing voegen ze bij het proces-verbaal van aangifte. De beslissing wordt nu niet aan de verdachten en/of de aangever meegedeeld omdat het geautomatiseerde systeem van de politie deze mogelijkheid nog niet biedt. Op dit moment (december 2002) wordt de laatste hand gelegd aan een nieuwe procedure waarin de sepotbeslissing wel schriftelijk aan betrokkenen wordt meegedeeld.

Achtergrond

1. Wetboek van Strafvordering

Artikel 51f, derde lid:

"Indien de officier van justitie geen vervolging instelt of de vervolging niet voortzet, doet hij daarvan schriftelijk mededeling aan de benadeelde partij. De beslissing is met redenen omkleed."

Artikel 152:

"De ambtenaren, bedoeld in de artikelen 141 en 142, maken ten spoedigste proces-verbaal op van het door hen opgespoorde strafbare feit of van hetgeen door hen tot opsporing is verricht of bevonden."

Artikel 153:

"1. Het proces-verbaal wordt door hen opgemaakt op hun ambtseed of, voor zover zij die niet hebben afgelegd, door hen binnen tweemaal vier en twintig uren beëedigd voor een hulpofficier van justitie die daarvan een verklaring op het proces-verbaal stelt.

2. Het wordt door hen persoonlijk opgemaakt, gedagtekend en ondertekend; daarbij moeten tevens zoveel mogelijk uitdrukkelijk worden opgegeven de redenen van wetenschap."

Artikel 155:

"De hulpofficieren van justitie bij de onderdelen a en b van artikel 154 vermeld, doen de processen-verbaal, bij hen ingekomen of door hen opgemaakt, en de inbeslaggenomen voorwerpen onverwijld toekomen aan de officier van justitie."

2. Artikel 161 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) geeft ieder die kennis draagt van een strafbaar feit de bevoegdheid daarvan aangifte te doen. Die bevoegdheid houdt een dienovereenkomstige aanspraak in, namelijk dat de aangifte wordt opgenomen. Zo bevat artikel 163 Sv de verplichting voor opsporingsambtenaren om een aangifte van een strafbaar feit op te nemen.

Deze plicht tot het opnemen van de aangifte staat los van de vraag of aan die aangifte verder vervolg zal worden gegeven. Wanneer bij de politie aangifte wordt gedaan, mag van haar worden verwacht dat zij deze aangifte opneemt op het moment dat deze wordt gedaan. Voor zover de feitelijke mogelijkheid daartoe op dat moment, objectief bezien, ontbreekt, dient degene die aangifte wenst te doen daartoe zo spoedig mogelijk alsnog de gelegenheid te krijgen.

Twijfel bij de betrokken politieambtenaar over de vraag of al dan niet sprake is van een strafbaar feit mag er niet aan in de weg staan dat hij gevolg geeft aan zijn wettelijke plicht tot het opnemen van een aangifte. In het geval van dergelijke twijfel dient hij het over te laten aan de officier van justitie om ter zake een standpunt te bepalen en dat kenbaar te maken aan de persoon die aangifte deed. Voor betrokkene staat dan, in het geval van een besluit tot niet-vervolging, de mogelijkheid open van beklag bij het gerechtshof, ingevolge artikel 12 Sv.

Een uitzondering op het voorgaande kan alleen worden aangenomen in het geval dat al op voorhand, zonder enig verder onderzoek, en zonder de minste twijfel, kan worden vastgesteld dat de gedraging of gebeurtenis die ter kennis van de politie wordt gebracht niet is te kwalificeren als een strafbaar feit. Wanneer de politie die opvatting heeft, behoort zij in beginsel de ruimte te hebben om daarvan blijk te geven. Te allen tijde moet zij echter voorkomen dat in zo'n geval haar opvatting de inzet wordt van een discussie met de persoon die aangifte wenst te doen. Dat is ook in het belang van de geloofwaardigheid van de politie.

3. In rapport 2001/209 en 2001/404 overweegt de Nationale ombudsman (kort gezegd) onder meer dat aan het namens de officier van justitie nemen van sepotbeslissingen door (politie)parketsecretarissen een schriftelijk mandaat ten grondslag moet liggen.

Mede naar aanleiding van deze rapporten heeft de voorzitter van het College van procureurs-generaal de hoofden van de parketten, bij brief van 19 augustus 2002, verzocht om binnen de parketten te bewerkstelligen dat (indien nodig) zo'n schriftelijk mandaat wordt opgesteld. Voor de zogenoemde Hoppers heeft de hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket te Amsterdam zo'n schriftelijk mandaat opgesteld op 11 september 2002.

Instantie: Regiopolitie Amsterdam-Amstelland

Klacht:

Geweigerd aangifte van diefstal dan wel verduistering van goederen uit verzoekers voormalige verblijfplaats op te nemen.

Oordeel:

Geen oordeel

Instantie: Beheerder regiopolitie Amsterdam-Amstelland

Klacht:

Bij beslissing dat het niet behoorlijk was dat proces-verbaal van bedreiging was zoekgeraakt, niet beslist dat politie alsnog een nieuw proces-verbaal diende op te maken.

Oordeel:

Niet gegrond