2002/411

Rapport

Verzoeker klaagt over het optreden van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond op 29 en 30 juni 2000. Hij klaagt er met name over dat:

- politieambtenaren niet naar het toelatingsbeleid van de horecagelegenheid - waar verzoeker binnen korte tijd twee keer de toegang werd geweigerd - hebben geïnformeerd, ondanks aanwijzingen dat er mogelijk sprake was van discriminatie jegens verzoeker;

- een vrouwelijke politieambtenaar hem bij zijn aanhouding toeschreeuwde dat hij moest luisteren naar wat de portier zei en dat als verzoeker niet naar binnen mocht hij gewoon ergens anders moest heengaan;

- dezelfde politieambtenaar hem toevoegde dat hij eerst moest stikken voordat hij zou worden geholpen, toen verzoeker klaagde over benauwdheid:

- hem desgevraagd niet is meegedeeld waarom er op het politiebureau foto's van hem werden gemaakt;

- de politie niet heeft zorg gedragen voor medische verzorging van de wonden, die hij in het handgemeen met de portier van de horecagelegenheid had opgelopen;

- hij pas na herhaaldelijk verzoek naar het toilet mocht gaan, terwijl op het verzoek van een andere - Nederlandse - arrestant wel direct werd ingegaan.

Voorts klaagt verzoeker over de wijze waarop de korpsbeheerder de op 31 januari 2001 ingediende klacht over gemeld politieoptreden heeft afgehandeld. Hij klaagt er met name over dat deze een beslissing op de klacht heeft genomen terwijl:

- vorenbedoelde vrouwelijke politieambtenaar niet is gehoord;

- de (oudere) politieambtenaar, die verzoeker nadat hem voor de eerste keer de toegang was geweigerd had geadviseerd even af te wachten, evenmin is gehoord.

Beoordeling

Inleiding

Tijdens de Europese kampioenschappen voetbal werd aan verzoeker op 29 juni 2000 de toegang tot het terras van café X te Rotterdam geweigerd. Toen hij even later weer bij datzelfde terras kwam, werd hem opnieuw de toegang geweigerd. Verzoeker is vervolgens aangehouden ter zake van mishandeling van de desbetreffende portier. Hij is overgebracht naar het hoofdbureau te Rotterdam, alwaar hij om 18:25 uur arriveerde en om 18;30 uur werd voorgeleid. Hij werd vervolgens naar het politiebureau in Capelle aan den IJssel gebracht. Om 2:45 uur is hij heengezonden.

A. Ten aanzien van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond

1. Niet informeren naar toelatingsbeleid café X

1. Volgens verzoeker weigerde de portier van Café X hem de toegang, omdat naar zijn zeggen het terras vol zou zijn. Verzoeker zag echter dat het terras helemaal niet vol was. Daarna zag hij dat verschillende personen wèl toegang kregen tot het terras. Toen hij vervolgens weer naar de portier ging om toegang tot het terras te verkrijgen, werd hij wederom tegengehouden. Volgens verzoeker waren er aldus aanwijzingen voor discriminatie. Derhalve had de politie moeten informeren naar het toelatingsbeleid van café X.

2. Blijkens de aangifte van de portier was het vol in de zaak en moesten mensen in de rij staan voor ze naar binnen mochten. Verzoeker drong, aldus de portier, beide keren langs een rij wachtenden, waarop hij werd tegengehouden. Ook volgens het proces-verbaal van aanhouding alsmede de verklaring van politieambtenaar M. tijdens de hoorzitting van de Klachtencommissie van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond (hierna ook: de Klachtencommissie) is verzoeker (in ieder geval) de tweede keer dat hij toegang tot het café-terras in kwestie wilde langs de rij wachtenden gedrongen. Politieambtenaar R. heeft meegedeeld dat een collega had waargenomen dat verzoeker de eerste keer langs een groepje feestgangers had getracht zich toegang tot het café te verschaffen. Zij had zelf na de tweede weigering van verzoeker nog op het terras gekeken. Het was daar volgens haar gezellig druk, maar niet vol. Zij zag toen mensen van verschillende nationaliteiten en etnische groeperingen zitten en meende dat er dus geen sprake was van discriminatie van verzoeker.

3. Gelet op het feit dat zowel de portier als politieambtenaren hebben verklaard dat verzoeker "voordrong", wordt hun versie van de gebeurtenissen aannemelijker geacht dan die van verzoeker. De politieambtenaren hebben kennelijk aangenomen, hetgeen zij redelijkerwijze ook konden doen, dat verzoeker geweigerd werd vanwege zijn gedrag, daargelaten de vraag of het terras nu al dan niet (stamp)vol was. Er was derhalve geen sprake van objectieve aanwijzingen dat sprake zou kunnen zijn van discriminatie, zodat er voor de politie geen enkele reden was om naar het toelatingsbeleid van café X te infomeren. Dit geldt te meer, nu volgens waarneming van één van de politieambtenaren er kennelijk mensen van verschillende nationaliteiten en etnische groeperingen op het terras aanwezig waren.

De onderzochte gedraging is behoorlijk.

2. Uitlatingen jegens verzoeker

1.1. Verzoeker klaagt er ook over dat een politieambtenaar hem bij de aanhouding heeft toegeschreeuwd dat hij moest luisteren naar wat de portier zei en dat als verzoeker niet naar binnen mocht hij gewoon ergens anders heen moest gaan.

1.2. Volgens politieambtenaar R. heeft zij verzoeker geadviseerd een ander café te zoeken en het daarbij iets rustiger aan te doen. Toen verzoeker daarop slechts in dit bepaalde café wenste te worden toegelaten, waaraan de politie volgens hem diende mee te werken, heeft R. hem meegedeeld dat daarvan geen sprake kon zijn en dat de bemoeienis van de politie met de zaak nu afgelopen was. Volgens R. heeft zij een en ander niet schreeuwend toegevoegd.

De lezingen van betrokkenen staan op dit punt tegenover elkaar. Niet is gebleken van feiten en omstandigheden die de ene lezing aannemelijker maken dan de andere. Op dit punt kan dan ook geen oordeel worden gegeven.

2.1. Verzoeker klaagt er verder nog over dat politieambtenaar R. hem heeft toegevoegd dat hij eerst moest stikken voordat hij zou worden geholpen (althans woorden van gelijke strekking), toen verzoeker klaagde over benauwdheid.

2.2. R. heeft aangegeven dat verzoeker, toen hem na plaatsing in een ME-bus vragen naar zijn identiteit werden gesteld, hysterisch werd en uitriep dat hij doodging en stikte. Hierop antwoordde zij dat als hij zou stikken "we dat dan wel zouden zien" of iets dergelijks. Zij merkte nog op dat de deuren van de ME-bus openstonden, dat de temperatuur in de auto normaal was en dat van luchtgebrek geen sprake was.

Zij gaf aan spijt te hebben van deze opmerking, die zij onprofessioneel achtte.

2.3. Hoewel aannemelijk is geworden dat er van objectieve aanwijzingen dat verzoeker daadwerkelijk dreigde te stikken of het in ieder geval benauwd had, geen sprake was, is een opmerking als door R. is gemaakt minder passend, nu deze in ieder geval de indruk zouden kunnen wekken ironisch te zijn bedoeld. Het voert echter te ver om de gedraging op dit punt niet behoorlijk te achten.

De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.

3. Niet toelichten van fotograferen

1. Verzoeker is in eerste instantie overgebracht naar het hoofdbureau van politie te Rotterdam, waar een polaroidfoto van hem is gemaakt. Verzoeker klaagt erover dat hem niet is uitgelegd waarom en door wie die foto's werden gemaakt, terwijl hij daar wel om heeft gevraagd.

2. De foto is gemaakt in het kader van de zogeheten ARAF-procedure. Dit is een procedure voor de afhandeling van arrestanten die speciaal in het leven is geroepen ten behoeve van grootschalige evenementen waarbij een groot aantal arrestanten wordt verwacht. De arrestanten worden ondergebracht in arrestantenverblijven waar maximaal 20 personen kunnen verblijven. Het maken van een foto is dan noodzakelijk voor het administratieve proces, waardoor na de fouillering afgenomen persoonlijke bezittingen en het proces-verbaal aan de juiste persoon kunnen worden gekoppeld.

Om verwarring tussen (vele) verdachten te voorkomen tijdens het daarop volgende verhoor, is het in beginsel geoorloofd betrokkene(n) te fotograferen (zie Achtergrond, onder 1). Gelet op de verstrekte inlichtingen moet het ervoor worden gehouden dat het maken van een foto op het hoofdbureau niet is toegelicht aan verzoeker, ondanks zijn verzoek om uitleg. Het is niet juist dat dit niet is gebeurd, nu uit oogpunt van adequate informatieverstrekking en dienstbetoon van de politie had mogen worden verwacht dat zij verzoekers vraag had beantwoord. Dit zou slechts een kleine moeite zijn geweest.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

3. Het is overigens opmerkelijk dat het proces-verbaal van aanhouding van verzoeker inhoudt dat politieambtenaar V. aan verzoeker omstreeks 20:35 toestemming heeft gevraagd voor het maken van een foto. Verzoeker gaf geen toestemming, waarop hem uitleg werd gegeven. De foto is vervolgens wel gemaakt, aldus bedoeld proces-verbaal.

V. heeft echter in reactie op de klacht aangegeven dat hij - die avond werkzaam aan bureau Capelle aan den IJssel - verzoeker (uiteindelijk) niet had gefotografeerd, omdat verzoeker aangaf niet op de foto te willen en er al een foto van verzoeker was genomen aan het hoofdbureau te Rotterdam. Gelet op het in het proces-verbaal aangegeven tijdstip van het vragen van toestemming, is op zichzelf de lezing van V., die strookt met verzoekers lezing, aannemelijk. Echter, dit betekent dat het maken van een foto op het hoofdbureau op een eerder tijdstip ten onrechte niet is vermeld, terwijl anderzijds de weergave in het proces-verbaal van de gebeurtenissen op het politiebureau in Capelle aan den IJssel niet correct is. Een en ander is niet in overeenstemming met de vereiste zorgvuldigheid waarmee (ambtsedige) processen-verbaal dienen te worden opgemaakt.

4. Verzorging van wonden

1. Verzoeker klaagt er ook over dat de politie er niet voor heeft gezorgd dat de verwondingen die hij in het handgemeen met de portier van café X had opgelopen medisch werden behandeld.

2. Volgens het proces-verbaal van aanhouding had verzoeker een kleine verwonding aan zijn hoofd opgelopen. Volgens de door verzoeker overgelegde medische verklaring was sprake van een barstwond van 2 centimeter. Eén van de betrokken ambtenaren heeft aangegeven dat verzoeker niet om medische behandeling heeft gevraagd en ook overigens is daar niet van gebleken. Op zichzelf hoeft de politie in een wond als waarvan hier sprake was, nog geen reden te zien om medische hulp in te schakelen. Nu verzoeker kennelijk hier ook niet om heeft gevraagd, is niet aannemelijk geworden dat aan verzoeker noodzakelijke medische zorg is onthouden.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

5. Toiletgang

1. Verzoeker stelt voorts dat hij pas na herhaaldelijk verzoek naar het toilet mocht gaan, terwijl op het verzoek van een andere - Nederlandse - arrestant wèl direct werd ingegaan.

2. Volgens inlichtingen van de betrokken ambtenaar V. - die niet zijn weersproken door verzoeker - mocht de Nederlandse man met wie verzoeker in één ruimte verbleef, als eerste naar het toilet, omdat hij eerder was binnenkomen dan verzoeker. Uit veiligheidsoverwegingen is het niet gebruikelijk dat één politieman met meerdere arrestanten tegelijk in de cellengang verblijft. Verzoeker moest, aldus V., op zijn beurt wachten. Daarna wilde V. verzoeker eerst fotograferen en pas daarna naar het toilet laten gaan. Doordat verzoeker recalcitrant was en voortdurend discussie aanging, duurde het uiteindelijk een poos eer hij naar het toilet kon gaan, aldus V.

Daargelaten de vraag of het verstandig is om iemand die aangeeft naar het toilet te moeten en al even op een ander heeft moeten wachten eerst nog te willen fotograferen, is in ieder geval niet gebleken van discriminatie van verzoeker.

De onderzochte gedraging is behoorlijk.

B. Ten aanzien van de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond

1. Horen van R.

1. Verzoeker is het niet eens met de klachtafhandeling door de korpsbeheerder. Hij klaagt er in dit verband over dat R., die volgens verzoeker de hiervoor onder A. gemelde opmerkingen heeft gemaakt, niet is gehoord door de Klachtencommissie.

2. De korpsbeheerder heeft aangegeven dat R. in eerste instantie is gehoord door de klachtbehandelaar V. Bij de behandeling in de beroepsfase is zij uitgenodigd voor de hoorzitting van de Klachtencommissie. Zij was echter verhinderd voor die zitting. Collega's hebben voor of namens haar verslag kunnen doen van het gebeuren. De voorzitter achtte haar aanwezigheid niet strikt noodzakelijk en gaf er de voorkeur aan de voortgang in het onderzoek te bewerkstelligen en niet te wachten tot alle betrokkenen aanwezig konden zijn. De korpsbeheerder had begrip voor deze handelwijze en achtte de klacht op dit punt niet gegrond.

3. Uit het onderzoek is het volgende naar voren gekomen. Verzoeker heeft eerst mondeling een klacht ingediend bij de politie, die hij in een gesprek met onder meer de klachtbehandelaar mondeling heeft toegelicht. Vervolgens heeft verzoekers gemachtigde bij brief van 9 augustus 2000 te kennen gegeven dat het gesprek voor verzoeker niet bevredigend was geweest en dat hij onderzoek wenste naar de door de gemachtigde nader omschreven gebeurtenissen, waaronder meergemelde gewraakte opmerkingen van politieambtenaar R. In de afdoening van de klacht heeft de korpschef aangegeven dat zijn onderzoek niet had kunnen uitwijzen of een vrouwelijke politieambtenaar verzoeker grof bejegend had toen hij in de politieauto zat. Indien dit het geval was geweest, dan viel dat, aldus de korpschef uiteraard niet te rechtvaardigen en hij bood daarvoor zijn verontschuldigingen aan. Hij gaf geen oordeel over het gedrag van R., omdat de verklaringen elkaar tegenspraken.

Desgevraagd meldde de korpsbeheerder dat (onder meer) R. haar visie op de omstreden gedraging had gegeven tegenover de klachtbehandelaar, maar dat een afschrift van haar (telefonische dan wel per e-mail ontvangen) verklaring niet meer voorhanden was.

Tijdens de hoorzitting gaf de klachtbehandelaar aan dat R. kort en ad rem had gereageerd op het gedrag van verzoeker.

De Klachtencommissie meldde in haar advies dat zij niet had kunnen vaststellen waarom de vrouwelijke politieagent de opmerkingen had gemaakt zoals in de klachtbrief omschreven. De manier waarop de korpschef in zijn afhandelingsbrief hierop reeds was ingegaan en in feite zijn verontschuldigingen had aangeboden, achtte de commissie echter een zeer acceptabele reactie. De korpsbeheerder voegde hier in zijn afdoeningsbrief nog aan toe dat hij van oordeel was dat de korpschef terecht die reactie had gegeven.

4. Volgens de klachtenregeling van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond dient het onderzoek van de klachtbehandelaar gericht te zijn op de vaststelling van de feiten. Indien de zaak niet via een bemiddelingsgesprek naar tevredenheid kan worden afgedaan, dient de klachtbehandelaar de mening van de betrokkenen op schrift te stellen en hiervan rapport op te maken, welk rapport weer aan alle betrokkenen dient te worden voorgelegd (zie Achtergrond, onder 2.) Kennelijk is dat in deze zaak niet gebeurd. Uit de afdoening van de korpschef blijkt ook niet wat er volgens R. al dan niet is gezegd. De versies van verzoeker en R. zouden elkaar tegenspreken volgens de korpschef. Opmerkelijk is in dit verband overigens dat R. zelf in haar reactie aan de Nationale ombudsman aangeeft dat zij wel degelijk iets heeft gezegd naar aanleiding van verzoekers opmerkingen over flauwvallen, welke opmerkingen zij zelf als onprofessioneel bestempelde en waarvoor zij haar excuses aanbood.

Nu de tegenover de klachtbehandelaar door R. afgelegde verklaring zich niet bij de aan de Nationale ombudsman gezonden stukken bevindt, kan er gevoeglijk van worden uitgegaan dat de Klachtencommissie ook niet over die verklaring kon beschikken. Aangezien de klachtbehandelaar blijkens het zittingsverslag niet heeft aangegeven wat R. volgens haar verklaring aan hem al dan niet zou hebben gezegd tegen verzoeker, had het voor de hand gelegen dat de Klachtencommissie alsnog een poging had ondernomen om de feiten nader vast te stellen. Op zichzelf kan worden gebillijkt dat de Klachtencommissie er de voorkeur aan heeft gegeven om de zitting doorgang te doen vinden. Zij had echter R. alsnog in de gelegenheid moeten stellen (schriftelijk of telefonisch) haar visie op de gebeurtenissen te geven. Dat er excuses zijn aangeboden voor een gedraging, waarvan in het midden wordt gelaten of deze zich eigenlijk wel heeft voorgedaan, kan aan een en ander niet afdoen. De korpsbeheerder had derhalve op dit punt de Klachtencommissie niet mogen volgen in haar advies, nu het onderzoek door de Klachtencommissie niet op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

2. Horen van andere politieambtenaar

1. Volgens verzoeker had de Klachtencommissie ook nog de (oudere) politieambtenaar dienen te horen, die hem in eerste instantie bij het café had aangesproken.

2. De korpsbeheerder heeft aangegeven dat de identiteit van deze politieambtenaar tijdens het onderzoek nooit boven water is gekomen. R. heeft in haar reactie aangegeven dat een en ander nooit bekend is geworden, omdat deze politieambtenaar verder met deze zaak geen bemoeienis meer heeft gehad.

3. Gelet op het feit dat er tijdens de onderzochte gedraging vele politieambtenaren in het centrum van Rotterdam aanwezig waren en de politieambtenaar geen ambtshandelingen heeft verricht, is aannemelijk dat het inderdaad redelijkerwijze niet mogelijk was de identiteit van de desbetreffende politieambtenaar te achterhalen, zodat het feitelijk onmogelijk was om deze politieambtenaar te horen. De korpsbeheerder kon derhalve de klacht afdoen zonder dat meerbedoelde politieambtenaar was gehoord.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond (de burgemeester van Rotterdam), is gegrond ten aanzien van het niet toelichten van het fotograferen van verzoeker. Ten aanzien van één uitlating jegens verzoeker wordt geen oordeel gegeven. Voor het overige is de klacht niet gegrond.

De klacht over de onderzochte gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond, is gegrond ten aanzien van het horen van R. en niet gegrond ten aanzien van het horen van een andere politieambtenaar.

Onderzoek

Op 3 december 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer M. Abou Arab te Schiedam, ingediend door de Rotterdamse Anti Discriminatie Actie Raad te Rotterdam, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond en een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond (de burgemeester van Rotterdam), werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie. De korpsbeheerder en de betrokken ambtenaren deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Tijdens de Europese kampioenschappen voetbal werd aan verzoeker op 29 juni 2000 de toegang tot het terras van café X te Rotterdam geweigerd. Toen hij even later weer bij datzelfde terras kwam, werd hem opnieuw de toegang geweigerd. Verzoeker is vervolgens aangehouden terzake van mishandeling van de desbetreffende portier. Hij is overgebracht naar het hoofdbureau te Rotterdam, alwaar hij om 18:25 uur arriveerde en om 18:30 uur werd voorgeleid. Om 2:45 uur is hij heengezonden.

2. Op 8 juli 2000 diende verzoeker mondeling een klacht in over het politieoptreden op 29 juni 2000. Blijkens het rapport dat hiervan is opgemaakt, betrof de klacht het volgende:

"Op donderdag 29 juni 2000 omstreeks 17:30 uur bevond ik mij op het Stadhuisplein te Rotterdam. Ik kwam van het werk en zag hoe gezellig het was op het plein in verband met de wedstrijd Nederland-Italië. Ik wilde de wedstrijd bij X bekijken via het grote scherm. Aangezien ik niet tegen de rook kan en ook geen alcohol nuttig ging ik tegenover X staan tegen de daar geplaatste hekken. Ik stond tussen een aantal politiemensen. Kort voordat de wedstrijd zou beginnen, wilde ik op het terras bij X gaan zitten. Daar werd ik tegengehouden door een blanke portier, die zei dat het vol was. Hoewel ik zag dat het terras helemaal niet vol was, ben ik zonder weerwoord weer tegen de hekken tussen de politiemensen gaan staan. Ik sprak daar een politieman die er 'n beetje ouder uitzag dan de rest, over de weigering van de portier aan. Deze zei toen tegen mij dat ik maar even een poosje moest wachten. Terwijl ik daar wachtte, zag ik dat verschillende grote groepen mensen wel toegang kregen tot X. Toen de wedstrijd begon trok ik de stoute schoenen weer aan en probeerde weer toegelaten te worden. Wederom werd ik door de portier tegengehouden, waarbij hij mij een slaande beweging met zijn onderarm ter hoogte van mijn hals een flinke duw toebracht. Om te voorkomen dat ik omver viel, greep ik de portier bij zijn middel vast. Direct daarop kwam die groep politiemensen, waar ik bij had gestaan, naar ons toe en ik werd met fors geweld vastgegrepen en in de boeien gezet. Ik probeerde hen nog aan te geven dat zij alles hadden gezien en dat zij mij dus niet zo hoefden te behandelen. Een politievrouw die ging daarop tegen mij te keer met de woorden: "je moet luisteren naar wat die portier zegt en als je niet binnen mag dan moet je maar gewoon ergens anders heen." Zij deed zo agressief en vijandig tegen mij alsof ik iets verkeerds gedaan had. Daarna werd ik in een blauwe bus op het plein geplaatst en ik moest daar langer dan een halfuur in zitten. Aangezien ik bijna stikte in de bus, riep ik om hulp. Hierop kwam die politievrouw naar mij toe en schreeuwde naar mij dat ik dan maar moest flauwvallen. Daarna werd ik naar het Bureau Haagse Veer gebracht en vervolgens naar het Bureau Capelle a/d IJssel. Op het Haagse Veer werd ik gedwongen om een foto te laten maken. De chef kreeg ik niet te spreken. De meeste politiemensen op het Plein waren allen in een overall gekleed, volgens mij van de ME. De betreffende politievrouw en de oudere politieman, waarover ik verteld heb waren in normaal uniform met een groen hesje.

Ik heb door de klap van de portier enige tijden hevige pijn in de nekstreek gehad en ben ik door de dokter behandeld."

3. Op 2 augustus 2000 vond een gesprek plaats tussen verzoeker en twee (niet betrokken) politieambtenaren. In dit gesprek herhaalde verzoeker in grote lijnen zijn klacht van 29 juni 2000.

4. Op 9 augustus 2000 wendde verzoekers gemachtigde zich tot de korpschef met onder meer het volgende:

"… waarop een vrouwelijke agent hem toeschreeuwde: "je moet luisteren naar wat die portier zegt en als je niet naar binnen mag dan moet je gewoon ergens anders heen." Hij werd met verwondingen in zijn gezicht in een arrestantenbusje geplaatst. Toen hij klaagde over benauwdheid, zei de agente: "je moet eerst stikken, dan gaan we je helpen" of woorden van gelijke strekking.

De heer A. is eerst overgebracht naar het Doelwater. Op het politiebureau is hij naar zijn zeggen slecht behandeld. Onder sterke dwang, met geweld, zijn er foto's van hem gemaakt. Hij wilde namelijk graag weten waarom er foto's werden gemaakt en door wie, maar kreeg geen uitleg. Zijn vermoeden dat de foto's door een journalist werden gemaakt, werd niet ontzenuwd. De heer A. werd zonder enig respect behandeld. Na overgebracht te zijn naar een mobiel arrestantenverblijf in Capelle a/d IJssel, werd opnieuw gevraagd om foto's laten maken. Hij weigerde. Hij mocht ook geen gebruik maken van het toilet, terwijl een andere Nederlandse arrestant verschillende malen naar het toilet mocht gaan. Uiteindelijk mocht de heer A. na zeker 5 keer aandringen naar het toilet. (...)

De heer A. (verzoeker; N.o.) is ernstig geschokt door het hele gebeuren. Hij werd gediscrimineerd door de portier van X. Doordat de aanwezige politiemensen hier helemaal niet tegen optraden en hem oppakten en zonder enig respect behandelden heeft hij tevens het gevoel dat zijn afkomst daarin een rol heeft gespeeld.

De heer A. heeft een dag later een klacht ingediend bij de politie. Hierover heeft hij op 2 augustus een gesprek gehad met de heer Wi. van bureau Schiedam. Dit gesprek was allerminst bevredigend. Hem is geen recht gedaan en het vertrouwen in de politie is niet hersteld.

Wij verzoeken u namens de heer A. onderzoek te doen naar het gebeuren en antwoord te geven op de volgende vragen:

* Waarom heeft de politie niet geïnformeerd bij de portier naar het toelatingsbeleid bij X? Zij hebben alles zien gebeuren en wisten dat de heer A. eerder geprobeerd had om toegang te krijgen? Het optreden nu lijkt erg partijdig.

* Waarom maakte de vrouwelijke politieagent de bovenstaande opmerkingen?

* Waarom werd niet gewoon tegen de heer A. gezegd waarom er foto's werden gemaakt en waarvoor ze dienden?

* Waarom mocht de heer A. in eerste instantie niet naar het toilet en op het verzoek van een andere Nederlandse arrestant werd direct ingegaan?

* Waarom zijn de verwondingen van de heer A. niet medisch verzorgd?"

5. De korpschef deed de klacht af bij brief van 25 november 2000. Daarin staat onder meer:

"Een onderzoek naar de feiten en omstandigheden in verband met uw klacht heeft veel tijd gevergd, omdat alle betrokkenen over de klacht moesten worden gehoord. Het onderzoek heeft het volgende opgeleverd.

Van discriminatie door de betrokken portier is mij niets kunnen blijken. De politiemensen die u hebben aangehouden verklaren dat zij hebben gezien dat u woorden had met de portiers van de X. De portiers hebben daarop uitgelegd dat het café op dat moment vol was en dat u even moest wachten tot er weer mensen het café hadden verlaten.

U was het daarmee niet eens, maar bent na tussenkomst van de politie toch weggegaan. De politiemensen hebben u niet ondersteund bij uw poging om binnen te komen omdat zij zagen dat op datzelfde moment aan nog ongeveer acht mensen de toegang werd geweigerd. Van discriminatie kon hen op dat moment niets blijken.

Vervolgens hebben de politiemensen gezien dat u weer bent teruggekomen en dat u kort daarna naar de portiers liep en één van hen een kopstoot heeft gegeven, waardoor deze twee losse tanden bekwam. Hierop bent u, gelet op het letsel bij de portier en het feit dat laatstgenoemde aangifte wenste te doen, aangehouden.

Mijn onderzoek heeft niet kunnen uitwijzen of een vrouwelijke politieambtenaar u vervolgens grof heeft bejegend toen u in de politieauto zat. Indien dit laatste het geval is dan valt dit uiteraard niet te rechtvaardigen en bied ik u daarvoor mijn verontschuldigingen aan.

Wat betreft uw klacht over het maken van een foto van u is mij het volgende gebleken. Nadat u was aangehouden bent u overgebracht naar het hoofdbureau van politie te Rotterdam waar men een polaroidfoto van u heeft gemaakt. Het maken van een foto van arrestanten is te doen gebruikelijk bij grote voetbalevenementen in het kader van de zogeheten ARAF-procedure (zie hierna, onder C.1.; N.o.) Deze foto wordt niet gebruikt om u vast te leggen in een opsporingsbestand, maar heeft slechts een tijdelijk doel namelijk uw identificatie. Deze werkwijze is toegestaan op grond van artikel 61 a van het Wetboek van Strafvordering.

Indien de verbalisanten u niet hebben toegelicht waarom er van u een foto is gemaakt, dan valt dit te betreuren.

Gelet op het bovenstaande heb ik geen oordeel over het gedrag van de politiemedewerkster. De verklaringen spreken elkaar tegen. Voor het overige acht ik uw klachten ongegrond en beschouw uw klacht hiermee als afgehandeld."

6. Bij brief van 31 januari 2001 verzocht verzoekers gemachtigde de korpsbeheerder om diens zienswijze op de klacht te geven en de volgende vragen te beantwoorden:

"• Waarom heeft de politie niet geïnformeerd bij de portier naar het toelatingsbeleid bij X? Zij hebben alles zien gebeuren en wisten dat de heer A. eerder geprobeerd had om toegang te krijgen? Het optreden nu lijkt erg partijdig.

• Waarom maakte de vrouwelijke politieagent de opmerkingen zoals vermeld in onze brief?

• Waarom werd niet gewoon tegen de heer A. gezegd waarom er foto's werden gemaakt en waarvoor ze dienden?

• Waarom mocht de heer A. in eerste instantie niet naar het toilet en op het verzoek van een andere Nederlandse arrestant werd direct ingegaan?

• Waarom zijn de verwondingen van de heer A. niet medisch verzorgd?"

7. De korpsbeheerder deed de klacht af bij brief van 18 april 2001. In die brief staat onder meer:

"Mede op grond van het advies van de commissie heb ik het volgende overwogen en laat ik u mijn oordeel weten over de klachtonderdelen.

Ad 1. Ik deel de mening van de commissie dat uit het dossier en uit de gesprekken niet is gebleken van discriminatie. De waarnemingen van de politie zoals die ook aan de commissie zijn meegedeeld, duiden er op dat de heer A. een andere beleving heeft van wat zich heeft afgespeeld. Met de commissie hecht ik waarde aan de verklaring van de politieambtenaar die verwijst naar zijn ambtsbelofte. Uit het onderzoek is niet gebleken van partijdigheid, maar wel van hardhandig optreden ook van de heer A. zelf. Het toelatingsbeleid is aan de orde geweest en verwoord in de aangifte die door de portier van het café X is gedaan.

Overigens is dat beleid in eerste aanleg een bestuurlijke aangelegenheid.

Eventueel repressief optreden naar aanleiding van discriminatie, waarin dit geval niet van is gebleken, is een politiële aangelegenheid.

Ik ben van oordeel dat dit klachtdeel niet gegrond is.

Ad 2. De commissie heeft niet kunnen vaststellen waarom de vrouwelijk politieagent de opmerkingen heeft gemaakt zoals in de klachtbrief is beschreven. De manier waarop de korpschef in zijn afhandelingsbrief hierop reeds is ingegaan en in feite zijn verontschuldigingen heeft aangeboden, is door de commissie beoordeeld als een zeer acceptabele reactie. Ik ben van oordeel dat de korpschef terecht deze reactie heeft gegeven.

Ad 3. Met betrekking tot het aan de heer A. meedelen waarom en waarvoor een foto van hem werd gemaakt, verwijst de commissie naar eerdergenoemde brief van de korpschef waar helder wordt uitgelegd wat de wettelijke grondslag is en om welke redenen de foto's worden gemaakt, zonodig tegen de wil van de (aangehouden) betrokkene.

Dat deze uitleg niet meteen is gegeven, wordt door de korpschef betreurd. Ik onderschrijf - mede op advies van de commissie - dit oordeel van de korpschef.

Ad 4. Tijdens het gesprek met de commissie is het aspect toiletbezoek niet aan de orde geweest. Ik onthoud mij daarom van een oordeel daarover.

Ad 5. Voor zover voor de commissie was na te gaan zijn de verwondingen niet van dien aard geweest dat behandeling door een arts noodzakelijk was. Evenmin is gebleken dat de heer A. daar om heeft verzocht. Ik ben daarom van mening dat dit klachtdeel niet gegrond is."

B. Standpunt verzoeker

Het standpunt van verzoeker staat samengevat onder Klacht. Bij het verzoekschrift was onder meer een schrijven van verzoekers huisarts gevoegd, waarin staat dat op 30 juni 2000 bij verzoeker onder meer een barstwond van twee centimeter boven op het hoofd en een lichte schram op de rechterwang is geconstateerd.

C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond

1. In zijn op 5 april 2002 bij het Bureau Nationale ombudsman ontvangen reactie op de klacht deelt de korpsbeheerder onder meer het volgende mee:

"Hieronder zal ik ingaan op de verschillende punten van de twee onderdelen van de klacht.

"Verzoeker klaagt erover dat:

- politieambtenaren niet naar het toelatingsbeleid van de horecagelegenheid - waar verzoeker binnen korte tijd twee keer de toegang werd geweigerd - hebben geïnformeerd ondanks aanwijzingen dat er mogelijk sprake was van discriminatie jegens bezoeker."

Dit punt, evenals de volgende punten in het eerste deel van de klacht, zijn op mijn verzoek reeds onderzocht door een klachtencommissie. Mijn oordeel destijds, mede op grond van het advies van deze commissie onder voorzitterschap van mr. K., is verwoord in de brief van 18 april 2001 aan mevrouw O. van de Rotterdamse Anti Discriminatie Actie Raad (RADAR). Deze brief is reeds in uw bezit en als bijlage bij uw verzoek gevoegd.

Uit het verslag van de hoorzitting van deze commissie blijkt dat de verzoeker de heer A. een andere beleving heeft van hetgene van wat zich heeft afgespeeld.

In de beleving van andere betrokkenen was er sprake van een vol terras en een rij wachtenden waar verzoeker tot twee keer toe voorbij probeerde te komen. De betreffende politieambtenaren hebben in eerste instantie geprobeerd sussend op te treden. Op dat moment waren er geen aanwijzingen om te vermoeden dat er sprake is van discriminatie jegens verzoeker bij het weigeren van de toegang van de desbetreffende horecagelegenheid. Wel is er sprake van hardhandig optreden van de zijde van verzoeker zelf bij zijn pogingen het terras op te komen.

Ik handhaaf mijn oordeel zoals verwoord bij brief van 18 april 2001 en acht de klacht op dit punt ongegrond.

"- een vrouwelijke politieambtenaar hem bij zijn aanhouding toeschreeuwde dat hij moest luisteren naar wat de portier zei en dat als verzoeker niet naar binnen mocht hij gewoon ergens anders moest heengaan."

"- dezelfde politieambtenaar hem toevoegde dat hij eerste moest slikken voordat hij zou worden geholpen, toen verzoeker klaagde over benauwdheid."

Uit het dossier blijkt dat de betreffende vrouwelijke politieambtenaar kort en ad rem heeft gereageerd op het gedrag van verzoeker. De korpschef heeft bij zijn behandeling van de klacht in zijn brief van 25 november 2000 reeds zijn verontschuldiging aangeboden, indien de verzoeker grof zou zijn bejegend door de vrouwelijke politieambtenaar. Ik heb daar verder niets aan toe te voegen.

"- hem desgevraagd niet is meegedeeld waarom er op het politiebureau foto's van hem werden gemaakt."

Het maken van fotografische opnames is toegestaan in het kader van de ARAF procedure ten einde de door verdachte afgegeven goederen te kunnen retourneren. Toestemming van de verdachte is niet vereist. In zijn brief 25 november 2000 wordt door de korpschef aangegeven dat het valt te betreuren indien het maken van een foto niet is toegelicht aan verzoeker. Ik sluit mij wederom hierbij aan.

"- de politie niet heeft zorg gedragen voor medische verzorging van de wonden, die hij in het handgemeen met de portier had opgelopen".

Uit het dossier kan ik niet opmaken dat de verwondingen van verzoeker van dien aard waren dat behandeling door een arts noodzakelijk was. Evenmin blijkt dat de heer A. daar om heeft verzocht. Ik acht de klacht van verzoeker op dit punt niet gegrond.

"- hij pas na herhaaldelijk verzoek naar het toilet mocht gaan, terwijl op het verzoek van een andere -Nederlandse- arrestant wel direct werd ingegaan."

Uit het dossier blijkt dat verzoeker inderdaad even moest wachten, tot na een intern overleg en de beschikbaarheid van een ambtenaar om met hem mee te lopen. Er is voor mij echter geen reden om aan te nemen dat hier sprake is van discriminatie. Overigens is dit onderwerp niet besproken tijdens de hoorzitting op 30 maart 2001. Ik heb daarom bij die gelegenheid geen oordeel kunnen geven. Op basis van de informatie die ik nu heb gekregen ben ik van oordeel dat de klacht gegrond is.

Ten aanzien van het tweede onderdeel van de klacht, over de wijze waarop de korpsbeheerder (...) de klacht heeft afgehandeld, het volgende.

Verzoeker klaagt met name over dat deze een beslissing op de klacht heeft genomen terwijl:

"- vorenbedoelde vrouwelijke politieambtenaar niet is gehoord"

Met deze ambtenaar wordt bedoeld, mevrouw R., destijds chef basiseenheid Middelland. Zij is door de heer Ve., klachtbehandelaar van de klacht in eerste instantie, betrokken bij zijn onderzoek.

Bij de behandeling van de klacht in de beroepsfase is mevrouw R. door de voorzitter van de klachtcommissie uitgenodigd voor de hoorzitting op 30 maart 2001. Zij was echter verhinderd op de datum van de zitting. Collega's van mevrouw R., hebben voor of namens haar verslag kunnen doen van het gebeuren. Aangezien haar aanwezigheid tijdens de zitting niet strikt noodzakelijkheid werd geacht door voorzitter, heeft hij er de voorkeur aan gegeven de voortgang in het onderzoek te bewerkstelligen en niet te wachten tot alle betrokkenen aanwezig konden zijn. Ik heb begrip voor zijn handelswijze in deze. Ik acht de klacht van verzoeker niet gegrond.

"- de (oudere) politieambtenaar, die verzoeker nadat hem voor de eerste keer de toegang was geweigerd had geadviseerd even af te wachten, evenmin is gehoord."

Het is juist dat deze politieambtenaar niet is gehoord. Er waren op deze 29° juni tijdens de voetbalwedstrijd Italië - Nederland in het kader van (de EURO 2000) veel politiemensen op het stadhuisplein aanwezig. De identiteit van deze (oudere) politieman is in het onderzoek nooit boven water gekomen.

Vervolgens zal ik hieronder de aanvullende vragen behandelen die door u zijn geformuleerd.

U verzoekt mij aan te geven welke personen zijn gehoord naar aanleiding van verzoekers oorspronkelijke klacht, zoals vermeld in de brief van de korpschef d.d. 25 november 2000. Met andere woorden wie worden bedoeld met "het horen van alle betrokkenen."

In dit geval zijn dat, behalve de klager zelf, de heer M. en mevrouw R., beide betrokken bij de aanhouding en de heer V., betrokken bij het maken van de fotografische opname bij de ARAF in Capelle a/d IJssel, allen politieambtenaren van de politie Rotterdam-Rijnmond.

De reacties van betrokken politiemensen zijn door de klachtbehandelaar, de heer Ve., telefonisch dan wel via de interne elektronische mail ontvangen. Hiervan zijn de afschriften niet meer voorhanden.

U vraagt om een uiteenzetting van de zogenaamde ARAF-procedure.

Deze procedure voor de afhandeling van arrestanten is, in overleg met het Openbaar Ministerie Rotterdam, speciaal in het leven geroepen ten behoeve van grootschalige evenementen waarbij een groot aantal arrestanten wordt verwacht.

Korte inhoud ARAF-procedure.

Bij binnenkomst wordt iedere arrestant gefouilleerd.

De arrestant krijgt een nummer en wordt op een lijst gezet.

In verband met de identificatieplicht wordt de identiteit van de arrestant gevorderd.

Vervolgens wordt er een foto van de arrestant gemaakt.

De aanhoudingskaart wordt bekeken en de arrestant wordt aan de hulpofficier van justitie voorgeleid.

Vervolgens wordt de arrestant in de ARAF ruimte ondergebracht.

In een arrestantenverblijf kunnen maximaal 20 personen.

Vervolgens wordt het proces-verbaal van aanhouding bekeken en wordt gecheckt of alles in orde is.

Het proces-verbaal wordt toegevoegd aan de papieren van de arrestant.

Een andere politieambtenaar hoort vervolgens de arrestant.

In een apart kamertje wordt de verklaring van de arrestant opgenomen.

Er wordt gecontroleerd of de verklaring klopt.

Het gehele pakket gaat via de ter plaatse aanwezige parketsecretaris naar de officier van justitie.

Het maken van een foto is in dit geval een noodzakelijk element in het administratieve proces, waardoor de na fouillering afgenomen persoonlijke bezittingen en het proces-verbaal aan de juiste persoon kunnen worden gekoppeld.

Het fotograferen staat los van artikel 61a van het Wetboek van Strafvordering, gebruikt in het kader van de Wet op de Identificatieplicht. Hier wordt het maken van de foto gebruikt als dwangmiddel om de identiteit van de verdachte te vorderen. Aangezien de verzoeker niet heeft geweigerd zijn naam te geven is de verwijzing naar dit artikel door de korpschef in dit verband bij brief van 25 november 2000 niet juist. Ik bied u hiervoor mijn verontschuldigingen aan.

- Meerdere arrestanten in een cel -

In een zogenaamd mobiel arrestantenverblijf kunnen ongeveer 26 aangehouden personen worden ondergebracht.

- Meerdere arrestanten binnengebracht -

Uit het dossier blijkt dat er die avond, hetgeen voor de hand ligt gezien het onderhavige voetbalevenement, er inderdaad meerder arrestanten binnen zijn binnengebracht. Hoeveel er dat precies zijn geweest, heb ik echter niet kunnen achterhalen."

2.1. Bij de reactie van de korpsbeheerder waren - voor zover hier van belang - de volgende stukken gevoegd.

2.2. Het proces-verbaal van aanhouding van verzoeker, opgemaakt, gesloten en getekend door hoofdagent M. en inspecteur R. op 29 juni 2000. Hierin staat onder meer:

"Bevindingen

(...) Op donderdag 29 juni 2000 omstreeks 18:00 uur, zag ik, eerste verbalisant, dat de toegang tot café "X" werd geweigerd aan een man, door de portiers van dit café. Ik zag dat op dat zelfde moment aan nog ongeveer 8 mensen de toegang tot dit café werd geweigerd door deze portiers. Ik zag dat de man die het eerst geweigerd werd, toch door wilde lopen het genoemde café in. Hierop gingen wij naar de man en de portiers en hebben de zaak daar gesust om verdere escalatie te voorkomen. Wij zagen dat de geweigerde man zich verwijderde, kennelijk doordat wij met hem gesproken hadden. Op donderdag 29 juni 2000 rond 18:10 uur, zagen wij dat de geweigerde man opnieuw op het terras, bij de ingang van café "X" verscheen. Wij zagen dat de man dit keer ineens door wilde lopen; het genoemde café in. Wij zagen dat op het moment dat de man een van de portiers trachtte te passeren, teneinde het café te betreden, hij kennelijk opzettelijk en met kracht met zijn hoofd een "kopstoot" gaf tegen het hoofd van een portier. Wij zagen dat de portier geraakt werd. Later hoorden wij dat deze portier W. genaamd was. Van deze mishandeling was W., wonende (...)-straat (...) de aangever. Wij zagen dat de man hierop verwijderd werd uit het café. Wij zagen dat de verdachte hierop begon te vechten met de portiers. Als gevolg van deze kopstoot en vechtpartij heeft de verdachte een kleine verwonding aan zijn hoofd opgelopen. Aan het bureau weigerde de verdachte alle medewerking met betrekking tot het nemen van een foto. Derhalve werd hij met gepast geweld op de foto gezet.

Fotografische opname

Van de verdachte werd een fotografische opname gemaakt teneinde gebruik te kunnen worden bij een strafrechtelijk onderzoek en/of administratieve doeleinden. De toestemming werd op donderdag 29 juni 2000 omstreeks 20:35 gevraagd door V., hoofdagent van Politie Rotterdam-Rijnmond.

Toestemming

De verdachte verleende geen toestemming tot het gebruik van de gemaakte fotografische opname ten behoeve van het strafrechtelijk onderzoek.

De verdachte werd hierop medegedeeld dat er desondanks een fotografische opname gemaakt wordt, welke gebruikt zal worden ten einde de door hem afgegeven goederen te kunnen retourneren en ten einde deze fotografische opname te gebruiken voor het onderzoek met betrekking tot feiten gerelateerd aan de wedstrijd ITALIË-NEDERLAND de dato 29/06/2000."

2.3. Het proces-verbaal van aangifte van de portier van café X van 29 juni 2000, dat onder meer inhoudt:

"Ik ben werkzaam als portier bij horecagelegenheid X, (…) te Rotterdam. Vanavond tijdens de voetbalwedstrijd Nederland-Italië had ik dienst. Ik stond bij de deur welke toegang geeft tot de zaak. Ik weet niet meer precies hoe laat het was, maar het was in ieder geval tijdens de eerste helft van de voetbalwedstrijd. Het was dus tussen 18:00 uur en 18:45 uur. Het was vol in de zaak. Er stonden meerdere mensen voor de deur te wachten tot ze naar binnen mochten. Zij stonden netjes in de rij. Opeens kwam er een man aanlopen. Hij liep langs de rij, hij sloot niet netjes achteraan zoals de rest van de mensen die aan het wachten waren. De man wilde de zaak in. Ik zei dat de zaak vol was en dat hij achteraan de rij moest wachten totdat hij naar binnen mocht. De man liep verder, hij liep langs ons heen. Ik en mijn collega portiers hielden hem tegen. De man begon moeilijk te doen. De politie stond vlak bij ons en zag wat er gebeurde. De politie heeft de man meegenomen.

Ongeveer een kwartier later zag ik de man weer. Het was nog tijdens de eerste helft van de wedstrijd Nederland-Italië. De man liep weer langs de rij wachtende mensen. Ik zei tegen de man: "Je komt er niet in". Vlak hierna, voordat ik doorhad wat er gebeurde, gaf de man mij een kopstoot."

2.4. Het verslag van de hoorzitting van de Klachtencommissie van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond van 30 maart 2001, waarin onder meer het volgende is gerelateerd:

"De heer A. is verschenen; hij wordt vergezeld door mevrouw Mo. van de stichting Radar. Van politiezijde zijn de heren Ve. (klachtbehandelaar, district Schiedam) en M. (district West) aanwezig.

(…)

De heer M. is bij de situatie betrokken geraakt op het moment dat na de kennelijke weigering er 'gebakkelei' ontstond tussen de portier en de heer A. Een aantal minuten later kwam laatstgenoemde weer teruglopen, ging langs een rij wachtenden waarna er echt onenigheid tussen beiden ontstond. Hij heeft gezien dat de heer A. met zijn hoofd een beweging naar beneden heeft gemaakt, naar de van postuur kleinere portier. Die beweging benoemt hij als een kopstoot. Hij heeft partijen uit elkaar gehaald en aan de portier gevraagd of deze aangifte zou doen. Na een positief antwoord heeft hij de heer A. aangehouden.

De heer A. is van mening dat indien de politie vanaf het begin tegen de discriminatie was opgetreden, er niets zou zijn voorgevallen. Hij stelt verder dat de heer M. niet heeft kunnen zien wat ertussen hem en de portier is voorgevallen. De heer M. verwijst naar de door hem afgelegde ambtsbelofte en zegt in te staan voor hetgeen hij zojuist aan de commissie heeft meegedeeld.

(...)

De heer A. meldt de commissie dat hij na zijn aanhouding onbehoorlijk is behandeld door een vrouwelijke politieambtenaar. De heer Ve. zegt, bij afwezigheid van bedoelde politieambtenaar dat hij naar aanleiding van het onderzoek van mening is dat die mevrouw kort en ad rem heeft gereageerd op het gedrag van de heer A.

(...)

Mevrouw Mo. vraagt wanneer de heer M. de heer A. heeft gezien. Hij antwoordt dat hij de heer A. voor het eerst heeft gezien bij het tumult, dat hij eerder als gebakkelei heeft omschreven en dat hij hem een paar minuten daarna heeft zien terugkomen.

(...)

De heer A. zegt dat er geen sprake was van een rij wachtenden voor het café die naar binnen wilden."

D. Standpunt betrokken ambtenaren

1. In reactie op de klacht deelde inspecteur R. bij brief van 22 maart 2002 onder meer het volgende mee:

"Op die bewuste avond omstreeks 18:00 uur was ik in uniform gekleed werkzaam op het Stadhuisplein in Rotterdam. Ik was op dat moment sectiecommandant van een eenheid M.E. in dagelijks tenue. Aldaar waren binnen het uitgaanscentrum speciale voorzieningen getroffen om de verwachte bezoekersaantallen in goede banen te leiden en openbare ordeverstoringen te voorkomen. Een van de maatregelen was het afschermen van de aanwezige terrassen d.m.v. hekwerken en bouwzeilen, zodat bij eventuele openbare ordeverstoringen het zicht vanaf andere terrassen werd ontnomen. De, verplicht aanwezige, portiers hadden tot taak de bezoekersstromen te regelen van en naar hun terras en de orde te handhaven binnen de afgehekte ruimte. Daarbuiten was de ordehandhaving voor de politie.

Even na 18:00 uur was de portier van een café genaamd "The X" in gesprek met een groepje dames wat feestelijk oranje was uitgedost en bij het bewuste café naar binnen wilde. De heer A. heeft zich langs de groep getracht de toegang te verschaffen. Hierop werd hij door de portier tegengehouden en werd hem de toegang ontzegd. Dit werd waargenomen door een collega van mijn eenheid. Er is op dat moment geen geweld gebruikt door een der partijen. De heer A. heeft zich op dat moment tot de politie gewend en was ervan overtuigd dat hem op discriminerende gronden de toegang werd ontzegd. Hij heeft daarbij gesproken met een oudere collega. Ik heb dit zelf gezien, daar de afstand tussen mij en die bewuste collega op dat moment nog geen 10 meter was. Ik begreep uit de woorden en gebaren van de collega, maar ook uit de verklaring van de heer A., dat hem is geadviseerd om even te wachten. De identiteit van die (oudere) collega is nooit bekend geworden omdat hij verder met deze zaak geen bemoeienis heeft gehad. Gezien het grote aantal collega's in ons korps, ongeveer 5200, is het ondoenlijk om alsnog de identiteit te achterhalen. Het is goed mogelijk dat deze collega inmiddels de dienst heeft verlaten.

Enige minuten later wilde de heer A. zich weer de toegang verschaffen tot het bewuste café. Dit ontaardde in een discussie met de portier. Andermaal heeft de heer A. zich tot de politie gewend met de mededeling dat wij hem moesten helpen met de portier en dat wij deze dienden aan te houden. Op dat moment heeft een andere collega van mij met de heer A. gesproken en ben ik ter plaatse gaan kijken. Ik zag tussen de hekwerken door dat het gezellig druk was, maar niet vol. Ik zag bovendien dat op het terras mensen van verschillende nationaliteiten en etnische groeperingen binnen zaten, waaruit ik de conclusie heb getrokken dat van discriminatie geen sprake was. Ik ben teruggelopen naar de heer A. en heb hem van mijn bevindingen op de hoogte gebracht. Ik heb andermaal geadviseerd een ander café op te zoeken en daarbij iets rustiger te worden. Dit zou, mijns inziens, zijn kansen om binnengelaten te worden aanmerkelijk doen toenemen. Door mij zijn althans woorden van gelijke strekking gebruikt. De heer A. wenste slechts in dit café binnengelaten te worden en wij dienden daar als politie aan mee te werken. Ik heb de heer A. toen medegedeeld dat daarvan geen sprake kon zijn en dat onze bemoeienis daarmee afgelopen was. In uw brief maakt de heer A. melding van het feit dat ik dit gesprek schreeuwend gevoerd zou hebben bij zijn aanhouding, maar dit is niet het geval. Bovenstaand gesprek heeft naar mijn mening voor de aanhouding reeds plaatsgevonden. Het is volstrekt onlogisch om dit in het tumult van een aanhouding te doen. Ik verkeer in de veronderstelling dat de heer A. twee gesprekken door elkaar heeft gehaald.

Enkele minuten later, ik was op dat moment met iemand anders in gesprek, zag ik dat er en klein opstootje was bij de ingang van de 'X'. Ik constateerde dat de collega's de heer A. hadden aangehouden ter zake mishandeling. De heer A. zou een kopstoot hebben uitgedeeld aan de portier, welke daardoor letsel had bekomen. De portier wenste aangifte te doen. Ik dien hierbij op te merken dat ikzelf de mishandeling niet heb gezien; wel is door mij waargenomen dat de portier verwondingen had aan zijn hoofd. Ik heb op het moment van de aanhouding opdracht gegeven om de heer A. aan te houden, te boeien en in afwachting van het arrestantentransport te plaatsen in ons ME-voertuig. Ik heb op dat moment geen gesprek gevoerd met de heer A., nog hem enige aanwijzingen gegeven. Mijn eerste verantwoordelijkheid betrof het herstellen van de rust en orde en het geven van aanwijzingen aan de aanwezige collega's.

(…)

De heer A. is, in afwachting van het arrestantentransport geplaatst in een manschappenvoertuig van de M.E. Dit betrof een leeg voertuig welke was geplaatst onder de bomen van het Stadhuisplein en waarvan de deuren openstonden. De heer A. was geboeid bij zijn polsen op zijn rug en er werden hem vragen gesteld teneinde de arrestantenkaart in te kunnen vullen.

De heer A. werkte niet echt mee, en klaagde over zijn polsen. Deze waren op de reguliere en voorgeschreven wijze aangebracht en 'gelocked', waardoor ze in een zelfde stand bleven staan. De boeien zaten niet te strak en ik heb de heer A. verzocht mee te werken en te antwoorden op de vragen die hem werden gesteld. Dit betroffen overigens alleen vragen over zijn identiteit. De heer A. werd hysterisch en riep op luide toon dat hij doodging en stikte. Gezien het geluidsniveau wat hij daarbij produceerde, verkeerde ik in de veronderstelling dat dat tijdstip nog niet was aangebroken en ik hem toen medegedeeld dat "als hij zou stikken, we dat dan wel zouden zien", of woorden van gelijke strekking. De heer A. eiste daarop mijn naam en gegevens. Ik heb hem medegedeeld dat deze op het proces-verbaal zouden staan, dus dat dat mij geen enkel probleem leek. De deuren van de ME-bus hebben gedurende het wachten opengestaan en de auto stond onder de bomen. De temperatuur in de auto was normaal en van luchtgebrek was geen sprake. Mijns inziens was het schreeuwen slechts een poging om de boeien af te kunnen doen, en daarvan kon geen sprake zijn. De verdachte A. is even later overgedragen aan de transporteenheid AJT en wij zijn verder gegaan met ons werk."

2. Brigadier V. reageerde op de klacht bij brief van 3 april 2002. Daarin staat onder meer:

"Ik was deze dagen werkzaam bij de Arrestantenafhandeling van politie Rotterdam-Rijnmond en wel aan bureau Capelle aan den IJssel. Tijdens deze diensten was ik belast met het schriftelijk afhandelen van processen-verbaal tegen de aangehouden verdachten tijdens de Euro. Een van arrestanten bedroeg de heer A. Ik herinner hem mij deze man nog goed.

(…)

• desgevraagd is niet medegedeeld waarom er op het politiebureau foto's van hem werden gemaakt;

Tijdens de Euro waren de gebruikelijke ARAF-procedures van toepassing. Hetgeen onder andere inhoudt dat de ARAF-leden zelf de foto's maken, al dan niet met toestemming van de verdachte. Deze toestemming en het doel van de foto's wordt altijd aan de verdachten medegedeeld. Dit wordt vermeld in een proces-verbaal van aanhouding. In dit proces-verbaal staat tevens het doel van de foto's en of er al dan niet toestemming is verleend door de verdachte. Ik weet zeker dat ik de verdachte heb medegedeeld waar de foto's voor dienden en dat ik hem om toestemming gevraagd heb. In bureau Capelle aan den IJssel, hoorde ik dat de verdachte aangaf niet op de foto te willen en dat hij geen toestemming daarvoor gaf. Hij deelde mij mede:" Als je me op de foto wilt, moeten jullie met mij vechten want ik doe dat niet. Alleen God mag mij vastleggen. Ik zal me dood vechten want er is al een foto gemaakt."

Ik wil u mededelen dat er daadwerkelijk een foto gemaakt was van de verdachte aan bureau Doelwater te Rotterdam. Hier werden de arrestanten tijdelijk geplaatst, totdat zij werden overgebracht naar de ARAF in Capelle aan den IJssel. Ik zag op deze polaroidfoto dat de verdachte met geweld op de foto werd vastgehouden. Aan de gelaatsuitdrukking zag ik dat de man dit kennelijk niet uit vrije wil toeliet. Ik zag dat de man werd vastgehouden bij zijn hoofd door een arrestantenbewaarder van het bureau Doelwater. Dat deze foto gemaakt is tegen de wil van de man is duidelijk. Of hem hier is uitgelegd waar het voor was en of er toestemming gevraagd is, is mij niet bekend. Deze foto diende dan ook niet genomen te worden door de arrestantenbewaarders, maar door ons, de leden van de ARAF. Dit was en is de ARAF-procedure. Ik heb wel toestemming gevraagd en uitleg gegeven, derhalve heb ik aan mijn verplichtingen voldaan. Ik heb dan ook geen foto meer van de man gemaakt aan bureau Capelle, daar wij reeds een foto hadden en de man niet wenste mee te werken. Dit na overleg van een zekere inspecteur van politie die ik slechts ken als (...). In het arrestantenverblijf waar deze verdachte zat, was nog een verdachte aanwezig. Ik hoorde dat deze man zei: "Doe niet zo moeilijk joh over die foto, er gebeurt niets mee als je dat niet wilt." Deze man werd vervolgens gefotografeerd; A. niet.

• politie heeft niet voor medische zorg gezorgd.

Op het moment dat de man bij ons aan bureau Capelle verscheen, had hij geen verwondingen aan zijn handen die behandeld dienden te worden. De man heeft hier ook niet om gevraagd.

• pas na herhaaldelijk verzoek mocht de man naar de WC. Dit is geen terecht verwijt. Deze man zat samen met een andere (Nederlandse) arrestant in een verblijf. De heren waren samen binnengebracht. Op volgorde van binnenkomst worden de arrestanten genummerd en behandeld. Derhalve werd de Nederlandse eerst gefotografeerd en ingesloten. Hierop vroeg A. direct de aandacht door naar de wc te willen. De Nederlandse verdachte wilde ook naar het toilet waarna hij als eerste naar het toilet mocht, omdat hij als eerste binnenkwam. Het is daarbij niet gebruikelijk dat een politieman met meerdere arrestanten in een cellengang verblijft uit veiligheidsoverwegingen en derhalve moest A. op zijn beurt wachten. Voor een vlotte afhandeling doen wij eerst onze procedure en dan de wensen van de verdachte. Derhalve wilde ik eerst de man fotograferen en daarna zijn behoefte laten doen. Door zijn recalcitrante gedrag en de voortdurende discussie en uitdaging tot escalatie, duurde dit gewenste toiletbezoek tot de man was uitgeraasd. Direct hierna heb ik de man naar de wc gelaten. Er is dus niet gediscrimineerd, A. is door mij net zo behandeld als alle andere aangehouden arrestanten; met respect maar wel op volgorde van binnenkomst en een tegelijk."

E. Reactie verzoeker

Verzoeker deelde in reactie op de verstrekte inlichtingen mee hierop geen commentaar te leveren.

Achtergrond

1. Fotograferen van verdachten

De Hoge Raad besliste in zijn arrest van 8 mei 1984, NJ 1984, 741, dat het geoorloofd is een verdachte tijdens het ophouden voor verhoor, met "zijn" verbalisant te fotograferen. In dat geval was dat met name van belang, nu verscheidene verdachten hun namen niet onverwijld wilden meedelen en er verwarring tussen verdachten kon plaatsvinden door het wisselen van kleren. De Hoge Raad overwoog dat de verdachte door het vervaardigen van die foto's niet aan andere beperkingen was onderworpen dan die welke volstrekt noodzakelijk waren voor het doel van zijn ophouding voor verhoor, te weten het verhoor ter inverzekeringstelling van juist deze verdachte over de verdenkingen die juist tegen hem waren gerezen.

2. Klachtenregeling politieregio Rotterdam-Rijnmond

Artikel 9, eerste, derde en vierde lid:

"1. De klachtbehandelaar doet een onderzoek, dat is gericht op de vaststelling van de feiten die aan de klacht ten grondslag zijn gelegd. Daartoe zal hij de klager, de ambtenaar van politie over wie wordt geklaagd en eventuele getuigen horen.

(…)

3. Als klager vindt dat de klacht niet naar tevredenheid is opgelost, meldt hij dit binnen een week aan de klachtbehandelaar. In dat geval legt de klachtbehandelaar de opvatting van de klager en de ambtenaar van politie over wie wordt geklaagd, schriftelijk vast en stelt zo nodig verder een onderzoek in. Hiervan wordt binnen twee weken na indiening van de klacht een rapport opgesteld.

4. De klager en de ambtenaar van politie over wie wordt geklaagd, krijgen een afschrift van het rapport en worden in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken na ontvangst hierop te reageren."

Artikel 16, eerste en tweede lid:

"1. De klachtencommissie stelt de klager en de ambtenaar van politie over wie wordt geklaagd, in de gelegenheid te worden gehoord.

2. Van het horen wordt afgezien als de klacht kennelijk ongegrond is of als de klager dan wel de politieambtenaar over wie wordt geklaagd heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht om te worden gehoord."

Instantie: Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond

Klacht:

Niet toeglicht waarom verzoeker is gefotografeerd.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond

Klacht:

één uitlating jegens verzoeker.

Oordeel:

Geen oordeel

Instantie: Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond

Klacht:

Niet informeren naar toelatingsbeleid café X, uitlatingen jegens verzoeker, verzorging van wonden, toiletgang.

Oordeel:

Niet gegrond