2003/009

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (RVV) hem op 4 april 2001 ten onrechte een brief heeft gestuurd waarin alle op zijn bedrijf aanwezige evenhoevigen werden aangemerkt als verdacht van mond- en klauwzeer, en naar aanleiding daarvan ten onrechte is overgegaan tot het nemen maatregelen in verband met mond- en klauwzeer.

Beoordeling

1. In maart 2001 werd het eerste geval van mond- en klauwzeer gesignaleerd in Nederland. Het uitbreken van de ziekte had een reeks van maatregelen tot gevolg. Verzoeker, woonachtig in het gebied waar zich besmettingen voordeden, ontving op 4 april 2001 op zijn adres een brief van de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees (RVV) gericht aan de heer R. waarin deze werd meegedeeld dat alle evenhoevigen op zijn bedrijf (dat wil zeggen op verzoekers terrein) als verdacht van mond- en klauwzeer werden aangemerkt.

2. Ingevolge de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren kan een reeks van maatregelen worden getroffen indien mond- en klauwzeer wordt geconstateerd. De maatregelen kunnen onder meer bestaan uit vaccineren, het ruimen van dieren, ontsmetten, vervoersverboden en het plaatsen van kentekenen langs de weg. De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij was verantwoordelijk voor de wijze waarop uitvoering werd gegeven aan de bestrijding van mond- en klauwzeer. Veel van de uitvoering was in handen gelegd van de RVV (zie Achtergrond).

3. Verzoeker klaagt erover dat de RVV deze brief ten onrechte heeft gestuurd en naar aanleiding hiervan ten onrechte is overgegaan tot het nemen van maatregelen in verband met mond- en klauwzeer.

4. De Minister deelde met betrekking tot verzoekers klacht mee dat hij gelet op de verdergaande verspreiding van mond- en klauwzeer in het gebied rondom Oene had besloten in de Noord Veluwe noodvaccinaties uit te voeren in een groter gebied dan gewoonlijk. Dit leidde tot de aanwijzing van Vaccinatiegebied Noord Veluwe. Aan alle geregistreerde houders van evenhoevige dieren binnen het gebied werd een brief verzonden, waarin hun evenhoevige dieren werden aangemerkt als verdacht van besmetting met mond- en klauwzeer.

Verzoekers adres bevond zich in het vaccinatiegebied. Op dit adres stond de heer R. geregistreerd als houder van runderen. Hoewel bij de registratie een apart postadres stond vermeld, zo deelde de Minister verder mee, is de brief van 4 april 2001 abusievelijk naar het huisadres van verzoeker gezonden (zie Bevindingen, onder C.).

De Minister liet verder weten dat uit informatie van de Gezondheidsdienst voor Dieren was gebleken dat de laatste dieren van de heer R. op 16 januari 2001 waren afgevoerd van het adres van verzoeker. Bij brief van 23 juli 2001 deelde de RVV verzoeker in het kader van de afhandeling van zijn klacht in dit verband nog mee dat daarmee voor de RVV echter niet bij voorbaat vaststond dat er evenmin andere voor mond- en klauwzeer vatbare diersoorten aanwezig waren. Nadat uit onderzoek was gebleken dat er inderdaad geen dieren op de locatie aanwezig waren is de verdachtverklaring opgeheven.

5. Het belang van een goede bestrijding van mond- en klauwzeer maakte het noodzakelijk dat alle houders van evenhoevige dieren in de getroffen regio werden bereikt. Daartoe maakte de RVV onder meer gebruik van het registratie- en identificatiesysteem runderen, waarin houders van runderen verplicht staan geregistreerd. Alle (geregistreerde) houders van runderen werden na constatering van mond- en klauwzeer in de regio preventief aangeschreven, waarbij alle evenhoevige dieren op hun bedrijf als verdacht van mond- en klauwzeer werden aangemerkt. Dat alle houders van runderen preventief werden aangeschreven, dat wil zeggen ongeacht of sprake was van daadwerkelijke besmetting, is, gelet op het bestrijdingsbeleid ten aanzien van mond- en klauwzeer (met als achterliggende gedachte niet preventief tegen de ziekte te vaccineren), te billijken. De consequenties van besmetting waren groot.

Dat ook de heer R. werd aangeschreven ondanks de vermelding in het register dat de runderen op 16 januari 2001 van verzoekers adres waren afgevoerd, valt in dit verband ook te billijken. Immers het registratie- en identificatiesysteem is enkel bestemd voor de registratie van runderen en niet van andere evenhoevigen. Ook andere evenhoevigen, zoals schapen en geiten, kunnen echter worden besmet met mond- en klauwzeer. De mogelijkheden voor de RVV om alle houders van evenhoevigen die besmet konden raken op eenvoudige wijze te achterhalen waren beperkt, nu niet al deze dieren waren geregistreerd. Dat preventief alle in het systeem vermelde personen werden aangeschreven is dan ook - gelet op de hiervoor aangegeven consequenties - niet onredelijk.

In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.

6. Na ontvangst van de brief van 4 april liet verzoeker bij faxbericht van 7 april 2001 weten dat de heer R. sinds januari 2001 geen dieren meer hield op zijn adres. Ook de heer R. liet aan de RVV weten dat hij sinds januari 2001 geen dieren meer hield op verzoekers adres. De RVV berichte zowel verzoeker als de heer R. dat de brief van 4 april 2001 terzijde kon worden geschoven. Op 25 april 2001 werd bij een controle door de Gezondheidsdienst voor Dieren vastgesteld dat vrijwel zeker geen vee op verzoekers adres aanwezig was. Bij brief van 31 mei 2001- verzonden naar verzoekers adres - werd de heer R. meegedeeld dat de verdenking dat zijn dieren zouden lijden aan mond- en klauwzeer beëindigd was. Dat wil zeggen dat het bijna twee maanden heeft geduurd voordat de maatregelen (officieel) werden beëindigd.

Hoewel de omstandigheden zwaar waren, de MKZ-crisis was in volle gang, heeft de opheffing van de getroffen maatregelen te lang geduurd. Het mag van de RVV, ook in een crisissituatie worden verwacht dat hij voortvarend optreedt. Nu reeds begin april 2001 aan de RVV was gemeld dat de heer R. geen dieren meer hield op het adres van verzoeker, had de RVV het controleren van de aanmelding en vervolgens de opheffing van de getroffen maatregelen eerder in gang dienen te zetten. De verstrekkendheid van de getroffen maatregelen, waardoor verzoeker zich gestigmatiseerd en belemmerd voelde, alsmede de bijzonderheid van het geval - de vermelding in het systeem dat de heer R. sinds 16 januari 2001 op verzoekers adres géén dieren meer hield - gaven daartoe aanleiding. De RVV heeft dan ook niet met de vereiste voortvarendheid gehandeld.

In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

7. Bij het voorgaande dient ten aanzien van verzending van de brief van 4 april 2002 aan verzoeker in plaats van aan de heer R. nog de volgende kanttekening te worden geplaatst.

De brief van 4 april 2001 werd per abuis verzonden aan verzoeker, zo deelde de Minister naar aanleiding van de klacht mee. Gelet op het in het registratie- en identificatiesysteem vermelde postadres had de brief van 4 april 2001 uiteraard gericht dienen te zijn aan de heer R. op het door hem gegeven postadres. De heer R. was immers de (mogelijke) houder van de (mogelijk met mond- en klauwzeer besmette) dieren en aldus de eerst aangewezen persoon om aan te schrijven. Gelet op de te treffen maatregelen op het adres waar de dieren werden gehouden, had echter ook verzoeker een aan hem gericht bericht dienen te ontvangen. Immers de te treffen maatregelen, zoals de plaatsing van het bord langs zijn woning en de ontsmettingsmaatregelen bij het verlaten van de woning (zie Bevindingen, onder 1.), troffen verzoeker direct. Het is in strijd met de zorgvuldigheid die is vereist in de communicatie tussen de overheid en de burger dat verzoeker, die nu bij toeval achter de maatregelen kwam, niet rechtstreeks (bijvoorbeeld door middel van de aanhef “Aan de bewoner van dit huis”) daarvan op de hoogte werd gesteld. De reactie van de Minister miskent dat de gevolgen van de te treffen maatregelen verzoeker direct aangingen. De RVV is dan ook tekort geschoten in de vereiste zorgvuldigheid met betrekking tot een adequate informatieverstrekking aan verzoeker.

Ook de reactie van de RVV op verzoekers faxbericht van 17 april 2001 miskende dat de te treffen maatregelen verzoeker direct aangingen. Het was niet juist verzoeker mee te delen dat hij de brief van 4 april 2001 kon vernietigen omdat hij deze per abuis had ontvangen. De RVV had de brief inhoudelijk dienen te beantwoorden.

In zoverre is de onderzochte gedraging eveneens niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, is niet gegrond, behalve ten aanzien van het tijdstip waarop de getroffen maatregelen tegen verzoeker werden opgeheven. In zoverre is de klacht gegrond.

Onderzoek

Op 5 oktober 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer S. te W., met een klacht over een gedraging van Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Tevens werd de Minister een aantal specifieke vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De Minister deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Bij brief van 4 april 2001 - verzonden aan verzoekers adres - deelde de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees (RVV) de heer R. onder meer het volgende mee:

“Hierbij deel ik u, overeenkomstig artikel 24 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (GWWD), mede dat alle evenhoevigen op uw bedrijf op grond van artikel 2, onderdeel c, van het Besluit verdachte dieren (…) met ingang van heden als verdacht van mond- en klauwzeer worden aangemerkt. De reden van verdenking is dat in het gebied waarin uw bedrijf is gelegen verschillende gevallen van mond- en klauwzeer zijn vastgesteld

Voorts deel ik u mede, dat ik overeenkomstig artikel 21, derde lid, van de GWWD spoedheidshalve de volgende maatregelen neem:

1. Ter bestrijding van het mond- en klauwzeervirus en ter voorkoming van verspreiding ervan is het noodzakelijk dat alle evenhoevigen op uw bedrijf, overeenkomstig artikel 17, eerste lid, van de GWWD worden gevaccineerd tegen mond- en klauwzeer. Het vaccineren geschiedt door de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees. De gevaccineerde dieren worden terstond na de vaccinatie voorzien van een daartoe door de directeur van de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees aangewezen identificatiemerk. Over het precieze tijdstip waarop uw dieren gevaccineerd zullen worden zult u nog nader geïnformeerd worden.

2. Vervolgens is het noodzakelijk dat de geënte evenhoevige dieren, met uitzondering van de runderen, overeenkomstig artikel 22, eerste lid, onderdeel f, van de GWWD worden gedood. Of de runderen ook zullen worden gedood is afhankelijk van overleg met het bedrijfsleven. Hierover wordt u later geïnformeerd. Alvorens de dieren worden gedood, wordt de waarde daarvan vastgesteld door een beëdigd deskundige overeenkomstig de artikelen 87 en 88 van de GWWD.

3. Voorts is het noodzakelijk dat overeenkomstig artikel 22, eerste lid, onderdeel d, van de GWWD één of meer kentekenen duidelijk zichtbaar vanaf de openbare weg op de gebouwen en terreinen worden aangebracht. Is een kenteken verdwenen of wordt het bijvoorbeeld door weersinvloeden onleesbaar, dan dient u de gemeente of de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees (RVV) hiervan in kennis te stellen, waarna een nieuw exemplaar zal worden aangebracht. Ik wijs u er op dat als gevolg van het plaatsen van het kenteken in ieder geval de volgende algemeen verbindende voorschriften gelden:

a. Aan- en afvoerverbod van dieren, produkten en voorwerpen

Op grond van artikel 25, eerste lid, van de GWWD geldt er een vervoersverbod van en naar uw bedrijf. Het vervoersverbod van uw bedrijf heeft ingevolge artikel 2, onderdeel b, van het Besluit vervoer van en naar besmette of van besmetting verdachte gebouwen en terreinen (…) betrekking op alle soorten of categorieën van dieren, voertuigen, vlees of kadavers van herkauwers of varkens, diervoeders, gereedschap of andere voorwerpen of andere stoffen welke dragers van smetstof kunnen zijn.

Het vervoersverbod naar uw bedrijf heeft ingevolge artikel 3, onderdeel b. van dat besluit betrekking op alle soorten of categorieën van dieren en voertuigen.

b. Toegang tot uw bedrijf

Op grond van artikel 25, tweede lid, van de GWWD is de toegang tot uw bedrijf voor één ieder verboden. Ingevolge de Regeling toegang personen of groepen van personen tot besmette of van besmetting verdachte gebouwen en terreinen (…) is de toegang niet verboden voor u zelf als houder van de dieren, de dierenarts die de dieren behandelt, ambtenaren van de RVV, ambtenaren van de Algemene Inspectiedienst en medewerkers van de Stichting Gezondheidszorg voor Dieren:

c. Ontsmetting

Ingevolge artikel 26, eerste lid, van de GWWD is het verboden gebouwen en terreinen te verlaten tenzij na toepassing van de voorgeschreven ontsmettingsmaatregelen. Deze maatregelen zijn voorgeschreven in de Regeling inzake het verlaten van besmette of van besmetting verdachte gebouwen en terreinen (…). Personen die uw bedrijf verlaten dienen met inachtneming van de aanwijzingen van de directeur van de RVV hun handen, bedrijfskleding en schoeisel te ontsmetten. Dieren, voertuigen, producten en andere voorwerpen dienen tevens ontsmet te worden. U dient hiervoor het ontsmettingsmiddel natronloog te gebruiken. Dit ontsmettingsmiddel moet ook gebruikt worden in de door u, bij iedere ingang van de gebouwen, geplaatste ontsmettingsbakken. Natronloog dient gebruikt te worden in een één procentige concentratie. De bovengenoemde bakken dienen dagelijks ververst te worden. Bewaar deze ontsmettingsmiddelen zodanig dat ze voor kinderen geen gevaar opleveren. Bedrijfskleding dient met een wasprogramma van 90°C te worden gewassen.

d. Registratie aantallen dieren op uw bedrijf

Op grond van artikel 5 van het Besluit bescherming tegen bepaalde zoönosen en bestrijding besmettelijke dierziekten (…) bent u als houder van zieke of verdachte dieren verplicht een registratie bij te houden van het volgende:

a) Het aantal evenhoevigen op uw bedrijf. U dient het aantal van deze dieren per stal -

afdeling - hok te registreren.

b) Het aantal gestorven en geboren dieren. Bij gestorven dieren registreert u de datum van overlijden, het oormerknummer van het dier en de verblijfplaats in het bedrijf voor het overlijden. Bij geboren dieren vermeldt u de datum van geboorte en de verblijfplaats.

c) Het aantal evenhoevigen dat verschijnselen vertoont van een besmettelijke dierziekte. U registreert de datum waarop u de verschijnselen heeft waargenomen, het oormerknummer en de verblijfplaats van het dier. De gegevens van de telling dienen, totdat het kenteken is verwijderd, na een mutatie in de bovengenoemde aantallen zo spoedig mogelijk te worden bijgewerkt. De registratie dient u mij of andere bevoegde ambtenaren te allen tijde ter inzage aan te bieden.

4. Van een aantal evenhoevigen op uw bedrijf zullen bloedmonsters worden genomen. De uitslag van het onderzoek van de bloedmonsters zal te zijner tijd aan u bekende worden gemaakt.”

2. Op 7 april 2001 maakte verzoeker bij faxbericht bezwaar tegen het besluit van de RVV. Hij laat in dit bericht weten dat er sinds januari 2000 geen dieren van de heer R. meer op zijn adres gehuisvest zijn.

3. In reactie op verzoekers faxbericht deelde de RVV verzoeker bij brief van 13 april 2001 onder meer het volgende mee:

“Tot mijn spijt is abusievelijk mijn (…) brief (van 4 april 2001; N.o.) aan uw adres verstuurd. In de mij op dat moment ter beschikking staande gegevens was vermeld, dat de heer R. op (verzoekers adres; N.o.) woonachtig was. Dit blijkt onjuist te zijn. De brief was niet voor u bedoeld. U kunt de brief derhalve vernietigen.”

4. Op 14 april 2001 liet verzoeker de RVV bij faxbericht weten dat wat hem betreft de brief van 13 april 2001 onvoldoende recht deed aan zijn probleem. Hij eiste onder meer dat de RVV op korte termijn de aangebrachte kentekenen verwijderde.

Op 21 april 2001 wendde verzoeker zich wederom tot de RVV. Hij deelde mee nog steeds post van de RVV te ontvangen die bestemd was voor de heer R. Tevens deelde hij mee dat de aangebrachte kentekenen in die week door onbekenden waren verwijderd.

5. Op 25 april 2001 werd bij een controle van evenhoevigen in het entgebied door de Gezondheidsdienst voor Dieren met betrekking tot verzoekers adres een rapport opgemaakt, dat onder het kopje “klinische bevindingen” vermelde dat “vrijwel zeker geen vee” aanwezig was. Verzoeker was op dat moment niet thuis.

6. Bij faxbericht van 27 april 2001 liet verzoeker de RVV weten nog steeds post met betrekking tot de mond- en klauwzeer thuis te ontvangen. Hij herhaalde dat zijn adres ten onrechte was bestempeld als verdacht. Verzoeker zond die dag nog een faxbericht met ongeveer dezelfde strekking alsook op 19 mei 2001.

7. Bij brief van 31 mei 2001 - verzonden aan verzoekers adres - deelde de Rijksdienst voor de keuring van Vlees en Vee (RVV) de heer R. onder meer het volgende mee:

“Hierbij deel ik u, overeenkomstig artikel 24 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren mede, dat de verdenking dat uw dieren lijden aan mond- en klauwzeer, als bedoeld in het Besluit verdachte dieren (…), op 30 mei 2001 is geëindigd.

Zo spoedig mogelijk zullen de kentekenen van uw bedrijf worden verwijderd en de alleen voor uw bedrijf geldende bestrijdingsmaatregelen worden opgeheven.”

8. Op 10 juni 2001 diende verzoeker bij de RVV een klacht in over de gang van zaken vanaf 4 april 2001 zoals hiervoor omschreven.

9. Bij brief van 23 juli 2001 reageerde de RVV onder meer als volgt op verzoekers klacht:

“Uit onderzoek is mij het volgende gebleken. Uit het identificatie- en registratiesysteem van de Gezondheidsdienst voor Dieren blijkt dat de heer R. op uw adres (…) is geregistreerd als rundveehouder doch zijn postadres op een andere locatie heeft.

In verband met de bestrijding van het mond- en klauwzeervirus zijn bij brief van 4 april 2001, (…) gericht aan de heer R., alle op zijn bedrijf aanwezige evenhoevigen als verdacht van mond- en klauwzeer aangemerkt. Deze brief is abusievelijk aan uw adres gezonden in plaats van het postadres van de heer R.

Naar aanleiding van de bovengenoemde brief (…) heeft de heer R. aan de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees (RW) gemeld dat hij geen dieren meer op het bovengenoemde adres houdt. Hierop is aan de heer R. meegedeeld dat hij de brief van 4 april 2001 ter zijde kan leggen indien er daadwerkelijk geen evenhoevige dieren op het bedrijf aanwezig zijn.

Op 25 april 2001 is gebleken dat er inderdaad geen evenhoevigen op het bedrijf aanwezig waren. Daarop is bij brief d.d. 31 mei 2001, (…) gericht aan de heer R., de verdachtstatus van zijn bedrijf opgeheven en zijn de kentekenen verwijderd. Ook deze brief (…), is abusievelijk verzonden aan uw adres in plaats van het postadres van de heer R.

Hierbij bied ik u allereerst mijn excuses aan voor de onjuiste adressering van de bovengenoemde brieven, alsmede de daarmee samenhangende informatie zoals de informatieve MKZ-nieuwsbrieven. Deze stukken hadden geadresseerd moeten worden aan het postadres van de heer R. als houder van een Uniek Bedrijfs Nummer (UBN) bij de Gezondheidsdienst voor Dieren.

Over de beweerdelijk onterechte verdachtverklaring merk ik het volgende op. Op 4 april 2001 is (verzoekers adres; N.o.) verdacht verklaard omdat niet op voorhand uitgesloten kon worden dat er op deze locatie evenhoevigen aanwezig waren hetgeen een risico op de aanwezigheid en verspreiding van het mond- en klauwzeervirus impliceerde. Weliswaar bleek uit het identificatie- en registratiesysteem dat er op dat moment geen runderen meer op de locatie aanwezig waren, maar daarmee stond niet bij voorbaat vast dat er evenmin andere voor mond- en klauwzeer vatbare diersoorten aanwezig waren. Daarbij kan onder andere worden gedacht aan geiten en schapen. Nadat uit onderzoek was gebleken dat er inderdaad geen dieren op de locatie aanwezig waren is verdachtverklaring opgeheven.

Ik heb inmiddels binnen de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees (RVV) opdracht gegeven om eventuele toekomstige post ten behoeve van de heer R. te sturen naar het bij zijn UBN-registratie vermelde postadres. (…).”

B. Standpunt verzoeker

Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtomschrijving onder Klacht.

C. Standpunt Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij

In zijn reactie op de klacht deelde de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij onder meer het volgende mee:

Feiten en omstandigheden

Gelet op de verdergaande verspreiding van mond- en klauwzeer in het gebied rondom Oene heb ik bij regeling van 3 april 2001 (…) besloten in de Noord Veluwe noodvaccinaties uit te voeren in een groter gebied dan gebruikelijk. Daartoe heb ik het Vaccinatiegebied Noord Veluwe aangewezen.

(Verzoekers adres; N.o.) adres was gelegen binnen evengenoemd vaccinatiegebied.

Op grond van artikel 6 van de Verordening identificatie en registratie runderen 1998 van het Productschap voor Vee en Vlees is iedere houder van runderen verplicht een Uniek Bedrijfs Nummer ofwel UBN registratie te hebben. De Gezondheidsdienst voor Dieren is de organisatie, die is belast met het beheer van deze registraties. Op verzoek van de geregistreerde kan de Gezondheidsdienst voornoemd de registratie beëindigen.

Op (verzoekers adres; N.o.) stond geregistreerd als houder van runderen de heer R. (…). Naast het bedrijfsadres, zijnde eerdergenoemd adres van klager, vermeldde het identificatie- en registratiesysteem nog een afzonderlijk postadres van de heer R. (…).

Bij brief van 4 april 2001 (…) geadresseerd aan het adres van klager heeft de kringdirecteur van de RVV namens de directeur RVV aan de heer R. meegedeeld dat alle evenhoevigen op zijn bedrijf vanaf diezelfde dag als verdacht van besmetting met mond- en klauwzeer worden aangemerkt. Tevens is de heer R. in deze brief meegedeeld dat spoedheidshalve een aantal maatregelen wordt genomen, waaronder het plaatsen van kentekenen op zijn bedrijfsadres. Bovengenoemde brief is op 4 april 2001 abusievelijk verzonden aan het bedrijfsadres van de heer R. in plaats van aan zijn postadres. Hetzelfde geldt voor de brief van 31 mei 2001 (…); waarin de status van verdacht van besmetting met mond- en klauwzeer is opgeheven.

Om de bestrijding van het mond- en klauwzeervirus te doen slagen was het toentertijd (april/mei 2001) van groot belang dat alle evenhoevige dieren binnen het Vaccinatiegebied Noord Veluwe zo spoedig mogelijk gevaccineerd en geruimd werden. Daartoe is aan alle geregistreerde houders van evenhoevige dieren binnen dit gebied een brief verzonden, waarin hun evenhoevige dieren werden aangemerkt als verdacht van besmetting met mond- en klauwzeer, waarna zij zo spoedig mogelijk werden gevaccineerd en geruimd. Daarnaast is in een persbericht op 20 april 2001 een dringende oproep gedaan aan alle niet-geregistreerde houders van een of meer evenhoevige dieren in - onder andere - het Vaccinatiegebied Noord Veluwe om hun dier(en) per direct aan te melden bij de RVV.

Naar aanleiding van uw vragen antwoord ik u het volgende.

1. Op welk tijdstip werd de RVV op de hoogte gesteld van de omstandigheid dat de heer R. geen dieren meer hield op het adres van verzoeker?

Uit de beschikbare stukken is niet met zekerheid het precieze tijdstip te achterhalen waarop de RVV voor het eerst op de hoogte werd gesteld van de omstandigheid dat de heer R. geen dieren meer hield op het adres van klager. Uit aantekeningen in het dossier blijkt in ieder geval dat de RVV ter plaatse op 12 april 2001 op de hoogte was van het feit dat de heer R. op een adres woonde en geen dieren hield alsmede dat klager evenmin dieren hield op zijn adres.

De RVV ter plaatse heeft verklaard dat de heer R. naar aanleiding van de brief van 4 april 2001 aan de RVV heeft gemeld dat hij sinds januari 2000 geen dieren meer zou houden op het adres van klager. Uit informatie van de Gezondheidsdienst voor Dieren bleek echter dat de laatste dieren van de heer R. pas op 16 januari 2001 zijn afgevoerd van het adres van klager.

Nadat dit was uitgezocht heeft de RVV aan de heer R. gemeld dat hij, als er daadwerkelijk geen evenhoevige dieren meer op de betrokken locatie aanwezig waren, de verdachtverklaring terzijde kon leggen. Voorts heeft de RVV bij brief van 13 april 2001 (…) aan klager meegedeeld dat de hiervoor genoemde brief van 4 april 2001 niet voor hem was bedoeld en dat hij die brief derhalve kon vernietigen. Op 25 april 2001 heeft de Gezondheidsdienst voor Dieren, die de vaccinatie van de evenhoevigen in het Vaccinatiegebied Noord Veluwe verrichtte, het adres van klager bezocht en daarbij geconstateerd dat op dat tijdstip niemand thuis was alsmede dat er vrijwel zeker geen vee aanwezig was op de betrokken locatie.

2. Is de RVV nadat zij op de hoogte was geraakt van voornoemde omstandigheid met verzoeker contact getreden? Zo ja, wanneer ? Zo nee, waarom niet?

Ja, de RVV heeft aan klager bij vorengenoemde brief van 13 april 2001 medegedeeld dat de eerdergenoemde brief van 4 april 2001 abusievelijk aan zijn adres is verstuurd en dat hij de brief kan vernietigen. Daarna is de gang van zaken diverse malen zowel schriftelijk als telefonisch aan klager toegelicht. Zie daarvoor onder andere de brieven van 23 juli 2001 (…), en van 2 augustus 2001 (…).

3. Welke maatregelen zijn met betrekking tot de verdachtverklaring van mond- en klauwzeer tegen verzoeker genomen? Wanneer zijn deze maatregelen genomen?

In de bovengenoemde brief van 4 april 2001 heeft de kringdirecteur RVV aan de heer R. medegedeeld dat de volgende maatregelen worden genomen:

1. vaccineren van alle evenhoevige dieren op de betrokken locatie;

2. het doden van alle evenhoevige dieren op de betrokken locatie;

3. het aanbrengen van één of meer kentekenen op de gebouwen en terreinen welke

duidelijk zichtbaar zijn vanaf de openbare weg;

4. het nemen van bloedmonsters van een aantal evenhoevigen op de betrokken locatie.

Aangezien kort daarna (in ieder geval op 12 april 2001, zie mijn antwoord op vraag 1) bleek dat er geen evenhoevige dieren aanwezig waren op het adres van klager zijn de onder 1, 2 en 4 genoemde maatregelen niet uitgevoerd. Uit de beschikbare stukken in het dossier is niet met zekerheid te achterhalen op welk tijdstip het kenteken feitelijk door de RVV is verwijderd. In ieder geval zijn alle bestrijdingsmaatregelen uiterlijk 30 mei 2001 beëindigd (…).

4. Is vooraf met verzoeker gesproken over de opgelegde maatregelen en/of is vooraf de situatie op verzoekers adres geverifieerd? Is dit ingeval wordt overgegaan tot verdachtverklaring van mond- en klauwzeer normaliter het geval?

Vanwege het grote aantal houders van dieren en het spoedeisende karakter van de te treffen maatregelen in het Vaccinatiegebied Noord Veluwe was het vooraf niet mogelijk om alle betrokkenen - waaronder klager - afzonderlijk te spreken over de te treffen maatregelen. Om dezelfde redenen was het evenmin mogelijk om vooraf de situatie op alle adressen waaronder het adres van klager - te verifiëren. Wél is het adres van klager op 25 april 2001 bezocht en daarbij is geconstateerd dat klager niet thuis was alsmede dat zich vrijwel zeker geen vee bevond op dit adres. Tenslotte is klager bij brief van 13 april 2001 medegedeeld dat de brief van 4 april 2001 niet voor hem was bestemd en dat hij deze brief derhalve kon vernietigen.

5. Wanneer zijn de tegen verzoeker ingestelde maatregelen beëindigd?

Zoals ik hiervoor reeds heb vermeld, zijn alle bestrijdingsmaatregelen op het adres van klager beëindigd met ingang van 30 mei 2001. Dit is bij brief van 31 mei 2001 (…) gericht aan de heer R. en geadresseerd aan het adres van klager, medegedeeld.

6. Is verzoeker op de hoogte gesteld van de beëindiging van voornoemde maatregelen?

Aangezien de bestrijdingsmaatregelen - alsmede de opheffing ervan - gericht waren aan de heer R. op het adres van klager is klager formeel niet afzonderlijk op de hoogte gesteld van de beëindiging van de bestrijdingsmaatregelen. Deze brieven waren ook niet voor hem bestemd. Klager heeft echter wel kennis genomen van de beëindiging van de maatregelen aangezien hij de post die binnenkwam op zijn adres heeft geopend en daarop heeft gereageerd richting de RVV (zie faxbericht van klager d.d. 21 april 2001). Daarnaast is aan klager bij brief van 13 april 2001 reeds medegedeeld dat de brief van 4 april 2001 - waarin de bestrijdingsmaatregelen werden aangekondigd - niet voor hem bestemd was en dat hij deze brief derhalve kon vernietigen.”

E. Reactie Minister van landbouw, natuurbeheer en visserij

In reactie op een nadere vraag deelde de Minister van Landbouw, natuurbeheer en Visserij onder meer het volgende mee:

“Bij de uitoefening van deze medebewindstaak had het PVV (Productschap voor Vee en Vlees; N.o.) de Gezondheidsdienst voor Dieren aangewezen als instantie, belast met de opzet en het beheer van het identificatie- en registratiesysteem voor runderen (artikel 1 van het Besluit aanwijzing dienst identificatie en registratie runderen 1998).

De RVV heeft bij de bestrijding van dierziekten, waaronder mond- en klauwzeer, gebruik gemaakt van gegevens uit dit identificatie- en registratiesysteem door middel van een computerverbinding waarmee het medewerkers van de RVV mogelijk was om deze gegevens in te zien maar niet om ze te muteren. De gegevens werden dus niet beheerd door de RVV maar wel gebruikt bij de uitvoering van wettelijke taken zoals de dierziektebestrijding. Hiervoor hoefde de RVV in individuele gevallen geen (schriftelijke) toestemming te vragen.”

Voor de volledigheid wijs ik u erop dat vanaf 1 januari 2002 de verantwoordelijkheid voor de identificatie en registratie van - onder andere - runderen niet langer bij het PVV ligt maar bij mij. Daartoe is met ingang van 1 januari 2002 de Regeling identificatie en registratie van dieren 2002 in werking getreden. De taken op het gebied van de identificatie en registratie van runderen worden thans uitgevoerd door het inmiddels onder mijn ministerie ressorterende l&R-Bureau Runderen. “

Achtergrond

Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Stb. 585, inwerkingtreding 13 april 1996

Artikel 17, eerste lid

“1. Onze Minister kan hetzij voor geheel Nederland, hetzij voor bepaalde gedeelten daarvan, bevelen dat dieren die door een besmettelijke dierziekte kunnen worden aangetast, daartegen op een door hem te bepalen wijze voorbehoedend worden behandeld, worden gemerkt, worden opgesloten of aangelijnd, dan wel voor die dieren andere maatregelen bevelen ter voorkoming van overbrenging van besmetting.”

Artikel 22, eerste lid

“1. De (…) maatregelen kunnen zijn:

a. het afzonderen van zieke en verdachte dieren;

b. opstallen, ophokken of op een plaats houden van zieke en verdachte dieren;

c. het plaatsen van waarschuwingsborden;

d. het door het plaatsen van kentekenen besmet of van besmetting verdacht verklaren van gebouwen en terreinen;

e. het merken van zieke, verdachte en herstelde dieren;

f. het doden van zieke en verdachte dieren;

g. het onschadelijk maken van gedode of gestorven, zieke en verdachte dieren, en van produkten en voorwerpen, die besmet zijn of ervan worden verdacht gevaar op te leveren voor verspreiding van smetstof;

h. het reinigen en ontsmetten van gebouwen, terreinen, bewaarplaatsen van mest en voorwerpen;

i. het vastleggen, opsluiten of afzonderen van dieren;

j. het behandelen van dieren of producten op een door Onze Minister aangegeven wijze;

k. het verbieden van het vervoeren van de op grond van artikel 25, eerste lid, aangewezen soorten of categorieën van dieren, producten of voorwerpen van of naar gebouwen en terreinen waar geen kenteken als bedoeld onderdeel d, is geplaatst;

l. het verbieden van de toegang aan anderen dan de op grond van artikel 25, tweede lid, aangewezen personen of groepen van personen tot gebouwen en terreinen waar geen kenteken als bedoeld in onderdeel d, is geplaatst;

m. het verbieden van het verlaten van gebouwen en terreinen waar geen kenteken als bedoeld in onderdeel d, is geplaatst, tenzij de door Onze Minister voorgeschreven maatregelen van ontsmetting zijn toegepast;

n. het nemen van andere maatregelen, voorzover een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie zulks met zich brengt.

Artikel 24

“Een door Onze Minister aangewezen ambtenaar stelt het tijdstip vast waarop de verdenking is ontstaan dat een dier lijdt aan een besmettelijke dierziekte alsmede het tijdstip waarop deze verdenking eindigt en stelt daarbij tevens vast welke op het bedrijf aanwezige dieren op het tijdstip waarop de verdenking is ontstaan reeds ziek waren en welke dieren op dat tijdstip van de ziekte verdacht waren. `

Artikel 25, tweede lid:

“De toegang tot gebouwen of terreinen, waar een kenteken, als bedoeld in artikel 22, eerste lid, is geplaatst of door Onze Minister aangewezen gedeelten daarvan, is aan anderen dan door Onze Minister aan te wijzen personen of groepen van personen verboden.”

Artikel 26, eerste lid:

“Het is verboden gebouwen of terreinen, waar een kenteken, als bedoeld in artikel 22, eerste lid, is geplaatst te verlaten, tenzij na toepassing van de door Onze Minister voorgeschreven maatregelen van ontsmetting.”

Besluit verdachte dieren (Stb. 667, inwerkingtreding 1 oktober 1999)

Artikel 2, onder c:

“Dieren worden als verdachte dieren aangemerkt, indien:

de aangewezen ambtenaar redenen heeft om aan te nemen dat de dieren in de gelegenheid zijn geweest om te worden besmet, en de diersoort voor de desbetreffende besmettelijke dierziekte vatbaar is.”

(Oud) Mandaatregeling directeur RVV, Stcrt. 63, inwerkingtreding 31 maart 2001

Artikel 1

“De directeur en plaatsvervangend directeur van de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees worden gemachtigd om namens de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij te beslissen en stukken te ondertekenen betreffende artikel 1 van de Regeling noodvaccinatie mond- en klauwzeer 2001.”

(Oud) Regeling noodvaccinatie mond- en klauwzeer 2001, Stcrt. 67, inwerkingtreding 3 april 2001

Artikel 1

“Voor mond- en klauwzeer gevoelige dieren binnen een van de (…) toezichtsgebieden inzake mond- en klauwzeer, worden in een door de directeur van de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees te bepalen zone rond de ziektehaard, dan wel in het in de bijlage omschreven gebied, overeenkomstig de door hem gegeven aanwijzingen gevaccineerd tegen mond- en klauwzeer.”

Instantie: Rijksdienst voor keuring van Vee en Vlees

Klacht:

Ten onrechte brief gestuurd waarin alle op zijn bedrijf aanwezige evenhoevigen werden aangemerkt als verdacht van mond- en klauwzeer en naar aanleiding daarvan ten onrechte overgegaan tot het nemen van maatregelen i.v.m. mond- en klauwzeer.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Rijksdienst voor keuring van Vee en Vlees

Klacht:

Te lang geduurd voordat getroffen maatregelen werden beëindigd.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Rijksdienst voor keuring van Vee en Vlees

Klacht:

Tekort geschoten in zorgvuldigheid met betrekking tot adequate informatieverstrekking en brief niet inhoudelijk beantwoord .

Oordeel:

Gegrond