Verzoeker, een toegelaten vluchteling, klaagt over de wijze waarop het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA), bij brief van 11 februari 2002, zijn klacht over het uitblijven van zijn uitplaatsing van het asielzoekerscentrum (AZC) te Arnhem naar een woning, heeft behandeld. In dit verband klaagt verzoeker er met name over dat hij in de reactie van het COA wordt verwezen naar een logistiek medewerker van het COA in het AZC terwijl deze betrokken medewerker al vier weken niet bereikbaar was. Ook klaagt hij erover dat door het COA wordt meegedeeld dat er een gebrek is aan huisvesting voor eenpersoonshuishoudens terwijl verzoeker niet alleenstaand is maar in afwachting is van de komst naar Nederland van zijn vrouw en kinderen.
Beoordeling
1. Verzoeker ontving op 16 januari 2001 een positieve beslissing van de Staatssecretaris van Justitie op zijn asielaanvraag. Tot het moment waarop hij zijn klacht bij de Nationale ombudsman indiende was hij nog woonachtig in het asielzoekerscentrum (AZC) te Arnhem.
2. Omstreeks eind januari/begin februari 2002 klaagde verzoeker er bij het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) over dat hij, ondanks het feit dat hij al meer dan een jaar in het bezit was van een verblijfsvergunning, nog steeds woonachtig was in het AZC Arnhem en niet was uitgeplaatst naar reguliere woonruimte in een gemeente. Het COA liet hem daarop bij brief van 11 februari 2002 weten dat het nog niet mogelijk was gebleken hem reguliere huisvesting aan te bieden omdat het aanbod van gemeenten met name voor wat betreft eenpersoonshuishoudens onvoldoende was. Daarbij werd hem geadviseerd ook zelfstandig op zoek te gaan naar reguliere huisvesting om zo zijn kansen op uitplaatsing te vergroten. Verzoeker werd daarnaast verwezen naar de medewerker logistiek van het AZC Arnhem om te controleren of hij wel op de juist wijze was geregistreerd.
3. Verzoeker klaagt over de wijze waarop het COA zijn klacht heeft behandeld. In dit verband klaagt verzoeker er met name over dat het COA hem heeft verwezen naar de logistiek medewerker van het AZC terwijl die medewerker, wegens ziekte, al vier weken niet bereikbaar was. Ook klaagt hij erover dat het COA hem heeft behandeld als een alleenstaande terwijl hij in afwachting is van de komst naar Nederland van zijn vrouw en kinderen.
4. In reactie op de klacht liet het COA weten dat de COA-medewerker logistiek waarnaar verzoeker door het COA werd verwezen om te controleren of zijn gegevens klopten op
dat moment niet aanwezig was wegens medische redenen. Verwacht werd dat de betreffende medewerker binnen enkele dagen weer aanwezig zou zijn. Dit bleek echter niet het geval en een vervanger nam zijn werkzaamheden vier weken later, medio maart 2002, over.
Het is een vereiste van zorgvuldige klachtbehandeling dat het bestuursorgaan er zorg voor draagt dat de in het kader daarvan aan de klager verstrekte informatie juist is. Het had dan ook op de weg van het COA gelegen om vooraf te controleren of verzoeker op deze wijze kon worden doorverwezen.
In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.
5. Voorts gaf het COA in de reactie op de klacht aan dat verzoeker door het COA werd gezien als een alleenstaande omdat zijn gezin nog niet in Nederland was gearriveerd. Wanneer zijn gezinsleden arriveren voordat uitplaatsing is geregeld zal het COA hem samen met zijn gezin uitplaatsen naar reguliere huisvesting in een gemeente. Volgens het COA is het niet mogelijk daar op vooruit te lopen. In de Procedures van de Afdeling Spreiding en Plaatsing van het COA (zie Achtergrond) is vastgelegd dat alleen indien gezinshereniging is aangevraagd, en wordt verwacht dat deze binnen drie maanden daadwerkelijk zal plaatsvinden, de uitplaatsing wordt geblokkeerd met als reden “gezinshereniging”. Vindt de gezinshereniging niet binnen die periode van drie maanden plaats dan wordt de blokkade opgeheven en zal de vergunninghouder alleen uitgeplaatst worden. Dat het COA, eventueel na drie maanden blokkade, bij uitplaatsing uitgaat van de feitelijke situatie van dat moment is niet onredelijk nu bij een aanvraag om gezinshereniging vaak niet duidelijk is of en binnen welke termijn de in het buitenland verblijvende gezinsleden naar Nederland komen. Dit zou extra complicaties kunnen veroorzaken bij het vinden van passende huisvesting en leiden tot nog langer verblijf van statushouders in de centrale opvang.
In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.
6. Door verzoeker echter alleen mee te delen dat er een tekort bestaat aan woonruimte voor eenpersoonshuishoudens zonder daarbij te motiveren waarom hij gezien wordt als een eenpersoonshuishouden veroorzaakte het COA onduidelijkheid en onbegrip bij verzoeker. Een klachtbehandeling brengt met zich mee dat het COA verzoeker zo volledig mogelijk informeert over zijn positie. Dat dit niet is gebeurd, is niet juist.
Op dit punt is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, is niet gegrond voor wat betreft de registratie van verzoeker als eenpersoonshuishouden en gegrond voor wat betreft het niet volledig informeren van verzoeker over zijn status
van eenpersoonshuishouden en het doorverwijzen van verzoeker naar een afwezige COA medewerker.
Onderzoek
Op 18 februari 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer S. te Arnhem, met een klacht over een gedraging van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers. Verzoeker had zich al eerder, bij brieven van 3 januari en 15 januari 2002, tot de Nationale ombudsman gewend. Zijn verzoek voldeed toen echter niet aan het kenbaarheidsvereiste als neergelegd in artikel 12, tweede lid van de Wet Nationale ombudsman, zodat het niet in onderzoek werd genomen.
Naar deze gedraging werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd het Centraal Orgaan opvang asielzoekers verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
Het COA deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
Verzoeker berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Verzoeker, van Afghaanse nationaliteit, ontving op 16 januari 2001, een positieve beslissing van de Staatssecretaris van Justitie op zijn asielverzoek. Op dat moment woonde hij in aanvullende opvanglokatie (AVO) te Veenendaal. Op 20 december 2001 werd verzoeker door het COA overgeplaatst naar het asielzoekerscentrum (AZC) te Arnhem.
2. Verzoeker diende, omstreeks eind januari/begin februari 2002, bij het COA in het AZC te Arnhem een klacht in over het uitblijven van uitplaatsing van het AZC naar een reguliere woning in een gemeente. Hij verzocht het COA daarbij om na te gaan of zijn naam wel was opgenomen op de lijst van personen die wachten op uitplaatsing naar een woning.
3. Bij brief van 11 februari 2002 ontving verzoeker een reactie op zijn klacht van de coördinator Wonen van het AZC te Arnhem. In deze reactie was onder meer opgenomen:
“Het huisvesting probleem dat u aangeeft is helaas een landelijk probleem.
Met name de huisvesting voor alleenstaanden kan een langdurig verhaal zijn.
De grote hoeveelheid statussen (o.a. door het driejarenbeleid) en het gebrek aan eenpersoonswoningen in Nederland; voor zowel Nederlanders als statushouders, is momenteel het grootste struikelblok met betrekking tot huisvesting van asielzoekers.
Het COA is bezig met gemeentes te onderhandelen over de huisvesting van asielzoekers, ik kan u nog geen antwoord geven over het resultaat hiervan omdat de gesprekken nog in het beginstadium zijn.
Wat betreft uw wachttijd kan ik u meedelen dat een jaar, hoe vervelend dat ook is, geen uitzondering is.
Ik raad u aan om contact op te nemen met de medewerker logistiek van het AZC (K.) om samen te bekijken hoe u geregistreerd staat in de computer en te controleren of alle gegevens kloppen, dat kan ik helaas niet voor u doen.
Verder raad ik u aan om zelfstandig heel actief op zoek te blijven gaan naar huisvesting, omdat dit de kansen op uitplaatsing kan vergroten.
Een kopie van uw brief stuur ik naar de ASP (verantwoordelijk voor plaatsing asielzoekers met een status) om het probleem van de huisvesting in het algemeen nog een keer te benadrukken.”
B. Standpunt verzoeker
Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtformulering onder Klacht.
C. Standpunt Centraal Orgaan opvang asielzoekers
In de reactie op de klacht deelde het COA bij brief van 10 april 2002 onder meer het volgende mee:
“ Alvorens specifiek op de klacht in te gaan wil ik allereerst uitleg geven over de uitplaatsingsprocedure naar reguliere huisvesting in een gemeente van verblijfsgerechtigden.
In de afgelopen jaren is Nederland geconfronteerd met een toenemend aantal asielzoekers. Voor de opvang van de tot Nederland toegelaten asielzoekers is aan alle gemeenten in Nederland gevraagd om een jaarlijks tevoren vastgesteld promillage van het inwonertal aan woonruimten beschikbaar te stellen voor de huisvesting van deze groep.
Om de huisvesting van deze mensen in goede banen te leiden, heeft het Kabinet met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) een bestuurlijk accoord bereikt, op grond waarvan jaarlijks wettelijke “taakstellingen” door de Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid aan gemeenten opgelegd worden. Per saldo blijft het aantal woningen dat nodig is om huisvesting te bieden aan verblijfsgerechtigden - mede gezien het aantal momenteel afgegeven vergunningen - onverminderd hoog. Doordat eveneens de druk op de opvang van asielzoekers hoog blijft, is de spoedige doorstroom van verblijfsgerechtigden naar reguliere woonruimte nog altijd even dringend.
Ter realisatie van genoemde taakstellingen melden gemeenten bij het COA woningen aan voor de huisvesting van de verblijfsgerechtigden die in de centrale opvang verblijven. Door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers worden deze woningen beschikbaar gesteld aan de daarvoor in aanmerking komende verblijfsgerechtigden die in de centrale opvang verblijven.
In het kader van de gemaakte bestuurlijke afspraken tussen het Kabinet, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en het Interprovinciaal Overleg (IPO), worden deze mensen met voorrang gehuisvest. Het streven is er daarbij op gericht om verblijfsgerechtigden zo snel mogelijk te bemiddelen opdat de door hen bezet gehouden opvangplaatsen weer vrij kunnen komen voor de opvang van nieuwe asielzoekers. Het COA hanteert daarbij het zgn. `first-in-first-out-principe', hetgeen inhoudt dat de verblijfsgerechtigde die als eerste de opvang is ingestroomd, als eerste de opvang ook weer uitstroomt.
Bij het bemiddelen voor huisvesting geldt voorts als voornaamste criterium dat de door de gemeente aangemelde woonruimte passend dient te zijn voor degene aan wie deze beschikbaar wordt gesteld.
De passendheid wordt onder meer beoordeeld aan de hand van de door de gemeente gehanteerde regels inzake de toewijzing van woningruimte aan woningzoekenden.
Hierbij wordt rekening gehouden met eventueel door betrokkene aangevoerde medische en bijzondere sociale omstandigheden.
De criteria waarmee het COA zoveel mogelijk rekening tracht te houden zijn: het reeds gehuisvest zijn van 1e en 2e graads-familieleden van betrokkene in een bepaalde gemeente: betrokkene heeft reeds (betaald) werk in een bepaalde gemeente: betrokkene volgt een (voltijds) opleiding in een bepaalde gemeente, welke niet in een andere gemeente gevolgd kan worden; voor betrokkene is door een arts of specialist een gemeente aangewezen voor medische behandeling aldaar of wegens een psycho-sociale noodzaak. Deze criteria worden bij iedere verblijfsgerechtigde getoetst: hiertoe heeft het COA het zgn. “bijlage-6 document” (zie Achtergrond.) ontwikkeld.
Voor het aanbod van woningen aan verblijfsgerechtigden is het COA voorts volledig afhankelijk van het aanbod van de gemeenten. Gezien de krapte op de woningmarkt en het grote aantal personen in wiens huisvesting moet worden voorzien, is er in principe geen mogelijkheid om rekening te houden met specifieke wensen of voorkeuren van de verblijfsgerechtigden om in een bepaalde gemeente te worden gehuisvest.
De situatie van de klager
Klager is op 16 januari 2001 door de Staatssecretaris van Justitie in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning. Naar aanleiding hiervan heeft het COA klager geïnformeerd over de uitplaatsingsprocedure. Daarbij is klager te kennen gegeven dat het COA voor hem eenmalig voor woonruimte zal bemiddelen en dat hij nu ook zelf op zoek kan gaan naar huisvesting in Nederland. Ten aanzien van klager is eveneens een `bijlage 6-formulier' opgesteld. Sedert medio maart 2001 bemiddelt het COA klager voor huisvesting. Het COA is daar tot op heden helaas niet in geslaagd.
De reden hiervoor ligt niet bij het COA, maar bij de gemeenten. Het COA heeft, vanuit capaciteitsoogpunt, immers ook belang bij een vlotte doorstroming van verblijfsgerechtigden naar reguliere huisvesting in een gemeente. Het aanbod van woonruimte uit gemeenten blijft duidelijk achter bij de door het COA te huisvesten verblijfsgerechtigden. Het COA heeft dit punt inmiddels aangekaart bij de Staatssecretaris van Justitie en de minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid. Hierover zijn eerder dit jaar ook verschillende perspublicaties verschenen. In de rapportage Vreemdelingenketen van de Staatssecretaris van Justitie, d.d. 26 februari 2002, mede namens de Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid, (TK 19637, 27577, nr.652) erkent de Staatssecretaris dat een belangrijk aandachtspunt het aantal statushouders dat nog in de opvang verblijft, is. Blijkens de rapportage verbleven op 1 januari 2002 7.000 statushouders in de opvang. Blijkens dezelfde rapportage dienden in het jaar 2001 8.800 statushouders gehuisvest te worden, maar zijn er slechts 5.756 statushouders gehuisvest. Hiermee is 65% van de totale taakstelling gerealiseerd. Het achterblijven van de taakstelling is in het Bestuurlijk Overleg tussen het Rijk, VNG en IPO op 5 december 2001 besproken. Afgesproken is dat onder leiding van het Ministerie van VROM een breed samengestelde werkgroep wordt samengesteld die zich zal buigen over oplossingsmogelijkheden voor de korte en lange termijn. Deze werkgroep is inmiddels van start gegaan. Daarnaast moet met voortvarendheid worden gewerkt aan de huisvesting van statushouders.
Uit het voorafgaande mag duidelijk zijn dat het nog niet huisvesten van klager geen onwil van het COA is, maar veroorzaakt wordt door het achterblijvende aanbod van woonruimten door gemeenten. Daarbij komt inderdaad ook dat het huisvesten van een alleenstaande verblijfsgerechtigde moeizamer verloopt dan het huisvesten van meerpersoons huishoudens. Voor het COA is klager nog immer een alleenstaande verblijfsgerechtigde die zij wil huisvesten. Hoewel klager aangeeft dat hij zijn gezin wil laten overkomen, moet worden geconstateerd dat zijn gezin nog niet in Nederland is en dat het COA derhalve, bij het bemiddelen van klager naar woonruimte, geen rekening heeft te houden met de mogelijke komst van zijn gezin. Pas indien zijn gezin daadwerkelijk arriveert en klager zelf nog in de centrale opvang verblijft kan het COA hem met zijn gezin uitplaatsen naar woonruimte in een gemeente. Daarop vooruitlopen kan echter niet!
Met betrekking tot de klacht van klager dat de coördinator van het AZC Arnhem hem verwijst naar een medewerker die reeds enige tijd niet meer in het centrum was, kan ik u het volgende berichten. Het is juist dat omstreeks het moment van de brief van de coördinator wonen van het AZC Arnhem de betreffende medewerker niet aanwezig was wegens medische redenen. Echter, de idee was toen dat de betreffende medewerker met enkele dagen terug zou zijn. Helaas bleken de medische problemen ernstiger dan verwacht, waardoor er tussen het moment waarop de betreffende medewerker wegviel en het moment waarop zijn vervanger aantrad een periode van een week of vier lag. Inmiddels wordt hij sedert medio maart 2002 vervangen, zodat de klager zich alsnog tot deze vervanger kan wenden.
Tot slot wil ik niet nalaten op te merken dat klager om in Nederland gehuisvest te worden niet alleen afhankelijk is van een aanbod van het COA. Klager kan ook zelfstandig op zoek gaan naar huisvesting. Hij is immers verblijfsgerechtigd! Het COA heeft klager reeds kort na het verkrijgen van zijn verblijfsvergunning op deze mogelijkheid gewezen. De coördinator wonen herhaalt in zijn schrijven van 11 februari 2002 aan klager ook deze mogelijkheid.
Afrondend merk ik op dat de brief van de coördinator wonen van het AZC Arnhem een getrouw beeld geeft van de situatie zoals die geldt voor door het COA te huisvesten verblijfsgerechtigden.
Conclusie
Op grond van het voorgaande komt het COA tot de conclusie dat onderhavige klacht ongegrond is.”
Achtergrond
Procedures Afdeling Spreiding en Plaatsing van het COA, februari 2000;
“Bijlage 6 Informatie t.b.v. aanbieding huisvesting
Aan: de Afdeling Spreiding en Plaatsing
OC/AZC/Regiokantoor : ……………………………Datum: ………………………………..
AIS registratienr. : ………………………….. Geb.datum : ….…………………….
Naam : ………………………….. Geslacht : .………………………..
Voornaam : ………………………….. Nationaliteit : …..……………………..
Soort status (indien afwijkend/onbekend in systeem, kopie beschikking toevoegen!): A-status / VTV / VVTV
Uitreiking status d.d. (indien niet ingevuld; formulier retour) : …………………………
Uitreiking vooraankondigingsbrief d.d. (indien niet ingevuld formulier retour): ………………………
Taal (voor het tekenen van de huurovereenkomst e.d. ) : ………………………………………………….
Vormt een sociale/plaatsingseenheid met:
AISnr.: …………………… Soort relatie: ……………………….Geslacht: ………………..
AISnr.: …………………… Soort relatie: ……………………….Geslacht: ………………..
AISnr.: …………………… Soort relatie: ……………………….Geslacht: ………………..
AISnr.: …………………… Soort relatie: ……………………….Geslacht: ………………..
1. Er is een medische/psycho-sociale indicatie; NEE / JA; (bijlage 6.1 toevoegen)
2. Betrokkene heeft familie in de 1e graad in de gemeente; NEE / JA; ……………..
3. Betrokkene heeft werk in de gemeente; NEE / JA; ……………..
(bewijs toevoegen)
4. Betrokkene is toegelaten tot een opleiding in de gemeente; NEE / JA; ……………..
(bewijs toevoegen)
5. Betrokkene heeft familie in de 2e graad in de gemeente; NEE / JA; ……………..
Betrokkene verzoekt plaatsing in gemeente/regio i.v.m. bovenstaande criteria: NEE /JA
Er is een visum voor gezinshereniging verleend: NEE / JA; (bevestiging IND toevoegen)
Bijzonderheden:
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
______________________________________________________________________
De statushouder is ervan op de hoogte dat hij/zij wijzigingen in het bovenstaande dient te melden bij de Directeur van dit centrum. In het geval van wijziging wordt er een nieuw bijlage 6 formulier op gemaakt.
Inhoud voor akkoord statushouder:”
VI.5. M.V.V.- regeling
“Uitstroom/gezinshereniging
Indien een statushouder gezinshereniging heeft aangevraagd, dit (schriftelijk) bevestigd is door de VD (vreemdelingendienst; No), en de familieleden worden binnen drie maanden verwacht, wordt deze persoon in het BIS geblokkeerd met als reden “gezinshereniging aangevraagd”. Deze termijn dient wel in de gaten gehouden te worden. Als na drie maanden nog geen gezinshereniging plaats heeft gevonden en er geen zicht is op een datum dat dit gaat plaatsvinden dient de blokkade opgeheven te worden.
Indien die personen in het bezit zijn gesteld van een MVV (machtiging tot voorlopig verblijf; No) zullen zij hier te lande verblijf kunnen krijgen bij hun huwelijkspartner/vader/moeder. De A/VTV-statushouder kan 1) zich nog bevinden in een opvangcentrum of 2) reeds zijn uitgeplaatst.
Ad 1) Indien een A/VTV-statushouder zich nog bevindt in de (de)centrale opvang en aldaar de gezinshereniging plaatsvindt, worden deze personen als gezin uitgeplaatst. De gezinsleden kunnen gaan meetellen voor de taakstelling van de gemeente zodra zij een status ontvangen. De gemeente is verantwoordelijk voor melding van de statusuitreiking.
Ad 2) Indien echter de A/VTV-statushouder reeds in een gemeente woont en de gezinshereniging vindt daar plaats dan tellen de gezinsherenigers niet mee voor de taakstelling statushouders.”