Verzoeker klaagt erover dat UWV Gak te Groningen na de toekenning aan hem op 1 juli 1999 met terugwerkende kracht vanaf 28 december 1997 van een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), deze niet heeft verrekend met de bijstandsuitkering van de gemeente Hoogezand-Sappemeer waardoor verzoeker op 24 december 2001 werd geconfronteerd met een terugvordering van die gemeente van onverschuldigd aan hem betaalde bijstandsgelden.
Beoordeling
Algemeen
1. Verzoeker is in het verleden woonachtig geweest onder meer in Hoogezand-Sappemeer en vervolgens in Veendam. In beide gemeenten ontving hij een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet. Op advies van de gemeente Veendam, waar hij op dat moment woonde, diende hij bij UWV Gak een aanvraag in voor een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). In juli 1999 kende UWV Gak na onderzoek en beoordeling aan verzoeker met ingang van 28 december 1997 een volledige Wajong-uitkering toe, waarbij hem in een bijlage werd meegedeeld dat er over de periode van 28 december 1997 tot 1 juli 1999 eerst zou worden verrekend met de gemeente Veendam en de verdiensten van de werkgevers waar hij in die periode gewerkt had zouden worden opgevraagd. Als dit zou zijn afgehandeld zou UWV Gak de eventuele nabetaling aan verzoeker overmaken. Omdat bekend was dat verzoeker een bijstandsuitkering ontving, diende UWV Gak bij brief van 15 juni 1999 bij de gemeente Veendam een verzoek in tot verrekening van de toegekende Wajong-uitkering met de bijstandsuitkering over de periode 28 december 1997 tot 1 juli 1999. Tegelijkertijd werd aan de gemeente meegedeeld dat UWV Gak ingaande 1 juli 1999 de toegekende uitkering rechtstreeks aan verzoeker zou betalen. De Gemeentelijke Sociale Dienst van Veendam beantwoordde het verzoek van UWV Gak op 23 juni 1999: UWV Gak werd verzocht een bedrag van ƒ 4.592,92, zijnde het bedrag aan uitkering dat deze gemeente over de periode van 15 november 1998 tot en met 30 juni 1999 aan verzoeker had betaald, over te maken op de rekening van die sociale dienst. Omdat verzoeker in de maanden augustus en september 1998 had gewerkt, moest UWV Gak onderzoeken of zijn in verband daarmee ontvangen inkomsten van invloed waren op de uitkering waar hij recht op kreeg. Dit bleek alleen het geval te zijn met de verdiensten over de maand augustus 1998. Het restant van de Wajong-uitkering, volgens verzoeker ging het om een bedrag van ƒ 12.824,21, werd naar verzoeker overgemaakt.
2. De moeder van verzoeker belde op 8 november 2000 met UWV Gak omdat zij had gehoord van de gemeente Hoogezand-Sappemeer dat de door deze gemeente verstrekte bijstandsuitkering niet met UWV Gak was verrekend. De behandelend medewerkster van de afdeling AAW/WAO van UWV Gak belde de volgende dag terug en bevestigde dat er uitsluitend was verrekend met de gemeente Veendam.
Op 24 december 2001 ontving verzoeker van de gemeente Hoogezand-Sappemeer een beslissing inzake de terugvordering van aan hem betaalde bijstandsgelden over de periode van 28 december 1997 tot 15 oktober 1998 tot een totaal bedrag van ƒ 13.064,27.
I. Bevindingen
1. Verzoeker zond naar aanleiding van het terugvorderingsbesluit van de gemeente Hoogezand-Sappemeer op 6 februari 2002 een brief aan UWV Gak te Groningen waarin hij UWV Gak aansprakelijk stelde voor de door hem geleden financiële schade en aandrong om voor hem met een oplossing te komen. Hij gaf in zijn brief verder aan dat hij tijdens de gesprekken die hij op het districtskantoor te Winschoten van UWV Gak had gevoerd meermalen had aangegeven dat hij sedert 1996 uitkeringen ontving van de gemeenten Hoogezand-Sappemeer en Veendam. Doordat UWV Gak in de toekenningsbeslissing van de Wajong-uitkering had vermeld dat UWV Gak over de periode van 28 december 1997 tot 1 juli 1999 eerst zou verrekenen met de gemeente Veendam en de verdiensten zou opvragen bij de werkgevers waar verzoeker in die periode had gewerkt, was verzoeker ervan uitgegaan dat alles al verrekend was toen hij bij wijze van nabetaling in twee gedeeltes het restant van Wajong-uitkering ontving.
2. UWV Gak reageerde bij brief van 13 februari 2002 op verzoekers brief. In die reactie gaf UWV Gak aan dat verzoeker ten tijde van zijn aanvraag voor de Wajong-uitkering in de gemeente Veendam woonachtig was en dat er ook op de aanvraag stond vermeld dat hij van deze gemeente een uitkering ontving. Toen UWV Gak de opgave van die gemeente ontving waaruit bleek dat verzoeker niet over de volledige periode (28 december 1997 tot 1 juli 1999) van die gemeente een uitkering had gehad, bleek niet uit de stukken dat er nog met een andere gemeente moest worden verrekend. Verzoeker had, aldus UWV Gak, toen UWV Gak hem had meegedeeld dat er verrekend ging worden met de gemeente Veendam, zelf bij UWV Gak kunnen melden dat hij in die periode ook een uitkering van de gemeente Hoogezand-Sappemeer had ontvangen. Volgens UWV Gak heeft er conform de beschikbare gegevens een juiste afhandeling plaatsgevonden en daarom achtte UWV Gak zich niet aansprakelijk voor de door verzoeker geleden schade. Wel betreurde UWV Gak het dat verzoeker door de onvolledige verrekening financieel was getroffen.
3. Omdat verzoeker niet tevreden was over de wijze waarop zijn brief door UWV Gak was beantwoord, diende hij op 3 maart 2002 een klacht in bij de Nationale ombudsman. Hierin stelde hij dat hij tijdens gesprekken met UWV Gak verschillende keren had aangegeven dat hij sinds maart 1996 een bijstandsuitkering ontving van de gemeenten Hoogezand-Sappemeer en Veendam en dat hem door UWV Gak zowel mondeling als schriftelijk was meegedeeld dat er een verrekening zou plaatsvinden met beide gemeenten. Het bedrag aan Wajong-uitkering dat na verrekening overbleef, zou hij ontvangen; dit laatste is volgens verzoeker ook gebeurd. Omdat UWV Gak ook heeft erkend dat er een fout is gemaakt, zou UWV Gak daar naar de mening van verzoeker ook de verantwoording voor moeten dragen.
4. In reactie op de klacht en een aantal gestelde vragen liet UWV Gak bij brief van 27 mei 2002 weten dat de hoogte van het te verrekenen bedrag, hetgeen volgens UWV Gak niet overeenkomt met een volledige uitkering van de gemeente Veendam, en de hoogte van de verdiensten die verzoeker in augustus en september 1998 had genoten, geen of ander (gezins)inkomen veronderstelde. Dit was dan vermoedelijk de reden geweest om geen nader onderzoek in te stellen naar de voorliggende periode. Voorts bracht UWV Gak naar voren dat verzoeker op het aanvraagformulier voor de Wajong-uitkering had aangegeven `uitkering G.S.D.' en in het verdere verloop van het onderzoek alleen was gesproken over de gemeente Veendam. Ook uit de rapportage van de arbeidsdeskundige bleek niets met betrekking tot een mogelijke uitkering van de gemeente Hoogezand-Sappemeer.
In een nadere reactie van UWV Gak van 19 juni 2002 erkende UWV Gak dat het zich had laten leiden door de feitelijke gegevens uit het dossier en niet verder had gekeken. Een verzachtende omstandigheid zou volgens UWV Gak kunnen zijn dat UWV Gak nog regelmatig meemaakt dat verzekerden in de leeftijdscategorie van verzoeker thuis wonen en op kosten van hun ouders worden verzorgd. Ook zou het voorkomen dat er spaargeld aanwezig is dat wordt opgesoupeerd. Op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (zie Achtergrond) en de daarover bekende jurisprudentie zou volgens UWV Gak kunnen worden gesteld dat de uitvoeringsinstelling een onderzoeksplicht heeft. UWV Gak had dan mogelijk op het moment waarop het voor UWV Gak duidelijk was geworden dat er niet over de volledige uitkeringsperiode met de gemeente Veendam hoefde te worden verrekend, moeten informeren naar de inkomenspositie van verzoeker in de voorliggende periode. Wel bleef UWV Gak van mening dat verzoeker expliciet was geïnformeerd over de verrekening met de gemeente Veendam. Van de volledige Wajong-uitkering over de gehele periode was een gedeelte gebruikt voor verrekening met de gemeente Veendam en een substantieel deel was aan verzoeker nabetaald. Verzoeker had gelet op de hoogte van dit bedrag redelijkerwijs kunnen weten dat er iets niet in de haak was.
II. Beoordeling
1. De klacht van verzoeker heeft betrekking op het feit dat UWV Gak bij de toekenning aan verzoeker op 1 juli 1999 per 28 december 1997 van een Wajong-uitkering geen verrekening heeft laten plaatsvinden met de bijstandsuitkering die hij in de tussenliggende periode ook van de gemeente Hoogezand-Sappemeer had ontvangen.
Van belang is nu of UWV Gak na verrekening met de gemeente Veendam, in verband met de door verzoeker ontvangen bijstandsuitkering over de periode van 15 november 1998 tot 1 juli 1999, en de beoordeling van zijn inkomsten uit arbeid in de maanden augustus en september 1998 een nader onderzoek had moeten instellen naar de eventuele inkomsten van verzoeker gedurende de periode 28 december 1997 tot
15 november 1998 (minus zijn inkomsten in augustus en september 1998).
2. Ingevolge het bepaalde in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (zie Achtergrond) moet een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis moet vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. In dit verband heeft UWV Gak de gemeente Veendam verzocht om de in de periode van 28 december 1997 tot 1 juli 1999 verstrekte bijstandsuitkering met UWV Gak te verrekenen. Toen deze gemeente op dit verzoek antwoordde dat er in de periode van 15 november 1998 tot 1 juli 1999 een uitkering aan verzoeker was verstrekt en dat de gemeente over die periode met UWV Gak wilde verrekenen, had UWV Gak een aanvullend onderzoek moeten instellen naar de inkomsten van verzoeker in de periode tot 15 november 1998. Immers het met de gemeente Veendam te verrekenen gedeelte van de uitkering bedroeg ƒ 4.592,92 en er restte vervolgens nog een bedrag van
ƒ 12.824,21 voor verzoeker. Dit laatste bedrag was in verhouding tot het geheel te substantieel om zomaar aan verzoeker uit te keren. Het was onwaarschijnlijk dat verzoeker naast zijn inkomsten uit arbeid in augustus en september 1998 geen andere inkomsten had gehad tussen 28 december 1997 en 15 november 1998.
3. Uiteraard dient ook de positie van verzoeker zelf nader in ogenschouw te worden genomen. Op hem rust op grond van artikel 4:2, tweede lid, Awb (zie Achtergrond) de plicht de gegevens te verschaffen die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn.Verzoeker heeft aangegeven dat hij meermalen in gesprekken bij UWV Gak heeft gezegd dat hij sedert 1996 een bijstandsuitkering ontving van de gemeenten Hoogezand-Sappemeer en Veendam. Dit wordt door UWV Gak overigens ontkend. Eén en ander neemt ook niet weg dat verzoeker na ontvangst van de nabetaling had kunnen weten dat er mogelijk iets niet goed was gegaan. UWV Gak had immers in de bijlage bij de toekenningsbeslissing aangegeven dat er met de gemeente Veendam zou worden verrekend, de gemeente Hoogezand-Sappemeer werd niet genoemd. Verzoeker had zijn aanvraag voor de Wajong-uitkering ingediend toen hij een bijstandsuitkering van de gemeente Veendam ontving. Daarnaast had verzoeker kunnen weten dat zowel de bijstandsuitkering als de Wajong-uitkering uitkeringen op minimumniveau zijn, waardoor een grote nabetaling zoals hij die nu had ontvangen niet waarschijnlijk was.
4. Bovenstaande doet evenwel niets af aan het feit dat UWV Gak bij het nemen van besluiten een onderzoeksplicht heeft: UWV Gak wilde verrekenen met de gemeente Veendam over de periode van 28 december 1997 tot 1 juli 1999. Deze gemeente gaf aan, aan verzoeker alleen over de periode van 15 november 1998 tot 1 juli 1999 een bijstandsuitkering te hebben verstrekt en derhalve over die periode met UWV Gak te willen verrekenen. Op dat moment had UWV Gak een nader onderzoek moeten instellen door bijvoorbeeld bij verzoeker te informeren of hij in die periode nog andere inkomsten had gehad. Nu dat is nagelaten is UWV Gak in zijn onderzoeksplicht tekortgeschoten.
De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van UWV Gak te Groningen, die wordt aangemerkt als een gedraging van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te
Amsterdam, is gegrond voor zover geen onderzoek heeft plaatsgevonden naar de inkomenspositie van verzoeker in de periode 28 december 1997 tot 15 november 1998.
Onderzoek
Op 3 maart 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer M. te Hoogezand, met een klacht over een gedraging van UWV Gak te Groningen.
Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd UWV Gak verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tevens werd UWV Gak een aantal specifieke vragen gesteld.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
UWV Gak deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen en/of aan te vullen.
Informatieoverzicht
De bevindingen van het onderzoek zijn gebaseerd op de volgende informatie:
1. Aanvraagformulier van verzoeker voor een Wajong-uitkering (ongedateerd)
2. Brief van Gak Nederland BV d.d. 15 juni 1999 aan de Gemeente Veendam
3. Brief van de Gemeentelijke Sociale Dienst (Veendam) d.d. 23 juni 1999 aan Gak afdeling WAO/AAW te Winschoten
4. Bijlage bij beslissing inzake toekenning Wajong-uitkering van juli 1999
5. Telefoonrapport d.d. 8 november 2000 van een medewerkster van Gak Nederland BV met de moeder van verzoeker
6. Brief van verzoeker d.d. 6 februari 2002 aan UWV Gak
7. Brief van UWV Gak d.d. 13 februari 2002 aan verzoeker
8. Verzoekschrift van verzoeker d.d. 3 maart 2002 (e-mail)
9. Telefoongesprekken op 19 april en 15 mei 2002 tussen een medewerk(st)er van het Bureau Nationale ombudsman en verzoeker
10. Reactie van UWV Gak d.d. 27 mei 2002 op de klachtopening
11. Nadere vragen d.d. 3 juni 2002 aan UWV Gak (e-mail)
12. Reactie van UWV Gak op de nadere vragen d.d. 19 juni 2002 (e-mail)
Bevindingen
Zie onder Beoordeling
Achtergrond
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:2
“Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.”
Artikel 4:2, tweede lid
"De aanvrager verschaft voorts de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen."