Verzoeker, van Griekse nationaliteit en woonachtig in Nederland, klaagt over de wijze waarop hij op 8 mei 2000 op Schiphol door ambtenaren van de Koninklijke marechaussee is bejegend, toen hij met zijn gezin de paspoortcontrole wilde passeren.
Hij klaagt er in dit verband in het bijzonder over dat de Koninklijke marechaussee:
1. hem als EG-onderdaan heeft gevraagd of hij in het bezit was van een vergunning tot verblijf;
2. zijn gezin en hem van elkaar heeft gescheiden;
3. hem geen uitleg heeft gegeven over wat er ging gebeuren en wat de ambtenaar aan het doen was;
4. zijn verzoek om de Griekse ambassade te mogen bellen heeft geweigerd;
5. kopieën van zijn paspoort heeft gemaakt terwijl niet werd uitgelegd met welk doel dit geschiedde.
Beoordeling
I. Ten aanzien van de vraag naar de verblijfsrechtelijke situatie
1. Op 8 mei 2000 keerde verzoeker - van Griekse nationaliteit en woonachtig in Nederland - met zijn Nederlandse echtgenote en hun twee kinderen van destijds één en vier jaar oud terug van een reis naar Griekenland. Omstreeks 01.00 uur meldde hij zich met zijn gezin bij de paspoortcontrole op Schiphol. De dienstdoende ambtenaar N., wachtmeester der Koninklijke marechaussee, vroeg ná verzoekers paspoort te hebben gecontroleerd of hij in het bezit was van een vergunning tot verblijf.
Verzoeker klaagt erover dat N. hem als EG-onderdaan ten onrechte deze vraag heeft gesteld.
2. Op grond van artikel 3 van Richtlijn 68/360/EEG laten lidstaten EG-onderdanen
”zonder meer op hun grondgebied toe op vertoon van een geldige identiteitskaart of een geldig paspoort”. Ten aanzien van dit artikel heeft het Hof van Justitie van de Europese
Gemeenschappen bepaald dat “de overlegging van een geldige identiteitskaart of een geldig paspoort de enige voorafgaande voorwaarde is waaraan de lidstaten de toelating op hun grondgebied van (EG-onderdanen) kunnen onderwerpen”(HvJEG 30 mei 1991, zaak C-68/89, Commissie vs. Nederland, r.o. 11). De ambtenaar belast met de grensbewaking had verzoeker als EG onderdaan dan ook niet mogen vragen naar zijn verblijfsrechtelijke status in Nederland.
De onderzochte gedraging op dit punt is niet behoorlijk, zoals ook door de Minister van Defensie werd erkend.
3. De Nationale ombudsman merkt ten overvloede het volgende op.
Verzoeker reisde Nederland binnen vanuit Griekenland en passeerde daarmee - nu sprake was van een intra-Schengenvlucht - een binnengrens. Op grond van artikel 2 van de Uitvoeringsovereenkomst bij het Akkoord van Schengen had deze binnengrens, zonder dat personencontrole wordt uitgeoefend, overschreden mogen worden. Naar uit de interne klachtbehandeling is gebleken heeft verzoeker geen gebruik gemaakt van de (geboden) mogelijkheid tot binnengrensoverschrijding, maar heeft hij zich bij een (buitengrens)doorlaatpost vervoegd. Ingevolge artikel 6 van de Uitvoeringsovereenkomst behelst de personencontrole van vreemdelingen bij binnenkomst aan een buitengrens tevens controle op rechtmatig verblijf (zie Achtergrond, onder 2.). Op grond van artikel 1 van de Uitvoeringsovereenkomst had verzoeker echter niet mogen worden aangemerkt als vreemdeling en had hem ook om die reden niet mogen worden gevraagd naar zijn verblijfsrechtelijke status.
4. Nu is vastgesteld dat de ambtenaar belast met de grensbewaking verzoeker ten onrechte heeft gevraagd naar zijn verblijfsrechtelijke status, moet ook het optreden dat daarna is gevolgd worden aangemerkt als niet behoorlijk. Niettemin zal dat optreden, voor zover de klacht daarop betrekking heeft, hierna onder II. tot en met V. afzonderlijk op juistheid worden getoetst.
II. Ten aanzien van de scheiding van zijn gezin
1. Nadat verzoekers paspoort was gecontroleerd en nadat N. hem had gevraagd naar het bezit van een vergunning tot verblijf, begaven N. en verzoeker zich naar een kantoortje drie á vier meter verderop. Verzoekers echtgenote en kinderen gingen niet mee.
Verzoeker klaagt erover dat hij en zijn gezin van elkaar werden gescheiden.
2. Uit de verklaring die betrokken ambtenaar N. heeft afgelegd, alsmede uit de door hem opgemaakte incidentennotitie komt als diens standpunt naar voren dat verzoekers echtgenote en twee kinderen de doorlaatpost reeds waren gepasseerd op het moment dat hij verzoeker naar een vergunning tot verblijf had gevraagd. Voorts liet N. weten dat verzoeker zeer geïrriteerd had gereageerd op de hiervoor genoemde vraag. Hij was kwaad geworden en had geweigerd mee te werken aan het verdere verloop van de controle. Verzoeker had voorts op luidruchtige toon discriminerende en beledigende opmerkingen gemaakt. Omdat verzoeker de rust op de doorlaatpost verstoorde door zijn gedrag, had N. hem ter controle meegenomen naar het kantoor. Daarbij had N. verzoekers vrouw en kinderen verzocht in de aankomsthal op verzoeker te wachten. Dit verzoek had hij gedaan, omdat hij had geconstateerd dat de kinderen door de ontstane commotie overstuur raakten. De kinderen huilden en liepen weg. Volgens N. besloot verzoeker uiteindelijk mee te gaan na aanmaning door zijn echtgenote.
3. Volgens de verklaring, die verzoeker ten behoeve van het onderzoek van de Nationale ombudsman heeft afgelegd, had hij één kind op zijn arm op het moment dat de vraag naar de verblijfsvergunning werd gesteld, en waren zijn echtgenote en zijn andere kind de doorlaatpost gepasseerd. Voorts verklaarde hij dat de sfeer na de bewuste vraag grimmiger was geworden, en dat hij N. erop had gewezen dat het een paspoortcontrole en geen verblijfscontrole betrof. Volgens verzoeker was hij pas boos geworden nadat N. achter de balie van de doorlaatpost vandaan was gekomen. Er was een woordenwisseling ontstaan, maar volgens verzoeker was hij niet luidruchtig geweest.
4. Zoals hiervóór onder I. is overwogen had de vraag naar een verblijfsvergunning niet mogen worden gesteld. Ná de paspoortcontrole had verzoeker zijn weg kunnen vervolgen. Er was derhalve geen grond om verzoeker voor verdere controle, waartoe N. zegt hem te hebben meegenomen, naar het kantoor te begeleiden. Uit de stukken komt echter naar voren dat een andere reden om hem mee te nemen naar het kantoor was gelegen in de verstoring van de rust op de doorlaatpost. Hoewel voorstelbaar is dat verzoeker verontwaardigd was over de onterechte vraag naar een verblijfsvergunning, kon verstoring van de rust in redelijkheid aanleiding vormen tot overbrenging naar het kantoor. Hoewel verzoeker niet op alle punten de weergave door N. heeft bevestigd, is uit de inhoud van de door verzoeker tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman afgelegde verklaring, alsmede uit diens klachtbrief van 8 juni 2000 voldoende aannemelijk geworden dat verzoeker zich zodanig weigerachtig heeft opgesteld dat kan worden gesproken van een verstoring van de rust. Daarbij komt dat niet is gebleken dat verzoeker tegen zijn wil is meegegaan. De verklaring van verzoeker dat hij is meegegaan omdat N. hem dreigde gedurende de nacht vast te zullen houden indien hij niet meewerkte, is niet aannemelijk geworden. Het verzoek van N. aan verzoekers echtgenote om met de kinderen voorbij de doorlaatpost te blijven wachten, was gelet op de beperkte tijdsduur die de verdere controle vermoedelijk zou vergen en de leeftijd van de kinderen, niet onjuist.
III. Ten aanzien van het geven van uitleg
1. Verzoeker klaagt er verder over dat hem geen uitleg werd gegeven over wat er ging gebeuren en wat ambtenaar N. aan het doen was.
2. Dit klachtonderdeel zal worden beoordeeld met uitzondering van het al dan niet geven van uitleg over het doel van het kopiëren van verzoekers paspoort. Dit klachtonderdeel wordt hierna, onder V., apart behandeld.
3. N. heeft in zijn incidentennotitie met betrekking tot het optreden op 8 mei 2000 opgenomen dat verzoeker op de vraag of hij woonachtig was in Nederland zeer geïrriteerd had gereageerd met de woorden: “We leven hier toch in een democratie?” Op de vraag of verzoeker zijn verblijfsvergunning wilde tonen had hij kwaad gereageerd, en hij had geweigerd mee te werken aan het verdere verloop van de controle. Voorts wordt in de incidentennotitie vermeld dat verzoeker de rust op de doorlaatpost had verstoord en ter controle was meegenomen naar het afhandelingkantoor. N. heeft vervolgens opgetekend dat verzoeker zich beledigend had uitgelaten over de democratie in Nederland en over leden van het Koninklijk Huis. N. verklaarde tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman verder nog dat verzoeker zich agressief had gedragen en uitlatingen had gedaan over de jodenvervolging en de BVD. Verzoeker had de aanwezige ambtenaren van de Koninklijke marechaussee vergeleken met personen van het nazi-regime. Uit de verklaring komt voorts naar voren dat N. diverse malen had geprobeerd verzoeker te kalmeren, en dat hij bij het kantoor niet of nauwelijks nog met verzoeker had gesproken. Volgens N. was de situatie hier niet naar geweest. Verzoeker had heen en weer gelopen voor de balie van het kantoor en had allerlei beledigingen geroepen. Collega's van N. hadden ook nog getracht verzoeker te kalmeren.
4. De verklaring van N. werd tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman bevestigd door de heer D., ambtenaar van de Koninklijke marechaussee en in de nacht van 7 op 8 mei 2000 commandant van de groep die de paspoortcontrole uitvoerde. D. deelde onder meer mee dat verzoeker die nacht dusdanig te keer was gegaan dat er geen zinnig woord met hem kon worden gewisseld. Zijn collega en hij hadden een paar keer geprobeerd verzoeker te kalmeren en hem uit te leggen wat er aan de hand was. Hierop was echter geen reactie gekomen.
5. Verzoeker verklaarde tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman dat hij voor de balie van het afhandelingkantoor had opgemerkt dat in Griekenland wel kon worden geprotesteerd, dat hij inderdaad opmerkingen over een lid van het Koninklijk Huis had gemaakt maar niet dan nadat de aanwezige ambtenaren van de Koninklijke marechaussee een naam van een volgens hen corrupte Griekse politicus hadden geroepen. Volgens verzoeker waren het derhalve de ambtenaren die hem hadden geprovoceerd. Verzoeker ontkende in die nacht opmerkingen te hebben gemaakt over jodenvervolging of vergelijkingen met het nazi-regime te hebben getrokken. Hierover had hij voor het eerst in zijn klachtbrief van 8 juni 2000 gerept. Verzoeker verklaarde verder dat hij vragen had gesteld, onder andere naar wat er ging gebeuren, maar dat hij geen antwoord had gekregen.
6. De ambtenaren van de Koninklijke marechaussee stellen dat sprake was van een situatie waarin het niet (altijd) mogelijk was verzoeker uitleg te geven over de handelingen die plaatsvonden. Verzoeker erkent dat hij bepaalde opmerkingen heeft gemaakt, maar hij stelt dat hij werd geprovoceerd door de ambtenaren. Uit de verklaringen van de betrokken ambtenaren N. en D., en die van verzoeker komt, in samenhang bezien, naar voren dat hoe dan ook sprake was van een situatie waarin uitleg niet mogelijk was, dan wel niet aankwam bij verzoeker. Hierbij neemt de Nationale ombudsman in overweging dat verzoekers ontkenning dat hij op 8 mei 2000 opmerkingen had gemaakt over een nazi-regime niet geloofwaardig is, omdat dit reeds is opgetekend in de incidentennotitie die N. nog diezelfde nacht na het voorval had opgesteld.
7. Hoewel het begrijpelijk is dat het voor dienstverlenende ambtenaren moeilijk is om zich tegenover een persoon die zich beledigend of anderszins onheus opstelt, vriendelijk te blijven opstellen en uitleg te blijven geven over bijvoorbeeld een procedure, zal dit toch vanuit een oogpunt van dienstbetoon en professionaliteit steeds zo veel mogelijk moeten worden gedaan.
In de onderhavige zaak is voldoende aannemelijk geworden dat de betrokken ambtenaren van de Koninklijke marechaussee verzoeker hebben getracht te kalmeren teneinde een klimaat te bewerkstelligen waarin met verzoeker op redelijke toon kon worden gecommuniceerd. In zoverre is juist gehandeld. Dat het blijkbaar niet is gelukt om verzoeker te kalmeren en nadere uitleg te geven, kan echter niet aan de dienstdoende ambtenaren van de Koninklijke marechaussee worden verweten.
IV. Ten aanzien van het verzoek te mogen telefoneren naar de ambassade
1. Verzoeker klaagt er voorts over dat zijn verzoek om de Griekse ambassade te mogen bellen, is afgewezen. In zijn klachtbrief van 8 juni 2001 deelde hij ten aanzien van dit punt mee dat hij zijn verzoek had gericht aan de ambtenaren van de Koninklijke marechaussee en dat laatstgenoemden expliciet hadden geweigerd. Tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman verklaarde hij dat hij zijn vrouw had opgedragen de ambassade te bellen, en dat hij enige tijd later ook nog de ambtenaren in het kantoor had verzocht te mogen bellen maar dat hij op zijn verzoek geen antwoord kreeg.
2. In de incidentennotitie is vermeld dat verzoeker zijn vrouw verzocht de ambassade te bellen maar dat deze dit weigerde. Betrokken ambtenaar N. bevestigde dit in zijn verklaring tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman. Hij liet verder weten dat hij niet had gehoord dat verzoeker hem deze vraag had gesteld. Ware dit anders geweest, dan was verzoeker in de gelegenheid gesteld te telefoneren, aangezien telefoneren naar de ambassade in beginsel wordt toegestaan, aldus N.
3. De verklaringen over wanneer en aan wie het verzoek is gedaan, lopen uiteen. N. ontkent een verzoek gericht aan hem te hebben gehoord. Nu echter verzoeker niet consequent is in zijn beschrijving van het gebeuren op dit punt gaat de Nationale ombudsman ervan uit dat er geen sprake is geweest van een weigering door de betrokken ambtenaren van een aan hen gericht verzoek om te telefoneren. In zoverre hebben de betrokken ambtenaren juist gehandeld.
V. Ten aanzien van het kopiëren van het paspoort
1. In het afhandelingkantoor heeft betrokken ambtenaar N. kopieën van verzoekers paspoort gemaakt. Volgens verzoeker werden vier kopieën gemaakt. Volgens N. één of twee. N. verklaarde tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman dat hij kopieën had gemaakt, omdat verzoeker had aangegeven een klacht te willen indienen. Ten behoeve daarvan diende een openbare incidentennotitie te worden opgemaakt. Daarvoor waren de adresgegevens van verzoeker nodig. Verzoeker had echter geweigerd deze te verstrekken, zodat N. een kopie had gemaakt van het paspoort. Nadat N. een incidentennotitie had opgemaakt, had hij de afschriften vernietigd.
Verzoeker ontkende de door N. geschetste gang van zaken. N. was bij aankomst in het kantoortje direct naar achteren gelopen en had kopieën gemaakt. Pas daarna had hij naar verzoekers adres gevraagd. Verzoeker bevestigt de verklaring van N. dat hij had geweigerd met een hem aangeboden rode pen te schrijven, omdat dit een communistische pen zou zijn. Nadat hij een potlood had gekregen, had hij alsnog zijn adres genoteerd.
Volgens verzoeker had hij de ambtenaren gevraagd met welk doel de kopieën werden gemaakt. Eén van de aanwezige ambtenaren had daarop geantwoord dat deze waren bestemd voor de vreemdelingenpolitie.
Uit de verklaring van N. is gebleken dat hij verzoeker niet heeft ingelicht over het doel van het kopiëren.
2. Vast staat dat ambtenaar N. kopieën heeft gemaakt van verzoekers paspoort. Het is op zichzelf niet onaannemelijk dat N. dit heeft gedaan ten behoeve van de openbare incidentennotitie, zoals hij heeft verklaard. Daar tegenover staat echter de verklaring van verzoeker dat hem pas na het kopiëren naar zijn adres is gevraagd. Nu beide verklaringen tegenover elkaar staan en er geen feiten of omstandigheden zijn op grond waarvan de ene verklaring aannemelijker moet worden geacht dan de andere, kan niet meer worden achterhaald wat de daadwerkelijke gang van zaken is geweest. Wel is voldoende komen vast te staan dat N. verzoekers paspoort heeft gekopieerd zonder hiervoor aan verzoeker toestemming te vragen, en zonder aan verzoeker mee te delen wat hiervan de reden was. Dit was onjuist. Afgezien van het feit dat geen toestemming aan verzoeker was gevraagd, was het teneinde onduidelijkheid en verwarring bij betrokkene te voorkomen zorgvuldiger geweest indien N. verzoeker had verteld waarom hij kopieën maakte. Ook al was N. wellicht in de veronderstelling dat uitleg hierover niet zinvol was, omdat verzoeker niet luisterde of te opgewonden was, dan nog had N. het in ieder geval moeten proberen. Door kort uitleg te verschaffen over zijn handelwijze, had N. deëscalerend kunnen optreden.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van de Koninklijke marechaussee, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Defensie, is gegrond.
Onderzoek
Op 13 november 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer A. te Amsterdam, met een klacht over een gedraging van de Koninklijke marechaussee.
Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Defensie, werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de Minister van Defensie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Daarnaast werden de betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Slechts één van hen reageerde.
Eén betrokken ambtenaar is door twee medewerksters van het Bureau Nationale ombudsman gehoord.
Verzoeker heeft tegenover twee medewerksters van het Bureau Nationale ombudsman een mondelinge verklaring afgelegd.
In verband met de aangifte van de Koninklijke marechaussee tegen verzoeker op grond van smaad en de nauwe samenhang van het strafrechtelijk onderzoek naar aanleiding daarvan met het onderzoek van de Nationale ombudsman naar verzoekers klacht, heeft de Nationale ombudsman op 20 augustus 2001 zijn onderzoek opgeschort. Nadat de hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket Haarlem de Nationale ombudsman bij brief van 21 februari 2002 had laten weten dat de strafzaak tegen verzoeker op 14 februari 2002 was geseponeerd wegens de geringheid van het feit, heeft de Nationale ombudsman het onderzoek naar verzoekers klacht hervat.
Tijdens het onderzoek kregen de Minister van Defensie en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De Minister van Defensie berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.
De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag aan te vullen.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Op 8 mei 2000, omstreeks 01.00 uur, arriveerde verzoeker - van Griekse nationaliteit en woonachtig in Nederland - met zijn Nederlandse echtgenote en twee minderjarige kinderen bij de paspoortcontrole op Schiphol. Hij was zojuist met zijn gezin teruggekeerd van een reis naar Griekenland.
Bij de doorlaatpost vroeg de dienstdoende ambtenaar, de heer N., wachtmeester der Koninklijke marechaussee, aan verzoeker of hij in het bezit was van een verblijfsvergunning. Hierna ontstond een conflict. Verzoeker en ambtenaar N. begaven zich vervolgens naar een afhandelingkantoor, dat een paar meter was verwijderd van de doorlaatpost.
2. Nadat verzoeker was weggegaan, stelde ambtenaar N. een incidentennotitie op die onder meer het volgende inhoudt:
“Op maandag 08 mei 2000 omstreeks 01:30 uur, verzocht be (bedoeld wordt: verzoeker; N.o.) de inreis tot Nederland bij de balie van aankomst west 1.
Betrokkene overhandigde een geldig paspoort van Griekenland dat was afgegeven op 06 mei 1996 te Consulaat General Amsterdam. (…)
Betrokkene reisde met zijn vrouw en 2 kinderen. Deze waren voor hem de paspoortcontrole gepasseerd en hadden de Nederlandse nationaliteit.
Op de vraag of betrokkene woonachtend in Nederland was reageerde betrokkene zeer geïrriteerd met de woorden:
"We leven hier toch in een democratie?" Betrokkene was verbaasd omtrent de paspoortcontrole bij een vlucht vanuit de EU. Op de vraag of betrokkene zijn verblijfsvergunning wilde tonen reageerde hij kwaad en weigerde mee te werken aan het verdere verloop van de controle.
De vrouw van de betrokkene maakte nog een opmerking:
"Doe nou niet zo moeilijk en werk gewoon mee.", of woorden van dergelijke strekking.
Betrokkene verstoorde de rust op de doorlaatpost en is ter controle meegenomen naar het afhandelingskantoor op aankomst west 1.
In het paspoort van betrokkene was geen aantekening gemaakt door de vreemdelingendienst met betrekking tot melding of verblijf in Nederland.
Betrokkene liet zich beledigend uit tot de democratie in Nederland en tot de leden van het Koninklijk huis. Be zei dat Pr. Bernhard helemaal niet zo democratisch was i.v.m. de Lockerbee affaire. Betrokkene zei ook dat het hier wel leek op Irak en op Saddam Houssein, dat Nederland helemaal niet humaan was. Toen de betrokkene gevraagd werd zijn adres te noteren weigerde hij dit te schrijven door een aan hem aangeboden pen, (kleur rood), omdat dat communistisch was.
Betrokkene maakt bewegingen met zijn rechterhand, lijkend op de Hitlergroet, en had het over de Nazies.
Betrokkene beheerste de Nederlandse taal goed, toch sprak hij een aantal woorden in het Grieks.
(…)
Betrokkene vroeg zijn vrouw de ambassade te bellen maar die weigerde dit te doen. Betrokkene zei dat hij graag een artikel zou schrijven over deze gebeurtenis.
Betrokkene is ingereisd nadat hij zijn adres had genoteerd en zijn paspoort had terug gekregen.”
3. Bij brief van 8 juni 2000 diende verzoeker een klacht in bij de Koninklijke marechaussee. Deze klacht houdt onder meer het volgende in:
“Op maandagochtend 8 mei om 00:35 terugkomend vanuit Hellas met mijn echtgenote en mijn twee minderjarige kinderen wou ik de paspoort controle passeren. De ambtenaar -na ca. 5 minuten in zijn computer getypt te hebben- vroeg mij of ik in het bezit was van een verblijfsvergunning. Op mijn vraag of hij het niet in zijn beeldscherm kon zien en of het hier een paspoort controle was of een controle van de verblijfsvergunning betrof, wees hij mijn echtgenote de weg om door te gaan met onze twee kinderen en vroeg hij mij hem te volgen... Middernacht, na een vermoeiende reis, mijn vrouw met twee uitgeputte kinderen alleen te moeten laten deed me de vraag stellen: "wat zou het verdere verloop van deze scheiding in zou houden", waarop hij mij geen antwoord gaf. Op het laatste nippertje wist ik nog mijn vrouw te vertellen op mij te wachten. Zij, met twee huilende kinderen van 1 en 4 jaar! De ambtenaar stapte uit zijn controlepost en kwam naar mij toe dreigend vragen of ik hem toch niet wou volgen. Ik deed absoluut geen stap omdat ik heel erg bang was van alle geüniformeerde ambtenaren en hun boze gezichten en vroeg beleefd of het mogelijk was om de Griekse ambassade of consulaat te bellen. "Nee" was hun droge reactie. Ik vroeg hem of EU-burgers in een paspoort controle binnen Europa verplicht waren om een verblijfsvergunning bij zich te dragen of überhaupt te bezitten. Zonder een antwoord te geven beval hij me opnieuw hem te volgen want anders moest ik tot de volgende dag vastzitten(!!!???). Hij nam mijn paspoort met zich mee in een kamer waarin nog 4 norse geüniformeerde gezichten waren en hij naar de kopieerapparaat ging om 3 tot 4 kopieën van mijn paspoort te maken. Vervolgens zat hij voor een beeldscherm en typte ca. 20 min. Ik vraag me af wat de inhoud van dit lijvige rapport is en ik wil daar heel graag van op de hoogte gebracht worden, en bovendien voor wie deze rapportage bestemd is? Ik dacht namelijk dat dit soort pesterijen alleen in ondemocratische totalitaire regimes van toepassing waren en niet in een open democratische systeem zoals in Nederland! Hopelijk zal het rapport niet dezelfde weg bewandelen als de twee befaamde zoekgeraakte film rolletjes van zijne excellentie ex-Minister van defensie Voorhoeve.
Ik vroeg zijn baas waarom zijn collega kopieën maakte en welk recht hier van toepassing is (Europese verdrag voor vrij verkeer van burgers van de lidstaten of het nationalistische Nederlandse recht). Hij antwoordde dat de kopieën voor de vreemdelingenpolitie bestemd waren(?) en dat we hier in Nederland zijn en daarom het Nederlandse recht toegepast wordt. Dus, volgens de baas van deze nacht, was het Europese verdrag -jullie wel bekend, neem ik aan- niet van toepassing. Bovendien via onbeleefde, intimiderende, dictatorische, fascistische en absoluut totalitaire gedrag van machtsvertoon werden al mijn simpele en terechte vragen weggewuifd, plus natuurlijk de gedwongen scheiding van mijn echtgenote en kinderen. Dit lijkt hier in noord Europa een gewoonte te zijn! Het 5-tal Nederlandse ambtenaren vonden het tenminste heel erg natuurlijk zoals 60 jaren geleden in jullie naburige Duitsland joodse mannen van hun vrouwen en kinderen gedwongen werden gescheiden zonder verdere uitleg. Blijkbaar weet het 5-tal dat discipline in het zwijgen en eigen interpretatie van wie mogelijk een ...terrorist zou kunnen zijn tot rampzalige consequenties kan leiden. Blijkbaar heeft het 5-tal van de geschiedenis "keine Ahnung". Alle vijf zaten heel gedisciplineerd naast elkaar en met norse starende intimiderende gezichten. De baas suggereerde dat de vreemdelingenpolitie met mijn gegevens wel raad wist! Op mijn vraag of mijn gegevens ook naar het ...humanistische instituut BVD zullen gaan en dat mijn minderjarige kinderen later ook slachtoffers werden van het ...democratisch administrerende Nederland, "want bij ons gebeuren dit soort dingen niet hoor, alleen bij de slechte KGB en STASI staten"- "Pesterijen ook niet hoor", antwoordde hij dat dat hem niet bekend was. Nou, de afgelopen tijd heb ik natuurlijk deze episode in de Hellenistische gemeenschappen overal ter land bekend gemaakt zoals ook aan mijn consulaat en uiteraard aan mijn ambassade. Uit de responsies en ervaringen bij de paspoortcontrole van andere landgenoten, schijnt er een systematische aanpak te zijn met betrekking tot Hellenen. En de pesterijen gebeuren zo het laatste 1-1,5 jaar. De reden is ons niet bekend. Natuurlijk hebben we het helemaal tot op de bodem uitgediscussieerd wat hier de reden voor zou kunnen zijn, en omdat we niet door het "NOS-Journaal" en "de telegraaf' gevormd zijn, hebben we een aantal voor de hand liggende mogelijke redenen bedacht. Echter graag zou ik jullie verklaring hierop willen hebben. Over gestolen paspoorten, 5 minuten lang over het ontslag van Louis van Gaal etc. zijn verhalen voor het NOS-journaal van 20:00. Er zal een collectief geschrift volgen over alle ons bekende episodes en ervaringen op schiphol aan de Hellenistische en Nederlandse ministeries van buitenlandse zaken.
Ik wens dat de Hellenen hun gastvrije gedrag door deze frequente episodes van verwelkoming in Nederland niet zullen worden beïnvloed en dat zij altijd heel gastvrij voor de tienduizenden in Hellas wonende Nederlandse burgers zullen zijn. Het mogen een vorm van innerlijk beschaving zijn dat de in Hellas wonende Nederlandse burgers niet eenzelfde gedrag ervaren.
Omdat voor mij dit avontuur op schiphol tijd, zenuwen, psychologische trauma (ik voel mij als Helleen in Nederland zoals de joden 60 jaren geleden in Duitsland) en geld heeft gekost eis ik van jullie genoegdoening, namelijk fl.5000,-.
Ik wil weten, eventueel met schriftelijk bewijs van de vreemdelingenpolitie, of informatie over verblijfsvergunning in uw computer voorhanden is.
Ik wil ook weten waarvoor de 4-voudige paspoort kopieën nodig zijn geweest.
Graag jullie antwoord binnen twee weken zonder excuses en smoesjes dat de dienst rooster van het 5-tal op de moment van de genoemde voorval niet te achterhalen is.
Het taalstijl verdient uiteraard niet de subtiliteitsprijs, (maar daar hebben jullie zeker geen opleiding van genoten) en het moge jullie duidelijk zijn dat een buitenlander afkomstig uit een democratisch land niet bang is voor jullie intimiderende activiteiten en geheime organisaties.
Ik weet ook precies hoeveel mensen door een ..."duwtje" buiten de politie bureaus om het leven zijn gekomen en hoeveel in de zuivere grachten van Nederland nog om hun identificatie wachten.
IK BEN EEN VRIJ DENKEND MENS, EN IK GELOOF DAT IN EEN VRIJ EN DEMOCRATISCH LAND MIJN MENINGSUITING EN EXPRESSIE BESTAANSRECHT HEEFT.
IK BEN NOG NIET GEÜNIFORMEERD. En geen gezeur over cultuurverschillen en etc. bla-bla. Jullie weten precies waarover het gaat. Ik ben benieuwd op jullie stiekem hypocritische represaille. Jullie zijn tenslotte zo machtig, slechts de Democratie is zo zwak...”
4. Ten behoeve van de interne klachtenbehandeling stelde de betrokken ambtenaar N. de volgende verklaring op:
“…(Verzoeker; N.o.) vervoegde zich bij mij, (…) aan de balie ter inreis. Hij overhandigde daarvoor zijn Griekse nationale paspoort. Zoals gebruikelijk bij de inreis van personen controleerde ik de persoonsgegevens in het geautomatiseerde opsporingssysteem. Daar (verzoeker; N.o.) de Nederlandse taal machtig was, vroeg ik hem of hij wellicht in het bezit was van een verblijfsvergunning, daar ik de verblijfsrechtelijke positie van betrokkene wilde controleren.
(Verzoeker; N.o.) weigerde vanaf dat moment mee te werken aan mijn ingestelde onderzoek. Hij verweerde zich verbaal luidkeels met opmerkingen zoals: "We leven toch in een democratie" en " Prins Bernhard is helemaal niet democratisch met z'n Lockerbie affaire" of woorden van dergelijke strekking. Daar nadere uitleg en discussie met betrokkene niet meer mogelijk waren en ik nog steeds geen antwoord op mijn vraag had, besloot ik betrokkene bij het afhandelingskantoor te laten vervoegen. Betrokkene verstoorde de rust op de doorlaatpost doordat hij talloze opmerkingen van discriminerende en beledigende aard uitriep. Op deze uitlatingen heb ik bewust niet gereageerd. Ik verzocht zijn vrouw en kinderen om verderop in de aankomsthal te wachten, omdat de kinderen door de commotie overstuur raakten. Betrokkene besloot mee te werken na aanmaning van zijn vrouw. Omdat de betrokkene toen al aangaf een klacht in te dienen besloot ik één kopie te maken van de personaliapagina uit zijn paspoort teneinde een openbare incidentennotitie op te maken. Omdat betrokkene weigerde zijn verblijfsdocument te overleggen, heb ik middels telefonisch contact met de vreemdelingendienst zijn verblijfsstatus gecontroleerd die overigens in orde bleek te zijn. Ik heb betrokkene geprobeerd uit te leggen waarom de paspoortcontrole ook van toepassing is op EU- onderdanen, echter betrokkene wenste geen rede te verstaan. Na een controle van circa 15 minuten heb ik betrokkene, na terug gave van zijn paspoort, zijn weg laten vervolgen.
(…)
Tot slot wens ik als persoonlijke noot op te merken dat elke vergelijking met neonazisme naar mij toe en naar de Nederlandse staatsinrichting absoluut ongepast is. Vergelijking van het meenemen naar het afhandelingskantoor vanaf de balie, met de deportatie van Joden in de tweede wereld oorlog is in mijn ogen meer dan beledigend, daarbij voel ik mij in eer en goede naam aangetast…”
5. In een brief van 11 oktober 2000 deelde de bevelhebber der Koninklijke marechaussee de beslissing op verzoekers klacht mee. De brief houdt onder meer het volgende in:
“U klaagt erover
a) dat een ambtenaar van de Koninklijke Marechaussee u als EU-onderdaan bij uw aankomst op de luchthaven Schiphol naar uw verblijfsstatus heeft gevraagd;
b) dat de betrokken ambtenaar kopieën van uw paspoort heeft gemaakt
c) dat de betrokken ambtenaar u onbeleefd en intimiderend heeft behandeld.
Klachtbeantwoordinq.
Ten aanzien van het gestelde onder a.
Uit het klachtonderzoek is mij gebleken dat u op 8 mei 2000, omstreeks 01.00 uur met uw echtgenote en twee kinderen arriveerde met een intra Schengenvlucht (…) uit Griekenland. Gezien de infrastructuur van de luchthaven Schiphol arriveren intra Schengenvluchten van genoemde maatschappij op de G-pier. Daar deze pier in zijn geheel binnen het niet-Schengengebied is gesitueerd, is er op deze pier een Schengen-enclave ingericht. Om deze enclave te bereiken of te verlaten zijn er twee mogelijkheden. De passagier reist bij de normale controlepost het Schengengebied uit, verplaatst zich via het niet Schengengebied naar de enclave en reist vervolgens bij de controlepost het Schengengebied weer in. Indien de passagier zich niet aan een controle wil laten onderwerpen, kan hij dit (…) aangeven waarna hij met een bus, buiten de controles om, naar het Schengengedeelte van de luchthaven Schiphol wordt gebracht. Daar u zich op 8 mei 2000, omstreeks 01.30 uur, vervoegde bij de doorlaatpost aankomst West-1 concludeer ik dat u geen gebruik heeft gemaakt van de geboden mogelijkheid. Toen u bij de doorlaatpost kwam en uw paspoort overhandigde aan de ambtenaar belast met de grensbewaking was uw echtgenote met de kinderen, die de Nederlandse nationaliteit bezitten, de doorlaatpost al gepasseerd. Nadat u uw paspoort had overhandigd controleerde de dienstdoende ambtenaar uw persoonsgegevens in het geautomatiseerde opsporingssysteem (OPS). Een en ander is te doen gebruikelijk omdat aan de Koninklijke Marechaussee is opgedragen om tijdens de uitoefening van de grensbewaking medewerking te verlenen bij aanhouding of voorgeleiding van een verdachte of veroordeelde (artikel 6 lid 1 onder f. van de Politiewet 1993) (zie Achtergrond, onder 4.; N.o.).
Vervolgens vroeg de ambtenaar of u in het bezit was van een verblijfsvergunning omdat hij uw verblijfsrechtelijke positie wilde controleren. U protesteerde luidkeels en vanaf dat moment weigerde u alle medewerking. Omdat u de ambtenaar geen gelegenheid gaf een en ander uit te leggen en u door uw talloze opmerkingen van discriminerende en beledigende aard de rust op de doorlaatpost verstoorde, werd u meegenomen naar het afhandelingkantoor teneinde het onderzoek aldaar voort te zetten. In het afhandelingkantoor heeft de ambtenaar uw verblijfsstatus - die overigens in orde bleek te zijn - gecontroleerd bij de vreemdelingendienst. Op grond van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst, artikel 1, bent u als onderdaan van één der lidstaten van de Europese Gemeenschap, geen vreemdeling. Derhalve had de betrokken ambtenaar zich moeten beperken tot de controle van uw paspoort ter vaststelling van uw identiteit.
Ik ben van oordeel dat de betrokken ambtenaar zich had dienen te onthouden u te vragen naar uw verblijfsdocument. Door u wel naar uw verblijfsdocument te vragen handelde hij in strijd met de daartoe geldende regelgeving. Derhalve beoordeel ik dit onderdeel van de klacht gegrond.
Ten aanzien van het gestelde onder b.
Toen het de betrokken ambtenaar duidelijk werd dat u zich over zijn optreden wilde beklagen heeft hij, zoals het binnen mijn dienst gebruikelijk is, daarover een openbare incident notitie opgemaakt. Teneinde deze notitie te kunnen stellen en u uw persoonsgegevens niet aan de ambtenaar kenbaar wilde maken, heeft hij een fotokopie gemaakt van de bladzijde van uw paspoort waarop uw persoonsgegevens stonden. Nadat hij de incident notitie had gesteld heeft hij de fotokopie middels een papiervernietigingsmachine vernietigd. Derhalve kan ik u deze fotokopie niet meer doen toekomen.
Ten aanzien van het gestelde onder c.
Uit niets is mij gebleken dat ambtenaren van mijn dienst u op welke wijze dan ook onbeleefd en intimiderend hebben bejegend. Ook is mij niet gebleken dat de ambtenaren op welke wijze dan ook misbruik van hun macht hebben gebruikt. Derhalve beoordeel ik dit onderdeel van de klacht ongegrond en wijs ik uw verzoek om schadevergoeding af.
Wel heb ik vastgesteld dat u, zowel in het contact met de ambtenaren als in uw klachtbrief, termen heeft gebruikt die zeer grievend en zelfs beledigend zijn. Ik distantieer mij daarvan. Om die reden ben ik niet genegen inhoudelijk op de door u gebruikte terminologie in te gaan.”
B. Standpunt verzoeker
Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht. Verder deelde hij in zijn verzoekschrift van 8 november 2000 onder meer nog het volgende mee:
“Het is gelogen dat mijn echtgenote met kinderen de doorlaatpost al gepasseerd waren. Het is gelogen dat ik medewerking geweigerd heb, aangezien dat ik moe was en snel bij mijn echtgenote en kinderen wou zijn en niet op Schiphol wou blijven.
Het is gelogen dat zijn ambtenaren geen gelegenheid hadden om uit te leggen wat ze aan het doen waren. Ik heb steeds om uitleg gevraagd daar ik de gang van zaken niet normaal vond waarop geen van het 5-tal de moeite deed om mij een heldere uitleg te geven.
Er is gelogen over het feit dat ik mijn persoonsgegevens niet aan zijn ambtenaar kenbaar wilde maken (???…). Naïeve instelling! Hij had mijn paspoort van begin aan in zijn handen en heeft 4 copy's van gemaakt. Een daarvan was voor de BVD bestemd volgens zijn ambtenaar (commandant). Er is mij zeer goed bekend wat Duitse of Nederlandse politie betekend…!
Er is gelogen over de copy en de mooie papiervernietigingsmachine van de luitenant-kolonel. Ik wil inzien wat voor informatie over mij in zijn opsporingssysteem (OPS) is opgeslagen. Ik wil weten of mijn adres of andere gegevens over mij op te vragen zijn in zijn OPS.”
C. Standpunt Minister van defensie
De Minister van Defensie reageerde bij brief van 21 februari 2001 onder meer als volgt op de klacht:
“Uit het klachtonderzoek is vast komen te staan dat de betrokken ambtenaar van de Koninklijke Marechaussee belast met de grensbewaking aan verzoeker ten onrechte heeft gevraagd of hij in het bezit was van een verblijfsvergunning terwijl hij onderdaan was van één van de lidstaten van de Europese Gemeenschappen en derhalve geen vreemdeling. De ambtenaar handelde in strijd met de daartoe geldende regelgeving. Bij de hierboven genoemde brief van 11 oktober 2000 heeft de Bevelhebber der Koninklijke Marechaussee dit onderdeel van de klacht van verzoeker als gegrond beoordeeld (zie hiervóór, onder A.5.; N.o.).
Toen verzoeker zich aan de doorlaatpost vervoegde en aan de ambtenaar belast met de grensbewaking zijn paspoort overhandigde was zijn echtgenote met de kinderen, die de Nederlandse nationaliteit bezitten, de doorlaatpost al gepasseerd. Daar verzoeker, na de vraag van de ambtenaar naar zijn verblijfsvergunning, zodanig onredelijk en recalcitrant werd en daarbij meerdere opmerkingen van discriminerende en beledigende aard bezigde, dat daardoor de rust op de doorlaatpost ernstig werd verstoord, heeft de betrokken ambtenaar de echtgenote van verzoeker verzocht met de kinderen op een andere plaats in de aankomsthal te wachten omdat de kinderen door de commotie overstuur raakten.
Verzoeker is voor verdere afhandeling en uitleg overgebracht naar het afhandelingskantoor op de doorlaatpost Aankomst West-1 en was derhalve tijdelijk van zijn gezin gescheiden.
Uit de Openbare Incidentnotitie (Opno) die naar aanleiding van het voorval is opgemaakt blijkt dat verzoeker aan zijn echtgenote heeft gevraagd of zij de ambassade wilde bellen doch zij weigerde dit te doen.
Toen het de betrokken ambtenaar duidelijk werd dat verzoeker zich over het optreden wilde beklagen heeft hij, zoals het binnen de Koninklijke Marechaussee gebruikelijk is, daarover een openbare incidentnotitie opgemaakt. Teneinde deze notitie op te kunnen stellen heeft de ambtenaar een fotokopie gemaakt van de bladzijde van het paspoort waarop de persoonsgegevens van verzoeker stonden. Nadat de betrokken ambtenaar de notitie had opgesteld heeft hij de fotokopie middels een papiervernietigingsmachine vernietigd.
De Bevelhebber der Koninklijke Marechaussee heeft met betrekking tot het voorval geen aanleiding gevonden tot enigerlei maatregel of actie, ten behoeve van verzoeker dan wel in meer algemene zin. Wel is de betrokken ambtenaar door zijn commandant geattendeerd op het feit dat hij een EG-onderdaan ten onrechte naar diens vergunning tot verblijf heeft gevraagd.”
D. verklaring betrokken ambtenaar n.
Op 14 maart 2001 verklaarde de heer N., wachtmeester der Koninklijke marechaussee, district Koninklijke marechaussee Luchtvaart te Schiphol, afdeling grensbewaking, tegenover twee medewerksters van het Bureau Nationale ombudsman, - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende:
"In de nacht van 8 mei 2000 om 00.30 uur had ik dienst. In mei 2000 werkte ik sinds een half jaar op Schiphol. Ik kan mij het voorval met (verzoeker; N.o.) nog zeer goed herinneren.
Op de desbetreffende dag, 8 mei 2000 om ongeveer 00.30 uur, was op de aanmeldpost naast mijzelf nog een aantal collega's aanwezig. 's Avonds zijn op de post normaliter zo'n 5 á 6 man aanwezig. Ik zat die nacht op het bewuste tijdstip alleen achter balie nummer twee van de doorlaatpost. Mijn collega's bevonden zich in het kantoortje dat zich drie of vier meter van de doorlaatpostenbalies bevindt.
Ik zag een man, naar later bleek (verzoeker; N.o.), met een vrouw en kinderen naar de balie komen. Deze mensen behoorden bij de groep van laatste personen die aan de balie verschenen. In hoeverre het voorval zichtbaar is geweest voor andere mensen in de aankomsthal weet ik niet. Mijn eerste handeling bestond uit het controleren van het paspoort van de vrouw; zij was de echtgenote van (verzoeker; N.o.). Mevrouw A. en de kinderen liepen na deze controle voorbij de balie en wachtten schuin achter de balie op (verzoeker; N.o.). Daarna kwam (verzoeker; N.o.) aan de balie. Ik controleerde ook zijn paspoort. Vervolgens keek ik of (verzoeker; N.o.) stond gesignaleerd. Daarna vroeg ik hem of hij in Nederland woonachtig was. Ik vroeg dit voornamelijk uit nieuwsgierigheid, omdat zijn vrouw de Nederlandse nationaliteit had. Vervolgens heb ik (verzoeker; N.o.) gevraagd of hij over een vergunning tot verblijf beschikte. (Verzoeker; N.o.) werd boos nadat ik deze vraag had gesteld en weigerde vanaf dat moment nog verder mee te werken. Hij zei dit met zoveel woorden. (Verzoeker; N.o.) uitte met luide stem de opmerkingen die hij ook in zijn brief heeft weergegeven. (Verzoeker; N.o.) gedroeg zich daarnaast agressief. Ik noem zijn houding agressief, omdat hij met zijn armen door de lucht zwaaide en met zeer luide stem praatte. (Verzoeker; N.o.) deed uitlatingen over onder meer prins Bernhard en de Lockerbie-affaire, jodenvervolging en de BVD. Ik heb van collega's vernomen dat hij zelfs de Hitlergroet bracht, maar dat heb ik zelf niet gezien. Ik schrok van het gedrag van (verzoeker; N.o.). Mijn reactie bestond daaruit dat ik op dat moment vooral de orde weer op een normaal niveau wilde brengen. Ik probeerde (verzoeker; N.o.) tot bedaren brengen door hem te zeggen dat hij rustig moest blijven, maar het lukte mij niet. Ik had het gevoel dat het van (verzoekers; N.o.) kant eventueel op een fysieke confrontatie zou kunnen uitlopen.
Ik zag dat mevrouw A. en de kinderen overstuur waren door de situatie. De kinderen huilden. Zij liepen weg. Ik hoorde mevrouw A. tegen haar man iets zeggen in de trant van: "Hè, kom op nou." En iets als: "Werk nou even mee."
Ik heb (verzoeker; N.o.) verzocht met mij mee te gaan naar het kantoor dat een paar meter naast de balie is gelegen. Ik wilde op die manier de situatie normaliseren. Ik ben achter de balie vandaan gekomen en ben naar het kantoor gelopen. (Verzoeker; N.o.) is achter mij aangelopen. Ik heb (verzoeker; N.o.) daarbij niet vastgepakt of anderszins fysiek bewogen mee te gaan naar het kantoor. Hij liep vrijwillig achter mij aan. Ik weet zeker dat ik niet tegen (verzoeker; N.o.) heb gezegd dat hij die nacht zou worden vastgezet of iets dergelijks, als hij niet met mij zou meegaan. Hij is hiermee op geen enkel moment bedreigd.
Ik schat dat het voorgaande bij de balie zo'n minuut of twee in beslag heeft genomen.
Het kantoor heeft een grote open balie waardoorheen je uitkijkt op de doorlaatpost. Ik ben het kantoor ingelopen; (verzoeker; N.o.) bleef buiten voor de balie staan. In het kantoor waren op dat moment nog vier collega's van mij aanwezig. Ik wachtte even tot (verzoeker: N.o.) tot bedaren kwam. Ik heb herhaaldelijk iets gezegd als: "Rustig nou, wilt u rustig doen." Hij bleef echter met zeer luide stem beledigingen uiten. Vervolgens heb ik hem nog eens gevraagd of hij een verblijfsvergunning had. (Verzoeker; N.o.) bleek EU-onderdaan en ik had dus niet mogen vragen naar het bezit van een verblijfsvergunning.
Daarna heb ik één kopie gemaakt van zijn paspoort. Het kunnen er twee zijn geweest. Dat gebeurt als de eerste kopie niet goed doorkomt doordat paspoorten zijn geplastificeerd. Ik weet zeker dat ik in ieder geval niet meer dan twee kopieën heb gemaakt. De opmerking van (verzoeker; N.o.) dat er drie of vier kopieën zijn gemaakt, klopt niet. Ik maakte een kopie om achter de persoonsgegevens van (verzoeker; N.o.) te komen. (Verzoeker; N.o.) was nog steeds zodanig aan het schreeuwen dat het er niet in zat dat hij zijn personalia verbaal aan mij zou verstrekken. De persoonsgegevens had ik nodig voor het maken van een incidentennotitie. Ik kan mij niet herinneren dat ik (verzoeker; N.o.) heb verteld waarom ik het paspoort kopieerde. Ik weet wel dat dat in ieder geval toch geen zin zou hebben gehad, want (verzoeker; N.o.) luisterde toch niet en er viel niet met hem te communiceren.
Ik heb zijn gegevens overgenomen. De kopie, of misschien dus de kopieën, heb ik in de papiervernietigingsmachine gegooid nadat ik - nadat (verzoeker; N.o.) weg was - een incidentennotitie had opgemaakt.
Mevrouw A. is nog even teruggekomen. Ik meen mij te herinneren dat (verzoeker; N.o.) haar toen heeft gevraagd de Griekse ambassade of het Griekse consulaat te bellen. Ik heb het hem niet aan mij horen vragen. Er is dus ook geen sprake van dat ik een verzoek om te bellen heb geweigerd. Als hij mij dit wel had verzocht, had hij ook gewoon mogen bellen. Als iemand namelijk vraagt of hij zijn ambassade mag bellen, wordt dat in beginsel altijd toegestaan.
Bij het kantoor heb ik eigenlijk niet echt meer met (verzoeker; N.o.) gesproken. Daar was de situatie niet naar. (Verzoeker; N.o.) liep heen en weer voor de balie van het kantoor en riep allerlei beledigingen. Hij vergeleek mij/ons onder meer met het nazi-regime. Daarop ga ik toch niet serieus in? Ik heb er dan ook niet op gereageerd. (Verzoeker; N.o.) was niet voor rede vatbaar.
Collega's hebben nog getracht (verzoeker; N.o.) te kalmeren, maar ik weet niet precies wat zij tegen hem hebben gezegd.
(Verzoeker; N.o.) heeft op een gegeven moment zijn paspoort teruggekregen en is daarop vertrokken naar de aankomsthal. Ik denk dat het hele voorval in het kantoor zo'n 5 minuten heeft geduurd. (Verzoeker; N.o.) zegt in zijn brief dat ik 20 minuten achter de computer heb gezeten. Dat is niet juist. Ik heb in het kantoor even op de computer gekeken in het OPS-systeem; ik heb niet getypt. De incidentennotitie heb ik pas opgemaakt nadat (verzoeker; N.o.) weg was.
Ik wil tot slot nog opmerken dat ik verbaasd was dat (verzoeker; N.o.) een klacht had ingediend bij de Nationale ombudsman. Ik vind dat buiten alle proporties. Ik ben het hele voorval door kalm gebleven. Ik probeer altijd iedereen gelijk te behandelen. Het is wat mij betreft juist (verzoeker; N.o.) die zich niet juist heeft opgesteld. Zijn klacht is ook intern reeds behandeld door de Koninklijke marechaussee en zijn klacht over de vraag naar het bezit van een verblijfsvergunning is gegrond verklaard.
De Koninklijke marechaussee heeft aangifte gedaan tegen (verzoeker; N.o.) wegens smaad. Het onderzoek loopt; wij hebben er nog niets op vernomen."
E. verklaring verzoeker
1. Op 10 mei 2001 verklaarde verzoeker tegenover twee medewerksters van het Bureau Nationale ombudsman - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende:
"Ik kan mij het voorval op 8 mei 2000 op Schiphol nog goed herinneren. Op die datum kwam ik rond 00.30 uur met mijn vrouw en twee kinderen aan bij de doorlaatpost. Ik was de laatste aan de balie. Mijn vrouw liet ik eerst gaan. Zij toonde de ambtenaar achter de balie haar paspoort en liep met één van onze kinderen door. Ik had mijn jongste kind op mijn arm, hij lag tegen mijn schouder aan, ik had mijn paspoort in de hand. Mijn vrouw bleef naast de balie staan, bij mij in de buurt. Wij hadden nog oogcontact.
Op een gegeven moment vroeg de ambtenaar mij - niet op een agressieve toon, maar wel op doordringende wijze - naar mijn verblijfsvergunning. Er was een spoor van confrontatie. Ik zie dat weer voor mij.
Daarvoor, bij de controle van mijn paspoort, was de sfeer gewoon ontspannen. Nadat hij de vraag had gesteld of ik een verblijfsvergunning had, werd de sfeer grimmiger. Ik vroeg hem of dit een paspoort- of verblijfscontrole was. Daarna ging het nog een stapje verder. De ambtenaar reageerde op een manier als wilde hij zeggen: ik ben hier de baas. Het was intimiderend. De ambtenaar vroeg nogmaals naar mijn verblijfsvergunning. Ik vroeg hem of hij dat niet in zijn systeem kon zien. Ik had mijn kind nog steeds op mijn arm. Ik wees hem erop dat dit de paspoortcontrole was. Ik bleef bij mijn vraag. Maar hij antwoordde niet. Ik vroeg ook nog of ik verplicht was deze vraag te beantwoorden.
Er was op dat moment geen sprake van een ordeverstoring. Er was niemand meer. Ik was de laatste aan de balie. Alle mensen waren al doorgelopen. Ik heb niet geschreeuwd. Ik ga toch niet in het oor van mijn kleine kind schreeuwen? Ik was nog niet boos. Ik werd pas boos toen de ambtenaar vanachter zijn balie vandaan kwam. Er ontstond een woordenwisseling. Maar wat zij zeggen klopt niet. Ik maakte geen lawaai. Ik was moe. Wat ik dacht was of ik de trein nog kon halen. Ik was er niet op uit om op dat tijdstip de orde te verstoren.
De ambtenaar kwam zoals gezegd vanachter de balie vandaan. Hij zei iets in de trant van: "Wilt u meewerken?" Ik zei dat ik blijkbaar niet bij hem mocht protesteren. In Griekenland is het normaal dat je protesteert als je het ergens niet mee eens bent. De ambtenaar zei dat als ik niet mee zou werken ik niet door de controle zou komen en daar zou moeten overnachten. Hij heeft dat expliciet gezegd. Ik weet dat zeker. De ambtenaar stond tussen mijn vrouw en mij. Zijn vrouwelijke collega (één van de vier collega's van de betrokken ambtenaar die aanwezig waren) ging daarop het kantoor binnen. Ik stond na de scheiding van mijn vrouw alleen met de ambtenaar.
Nadat de ambtenaar achter de balie vandaan was gekomen, maakte hij zijn opmerking, dat ik als ik niet meewerkte een nacht daar moest blijven. Mijn vrouw heeft deze opmerking waarschijnlijk gehoord. Ik moest mee naar het kantoor onder de bedreiging van een nacht vastzitten. Om die reden ben ik meegegaan. Waarom zou ik mijn vrouw anders alleen door laten reizen?
Mijn vrouw vindt het belachelijk dat de Koninklijke marechaussee in zijn reactie op mijn klacht erop heeft gewezen dat zij zou hebben gezegd van: "Werk nou mee." Zij heeft wel zoiets gezegd maar zij begreep op dat moment niet dat de vraag naar mijn verblijfsvergunning niet mocht worden gesteld.
Ik ging niet direct mee. Ik had mijn kind nog op de arm. De ambtenaar kwam dichtbij mij staan, op zo'n halve armlengte. Ik heb toen niets gezegd. Als hij mij toen had doorgelaten, was er niets aan de hand geweest. Ik zou het dan nog hebben goedgevonden. Dan had ik mijn trein gepakt. Maar op het moment dat hij mij vorderde mijn kind af te staan, sloeg het om. Hij zei: "Geef uw kind aan uw vrouw." Dat deed ik. Toen vroeg ik: "Wat gaat er gebeuren?" "Kom mee", zei hij. "Waar gaan wij naar toe? Wat gaat er gebeuren?" vroeg ik geïrriteerd. Toen raakte hij mij aan. Hij sloeg niet. Het was geen gewelddadigheid. Het was wel een duidelijk signaal. Ik stond er demonstratief bij. Ik stond met mijn benen een beetje uit elkaar en zei dat ik geen stap zou verzetten. Hij gaf toen een duwtje tegen mijn schouder. Ik ben vervolgens meegelopen naar het kantoor.
In het kantoortje waren collega's van de ambtenaar aanwezig. Ik ben de hele tijd buiten het kantoor voor de balie blijven staan. De ambtenaar die mij naar mijn verblijfsvergunning had gevraagd heb ik bij het kantoortje eigenlijk niet meer gesproken. Bij het kantoortje kwamen de opmerkingen namelijk van de collega's. De opmerkingen kwamen van de drie mannelijke collega's van de ambtenaar. De vrouwelijke collega deed hier niet aan mee.
Ik stond buiten het kantoortje. Zij zaten binnen en toen kwam de opmerking. Er werd een Griekse naam geroepen van een politicus die volgens hen corrupt zou zijn. Dit kwam na mijn opmerking dat in Griekenland wel kon worden geprotesteerd. Toen, in die context, kwam mijn opmerking over prins Bernhard en de Lockheed-affaire, dus niet de Lockerbie-affaire. Op dat moment werden opmerkingen gemaakt over Griekenland. De commandant was de meest provocatieve persoon. Ik was, als ik het zo mag omschrijven, continu in de verdediging. Naar mijn overtuiging waren zij erop uit. Zij begonnen. Van die vijf wist er geen één dat mij niet naar mijn verblijfsvergunning mocht worden gevraagd. Zo begon het.
Ik vroeg of hier Nederlands of Europees recht was toegepast. De commandant zei dat er Nederlands recht werd toegepast. Ik zei dat dat niet klopte, maar dat Europees recht van toepassing was. Daarop zeiden zei dat ik dan maar naar Griekenland moest gaan.
Zo kwam het opeens op een Griekse naam. Ik weet niet meer welke naam, maar Papandreaou of iets dergelijks. Daarop zei ik: "Kijk maar naar jouw prins Bernhard en de Lockheed-affaire." Vervolgens zei één van de ambtenaren: "Als het je niet bevalt, ga je maar naar Griekenland."
U vraagt mij of ik iets heb gezegd over de jodenvervolging. Dat zat zo. Ik zag voor mij hoe mannen en vrouwen werden gescheiden. Zo voelde voor mij de scheiding van mijn vrouw bij de balie. Ik noem die nacht dan ook mijn Kristalnacht. Op die avond heb ik niets gezegd wat daarop betrekking had. Ik heb geen opmerkingen gemaakt over jodenvervolging of Nazi's. Pas later, in mijn brief, heb ik die vergelijking gemaakt, om de situatie te beschrijven. De Hitlergroet heb ik ook niet gemaakt. Het is een belediging dat te zeggen.
Ik liep heen en weer voor de balie. Zij daagden mij uit. Ze zeiden: "Wat doet u daar?" Ik kreeg geen antwoord op mijn vragen.
Ik heb tegen mijn vrouw gezegd dat zij de ambassade moest bellen. Dit was voor onze scheiding. Aan de ambtenaren in het kantoortje heb ik op een gegeven moment gevraagd of ik de ambassade kon bellen, maar ik weet niet meer precies wanneer. Nog voor de woordenwisseling vroeg ik of ik mocht bellen naar mijn ambassade. Ik kreeg geen antwoord. Ik vroeg het nogmaals, maar kreeg weer geen antwoord. Ik kan mij niet voorstellen dat ze mijn vraag niet hebben gehoord. Het was daar niet lawaaiig. Het kan kloppen dat de ambtenaar van de vraag naar mijn verblijfsvergunning zich niet kan herinneren dat ik heb gevraagd de ambassade te mogen bellen. Hij was op dat moment ergens achter in het kantoortje. Misschien heeft hij het niet gehoord. Zijn collega's moeten het wel hebben gehoord. Zij gaven echter geen antwoord.
Er was naar mijn gevoel geen millimeter ruimte voor mijn vragen, ik werd er gek van.
Die vrouwelijke collega nam niet deel aan de beschimpingen. Zij keek weg. De mannen namen deel aan de opmerkingen. Ik dacht dat zij de situatie vervelend vond. De ambtenaar van de vraag naar mijn verblijfsvergunning nam ook geen deel aan de opmerkingen. Zij hebben mijn vragen niet beantwoord. Ik wist niet wat er ging gebeuren.
Wat het kopiëren betreft. Ik heb de ambtenaar niet zien kopiëren. Wel hoorde ik het geluid van een kopieerapparaat. Verder zag ik even later kopieën van mijn paspoort op tafel liggen en dat waren meer dan twee kopieën.
Ik heb gevraagd waarom er werd gekopieerd. Ik kreeg echter geen antwoord. Het meest directe antwoord kreeg ik op mijn vraag of Nederlands of Europees recht werd toegepast. De escalatie vond naar mijn idee daarna plaats, maar op het moment dat de ambtenaar mij dat duwtje gaf, begon bij mij de irritatie. Ik wist niet wat er ging gebeuren. Ik voelde mij geïntimideerd. Ik zag vijf mensen in uniform, die niet bereid waren tot antwoorden. Ik was angstig.
Direct nadat de ambtenaar het kantoor was binnengelopen, ging hij naar achter om te kopiëren. Met hem had ik niets van doen tijdens de provocatieve woordenwisseling. Na het kopiëren vroeg hij mij om mijn adres. Ik kan het echter niet schrijven. Ik kan wel goed Nederlands praten, maar minder goed schrijven. Ik zei mijn adres, maar ik moest het opschrijven. Toen heb ik het toch gedaan.
Dat ik opmerkingen zou hebben gemaakt over een rode "communistische" pen herken ik wel. Maar dat kwam omdat ik moest schrijven. Ik heb toen een ander potlood gevraagd. Zij lachten toen, smalend.
De ambtenaar van de vraag naar mijn verblijfsvergunning heeft na het kopiëren op de computer gewerkt. Hij zat ongeveer twintig minuten achter de computer. Ik heb nog gevraagd hoe lang het ging duren en of ik mocht roken. Roken is hier verboden, werd mij gezegd. Dit vroeg ik nadat een kwartier voorbij was vanaf het moment dat de ambtenaar vanachter zijn balie kwam. Toen ik uiteindelijk buiten stond, bij de trein, was het bijna 01.30 uur. Wij stonden om 00.30 uur voor de balie. Het incident bij de doorlaatpost en het kantoortje heeft bij elkaar een half uur tot veertig minuten geduurd. Alleen al bij de paspoortcontrole duurde het veel langer dan drie minuten. Ik schat dat het zeker 25 minuten was.
Ik weet nu niet meer zeker of de ambtenaar twintig minuten achter de computer zat. Alles bij elkaar heb ik zo'n twintig minuten bij het kantoortje gestaan.
Het was intimiderend, onmenselijk.
Nadat ik mijn adres had gegeven, kon ik gaan. "U bent vrij, meneer", zei de ambtenaar van de verblijfsvergunning. Het papiertje waarop ik mijn adres had geschreven, gooide hij weg.
De handelwijze van de ambtenaren voelde voor mij als treiteren.
Ik zie de grimassen van de mannen nog voor mij. Alles bij elkaar vond ik het agressief. Ze provoceerden mij en gaven geen enkele uitleg over wat er allemaal gebeurde. Ik vind het onverantwoord zoals zij reageerden. Ik begrijp dat zij hetgeen ik schreef in mijn brief grievend vonden, maar ik was eerst gegriefd.
Voordat ik naar het kantoor ging, praatte ik niet met luide stem. Ik had mijn kind op de arm. Mijn houding was niet agressief. Ik zwaaide niet met mijn armen, althans niet agressief. Ik ben Griek, ik beweeg mijn armen als ik spreek. Of zij dat als bedreigend hebben kunnen ervaren? Nee. Zij waren met vijf en ik was alleen. De ambtenaar kwam daarnaast op mij af en ging heel dicht bij me staan. Ik was niet degene die zo intimiderend op hem afkwam. Zolang ik voor de paspoortbalie stond, was ik rustig. Ik wilde het kind op mijn arm niet wakker maken. Nadat ik mijn zoon aan mijn vrouw had overhandigd, voelde ik mij vrij om mijn handen te bewegen.
Toen ik alleen was en geen telefoontje mocht plegen, geen antwoord kreeg, toen werd ik onrustig.
Ik vind het heel erg spijtig dat het is gebeurd. De vraag naar de verblijfsvergunning is een systematische vraag. Deze vraag wordt heel vaak aan Grieken gesteld. Dat is niet juist. Waarom heeft niemand van die vijf ambtenaren gezegd dat die vraag voor mij niet van toepassing was? Zelfs de commandant niet. Hij vroeg niet eens wat er aan de hand was.
Op 26 april 2001 ben ik door de heer R. van de Koninklijke marechaussee gehoord. De Koninklijke marechaussee wil mij aanklagen voor smaad."
2. Het proces-verbaal van verhoor van verzoeker van 26 april 2001, op ambtsbelofte opgemaakt door R., opperwachtmeester der Koninklijke marechaussee, houdt onder meer het volgende in:
“U vraagt mij of ik me kan voorstellen dat deze brief (bedoeld wordt: klachtbrief van 8 juni 2000, zie onder A.3; N.o.) beledigend kan zijn voor ambtenaren van de Koninklijke marechaussee. Ik vertel u dat ik me kan voorstellen dat het beledigend is voor ambtenaren echter het is nooit mijn bedoeling geweest om deze ambtenaren en de organisatie te beledigen. Ik wou dit niet verzwijgen. Ik wilde mijn emoties uitdragen vanuit mijn persoon. Deze brieven heb ik geschreven omdat ik bang was en daardoor heb ik deze brieven openbaar gemaakt. U vraagt mij waarvoor ik bang was. Ik was bang dat mij iets zou gebeuren. Dat mijn politieke opvattingen naar de BVD zouden gaan en dat mijn twee kinderen later last zouden hebben. Ik heb verschillende verhalen gehoord namelijk dat de BVD bestaat en dat ze telefoontjes afluisteren. Een van uw collega's die terplaatse waren bij het incident had zoiets gezegd dat de gegevens naar de BVD zouden gaan. De vrouwelijke collega van u die erbij was was serieus. De jonge collega die mij in eerste instantie aan de balie naar mijn verblijfsvergunning vroeg heeft mij serieus en beleefd behandeld en antwoord gegeven. Hij heeft mij echter wel geduwd in de richting van het kantoortje echter daarna heeft hij mij netjes en correct behandeld. Hij was serieus met zijn werk bezig. Hij heeft niet deelgenomen aan de kapsones die de andere drie wel hebben gedaan en/of gezegd. Ik was boos over die opmerkingen die deze drie maakten daarop reageerde ik ook met opmerkingen. Ik heb bewust vermeden om de vrouwelijke collega vragen te stellen tijdens het incident daar ik het idee had dat ze niet wou deelnemen aan het gebeuren. Ik heb alleen de mannen de vragen gesteld en de vrouw maakte op mij een professionele serieuze indruk ik bedoel geen grimatie geen opmerkingen etc.
Ik heb in de brief alleen mijn emoties geuit. Ik hoop dat u mij begrijpt. Het gevoel van die avond dat mijn vrouw met de kinderen konden doorlopen en ik achter moest blijven gaven mij dat gevoel alsof ik gedwongen gescheiden werd zoals de Joden dat ook hebben ervaren.
Ik heb dat ook zo weergegeven in mijn brief. Namelijk notities van mijn eigen belevenissen. Ik heb de brief daarom openbaar gemaakt.”
F. standpunt betrokken ambtenaar d.
Bij brief van 3 augustus 2001 reageerde betrokken ambtenaar D. onder meer als volgt op de klacht:
“Ik was die dag commandant van de groep die die nacht de paspoortcontrole uitvoerde. Mijn collega kwam met betrokkene naar ons kantoor toe. Betrokkene ging dusdanig te keer dat er geen zinnig woord met hem gewisseld kon worden. Mijn collega heeft een paar keer geprobeerd betrokkene te kalmeren en hem uit te leggen wat er aan de hand was. Geen reactie. Ook ik heb een paar keer geprobeerd om betrokkene een uitleg te geven. Dit was niet mogelijk.
Ik heb vorig jaar de brief van mijn collega gelezen als antwoord op uw vragen. Ik kon me toen zeer goed vinden in zijn verhaal. Ik wil me dan ook bij zijn verhaal aansluiten. Tevens wil ik nog opmerken dat ik me zeer beledigd voel door de brief van (verzoeker N.o.), omdat deze duidelijk niet op waarheid berust.”
Achtergrond
1. Akkoord van Schengen
Op 14 juni 1985 sloot Nederland met België, de toenmalige Bondsrepubliek Duitsland, Frankrijk en Luxemburg in de Luxemburgse plaats Schengen een akkoord over 'de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen'. In de praktijk wordt dit ook wel het 'Akkoord van Schengen' genoemd (Trb. 1985, 102).
Dezelfde groep landen sloot op 19 juni 1990 eveneens te Schengen een overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen (zie hierna).
2. De Uitvoeringsovereenkomst bij het Akkoord van Schengen (Trb. 1990, 145, goedgekeurd door Nederland bij wet van 27 augustus 1993, Trb. 1993, 115).
2.1. De Uitvoeringsovereenkomst bevat een groot aantal regels over onder meer de afschaffing van de controles aan de binnengrenzen van de 'Schengenlanden', de visumverlening, de behandeling van asielverzoeken, en de instelling van het Schengen Informatie Systeem (SIS). Op grond van het Akkoord van Schengen en de Uitvoeringsovereenkomst is de grenscontrole van de individuele Schengenlanden verlegd naar de buitengrens van het 'Schengengebied'. Groot-Brittannië is geen partij bij de Uitvoeringsovereenkomst bij het Akkoord van Schengen.
2.2. Artikel 1 van de Uitvoeringsovereenkomst bij het Akkoord van Schengen:
“In deze Overeenkomst wordt verstaan onder:
(…)
Vreemdeling: een persoon die geen onderdaan is van één der Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen.”
2.3. Artikel 2 van de Uitvoeringsovereenkomst bij het Akkoord van Schengen:
“1. De binnengrenzen mogen op iedere plaats, zonder dat personencontrole wordt uitgeoefend, worden overschreden.”
2.4. Artikel 6 van de Uitvoeringsovereenkomst bij het Akkoord van Schengen:
“1. Het grensoverschrijdend verkeer aan de buitengrenzen is aan de controle van de bevoegde autoriteiten onderworpen. Deze controle wordt uitgeoefend volgens eenvormige beginselen, op grond van nationale bevoegdheden en overeenkomstig het nationale recht, met inachtneming van de belangen van alle Overeenkomstsluitende Partijen voor het grondgebied van de Overeenkomstsluitende Partijen.
2. De eenvormige beginselen als bedoeld in lid 1 zijn de volgende:
a. de personencontrole behelst, naast de controle op de aanwezigheid en de geldigheid van grensoverschrijdingsdocumenten en de toetsing of aan andere voorwaarden voor binnenkomst, verblijf, het verrichten van arbeid en uitreis is voldaan, tevens onderzoek naar en het voorkomen van gevaar voor de openbare orde en de nationale veiligheid van de Overeenkomstsluitende Partijen (...);
b. alle personen dienen tenminste een zodanige controle te ondergaan, dat aan de hand van de overgelegde of getoonde reisdocumenten hun identiteit kan worden vastgesteld;
c. bij binnenkomst dienen vreemdelingen een grondige controle als bedoeld onder a. te ondergaan.”
3. Grensbewakingscirculaire 1995
Hoofdstuk A4. Aanwijzingen met betrekking tot de inhoud en de inrichting van de personencontrole
A4/1.1:
"- overeenkomstsluitende Partijen/Schengenlanden
(…)
Griekenland
(…)
- vreemdeling
een persoon die geen onderdaan is van één der staten partij bij de Europese Unie/de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EG/EER).
De EG/EER-staten zijn de hierboven genoemde Schengenlanden."
A4/2.2. t/m 2.2.2:
"2. 2. Inhoud
(...)
De controle op het buitengrensoverschrijdende verkeer vindt plaats op grond van eenvormige beginselen en omvat:
a. de controle van de aangeboden documenten voor grensoverschrijding en op het al dan niet voldoen aan de overige voorwaarden voor binnenkomst;
b. het plegen van opsporingsactiviteiten middels het bevragen van de persoons- en voorwerpgegevens in de informatiesystemen;
c. het voorkomen van gevaar voor de openbare orde en de nationale veiligheid van de Overeenkomstsluitende Partijen en het tegengaan van verstoring.
Bij de praktische inrichting van de controle dient onderscheid te worden gemaakt tussen een minimumcontrole (zie 2.2.1) en een grondige controle (zie 2.2.2).
2.2.1
Minimumcontrole
(...)
Alle personen dienen zowel bij binnenkomst als bij uitreis een minimumcontrole te ondergaan. Deze controle bestaat uit een vergelijking van de persoon met de overgelegde of getoonde documenten voor grensoverschrijding en uit een eenvoudig en snel uitgevoerd onderzoek naar de geldigheid van het betreffende document en naar tekenen van namaak of vervalsing. Zij dient louter tot vaststelling van de identiteit en de nationaliteit.
2.2.2
Grondige controle
(...)
Vreemdelingen worden bij binnenkomst en uitreis in beginsel aan een grondige controle onderworpen.
Deze controle omvat naast hetgeen onder minimumcontrole is begrepen tevens:
1¦ grondig onderzoek van het grensoverschrijdingsdocument op:
- geldigheid;
- indien vereist, aanwezigheid van een geldig visum; en
- misbruik, namaak of vervalsing.
(...)
4¦ het raadplegen van NSIS en OPS (...);
5¦ het nagaan of de betrokken vreemdeling een gevaar oplevert voor de openbare orde, de nationale veiligheid of de (goede) internationale betrekkingen van één van de Schengenlanden."
4. Politiewet 1993
Artikel 6:
"1. Aan de Koninklijke marechaussee zijn, onverminderd het bepaalde bij of krachtens andere wetten, de volgende politietaken opgedragen:
(...)
f. de uitvoering van de bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000 opgedragen taken, waaronder begrepen de bediening van de daartoe door Onze Minister van Justitie aangewezen doorlaatposten en het, voor zover in dat verband noodzakelijk, uitvoeren van de politietaak op en nabij deze doorlaatposten, alsmede het verlenen van medewerking bij de aanhouding of voorgeleiding van een verdachte of veroordeelde."