2002/296

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat de Minister van Algemene Zaken zijn brief van 15 maart 2001 niet heeft beantwoord.

Beoordeling

Omdat verzoeker de Minister van Algemene Zaken in 1991 telkenmale brieven zond over de schadelijkheid van een bepaald product voor het milieu, alsook over de rol van een in die correspondentie genoemd bedrijf, heeft de Minister verzoeker bij brief van 29 augustus 1991 meegedeeld dat op zijn brieven over dit onderwerp niet meer zal worden gereageerd. Na enige correspondentie tussen verzoeker en de Minister in de jaren 1995, 1996, 1998 en 1999 heeft de Minister met een brief van 24 februari 2000 opnieuw duidelijk gemaakt dat niet meer op zijn brieven betreffende voornoemd onderwerp zal worden gereageerd. Verzoeker klaagt over het uitblijven van een reactie van de Minister op een brief van 15 maart 2001. Nu verzoekers brief van 15 maart 2001 hetzelfde onderwerp betreft als diens voorgaande brieven, is het juist dat de Minister niet heeft gereageerd op deze brief.

De onderzochte gedraging is behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Minister van Algemene Zaken, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Algemene Zaken, is niet gegrond.

Onderzoek

Op 27 februari 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer R. directeur Ecologisch Kennis Centrum B.V. te Sint Oedenrode, met een klacht over een gedraging van de Minister van Algemene Zaken.

Naar deze gedraging werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de Minister van Algemene Zaken verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. In het kader van het onderzoek werd tevens dossieronderzoek ingesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De Minister van Algemene Zaken deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn niet aan of hij zich met het verslag kon verenigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. In 1991 zond verzoeker de Minister van Algemene Zaken diverse brieven waarin hij de schadelijkheid van een bepaald product voor het milieu aan de kaak stelde en de rol hierin van een met name genoemd bedrijf. Het betrof hier brieven die aan de Minister waren gericht, maar ook afschriften van brieven gericht aan andere personen en instellingen welke verzoeker de Minister ter kennisneming zond. Op de aan de Minister gerichte brieven werd door de Minister gereageerd, op de ter kennisneming toegezonden brieven niet. Bij brief van 29 augustus 1991 deelde de Minister verzoeker mee dat op eventueel volgende brieven van verzoeker over hetzelfde onderwerp niet meer zou worden gereageerd.

2. Op 17 november 1995 zond verzoeker de Minister een faxbericht met als bijlagen zijn aangifte bij de Hoofdofficier van Justitie te 's-Hertogenbosch wegens het plegen van milieudelicten door het hiervoor genoemde bedrijf met het hiervoor genoemde product alsmede de reactie daarop van de Hoofdofficier van 15 november 1995. In zijn reactie liet de Hoofdofficier verzoeker weten dat strafrechtelijk optreden vruchteloos was omdat het product waarmee het milieudelict zou zijn gepleegd, niet bij wet was verboden. Verzoeker stelde de Minister er in zijn faxbericht voor verantwoordelijk dat het desbetreffende product niet bij wet was verboden en kondigde aan hiervan aangifte te zullen doen, tenzij de Minister de zaak met hem in een persoonlijk gesprek tot een oplossing wenste te brengen. De Minister deelde verzoeker daarop bij brief van 23 november 1995 mee diens zienswijze niet te delen omdat de wetgevende macht niet (alleen) bij hem lag. Verzoeker deelde de Minister daarop bij brief van 26 november 1995 mee het niet eens te zijn met diens brief van 23 november 1995 en hij verzocht opnieuw om een mondeling onderhoud. De Minister liet verzoeker bij brief van 13 december 1995 weten aan dit verzoek geen gehoor te zullen geven.

3. Ook in 1996, 1997, 1998 en 1999 zond verzoeker de Minister (ter kennisneming) diverse brieven betreffende dit onderwerp. Op de aan de Minister gerichte brieven werd door de Minister gereageerd, op de ter kennisneming toegezonden brieven niet.

4. Op 18 februari 2000 zond verzoeker de Minister op zijn privé-adres een faxbericht van 71 pagina's betreffende hetzelfde onderwerp. Naar aanleiding hiervan deelde de Minister verzoeker bij brief van 24 februari 2000 het volgende mee:

“…U zond op 18 februari 2000 naar mijn privé-adres een fax van 71 pagina's. Ik verzoek u met klem dat niet meer te doen. De fax op mijn huisadres is echt bedoeld voor urgente zaken van groot belang. Uw faxen behoren daar niet toe.

Inhoudelijk reageer ik niet op uw berichten. Reeds eerder heeft mijn ambtsvoorganger u geschreven dat dezerzijds niet meer zal worden gereageerd op uw post. Dat herhaal ik, en ik voeg daar dus nu ook het dringende verzoek aan toe om mij niet meer te faxen…“

5. Op 15 maart 2001 zond verzoeker de Minister van Algemene Zaken een brief waarin hij refereerde aan zijn brief aan de Minister van 17 november 1995 en het antwoord daarop van de Minister van 23 november 1995. Verzoeker verzocht de Minister wederom om aan de situatie ten aanzien van voornoemd product een einde te maken. De Minister reageerde niet op deze brief.

B. Standpunt verzoeker

Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtomschrijving onder Klacht.

C. Standpunt Minister van Algemene Zaken

In reactie op de klacht liet de Minister van Algemene Zaken weten dat verzoekers brief niet was beantwoord omdat verzoeker op 24 februari 2000 een brief was gezonden waarin was meegedeeld dat niet meer op zijn post betreffende het onderwerp zou worden gereageerd.

Achtergrond

Instantie: Minister van Algemene Zaken

Klacht:

Brief niet beantwoord.

Oordeel:

Niet gegrond