Verzoeker, die een betalingsachterstand heeft bij UWV GUO, klaagt erover dat de vordering van het GUO op verzoeker met f 15.000 aan incassokosten is vermeerderd doordat het GUO bij de inning van de achterstand niet is ingegaan op zijn verzoek van 7 april 2001 om de kostenverhogende (incasso)maatregelen te staken tot de gemeente een beslissing had genomen op zijn verzoek in het kader van het Besluit bijstand zelfstandigen (BBZ).
Beoordeling
I. Inleiding
1. Verzoeker is zelfstandig slager. Ten behoeve van zijn twee slagerijen heeft hij een aantal personeelsleden in dienst. Als zelfstandig slager en werkgever dient hij iedere maand premies af te dragen aan UWV GUO.
2. Aangezien er sinds maart 1998 een achterstand was ontstaan in de betaling van de door verzoeker aan UWV GUO verschuldigde premies, heeft UWV GUO in maart 2001 de vordering op verzoeker aan een incassobureau uit handen gegeven.
II. Ten aanzien van de klacht
1. Verzoeker klaagt er over dat de vordering die UWV GUO op hem heeft met f 15.000 aan incassokosten is vermeerderd, doordat UWV GUO bij de inning van de achterstand niet is ingegaan op zijn verzoek van 7 april 2001 om de kostenverhogende (incasso)
maatregelen te staken tot de gemeente een beslissing had genomen op zijn verzoek in het kader van het Besluit bijstand zelfstandigen (BBZ).
2. Uit de aan de Nationale ombudsman verstrekte informatie is gebleken dat UWV GUO verzoeker op 3 februari 2000 een betalingsherinnering heeft gestuurd voor de sinds maart 1998 nog openstaande facturen. Deze betalingsherinnering werd gevolgd door een aanmaning, gedateerd 3 maart 2000.
Naar aanleiding van de betalingsachterstand deed verzoeker UWV GUO op 2 april 2000 onder meer het voorstel om de openstaande vordering in termijnen te voldoen, te weten
f 1.000 per maand ingaande september 2000. UWV GUO kon, gelet op de hoogte van de openstaande vordering, met dit voorstel van verzoeker niet akkoord gaan. Vervolgens deed verzoekers boekhouder UWV GUO op 1 september 2000 een nieuw betalingsvoorstel, onder meer inhoudende kwijtschelding van de over 1998 nog verschuldigde premies en een afbetalingsregeling ad f 1.500 per maand voor het restant verschuldigde. UWV GUO ging voorlopig, tot februari 2001, akkoord met dit betalingsvoorstel, met dien verstande dat het verzoek om kwijtschelding werd afgewezen. Aangezien verzoeker deze betalingsregeling niet is nagekomen, heeft UWV GUO verzoeker bij brief van 5 februari 2001 nog eenmaal in de gelegenheid gesteld om de achterstallige premie binnen zeven dagen te betalen, bij gebreke waarvan UWV GUO zich genoodzaakt zou zien de vordering aan een incassobureau uit handen te geven, alsmede dat alle hieruit voortvloeiende gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente op verzoeker zouden worden verhaald. Omdat verzoeker niet tot betaling is overgaan werd de openstaande vordering aan een incassobureau uit handen gegeven.
3. Bij brief van 30 maart 2001 liet het incassobureau verzoeker weten dat UWV GUO de openstaande hoofdsom ad f 50.722, 37 aan het incassobureau uit handen had gegeven. In totaal diende verzoeker een bedrag van f 65.428,11 aan het incassobureau te voldoen. Dit bedrag was samengesteld uit de openstaande hoofdsom ad f 50.722,37, een bedrag aan rente ad f 5.201,79, een bedrag aan incassokosten ad f 7.608,36, een bedrag aan kosten opdrachtgever/leges ad f 450,00 en een bedrag aan BTW ad f 1.445,59.
4. Verzoeker heeft zich vervolgens bij brief van 7 april 2001 tot UWV GUO gewend. In zijn brief deelde hij UWV GUO onder meer mee dat er door omstandigheden een achterstand in de betalingen was ontstaan. Voor een deel waren de problemen te wijten aan de voormalige accountant van verzoeker. Door toedoen van deze accountant zouden de facturen zonder medeweten van verzoeker zodanig zijn opgelopen dat verzoeker niet in staat was de vordering op korte termijn te voldoen. Voorts had verzoeker bij de gemeente Y een beroep gedaan op het Besluit bijstand zelfstandigen (BBZ).
Verzoeker verzocht UWV GUO om extra tijd om zijn schulden te kunnen regelen.
5. UWV GUO merkte in zijn reactie op de klacht aan de Nationale ombudsman in dit verband onder meer op dat het had besloten om de incasso-opdracht niet in te trekken omdat het nog uiterst onzeker was of de vordering ook inderdaad betaald kon worden. Wel had UWV GUO besloten om niet over te gaan tot verdergaande incassomaatregelen. In dat kader was er geen gerechtelijke procedure gestart en had UWV GUO rekening gehouden met de argumenten van verzoeker om hem niet te confronteren met nog hogere kosten.
6. Uit het vorenstaande blijkt dat UWV GUO verzoeker verschillende malen in de gelegenheid heeft gesteld de openstaande vordering in der minne te voldoen. Verzoeker is de met UWV GUO getroffen betalingsregeling echter niet nagekomen. Gelet hierop kan UWV GUO niet worden verweten dat het de vordering op verzoeker uiteindelijk aan een incassobureau uit handen heeft gegeven.
Op het moment dat de vordering aan het incassobureau uit handen werd gegeven diende verzoeker naast de hoofdsom onder meer een bedrag aan incassokosten ad f 7.608,36 te voldoen. Pas nadat de vordering aan het incassobureau uit handen was gegeven heeft verzoeker UWV GUO verzocht om de incassoprocedure op te schorten omdat hij bezig was om zijn schulden te regelen middels een beroep op het BBZ. Aangezien de vordering reeds uit handen was gegeven aan het incassobureau en gezien de onzekerheid of de vordering door verzoeker ook inderdaad zou worden betaald, kon UWV GUO in redelijkheid besluiten de vordering niet terug te halen bij het incassobureau. Daarbij komt dat UWV GUO naar aanleiding van het verzoek van verzoeker om hem niet te confronteren met nog hogere (incasso)kosten in overleg met het incassobureau heeft besloten geen gerechtelijke incassoprocedure te starten. In zoverre heeft UWV GUO wel rekening gehouden met het verzoek van verzoeker om verdere kostenverhogende incassomaatregelen te staken.
Ten aanzien van de door verzoeker verschuldigde wettelijke rente wordt ten overvloede nog opgemerkt dat UWV GUO zich terecht op het standpunt stelt dat deze wettelijke rente niet wordt veroorzaakt door de incassoprocedure maar door het niet voldoen van de openstaande vordering voor de vervaldatum.
De onderzochte gedraging is behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van UWV GUO te Gouda, die wordt aangemerkt als een gedraging van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te Amsterdam, is niet gegrond.
Onderzoek
Op 11 december 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift, gedateerd 7 december 2001 van de heer X te Y, met een klacht over een gedraging van UWV GUO te Gouda.
Verzoeker had zich al eerder, bij brief van 23 september 2001 tot de Nationale ombudsman gewend. Zijn verzoek voldeed toen echter niet aan het kenbaarheidsvereiste als neergelegd in artikel 12, tweede lid, van de Wet Nationale ombudsman, zodat de klacht niet in onderzoek werd genomen. Naar aanleiding van verzoekers brief van 7 december 2001 werd naar de gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te Amsterdam, een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd UWV GUO verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Verzoeker maakte van deze gelegenheid geen gebruik.
Tevens werd UWV GUO een aantal specifieke vragen gesteld.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. UWV GUO deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Verzoeker is zelfstandig slager. Ten behoeve van zijn twee slagerijen heeft hij een aantal personeelsleden in dienst. Als zelfstandig slager en werkgever dient hij iedere maand premies af te dragen aan UWV GUO.
2. Op 3 februari 2000 stuurde UWV GUO verzoeker een betalingsherinnering voor de sinds maart 1998 nog openstaande facturen.
3. Vervolgens stuurde UWV GUO verzoeker op 3 maart 2000 een aanmaning voor dezelfde facturen. In deze aanmaning deelde UWV GUO verzoeker onder meer mee:
“Onlangs zonden wij u een brief met het verzoek de nog openstaande premie binnen 14 dagen te voldoen.
Bij controle is gebleken dat uw premie nog niet op onze rekening is bijgeschreven. (…)
Blijft u echter in gebreke dan zijn wij genoodzaakt om de vordering langs gerechtelijke weg te incasseren.”
4. In zijn brief van 9 maart 2000 aan UWV GUO merkte verzoeker het volgende op:
“…Hiermede reageer ik op uw brief met daarin een overzicht van door mij nog niet betaalde rekeningen. Met verbazing heb ik deze enorme lijst van bijna 2 jaar uitstaande facturen bekeken, en vraag me af hoe dat zover heeft kunnen oplopen zonder bericht (waarschuwing) van mijn accountant en zonder bericht (waarschuwing) van u (GUO).
Gezien de mindere periode die mijn bedrijf de laatste 2 jaar heeft doorgemaakt vraag ik mij af hoe ik al deze uitstaande facturen zou moeten betalen. Ik ben daar op dit moment niet toe in staat. (…). Vriendelijk verzoek ik u of dat er mogelijkheden zijn tot kwijtschelding…”
5. Bij brief van 2 april 2000 liet verzoeker UWV GUO het volgende weten:
“…Naar aanleiding van ons telefoongesprek inzake openstaande nota's van mijn bedrijf aan het GUO het volgende voorstel.
Na overleg met mijn boekhouder kan ik gezien de minimale financiële ruimte van mijn bedrijf, (…) met daarbij in acht genomen dat nieuwe rekeningen van het GUO gelijk betaald worden, niet meer aflossen dan fl 1000,- (duizend gulden) per 4 weken, waarvan de eerste termijn (gezien afspraken met andere schuldeisers) niet eerder zou kunnen plaatsvinden dan de eerste september 2000…”
6. UWV GUO antwoordde verzoeker schriftelijk op 2 juni 2000:
“…Wij kunnen niet akkoord gaan met de door u voorgestelde betalingsregeling, daar deze niet in verhouding staat met de totale vordering van f 36.391, 34.
(f 31.589,04 UVI en f 4.802,30 SGG Collectief)
Gaarne ontvangen wij binnen 14 dagen na dagtekening een nieuw en in verhouding staand betalingsvoorstel, waarvan de vordering uiterlijk 31-12-2000 voldaan dient te zijn.
Indien u niet tot een ander voorstel kan komen, dan dient u de meest recente winst en verliesrekening (jaarrekening) aan ons toe te sturen, zodat er naar aanleiding daarvan een regeling opgesteld kan worden…”
7. Op 31 juli 2000 stuurde UWV GUO verzoeker een betalingsherinnering voor de nog openstaande facturen. In zijn brief merkte het GUO op dat indien verzoeker in gebreke zou blijven, het dossier van verzoeker aan derden zou worden overgedragen alsmede dat dan de hoofdsom vermeerderd met rente en alle gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten op verzoeker zouden worden verhaald.
8. Bij faxbericht van 1 september 2000 wendde verzoekers boekhouder zich tot UWV GUO. In zijn faxbericht gaf de boekhouder het volgende aan:
“…In vervolg op ons gesprek vorige week kan ik u als volgt berichten.
De afwerking van de jaarrekening 1999 is vrijwel voltooid. De voorlopige cijfers laten over het boekjaar 1999 helaas een verlies zien van + f 25.000. Afgelopen maandag heb ik met (verzoeker en zijn echtgenote; N.o.) een uitvoerig gesprek gehad over de zorgelijke situatie, alsook de inmiddels fors opgelopen vordering van uw zijde.
Mede gezien de minimale resultaten uit voorgaande jaren heb ik hen voorgesteld om eens goed na te denken over de levensvatbaarheid van het bedrijf. Echter, de volgende belangrijke positieve ontwikkeling heeft zich inmiddels voorgedaan.
Onlangs heeft in winkelcentrum (…) (waar één van de twee slagerijen van (verzoeker; N.o.) is gevestigd) een Spar-kruidenier zijn deuren gesloten. Door het wegvallen van dit verkooppunt bezoeken veel meer klanten dan voorheen de slagerij van (verzoeker; N.o.) waardoor de omzet in de voorgaande weken een stijging van ruim 25% vertoont. Daarnaast heeft (verzoeker; N.o.) zijn assortiment met bepaalde versproducten uitgebreid.
Daarnaast zijn gesprekken gaande om de minder goed draaiende andere slagerij (…) volgend jaar te verkopen aan een in dienst zijnde slager. Het afstoten van deze zaak zou enerzijds het resultaat in positieve zin beïnvloeden en anderzijds enige financiële armslag geven om betalingsachterstanden in te lopen. Kortom de substantiële omzetontwikkeling enerzijds en de saneringsmaatregelen anderzijds kunnen er voor zorgen dat de zaken aanmerkelijk beter zouden kunnen gaan lopen dan nu het geval is.
(…)
Wellicht kunt u zich ook voorstellen dat het op dit moment eenvoudig niet mogelijk is om het volledig openstaande GUO-bedrag op korte termijn af te lossen. Voorts zou het ook wel prettig zijn als er een regeling getroffen zou kunnen worden die dragelijk is, en zicht biedt op een beter perspectief.
Met inachtneming van het voorgaande stel ik u het volgende voor:
1. kwijtschelding van alle openstaande schulden tot en met 1998;
2. een afbetalingsregeling van f 1.500 per maand van de openstaande c.q. de nog verschuldigde bedragen tot en met augustus 2000;
3. de vanaf september 2000 verschuldigde bedragen zullen tijdig en volledig voldaan worden, zodat er geen nieuwe schulden ontstaan…”
9. UWV GUO berichtte verzoekers boekhouder bij brief van 18 september 2000 het volgende:
“…Het totale openstaande factuurbedrag bedraagt op dit moment f 36.584,14. (…)
Wij gaan voorlopig akkoord met het door u gedane betalingsvoorstel dat er maandelijks door uw cliënt f 1.500,00 zal worden overgemaakt, dit voorstel zal tot februari 2001 gehonoreerd worden.
Daarna dient u de meest recente winst en verlies(rekening) (jaarrekening 2000 van (verzoeker; N.o.)) aan ons toe te sturen, zodat er naar aanleiding daarvan een nieuwe regeling opgesteld kan worden.
Als wij geen nieuw voorstel en/of jaarrekening ontvangen, gaan wij ervan uit dat uw cliënt de gehele vordering binnen maand na 1-3-2001 zal gaan betalen.
Van kwijtschelding kan geen sprake zijn.
(…)
Over de termijn van uitstel zal de wettelijke rente in rekening gebracht worden. Indien wij één van de termijnen niet of niet tijdig van uw cliënt ontvangen dan komt deze regeling direct te vervallen. Voor het dan nog verschuldigde bedrag zullen wij dan andere incasso maatregelen treffen..."
10. UWV GUO deelde verzoeker op 5 februari 2001 schriftelijk het volgende mee:
“…Meerdere malen hebben wij u aangeschreven met het verzoek de nog openstaande premie binnen 14 dagen te voldoen.
Gebleken is dat u nog steeds openstaande facturen hebt. (…)
Wij delen u bij deze dan ook mee dat wij u nog eenmaal in de gelegenheid stellen om de achterstallige premie binnen 7 dagen na dagtekening aan ons over te maken.
(…)
Indien u in gebreke blijft, zijn wij genoodzaakt uw dossier, zonder nadere ingebrekestelling, over te dragen aan onze incasso-intermediair (…). Wij zullen de opdracht verstrekken om tot beslaglegging dan wel faillissementsaanvraag over te gaan. Alle hieruit voortvloeiende gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten, alsmede de hoofdsom vermeerderd met rente, zullen op u worden verhaald…”
11. Bij brief van 30 maart 2001 liet het incassobureau verzoeker weten dat UWV GUO de openstaande vordering aan het incassobureau had overgedragen. Verzoeker werd verzocht het totale openstaande bedrag ad f 65.428,11 direct aan het incassobureau over te maken bij gebreke waarvan het incassobureau tot het nemen van kostenverhogende rechtsmaatregelen zou over gaan.
Wat betreft de samenstelling van de openstaande vordering vermeldt de brief:
“…Hoofdsom f 50.722,37
Rente f 5.201,79
Incassokosten f 7.608,36
Kosten opdrachtgever/leges f 450,00
B.T.W. f 1.445,59
TOTAAL f 65.428,11…”
12. Verzoeker deelde UWV GUO bij brief van 7 april 2001 onder meer het volgende mee:
“Graag wil ik uw aandacht vragen voor onze problemen. Ten eerste wil ik zeggen dat ik het zeer spijtig vind dat de vordering uit handen is gegeven aan derden.
Deze kosten zijn overbodig en er is niemand mee gebaat.
Zeer zeker wij niet. Door diverse omstandigheden is de betalingsachterstand ontstaan. DAT ER BETAALD MOET WORDEN WETEN WIJ OOK WEL.
Maar als je problemen hebt zijn die niet zomaar binnen de kortste keren op te lossen.
(…)
De problemen zijn begonnen bij mijn voormalig accountant, dat is de heer K. (…)
Eind februari 2000 kregen wij een brief van de heer K. die hij had ontvangen van het GUO, het betrof een betalingsherinnering van facturen van 1998 en 1999 (…). Wij snapten er niets van en wij vroegen waar dan al die facturen waren. Hij zou ze wel even opzoeken want ze lagen wel ergens op een stapeltje. Hij zei dat hij het wel even zou regelen en voor ons een briefje naar het GUO zou schrijven en dat hij wel kwijtschelding zou vragen.
Wij hadden nog steeds vertrouwen in de heer K., dat was helaas van korte duur, omdat er weinig kans op kwijtschelding was. De facturen waren zo opgelopen zonder ons medeweten, dat wij financieel niet in staat waren om dat op korte termijn op te lossen. (…)
(De nieuwe accountant; N.o.) is in de puinhoop gedoken die de heer K. achtergelaten heeft, nadat hij onze boeken nog weken in bezit heeft gehouden om ons dwars te zitten. (…)
Ik heb gelijk diverse dingen ondernomen om nog meer schade te beperken, ik heb bij de gemeente Y een beroep gedaan op een regeling van de BBZ (het Besluit bijstand zelfstandigen; N.o.). (…)
Dat zal helaas nog enkele weken in beslag nemen. Ons doel is om van de gemeente een herfinanciering te krijgen om ook zo de openstaande posten weg te kunnen werken.
(…)
Wat mij zeer spijt is dat het GUO niet veel eerder aan de bel heeft getrokken dan was dit bedrag niet zo opgelopen. (…)
Wat ik met klem aan u vraag is wat extra tijd omdat wij dingen aan het regelen zijn om er uit te komen. Mocht er onverhoopt geen oplossing komen dan ben ik genoodzaakt om mijn huis te verkopen. Mijn huis dekt sowieso alle schulden. Maar ik heb gewoon wat meer tijd nodig. Als ik niet aan het incassobureau kan voldoen (en daar ben ik op dit moment niet toe in staat) dan wordt er waarschijnlijk een faillissement aangevraagd…”
13. UWV GUO liet verzoeker bij brief van 8 april 2001 weten dat het de vordering aan een incassobureau uit handen had gegeven en dat verzoeker zich met betrekking tot de verdere afwikkeling diende te wenden tot het betreffende incassobureau.
14. Verzoeker wendde zich vervolgens op 20 april 2001 schriftelijk tot het incassobureau met het verzoek hem wat extra tijd te gunnen om zijn financiële problemen op te lossen.
15. Het incassobureau stuurde verzoeker op 4 juli 2001 een zogenoemde aankondiging rechtsmaatregelen indien hij niet binnen drie dagen tot algehele betaling zou overgaan.
16. Verzoeker kon zich met deze gang van zaken niet verenigen. In zijn brief van 23 september 2001 aan de Nationale ombudsman merkte hij hierover het volgende op:
“…Ten einde raad wend ik mij tot u, ik ben misschien bij u aan het verkeerde adres, maar misschien dat u mij verder kan helpen.
(…)
Ik ben een kleine zelfstandige slager een eenmanszaak, samen met mijn vrouw en zoon en nog een paar personeelsleden.
In 1994 ben ik begonnen voor mijzelf, ik heb de ene na de andere tegenslag gehad.
Ondanks alles geloof ik in mijn bedrijf ik werk 6 á 7 dagen per week en dat zegt toch genoeg.
Door diverse omstandigheden heb ik een betalingsachterstand bij het GUO opgelopen. Dit is ook door het GUO ontstaan daar zij lange tijd geen facturen stuurde, en de facturen die kwamen bleven op een stapel liggen bij mijn vorige accountant.
Om een lang verhaal kort te maken, diverse malen heb ik het GUO verzocht om geduld met ons te hebben omdat wij een verzoek bij de gemeente Y hadden lopen om gebruik te kunnen maken van de BBZ, ik heb uitstel van betaling gevraagd totdat ik van de gemeente uitsluitsel zou krijgen.
Ik heb altijd duidelijk laten weten dat ik zou betalen, als bij de gemeente ons verzoek afgewezen zou worden dan zou ik mijn huis gaan verkopen.
Het GUO is niet akkoord gegaan en heeft het (…) incassobureau ingeschakeld.
Hierdoor is de vordering opgelopen van f 50.000 naar f 65.000.
Intussen was de gemeente bezig met een economisch onderzoek naar ons bedrijf.
Overigens heb ik in 1999 een uitkering sociale dienst levensonderhoud gekregen.
Ook aan het incassobureau heb ik alles uitgelegd, dat de gemeente bezig was. Ze gaven weinig gehoor we moesten betalen anders stapten ze naar de rechter.
Toen heeft de heer M. die was door de gemeente aangewezen om het bedrijfseconomisch onderzoek te doen, naar het incassobureau gebeld en hetzelfde verzoek gedaan als wij tot er een beslissing van de gemeente Y was. Het incassobureau zou contact met het GUO (opnemen) en nu waren ze wel bereid om de uitslag af te wachten.
Fl. 15.000,00 meer kosten door wettelijke renten en incassokosten, en DIT VIND IK RONDUIT BELACHELIJK om mij zo op extra kosten te jagen. Ik leef op bijstandsniveau.
De gemeente Y staat positief tegen ons verzoek, ons bedrijf zit in de lift doordat ik diverse veranderingen heb gedaan. Maar omdat ik nog lang bezig ben om de achterstallige rekeningen te betalen kan ik eigenlijk die extra fl 15.000,00 er niet bij hebben.
Het GUO krijgt binnenkort haar geld maar voor die andere fl 15.000,00 had ik liever mijn leveranciers willen betalen…”
17. Aangezien verzoeker niet aan het kenbaarheidsvereiste had voldaan zoals neergelegd in artikel 12 van de Wet Nationale ombudsman, heeft de Nationale ombudsman op verzoek van verzoeker zijn brief van 23 september 2001 op 25 oktober 2001 voor beantwoording doorgestuurd naar UWV GUO.
Verzoeker liet de Nationale ombudsman op 7 december 2001 schriftelijk weten dat hij nog steeds geen reactie van UWV GUO op zijn brief van 23 september 2001 had ontvangen. Dit was voor de Nationale ombudsman aanleiding om verzoekers klacht in onderzoek te nemen.
18. UWV GUO antwoordde verzoeker in reactie op zijn brief van 23 september 2001 bij brief van 29 januari 2002 het volgende:
“…Samenvatting klacht
Uw klacht over de wijze van invorderen beoordelend, kan worden geconcludeerd dat deze zich met name richt op de rechtmatigheid van het op deze wijze uit handen geven van een vordering en de bijkomende kosten als gevolg van het op deze wijze uit handen geven van een vordering.
Feiten
In 1998 werd een nieuw premie-incasso-systeem in gebruik genomen op basis waarvan in het eerste kwartaal van 1998 de definitieve eindafrekening 1997 is opgemaakt en op basis waarvan met ingang van 1 januari 1998 tweewekelijks wordt gefactureerd en wel op basis van de door de betrokken werkgevers zelf aangeleverde loon en werknemersgegevens.
Met ingang van 1 januari 1998 betrof het derhalve niet langer meer een voorschotnota, doch een periodieke definitieve afrekening, waartegen iedere keer bezwaar kan worden ingesteld.
Hierbij zij nog vermeld dat het met ingang van 1 januari 1998 handelt om zg cumulatieve nota's, waarbij uiteindelijk per kalenderjaar de totaal verschuldigde premies blijken en dat op elke volgende premienota de bedragen worden vermeld van alle eerdere vorderingen die niet (of niet volledig) zijn voldaan.
Bij het niet direct voldoen van de definitieve premieberekening worden er nog diverse malen zg rappelnota's verzonden en worden de nog openstaande vorderingen vermeld op elke navolgende premienota.
Gebleken is dat u op 10 november 1994 als werkgever bent ingeschreven en dat de betwiste vorderingen zijn ontstaan in de diverse jaren vanaf 1 januari 1998.
Eveneens is gebleken dat er terzake de over 1997 afgegeven eindafrekening en de over 1998 en volgende jaren opgelegde premienota's geen bezwaar is ingesteld, zodat deze in rechte zijn komen vast te staan.
Historie
In februari 2000 is u een overzicht gezonden van de op dat moment nog openstaande facturen, waaruit bleek dat u nog een bedrag van f 35.681,00 aan premies SV (en premie bedrijfstakfondsen) diende te betalen, een vordering die betrekking heeft op de periode van 1 januari 1998 tot 1 november 1999.
Middels het schrijven van 9 maart 2000 wordt door u op dit overzicht gereageerd, waarbij u aangeeft verrast te zijn door het oplopen van de vordering zonder waarschuwing van ons danwel uw boekhouder (…).
Voorts geeft u aan een mindere periode te hebben meegemaakt in uw bedrijf en verzoekt u ons de mogelijkheden na te gaan tot kwijtschelding van de (gehele) vordering.
Op 16 maart 2000 wordt hierover telefonisch contact opgenomen, waarin u de mogelijkheid wordt geboden een betalingsregeling voor te stellen en middels het schrijven van 2 april 2000 stelt u een - betalingsregeling voor van f 1.000,00 per 4 weken, waarbij de eerste betaling niet eerder zal plaatsvinden dan in september 2000.
Middels ons schrijven van 2 juni 2000 wordt aangegeven dat de door u voorgestelde betalingsregeling in geen verhouding staat tot de totale vordering (op dat moment f 36.391,34) en wordt u gevraagd een nieuw betalingsvoorstel in te dienen, waarbij de totale vordering dient te worden voldaan voor 1 januari 2001.
Indien geen betalingsregeling wordt voorgesteld, wordt u verzocht de vordering binnen 21 dagen na dagtekening van genoemd schrijven te voldoen.
Op 6 juli 2000 wordt telefonisch contact opgenomen met u, waarbij u wordt verzocht om tot spoedige betaling over te gaan van in ieder geval een deel van de vordering en waarbij wordt aangegeven dat wij anders genoodzaakt zullen zijn e.e.a. uit handen te geven.
Op 31 juli 2000 wordt u een overzicht gezonden van de op dat moment openstaande facturen (tot een totaalbedrag van f 36.584,14) en wordt u nog eenmaal in de gelegenheid gesteld deze vordering te voldoen.
Bij in gebreke blijven wordt u aangezegd dat wij het dossier aan derden zullen overdragen en dat alle gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten erdoor, alsmede de hoofdsom vermeerderd, met rente, op u zullen worden verhaald.
Op 1 september 2000 ontvingen wij een fax van uw boekhouder (naar aanleiding van een telefoongesprek op 23 augustus 2000) waarin wordt aangegeven dat de financiële situatie van uw bedrijf zeer zorgelijk is, maar waarin tevens wordt aangegeven dat het afstoten van de slagerij in Y u enige armslag zou kunnen geven en er -naar zijn oordeel- nog perspectieven voor het totale bedrijf zijn aan te wijzen.
Verzocht wordt om kwijtschelding van alle openstaande facturen tot en met 1998 en een betalingsregeling voor de nog openstaande bedragen tot en met augustus 2000, terwijl namens u wordt toegezegd, dat u vanaf september 2000 de verschuldigde bedragen tijdig en volledig zult voldoen.
Naar aanleiding van deze fax wordt op 18 september 2000 aan uw boekhouder een brief gezonden waarin wordt aangegeven dat er geen sprake kan zijn van kwijtschelding, maar dat akkoord kan worden gegaan met een betalingsregeling van f 1.500,00 per maand en waarin wordt verzocht de verlies- en winst rekening over 2000 op te sturen (zodat op basis daarvan een nieuwe betalingsregeling kan worden getroffen voor de nog resterende vordering).
In dit schrijven wordt tevens expliciet aangegeven dat bij een niet of niet tijdige betaling de betalingsregeling in zijn geheel komt te vervallen, waarbij voor de nog resterende vordering incassomaatregelen zullen worden getroffen.
Op 24 oktober 2000 ontvangen wij het bericht van uw boekhouder, dat hij met ingang van dat moment niet langer uw administratie wenst te verzorgen.
Vanaf 1 september 2000 (tot 1 maart 2001) worden betalingen van u ontvangen op 8 september 2000, 3 en 4 en 25 oktober 2000 en 1 december 2000 en wel voor een totaalbedrag van f 6.247,52, hetgeen niet in verhouding staat met de door u verschuldigde bedragen.
Op basis van de betalingsregeling had niet alleen voor 1 maart 2001 een bedrag van f 9.000,00 betaald moeten worden, maar had ook er tevens een bedrag van f 28.175,75 (aan nieuwe facturen) voldaan moeten worden, zodat een deficit is ontstaan van f 30.928,23.
Aangezien u zich niet aan de afgesproken betalingsregeling heeft gehouden, is besloten de nog openstaande vorderingen uit handen te geven en middels het schrijven van 30 maart 2001 is dit aan u kenbaar gemaakt.
De nog openstaande vorderingen over de jaren 1998 tot en met 2000 zijn uit handen gegeven tot een totaalbedrag van f 50.722,37 en deze (hoofd)vordering is vermeerderd met f 5.201,79 aan rente, met f 7.608,36 aan incassokosten, met f 450,00 aan leges en f 1.445,59 aan B.T.W.
Middels het schrijven van 7 april 2001 reageert u hierop, waarbij u aangeeft dat uw vorige boekhouder er een puinhoop van heeft gemaakt en nog weken de nota's en boeken in bezit heeft gehouden om u dwars te zitten, terwijl deze tevens te hoge rekeningen zou hebben gedeclareerd waarvoor geen werkzaamheden staan.
Voorts geeft u aan dat u pas op dat moment zicht begint te krijgen op uw eigen financiële situatie over 2000, een inzicht dat u aanleiding heeft gegeven een beroep te doen op de regeling van de BBZ, waarbij het de bedoeling is dat de gemeente Y voor een herfinanciering van de schulden zal zorgen.
In dit schrijven geeft u voorts toe dat u zich niet aan de betalingsregeling heeft gehouden, maar dit zou zijn veroorzaakt doordat wij niet tijdig aan de bel hebben getrokken, zodat de vorderingen te hoog zijn opgelopen.
Tenslotte doet u een beroep op ons voor medewerking aan een nieuwe betalingsregeling danwel voor uitstel van betaling totdat de gemeente Y heeft besloten u een herfinanciering te geven.
Dit schrijven is voor verdere behandeling doorgezonden aan onze deurwaarder, hetgeen u middels ons schrijven van 8 april 2001 is kenbaar gemaakt.
Daarbij wordt tevens aangegeven dat u zich voor verdere afwikkeling van de nog openstaande vorderingen dient te vervoegen bij bedoelde deurwaarder.
Op 9 april 2001 verzoekt uw nieuwe boekhouder (…) een debiteurenoverzicht over 2000, aangezien hij zonder een dergelijk overzicht de jaarstukken over dit jaar niet kan vaststellen. Bedoeld overzicht wordt op 17 april 2001 aan hem toegezonden, terwijl op 19 april 2001 een debiteurenoverzicht wordt overgefaxd, een overzicht waaruit blijkt dat de totale openstaande facturen zijn opgelopen tot een bedrag van f 52.669,53.
Op 13 juni 2001 is nog eens telefonisch contact opgenomen met onze deurwaarder, teneinde aan te geven dat de incasso onverwijld dient te worden voortgezet, doch dat een door u toegezegde afdracht belastinggeld kan worden afgewacht.
Via gerechtelijke incasso wordt door u op 20 en 24 september 2001 bedragen overgemaakt van f 928, 58 respectievelijk f 453,79.
Momenteel staan er nog vorderingen open over de periode van 1 januari 1998 tot en met 17 januari 2002 tot een totaalbedrag van € 29.488,92 exclusief wettelijke rente en bijkomende kosten.
Hierbij zij benadrukt dat er over dezelfde periode slechts een bedrag van € 5.196,49 is betaald, waarvan € 875,16 via gerechtelijke incasso.
Het op deze wijze uit handen geven van een vordering
U heeft een substantieel aantal nota's ontvangen, waaruit blijkt dat er over de diverse jaren nog vorderingen openstaan en u heeft de mogelijkheid gekend om de openstaande vorderingen te voldoen danwel daartegen bezwaar in te stellen danwel om opheldering te vragen.
Daarnaast bent u -voordat de vorderingen uit handen zijn gegeven- hierover geïnformeerd middels diverse brieven, waarin u expliciet is duidelijk gemaakt dat er nog vorderingen openstaan en waarin expliciet is gewezen op de bijkomende kosten in het geval deze vorderingen niet voldaan worden en inschakeling van een deurwaarder geïndiceerd is.
Tenslotte is bij het accepteren van de (gewijzigde) betalingsregeling expliciet aangegeven dat bij het niet-voldoen ervan e.e.a. uit handen zal worden gegeven.
Nadat u in gebreke bent gebleven is e.e.a. -conform het beleid terzake- terecht uit handen gegeven.
In principe worden alleen vorderingen overgedragen die bestuursrechtelijk in rechte zijn komen vast te staan en waarvoor een civielrechtelijke toetsing geïndiceerd is, die in een dergelijk incasso-procedure gedaan wordt door de rechter bv in de vorm van een comparitie.
Een (hernieuwde) inhoudelijke gevalsbehandeling is in onderhavige stadium derhalve niet geïndiceerd.
Als zodanig lijkt uw schrijven geen echte reden te geven voor een klacht, in die zin dat het ongebruikelijk cq onwenselijk is om in deze fase van de incassoprocedure nog inhoudelijk in te gaan op bezwaren, in welk kader wij willen opmerken dat u niet alleen geen bezwaar heeft ingesteld tegen elk van de overgedragen vorderingen, maar ook op geen enkele andere wijze deze vorderingen heeft betwist of kenbaar heeft gemaakt alsdat deze niet juist zouden zijn.
Bijkomende kosten als gevolg van het op deze wijze uit handen geven van een vordering.
In artikel 15 van de CSV (Coördinatiewet sociale verzekering; N.o.) is aangegeven welke mogelijkheden het Lisv (met ingang van 1 januari 2002 UWV GUO) heeft, indien een werkgever een voorschotpremie of definitief vastgestelde premienota niet binnen de daarvoor gestelde termijn betaalt (zie Achtergrond, onder 3.; N.o.).
Op basis van dit wetsartikel heeft de Hoge Raad in -onder meer- zijn uitspraak van 21 oktober 1955 (NJ 1955/723) bepaald dat het uitvoeringsorgaan ook bevoegd is de achterstallige premie enz bij gewone dagvaarding door tussenkomst van de burgerlijke rechter in te vorderen (zie Achtergrond, onder 4.; N.o.).
Het is vaste jurisprudentie dat uitvoeringsinstellingen in feite de keus hebben in te (laten) vorderen door middel van inschakeling van de ontvanger als bedoeld in artikel 2, eerste lid onderdeel c van de Invorderingswet danwel door middel van inschakeling van de burgerlijke rechter middels dagvaarding.
Als zodanig is het op deze wijze uit handen geven van een vordering zonder meer als rechtmatig aan te merken en zijn de bijkomende kosten rechtmatig aan u toegerekend.
In dit kader willen wij nog opmerken dat u als werkgever in principe de wettelijke rente verschuldigd bent over de vorderingen die na de vervaldatum nog niet voldaan zijn en dat deze kosten niet veroorzaakt zijn door de incassoprocedure maar door het gegeven dat u gedurende langere tijd cq enige jaren nalatig bent de vorderingen te voldoen.
Voorts dat u de aanvraag in het kader van de BBZ pas aan ons kenbaar heeft gemaakt nadat wij e.e.a. uit handen hebben gegeven (nl middels het schrijven van 7 april 2001) en het derhalve aan u te verwijten is dat dit bij de beoordeling ervan geen rol heeft kunnen spelen.
Los van de eigen verantwoordelijkheid van onze deurwaarder terzake incassohandelingen, willen wij hierbij nog aangeven dat de in uw klacht gegeven argumenten voor ons geen aanleiding geven ons standpunt terzake de incasso te herzien, dit gezien de omvang van de vordering (in vergelijking met de totale premievordering over de betrokken jaren) en het niet nakomen van meerdere betalingsregelingen uwerzijds.
De vordering zal als zodanig door de desbetreffende medewerker van de afdeling Financiën opnieuw worden doorgegeven aan (het incassobureau; N.o.) met het verzoek de incasso wederom op te starten.
Klacht
Bezwaren, die zich richten tegen de inhoud van een beslissing van een uitvoeringsinstelling, danwel het gevoerde beleid terzake behoren in principe niet als klacht te worden aangemerkt, daar er op bestuursrechtelijke wijze hiertegen bezwaar openstaat, waarbij het instellen van een bezwaar zowel mogelijk is tegen de afgegeven premienota's als tegen de besluiten in het kader van artikel 1:3 van de AWB (Algemene wet bestuursrecht; N.o.).
Gelet op bovenstaande komen wij tot de conclusie dat uw klacht primair niet-ontvankelijk verklaard moet worden.
Gebleken is echter dat de ingestelde klacht aanleiding heeft gegeven om de incassoactiviteiten aan te houden (lopende de afhandeling ervan) en teneinde verdere vertraging van de incassoprocedure en om een verder -ons inziens- oneigenlijk gebruik van de klachtenprocedure te voorkomen, hebben wij besloten de klacht tevens inhoudelijk te beoordelen.
Op basis van de inhoudelijke beoordeling, weergegeven in bovengenoemde overwegingen, wordt hierbij de klacht subsidiair ongegrond verklaard…”
B. Standpunt verzoeker
Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtformulering onder Klacht en naar zijn hiervoor onder A. FEITEN opgenomen brieven.
C. Standpunt UWV GUO
1. Naar aanleiding van verzoekers klacht verzocht de Nationale ombudsman UWV GUO bij brief van 19 februari 2002 in reactie op de klacht de volgende vragen te beantwoorden:
“…1. Hoe groot is de betalingsachterstand van verzoeker?
2. Hoe groot is de vermeerdering van de vordering van UWV GUO op verzoeker in verband met de inschakeling van een deurwaarder?
Uit de brief aan verzoeker blijkt dat er nog vorderingen over de periode 1 januari 1998 tot en met 17 januari 2002 openstaan tot een totaalbedrag van € 29.488,92, exclusief wettelijke rente en bijkomende kosten. Hoeveel bedragen deze rente en kosten?
3. Waarom is niet ingegaan op het verzoek van verzoeker om uitstel in verband met zijn verzoek aan de gemeente in het kader van het BBZ?
Het feit dat verzoeker pas nadat de inning van de vordering uit handen was gegeven aan een deurwaarder UWV GUO om een tijdelijke stopzetting van de invordering heeft verzocht, doet er op zichzelf niet aan af dat UWV GUO een dergelijk verzoek in overweging kan nemen.
4. Ziet u in de klacht aanleiding tot het treffen van enige maatregel ten behoeve van verzoeker? Zo ja welke? Zo nee, waarom niet?
Gedacht kan worden aan het tijdelijk staken van incassomaatregelen in verband met het verzoek van verzoeker in het kader van het BBZ, of aan het alsnog treffen van een betalingsregeling.
5. Welke (beleids)regels gelden er bij het beslissen over het tijdelijk stilzetten van incassomaatregelen en bij het treffen van een betalingsregeling?
6. In de brief aan verzoeker wordt gesteld dat verzoeker zich voor de verdere afwikkeling van de vordering dient te vervoegen bij de deurwaarder en wordt gerefereerd aan de eigen verantwoordelijkheid van de deurwaarder.
Bent u van mening dat u, wat ook zij van deze eigen verantwoordelijkheid van een deurwaarder, een eigen verantwoordelijkheid heeft als schuldeiser inclusief de bevoegdheid c.q. verplichting om te beslissen op verzoeken of voorstellen zoals door verzoeker gedaan?
7. Hoe is de stand van zaken momenteel met betrekking tot de invordering van de vordering?
8. Wat wordt precies bedoeld met de passage (onder “Het op deze wijze uit handen geven van een vordering”) van de brief aan verzoeker “In principe worden bijv. in de vorm van een comparitie”…”
2. UWV GUO liet de Nationale ombudsman op 6 juni 2002 weten dat de door UWV GUO aan het incassobureau uit handen gegeven vordering inmiddels geheel was voldaan. De huidige vordering van UWV GUO op verzoeker bedroeg € 3.893,88. Voor dat bedrag liep inmiddels een betalingsregeling via UWV GUO.
3. UWV GUO deelde de Nationale ombudsman in reactie op de klacht en de door de Nationale ombudsman gestelde vragen bij brief van 8 juli 2002 het volgende mee:
“…Aangezien (verzoeker; N.o.) zich niet aan de afgesproken betalingsregeling heeft gehouden, is besloten de nog openstaande vorderingen uit handen te geven en middels het schrijven van 30 maart 2001 is dit aan (verzoeker; N.o.) kenbaar gemaakt. Middels het schrijven van 7 april 2001 wordt hierop gereageerd, waarbij (verzoeker; N.o.) aangeeft dat zijn vorige boekhouder er een puinhoop van heeft gemaakt en nog weken nota's en boeken in bezit heeft gehouden om hem dwars te zitten. Voorts geeft (verzoeker; N.o.) aan dat hij pas op dat moment inzicht begint te krijgen in zijn financiële situatie over 2000, een inzicht dat hem op dat moment aanleiding geeft een beroep te doen op de regeling van de BBZ, waarbij het de bedoeling is dat de gemeente Y voor een herfinanciering van de schulden zal zorgdragen.
Omdat de zaak dan inmiddels al uit handen is gegeven, is het schrijven van (verzoeker; N.o.) voor verdere behandeling doorgezonden aan onze deurwaarder, hetgeen (verzoeker; N.o.) middels ons schrijven van 8 april 2001 kenbaar is gemaakt. Daarbij wordt tevens aangegeven dat hij zich voor de verdere afwikkeling van de nog openstaande vordering dient te vervoegen bij de deurwaarder.
Teneinde te voorkomen dat door miscommunicatie zaken verkeerd lopen is ervoor gekozen om alle correspondentie via de deurwaarder te laten lopen vanaf het moment dat de zaak uit handen is gegeven.
Met betrekking tot de vragen (…) kunnen wij u het volgende mededelen:
1. (Verzoeker; N.o.) heeft de aan het incassobureau uit handen gegeven vordering volledig (inclusief rente en kosten) voldaan. De huidige bij het GUO bestaande betalingsachterstand bedraagt € 1.948,44. Er loopt een betalingsregeling.
2. De nog openstaande vorderingen over de jaren 1998 tot en met 2000 zijn uit handen gegeven tot een totaalbedrag van f 50.722,37. Deze (hoofd)vordering is vermeerderd met f 5.201,79 aan rente, met f 7.608,36 aan incassokosten, met f 450,00 aan leges en
f 1.445,59 aan BTW.
3. Het feit dat (verzoeker; N.o.) zich niet aan de afgesproken betalingsregeling heeft gehouden is de reden geweest om het verzoek om uitstel van de invordering niet te honoreren. Op 13 juni 2001 heeft er nog telefonisch contact plaatsgevonden met de deurwaarder, teneinde aan te geven dat de incasso onverwijld dient te worden voortgezet, doch ook dat een door werkgever van de belastingdienst terug te ontvangen bedrag aan BTW kan worden afgewacht. Als zodanig is het verzoek derhalve door ons in behandeling genomen, maar is echter geen aanleiding gevonden om op basis van de aanvraag BBZ verder uitstel van betaling te verlenen.
4. Zie het antwoord bij vraag 1.
5. Uitgangspunt is het Besluit incasso en invordering d.d. 18 april 2000 van het Lisv (zie Achtergrond, onder 1. en 2.; N.o.). Het GUO hanteert geen specifieke beleidsregels met betrekking tot het tijdelijk stilzetten van incassomaatregelen en bij het treffen van een betalingsregeling. Dit wordt van geval tot geval beoordeeld.
6. Het uit handen geven van een vordering aan de deurwaarder houdt in feite in dat deze een aantal incassomaatregelen treft, waarbij gesproken kan worden van een oplopende mate van ernst en consequenties van deze maatregelen voor de betrokken wanbetaler. Daarbij is de eigen verantwoordelijkheid van de deurwaarder gelegen in het feit dat bij het treffen van deze maatregelen hij het beste een beoordeling kan geven van de gevolgen van een dergelijke maatregel voor de betrokken wanbetaler, maar waarbij het onze verantwoordelijkheid is en blijft om - mede op basis van de informatie van de deurwaarder - te besluiten of verdergaande incassomaatregelen geïndiceerd zijn.
In onderhavige casus is in overleg en voor beider verantwoordelijkheid besloten de incasso-opdracht niet in te trekken omdat het nog uiterst onzeker was of de vordering betaald kon worden. Evenmin is besloten over te gaan tot verdergaande incassomaatregelen. Wij willen er in dit kader op wijzen dat er geen gerechtelijke incassoprocedure is gestart, zodat in zoverre rekening is gehouden met de argumenten van (verzoeker; N.o.) dat deze niet met nog hogere kosten is geconfronteerd.
8. De volgende incassomaatregel zou zijn het starten van een civielrechtelijke procedure bij (gezien de hoogte van de vordering) de rechtbank. De betrokken rechtbank heeft in een dergelijke procedure diverse mogelijkheden om zich te informeren naar de standpunten van beide partijen, zoals het houden van een zogenaamde comparitie van partijen waarbij expliciet de mogelijkheid wordt geboden voor (onderling) overleg tussen de partijen en het aangaan van een minnelijke schikking…”
4. Naar aanleiding van het Besluit incasso en invordering van het Lisv (zie Achtergrond onder 1. en 2.) verzocht de Nationale ombudsman UWV GUO aan te geven waarom er in deze zaak was gekozen voor het civielrechtelijke invorderingstraject en niet voor invordering via de belastingdienst.
UWV GUO liet de Nationale ombudsman daarop weten dat zuiver op grond van praktische overwegingen - snelheid van procedure - gekozen is voor het civiele invorderingstraject.
Achtergrond
1. Besluit incasso en invordering (Besluit van het bestuur van het Landelijk instituut sociale verzekeringen van 18 april 2000; Stcrt. 2000, nr. 81)
Artikel 1
“Het Landelijk instituut sociale verzekeringen voert bij de incasso en invordering van premies sociale verzekeringen een beleid als weergegeven in de bijlage van dit besluit…”
2. Bijlage: Werkmodel Besluit incasso en invordering
“1. Inleiding
(…)
Het invorderingsproces voldoet aan daartoe door de wet gestelde regels. De uitvoeringsinstelling heeft verschillende invorderingsmogelijkheden en bepaalt de keuze op grond van wettelijke mogelijkheden, de doelmatigheid, de kosten, de relatie en de ervaringen met de premieplichtige.
Uitgangspunt is dat eerst verhaal wordt gezocht bij de schuldenaar zelf. Bij niet-betaling volgt verrekening met saldi van G-rekeningen of met gedane rechtstreekse stortingen. Indien er na deze acties nog een vordering resteert worden dwangmiddelen ingezet tegen de premieplichtige en indien dan nog niet alles is voldaan vindt er tenslotte verhaal plaats op eventueel aansprakelijke derden. (…)
De uitvoeringsinstellingen dienen primair al hetgeen mogelijk is te doen om te komen tot een incasso van een premieschuld.
Dient er overgegaan te worden tot invordering dan rechtvaardigen redenen van rechtmatigheid en van beperking van de administratieve lastendruk bij de premieschuldige een primaire keuze voor een invorderingstraject door de belastingdienst.
Daarom: invordering SV geschiedt namens het Lisv door de belastingdienst, tenzij een gemotiveerd belang keuze voor een civielrechtelijke invordering rechtvaardigt. Er blijft derhalve een keuzevrijheid voor de uitvoeringsinstellingen. Als er gekozen wordt voor het civielrechtelijke invorderingstraject moet gemotiveerd worden waarom deze keuze gemaakt wordt…”
3. Coördinatiewet sociale verzekering
Artikel 15, eerste, tweede en vierde lid
“1. Indien een werkgever een voorschotpremie of een vastgestelde premie niet of niet geheel binnen de daarvoor gestelde termijn betaalt, maant het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen hem schriftelijk aan om alsnog te betalen.
2. Indien de werkgever na de aanmaning in gebreke blijft, kan de invordering van de premie, de aanmaningskosten en de in artikel 14 bedoelde interest geschieden bij een door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen uit te vaardigen dwangbevel.
4. De betekening en de tenuitvoerlegging van een dwangbevel geschieden door de zorg van de ontvanger, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel i, van de Invorderingswet 1990, en door de belastingdeurwaarder, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel j, van die wet met toepassing van de artikelen13 en 14 van die wet.”
4. Arrest van de Hoge Raad van 21 oktober 1955 (NJ 1955-723)
De Hoge Raad overwoog in zijn arrest onder meer het volgende:
“dat ervan moet worden uitgegaan, dat iedere schuldeiser - ook de schuldeiser uit een schuldvordering, die haar oorsprong vindt in het publieke recht - bevoegd is zijn vordering langs den gewonen rechtsweg te innen, tenzij een bijzondere wettelijke regeling voorhanden is, die voor de inning van bepaalde vorderingen de gebruikmaking van deze weg uitdrukkelijk of stilzwijgend uitsluit.
(…)
dat de tekst dezer bepaling (artikel 15, eerste lid van de Coördinatiewet Sociale Verzekering; N.o.), waarin van een gegeven “bevoegdheid” wordt gesproken, er op duidt, dat aan het uitvoeringsorgaan is toegestaan voor de premie-inning van de invordering bij dwangbevel gebruik te maken, waarbij wordt overgelaten aan de keuze van dit orgaan of het in een gegeven geval dit bijzonder rechtsmiddel dan wel de gewone rechtsmiddelen benutten wil.”