2002/276

Rapport

Verzoeker, advocaat, klaagt over de lange behandelingsduur van een aantal door hem in de Nederlandse Antillen ingediende naturalisatieverzoeken.

Beoordeling

1. De klacht van verzoeker heeft betrekking op de lange duur van de behandeling van 48 aanvragen tot naturalisatie die zijn ingediend in de Nederlandse Antillen, onderdeel van het Koninkrijk der Nederlanden. Verzoeker heeft met zijn klacht mede beoogd om het verloop van de naturalisatieprocedure in de Nederlandse Antillen aan de kaak te stellen.

2. Volgens artikel 2 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden (zie Achtergrond onder 1.) is het Nederlanderschap een aangelegenheid van het Koninkrijk.

3. In de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN; zie Achtergrond onder 2.) is geregeld welke personen onder welke voorwaarden in aanmerking komen voor het Nederlanderschap. Tevens zijn in de Rijkswet bepalingen opgenomen over de wijze van besluitvorming en de termijn waarbinnen op een naturalisatieaanvraag moet worden beslist.

4. Naturalisatie vindt plaats bij koninklijk besluit op voordracht van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, in diens hoedanigheid van Minister van het Koninkrijk (tot 22 juli 2002 de Minister van Justitie van het Koninkrijk). In het geval een aanvraag is ingediend door een inwoner van de Nederlandse Antillen adviseert de Minister van Justitie van de Nederlandse Antillen.

5. Aan het indienen van een naturalisatieaanvraag zijn kosten verbonden: 226 euro (vanaf 1 juli 2002 272 euro), of de tegenwaarde daarvan in de Antilliaanse of Arubaanse munt tenzij het verminderde tarief van toepassing is (zie Achtergrond onder 4.).

Daarnaast dienen aan de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging vergoedingen te worden betaald voor het legaliseren en verifiëren van documenten. Hiervoor zijn per soort handeling en document standaardtarieven vastgesteld die gelden voor alle diplomatieke posten (zie Achtergrond onder 5.).

De betaalde naturalisatiegelden worden niet geretourneerd als het verzoek wordt afgewezen.

6. In de RWN is bepaald dat op naturalisatieaanvragen binnen één jaar moet worden beslist, tenzij de beslissing wordt aangehouden. De beslissing kan, indien de omstandigheden van het geval daartoe aanleiding geven, tweemaal voor zes maanden worden aangehouden (art. 9, derde en vierde lid, zie Achtergrond onder 2.) In de gevallen die thans worden beoordeeld is van aanhouding niet gebleken, zodat de wettelijke termijn van één jaar van toepassing is.

De RWN kent geen uitzonderingsbepaling ten aanzien van de beslistermijn voor naturalisatieaanvragen die zijn ingediend in de Nederlandse Antillen.

Ten overvloede zij erop gewezen dat de wettelijke beslistermijn van één jaar al meer dan 15 jaar een feit is. Alle bij de behandeling van naturalisatieaanvragen betrokken overheidsinstanties, zowel in Nederland, de Nederlandse Antillen als Aruba, hebben voldoende gelegenheid gehad om de procedure zodanig in te richten dat de behandeling van aanvragen kan plaatsvinden binnen die termijn.

7. De beslistermijn in de RWN is een termijn van orde. Overschrijding ervan heeft geen directe gevolgen voor degene die zich er niet aan houdt; ook na het verloop van de termijn kan nog een beslissing worden genomen.

Termijnbepalingen dienen echter voor het bestuur bijzonder zwaar te wegen. In het bestuursrecht zijn termijnen voor belanghebbenden doorgaans fatale termijnen. Uit een oogpunt van na te streven gelijkheid tussen overheid en burger behoren in de wet opgenomen termijnen voor bestuursorganen eenzelfde betekenis te hebben.

8.1. De procedure van de behandeling van naturalisatieaanvragen, ingediend op de Nederlandse Antillen, is per eiland verschillend.

Op Curaçao wordt de aanvraag ingediend bij het Centraal Bureau Juridische en Algemene Zaken (CBJAZ). Het inburgeringsgesprek wordt gevoerd door het Bureau Bijzondere Verordeningen van de politie. De aanvrager krijgt een herkansing na drie maanden als daarvoor aanleiding bestaat. Vervolgens wordt het inburgeringsadvies verzonden naar het CBJAZ, dat de stukken controleert op actualiteit. Het CBJAZ neemt contact op met verzoeker als de stukken niet meer actueel zijn.

Er wordt justitiële documentatie aangevraagd en een staat van inlichtingen en een advies opgesteld. De Minister van Justitie van de Nederlandse Antillen brengt het advies uit aan de Minister van Justitie van het Koninkrijk. In de praktijk betekent dit dat de aanvraag met het advies wordt verzonden naar de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).

Op Bonaire wordt de aanvraag ingediend bij de gezaghebber. De vreemdelingenpolitie voert het inburgeringsgesprek en de aanvrager krijgt na twee maanden een herkansing. Er zijn maximaal drie herkansingen. Als de stukken niet meer actueel zijn, benadert het CBJAZ het bureau bevolking.

Op St. Maarten wordt de aanvraag ingediend bij het plaatselijk hoofd politie. Het bureau bijzondere verordeningen van de politie voert het inburgeringsgesprek. In het zeldzame geval dat er een herkansing nodig is, wordt het herkansingsgesprek na een week gevoerd. Als de stukken niet meer actueel zijn, stelt het CBJAZ het plaatselijk hoofd politie daarvan in kennis.

Als gevolg van een reorganisatie binnen het CBJAZ is de naturalisatietaak van dit bureau in februari 2000 overgegaan naar de sector Juridische Zaken en Rechtspleging van het Departement van Justitie.

8.2. Verzoeker heeft bij het indienen van de klacht een lijst van 48 naturalisatieaanvragen overgelegd die nog in behandeling waren. Met betrekking tot 43 zaken daarvan staat de behandeltermijn inmiddels vast, omdat op de desbetreffende aanvragen is beslist.

In geen van deze zaken is gebleken dat de beslissing is aangehouden conform artikel 9, derde lid, RWN. De wettelijke beslistermijn van de aanvragen bedraagt dan ook één jaar.

Slechts in één van deze zaken is binnen de wettelijke beslistermijn van één jaar beslist.

In de overige zaken is de beslistermijn overschreden. In 24 zaken betrof de overschrijding van de beslistermijn één jaar of meer.

8.3. In 26 zaken heeft het meer dan één jaar geduurd voordat de aanvraag, voorzien van de vereiste documenten en het advies, is doorgeleid naar de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). In de helft van deze zaken heeft het zelfs twee jaar of nog langer geduurd voordat de aanvraag als ontvangen is geregistreerd door de IND.

8.4. Gebleken is ook dat met de doorgeleiding van de aanvraag naar de IND nog niet vaststond dat de aanvraag beslisklaar was. In de periode waarop de onderzochte gedraging betrekking heeft, bleek 70% van de aanvragen niet compleet c.q. beslisklaar te worden aangeleverd vanuit de Nederlandse Antillen.

Met het verkrijgen van de ontbrekende informatie bleek vervolgens geruime tijd gemoeid te zijn.

9.1. De Nationale ombudsman is niet bevoegd om de gedraging te beoordelen voor zover deze heeft plaatsgevonden onder verantwoordelijkheid van de autoriteiten van de Nederlandse Antillen.

9.2. Met betrekking tot de duur van de behandeling door de IND is gebleken dat het in tien zaken een half jaar tot één jaar heeft geduurd voordat de aanvraag vervolgens werd afgehandeld. In 24 zaken bedroeg deze termijn één tot twee jaar. In twee zaken meer dan twee jaar. De duur van deze periode was onder meer te wijten aan de omstandigheid dat er op het moment van ontvangst door de IND informatie ontbrak die noodzakelijk was om op de aanvragen te kunnen beslissen.

Alhoewel de behandeltijd door de IND hierdoor kan worden verklaard, wordt die daardoor onvoldoende gerechtvaardigd. Zodra de aanvraag door de IND als ontvangen was geregistreerd, was het aan de IND om de voortgang te bewaken. Ten tijde van de behandeling van de onderhavige aanvragen, bood de IND de behandelende instanties in de Nederlandse Antillen een rappeltermijn van in totaal één jaar om een verzuim te herstellen. Deze termijn is gelijk aan de wettelijke beslistermijn en om die reden te lang.

In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

Inmiddels is de werkwijze met betrekking tot het herstellen van verzuim en de daaraan verbonden termijn gewijzigd en teruggebracht. (Naast de behandelende instantie wordt ook de aanvrager rechtstreeks geïnformeerd over het verzuim en is de termijn teruggebracht tot zeven maanden.)

9.3. De Staatssecretaris van Justitie (thans de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie) acht zich verantwoordelijk voor het verloop van de naturalisatieprocedure, inclusief het deel dat zich in de Nederlandse Antillen afspeelt.

9.4. Tussen de Minister en de met uitvoering van de RWN belaste instantie in Nederland, de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), bestaat een directe hiërarchische verhouding.

De uitvoerende instanties in de Nederlandse Antillen, die zijn belast met het in ontvangst nemen van de aanvraag en de daarbij behorende documenten, het innen van de naturalisatiegelden en het opmaken van het advies, zijn daarentegen niet hiërarchisch ondergeschikt aan de Minister.

9.5. De procedure voor aanvragen die zijn ingediend in de Nederlandse Antillen is deels vergelijkbaar met die voor aanvragen die in Nederland zijn ingediend. In Nederland draagt de afdeling Burgerzaken van de gemeente waar de aanvrager is ingeschreven sinds april 1998 zorg voor de voorbereidende fase. Ook de gemeenten staan niet in een hiërarchisch ondergeschikte positie ten opzichte van de Minister.

9.6. Er bestaan verschillen met de procedure in Nederland. Daar waar de voorbereidende fase voor alle gemeenten in Nederland uniform is, bestaan er in de Nederlandse Antillen verschillen per eilandgebied. Er is geen sprake van uniformiteit (zie Achtergrond onder 3.2.).

De invoering van de herziene naturalisatieprocedure (zie Achtergrond onder 7.) heeft in Nederland geleid tot kortere behandeltijden in die zin dat doorgaans binnen de wettelijke beslistermijn op een naturalisatieaanvraag kan worden beslist.

Dit is geenszins het geval voor de naturalisatieaanvragen die in de Nederlandse Antillen zijn ingediend.

9.7. Inmiddels heeft de IND in overleg met de autoriteiten van de Nederlandse Antillen enkele wijzigingen doorgevoerd die een gunstig effect hebben op de behandeltijd. De naturalisatieaanvragen worden rechtstreeks gestuurd naar de IND en niet meer via de gevolmachtigd Minister. De termijnen om een verzuim te herstellen zijn verkort (er wordt minder vaak gerappelleerd). Ook de aanvragers worden - zij het (nog) niet aangetekend - geïnformeerd over de gegevens die ontbreken, zodat zij zelf actie kunnen ondernemen om die alsnog te verstrekken.

Volgens de IND hebben deze wijzigingen geleid tot verbetering. Daar waar sprake was van 70% niet beslisklare aanvragen die door de Antilliaanse overheid naar de IND waren doorgestuurd, is dit percentage gedaald tot 30%.

9.8. Daarnaast is er in april 2000 door medewerkers van de IND een cursus gegeven aan medewerkers in de Nederlandse Antillen die met de behandeling van naturalisatieaanvragen zijn belast.

10.1. Met instemming is kennisgenomen van de inspanningen om de procedure te verbeteren en te versnellen.

Dit neemt niet weg dat verdere uniformering en standaardisering, waar mogelijk, is aangewezen. Daarnaast is het van belang dat de procedure inzichtelijk is voor de aanvrager.

Uit het oogpunt van rechtsgelijkheid en rechtszekerheid zou het geen verschil mogen maken waar de aanvraag in het Koninkrijk wordt ingediend, en zou de te volgen procedure zo veel mogelijk uniform moeten zijn.

De invoering van de gewijzigde Rijkswet is een goede gelegenheid om tot afstemming te komen.

10.2. Voor de behandeling van naturalisatieaanvragen die zijn ingediend in de Nederlandse Antillen (en Aruba) is het aanbevelenswaardig om aansluiting te zoeken bij de procedure die in Nederland wordt gevolgd.

Zoals een verzoek om naturalisatie in Nederland in persoon wordt ingediend bij de burgemeester zou een verzoek om naturalisatie in de Nederlandse Antillen in persoon kunnen plaatsvinden bij de gezaghebber van de eilanden van de Nederlandse Antillen. De aanvragen zouden beslisklaar voorzien van alle vereiste documenten en het advies via het Antilliaanse Ministerie van Justitie doorgeleid moeten worden naar de IND.

Voor de aanvragers is het van belang dat in beginsel alleen inwilligbare aanvragen in ontvangst worden genomen, gelet op de behandeltijd en het financiële belang. De te betalen leges worden immers niet terugbetaald als de aanvraag wordt afgewezen. Naturalisatie kost 226 euro of de tegenwaarde in de Antilliaanse of Arubaanse munt, tenzij er een verminderd tarief van toepassing is. Ook aan het legaliseren en verifiëren van documenten zijn kosten verbonden.

10.3. In overleg en samenwerking met de bij de behandeling van naturalisatieaanvragen betrokken overheidsinstanties van de Nederlandse Antillen kan aan de invoering van de gewijzigde Rijkswet op het Nederlanderschap een publiekscampagne worden verbonden en een opleidingstraject voor behandelende medewerkers worden samengesteld.

10.4. De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie wordt dan ook in overweging gegeven het daarheen te leiden dat de behandeling van naturalisatieaanvragen in het Koninkrijk der Nederlanden plaatsvindt binnen de wettelijke beslistermijn en dat daarbij een werkwijze wordt gevolgd die eenduidig en inzichtelijk is. Mogelijk kan daarbij aansluiting worden gezocht bij de werkwijze als neergelegd in de circulaire van 25 februari 1998 (landelijke invoering herziene naturalisatieprocedure), aangezien deze werkwijze inmiddels haar effectiviteit heeft bewezen.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie is gegrond.

Aanbeveling

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie wordt in overweging gegeven om:

- in samenwerking en overleg met de autoriteiten van de Nederlandse Antillen het daarheen te leiden dat naturalisatieaanvragen alleen kunnen worden ingediend als deze volledig zijn en voorzien van alle benodigde documenten;

- in samenwerking en overleg met de autoriteiten van de Nederlandse Antillen het daarheen te leiden dat aanvragers van naturalisatie door voorlichtingsmateriaal vooraf worden geïnformeerd over het verloop van de procedure, de daaraan verbonden kosten en de voorwaarden die worden gesteld aan het in behandeling nemen van een aanvraag.

Onderzoek

Op 10 december 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer mr. B. te Den Haag, met een klacht over een gedraging van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de Staatssecretaris van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tevens werd een aantal specifieke vragen gesteld en werd telefonisch nadere feitelijke informatie gevraagd. Daarnaast vond een gesprek plaats met een medewerkster van de unit Nationaliteit en Naturalisatie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).

Tijdens het onderzoek kregen de Staatssecretaris en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De Staatssecretaris van Justitie deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Bij brief van 5 februari 1999 legde verzoeker aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), regionale directie Zuid-West, een lijst over van 48 naturalisatieaanvragen die in de Nederlandse Antillen waren ingediend en waarop op dat moment nog niet was beslist.

2.1. Bij brief van 30 augustus 2001 verstrekte de IND aan de Nationale ombudsman een overzicht met betrekking tot de laatst bekende stand van zaken in de behandeling van deze aanvragen. In een zaak was nog geen beslissing genomen. In vier zaken kon geen informatie worden verstrekt in verband met het ontbreken van een aantal gegevens.

2.2. Wat betreft de behandelingsduur van de overige zaken is het volgende gebleken:

Eén aanvraag was binnen een jaar na indiening afgehandeld.

Bij achttien aanvragen had de behandeling één tot twee jaar geduurd. De behandelingsduur van negen zaken bedroeg twee tot drie jaar. Voor de afhandeling van twaalf aanvragen waren drie tot vier jaar nodig geweest. In twee zaken had de behandeling vier tot vijf jaar in beslag genomen. De afhandeling van een zaak had meer dan vijf jaar gekost.

2.3. In 26 zaken heeft het meer dan één jaar geduurd voordat de aanvraag voorzien van de nodige documenten en het advies was doorgeleid naar de IND. In dertien van deze 26 zaken heeft het twee jaar of meer geduurd voordat de aanvraag als ontvangen was geregistreerd door de IND.

2.4. Met betrekking tot de behandeltijd door de IND is het volgende vastgesteld. In tien zaken heeft het een half jaar tot één jaar geduurd voordat de aanvraag vervolgens werd afgehandeld.

In 24 zaken bedroeg deze termijn één tot twee jaar. In twee zaken meer dan twee jaar.

De duur van deze periode was in veel gevallen te wijten aan de omstandigheid dat de aanvragen niet beslisklaar waren op het moment van ontvangst door de IND.

B. Standpunt verzoeker

1. Het standpunt van verzoeker is weergegeven onder Klacht.

2. Verder is in het verzoekschrift onder meer het volgende opgenomen:

"Uw onderzoek dient zich niet alleen te beperken tot de 50 openstaande aanvragen die ik probeer af te handelen. Er is hier sprake van een structureel probleem waar alle advocaten (en andere bijstandverleners) in de Ned. Antillen (in ieder geval in Curaçao en Bonaire) steeds en al jarenlang mee te maken hebben. (…)

In het belang dus uiteindelijk van alle betrokkenen (waaronder mijn cliënten, alsook de IND zelf, alsmede andere aanvragers en hun bijstandverleners), verzoek ik u bij dezen om een onderzoek te willen laten verrichten door uw organisatie naar de afhandeling van de naturalisatieaanvragen vanuit de Ned. Antillen, waarbij de vraag centraal staat of die afhandeling geschiedt op een wijze die de 'behoorlijk bestuur'toets kan doorstaan. Ik teken hierbij aan dat in het Statuut (voor het Koninkrijk der Nederlanden; zie Achtergrond onder 1.; N.o.) de handhaving van deugdelijk bestuur in de Ned. Antillen wordt aangemerkt als een koninkrijksaangelegenheid."

C. Standpunt Staatssecretaris van Justitie

De Staatssecretaris van Justitie deelde in reactie op de klacht en in antwoord op de gestelde vragen bij brief van 15 maart 2000 het volgende mee:

"…Alvorens in te gaan op de door u (…) gestelde vragen, bericht ik u naar aanleiding van deze klacht als volgt.

Sinds de integratie van de afdeling Nationaliteit bij het Ministerie van Justitie, die tot 1994 de verzoeken om naturalisatie behandelde, in de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) begin 1994, worden verzoeken om naturalisatie die in het buitenland, de Nederlandse Antillen en Aruba worden ingediend behandeld door de unit Nationaliteit en Naturalisatie van de regionale directie Zuid-West. Deze unit werd bij de behandeling van de verzoeken om naturalisatie vanuit de Nederlandse Antillen geconfronteerd met een groot aantal bij de procedure op de Nederlandse Antillen betrokken instanties en met in het verleden gemaakte afspraken. In de loop der jaren is getracht om langzamerhand en met respect voor het eigen karakter van de Nederlandse Antillen de naturalisatieprocedure efficiënter te laten verlopen. Dit proces is nog altijd niet afgerond en de procedure is nog voor verbetering vatbaar.

Uitgangspunt bij de behandeling van deze verzoeken om naturalisatie is dat - voorzover redelijkerwijs mogelijk gezien de problemen inherent aan de geografische afstand en culturele verschillen - dezelfde maatstaven worden toegepast als bij de behandeling van verzoeken om naturalisatie die in Nederland worden ingediend. Derhalve worden ten aanzien van de verzoeken om naturalisatie vanuit de Nederlandse Antillen zoveel mogelijk dezelfde eisen gesteld terzake van de te overleggen stukken en de toetsing aan de voorwaarden als ten aanzien van verzoeken die in Nederland worden ingediend.

Op 1 april 1998 is landelijk een nieuwe naturalisatieprocedure ingevoerd. De gewijzigde procedure hield - globaal gezegd - in dat niet meer de IND, maar de gemeenten het gehele voortraject van de naturalisatieprocedure voor hun rekening nemen, zodat de verzoeken om naturalisatie beslisklaar bij de IND binnenkomen en hierop binnen de wettelijke termijn kan worden beslist. Bij circulaire van 23 februari 1998 zijn de gemeenten van de nieuwe procedure op de hoogte gesteld. Deze circulaire, (zie Achtergrond onder 7.; N.o.), is onder meer ook ter kennisneming aan de Gevolmachtigde Minister van de Nederlandse Antillen toegezonden.

Hoewel de circulaire geschreven is voor gebruik in Nederland, ben ik van mening dat ontwikkelingen op het gebied van naturalisatie in het buitenland, de Nederlandse Antillen en Aruba zoveel mogelijk gelijke tred dienen te houden met ontwikkelingen op dit gebied in Nederland. Dit houdt bijvoorbeeld onder meer in, dat als in Nederland zwaardere eisen worden gesteld ten aanzien van bewijsstukken en (al dan niet legalisatie en verificatie van) documenten, dit in het buitenland, de Nederlandse Antillen en Aruba ook dient te gelden. Voorwaarde is wel, dat de betrokken instanties voldoende worden geïnformeerd.

Tegen deze achtergrond verzoek ik u de antwoorden op de in uw brief van 19 januari 2000 gestelde te zien.

Ad vraag 1 - (Hoe verloopt in geval van naturalisatieaanvragen die in de Nederlandse Antillen worden ingediend de procedure? Graag ontvang ik een overzicht van de aanvraag tot het nemen van de beslissing. Ik verzoek u om in dit overzicht aan te geven wie waarvoor verantwoordelijk is.)

Het gedeelte van de naturalisatieprocedure dat op de Antillen plaatsvindt, verschilt per eiland. Men hanteert verschillende methoden van voorlichting, van registratie, van het voeren van inburgeringsgesprekken, men stelt verschillende eisen aan de te overleggen stukken, men gebruikt verschillende formulieren en systemen etc.

Ook de bij de procedure betrokken instanties verschillen per eiland. Er is geen centrale, sturende en controlerende instantie. Voorzichtige pogingen vanuit Nederland om zoals in Aruba het Kabinet van de Gouverneur deze rol op zich te laten nemen, stuitten tot dusverre op weerstand bij de verschillende eilandoverheden.

Voor een beschrijving van de procedure van verzoeken afkomstig uit Curaçao, Bonaire en St. Maarten, waar het merendeel van de Antilliaanse verzoeken vandaan komt, verwijs ik u naar bijlage 2. (zie Achtergrond, onder 3.)

Ad vraag 2 en 3 - ( Wat is de gemiddelde behandelingsduur van naturalisatieaanvragen die in de Nederlandse Antillen worden ingediend (hierna: naturalisatieaanvragen)? Wat is de gemiddelde behandelingsduur van naturalisatieaanvragen die in Nederland worden ingediend? Wat zijn naar uw mening knelpunten in de procedure?)

De gemiddelde behandelingsduur van verzoeken om naturalisatie die in Nederland worden ingediend, is ongeveer een half jaar. De gemeenten leveren zoals hiervoor reeds opgemerkt de zaken beslisklaar aan en de termijn tussen datum indiening verzoek en datum binnenkomst bij de IND is kort.

Zoals uit bijlage 2 genoemd onder ad vraag 1 blijkt, worden verzoeken om naturalisatie in de Nederlandse Antillen per eiland bij een andere instantie ingediend. Deze instantie stuurt de verzoeken door naar het Centraal Bureau voor Juridische en Algemene Zaken te Curaçao, welke bureau de verzoeken via het kantoor van de Gevolmachtigde Minister van de Nederlandse Antillen in Den Haag doorstuurt naar de unit Nationaliteit en Naturalisatie bij de IND. Op het moment dat deze verzoeken om naturalisatie bij genoemde units binnen komen, zijn deze over het algemeen al minstens een jaar geleden bij de met naturalisatie belaste autoriteiten in de Nederlandse Antillen ingediend. Het komt echter ook nog steeds voor dat deze verzoeken bij binnenkomst bij de unit Nationaliteit en Naturalisatie al jaren geleden in de Nederlandse Antillen zijn ingediend. Het is mij niet bekend wat er in die gevallen de reden van is, dat de verzoeken om naturalisatie zolang in de Nederlandse Antillen zijn blijven liggen. Als de stukken compleet en actueel zijn en in orde worden bevonden, hetgeen voor ongeveer dertig procent van de zaken geldt, kan binnen drie maanden op het verzoek worden beslist. Dit geldt dan met name als betrokkene aan de voorwaarden voor naturalisatie voldoet. Zaken waaruit al op voorhand blijkt dat niet aan de voorwaarden wordt voldaan, hebben over het algemeen een wat lagere prioriteit.

Uitgangspunt is dat zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de beoordeling zoals die voor Nederlandse verzoeken om naturalisatie plaatsvindt. Er wordt dan ook veel over en weer gecorrespondeerd en gerappelleerd, waarbij met respect voor het eigen karakter van de eilanden en begrip voor de problemen voortvloeiend uit de geografische afstand toch ook indien nodig enige soepelheid wordt betracht.

Ad vraag 4 - (Zijn de betrokken instanties in de Nederlandse Antillen geïnstrueerd over de wijze waarop zij naturalisatieaanvragen dienen te behandelen? Graag ontvang ik kopieën van de desbetreffende instructie.)

De Nederlandse Antillen beschikken over de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: RWN; zie Achtergrond onder 2.; N.o.) toegespitst op gebruik in de Nederlandse Antillen en Aruba. Een exemplaar hiervan treft u bijgaand aan (zie Achtergrond onder 3.). Hierin is het beleid terzake van de RWN uiteengezet.

Voorts ontvangt de Gevolmachtigde Minister van de Nederlandse Antillen in Den Haag alle circulaires die totstandkomen in verband met de uitvoering van de RWN, zoals de circulaire besluit naturalisatiegelden, de circulaires in verband met de herinvoering van de afstandsverplichting etc. Ik ga er hierbij vanuit dat de Gevolmachtigde Minister zorgdraagt voor bekendmaking van deze stukken aan de met naturalisatie belaste instanties in de Nederlandse Antillen […).

Ten slotte wordt het Centraal Bureau Juridische en Algemene Zaken (CBJAZ) te Curaçao ressorterend onder het Ministerie van Justitie van de Nederlandse Antillen, dat een spilfunctie vervult in de naturalisatieprocedure op de Nederlandse Antillen, over met name de uitvoering geïnstrueerd door de unit Nationaliteit en Naturalisatie zowel over algemene uitvoeringsaspecten als over individuele zaken. Een tweetal voorbeelden van de eerstgenoemde soort instructies treft u bijgaand aan (zie Achtergrond onder 5.2. en 6.).

Ad vraag 5 - (Vindt er op enigerlei wijze overleg plaats tussen Nederland en de Nederlandse Antillen over de behandeling van naturalisatieaanvragen?)

Jaarlijks vindt er overleg plaats tussen Nederland, de Nederlandse Antillen en Aruba terzake van de toepassing van de RWN. Daarnaast vindt er naar aanleiding van de behandeling van individuele zaken veelvuldig telefonisch overleg plaats tussen Nederlandse en Nederlands Antilliaanse behandelend ambtenaren. In het kader van dat overleg zijn inmiddels de werkprocessen op drie eilanden deel uitmakende van de Nederlandse Antillen beschreven en zijn aanbevelingen gedaan ten behoeve van kwaliteitsverbetering en snellere doorlooptijd.

Ad vraag 6 - (Welke stukken dienen ten behoeve van een naturalisatieaanvraag te worden overgelegd? Op welk moment in de procedure dienen welke stukken te worden overgelegd?)

Bij de indiening van het verzoek dient de verzoeker een geldig identiteitsbewijs te overleggen, een bewijs van inschrijving in het bevolkingsregister, een geldige verblijfstitel, een (al dan niet gelegaliseerde en geverifieerde) geboorteakte van verzoeker en eventueel mee te naturaliseren kinderen, indien nodig een (al dan niet gelegaliseerde en geverifieerde) huwelijksakte.

De autoriteiten voegen daar in de loop van de procedure het advies terzake van de inburgering bij alsmede een verklaring omtrent het gedrag van verzoeker.

Ad vraag 7 - (Klopt het dat de beperkte geldigheidsduur van bepaalde documenten, gecombineerd met de behandelingsduur van naturalisatieaanvragen, problemen kan opleveren? Zo ja, hoe wordt daarmee omgegaan?)

Vergunningen tot verblijf hebben in de regel een geldigheidsduur van een jaar. Het komt dan ook regelmatig voor dat de geldigheidsduur van een vergunning tot verblijf reeds is verlopen bij ontvangst door de unit Nationaliteit en Naturalisatie. Er dient echter ten tijde van de beslissing op het verzoek geen twijfel over te bestaan dat het de verzoeker is toegestaan voor onbepaalde tijd in de Nederlandse Antillen te verblijven (artikel 8 lid 1 onder b RWN).

Ingeval van een bij ontvangst reeds verlopen verblijfstitel, wordt dan ook om de actuele verblijfsstatus gevraagd. Het is mij bekend dat verzoeken om verlening c.q. verlenging van verblijfstitels lang kunnen duren. Ik heb echter geen bevoegdheid op het terrein van het Nederlands Antilliaanse vreemdelingenrecht. Het is derhalve aan verzoeker om ingeval zijn verblijfstitel verlopen c.q. ongeldig is, bij de voor het vreemdelingenbeleid verantwoordelijke instantie aan te dringen op een snelle beslissing.

Vergunningen tot verblijf die bij ontvangst nog minimaal een maand geldig zijn worden in beginsel geaccepteerd, ook al zijn deze niet meer geldig ten tijde van het nemen van de beslissing.

Het bewijsstuk dat verzoeker geen gevaar vormt voor de openbare orde (artikel 9 lid 1 onder a RWN), de zgn. verklaringen omtrent het gedrag, mag niet ouder dan zes maanden zijn. Wanneer een dergelijk bewijsstuk niet meer actueel is, wordt op het verzoek van de behandelend ambtenaar van de unit Nationaliteit en Naturalisatie om een actueel exemplaar in de regel binnen redelijke tijd gereageerd.

Ad vraag 8 - (In artikel 9, derde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap is bepaald dat op het verzoek tot naturalisatie binnen één jaar na indiening wordt beslist. De beslissing kan ten hoogste tweemaal zes maanden worden aangehouden. Wordt de aanvrager van de aanhouding in kennis gesteld? Zo ja, hoe gebeurt dit? Zo nee, waarom niet?)

De verzoeker wordt slechts van een aanhouding van de beslissing in kennis gesteld als er sprake is van een gebrekkige inburgering of een strafzaak waarin nog niet is beslist. Dit is een formele beslissing waartegen bezwaar mogelijk is.

Zoals hiervoor reeds opgemerkt, is een verzoek vaak al minstens een jaar oud als het bij de IND binnenkomt. Kort na ontvangst van het verzoek wordt beoordeeld of de stukken compleet c.q. nog actueel zijn. De ontvangst van het verzoek wordt bevestigd door middel van een brief aan de Gevolmachtigde Minister van de Nederlandse Antillen. Voldoet verzoeker aan de voorwaarden en zijn de stukken compleet, dan wordt verzoeker direct op een Koninklijk besluit gezet.

Indien de stukken niet compleet c.q. actueel zijn dan werd tot voor kort het CBJAZ te Curaçao aangeschreven. Vanwege de beperkte verwerkingscapaciteit bij de unit Nationaliteit en Naturalisatie in verhouding tot het grote aantal zaken waarin dit gold, kon de verzending van deze brieven wel eens drie tot zes maanden op zich laten wachten.

Sinds 1 november 1999 is hier verandering in gekomen. Sindsdien wordt bij de ontvangstbevestiging indien nodig een formulier gevoegd, waarop staat aangegeven welke stukken ontbreken. Indien na drie maanden geen reactie is ontvangen, wordt bij het CBJAZ gerappelleerd. In september 1998 is ingevoerd dat verzoeker rechtstreeks wordt aangeschreven dat er gerappelleerd is en wordt hij ervan op de hoogte gebracht welke stukken ontbreken. Van ieder volgend rappel, dat indien nodig iedere drie maanden uitgaat, wordt verzoeker op de hoogte gebracht. Deze rechtstreekse benadering van verzoekers heeft tot een aanzienlijke versnelling van de afdoening geleid.

Ad vraag 9 - (Kan de aanvrager ergens terecht indien hij van mening is dat zijn naturalisatieaanvraag door de betrokken instanties in de Nederlandse Antillen niet goed wordt behandeld? Met andere woorden: is er in zo'n geval een klachtmogelijkheid. Zo nee, vindt u dat die mogelijkheid er wel zou moeten zijn? Vindt daarover overleg plaats met de betrokken Antilliaanse instanties?)

Voor verzoekers om naturalisatie op de Nederlandse Antillen bestaat er geen officiële klachteninstantie. Ik zou er een voorstander van zijn als er een klachtenmogelijkheid, vergelijkbaar met die in Nederland, zou komen…”

2. Bij brief van 13 juni 2000 deelde de Staatssecretaris van Justitie de Nationale ombudsman, in reactie op een soortgelijke klacht en voor zover van belang voor de behandeling van de onderhavige klacht, onder meer het volgende mee:

"Vanzelfsprekend acht ik mij verantwoordelijk voor de gang van zaken rond de afhandeling van verzoeken om naturalisatie ingediend in de Nederlandse Antillen en dus ook in St. Maarten, ook voorzover de procedure zich op St. Maarten afspeelt.

In bovengenoemde brief aan u van 15 maart 2000 (zie hiervóór onder 1.; N.o.) erken ik onder meer dat er problemen bestaan rond de afhandeling van verzoeken om naturalisatie ingediend in de Nederlandse Antillen en dat in de loop der jaren langzamerhand getracht is hierin verbetering aan te brengen, maar dat dat proces nog niet is afgerond.

Gedurende het afgelopen jaar is een aantal ingrijpende maatregelen getroffen om de procedure te verkorten, met name voor dat deel van de procedure dat na de binnenkomst van de verzoeken bij de IND plaatsvindt.

Op de gang van zaken in de Nederlandse Antillen tussen de indiening van het verzoek en de doorgeleiding hiervan naar de IND, waar ook naar mijn ongenoegen gelet op het bepaalde in artikel 9 lid 3 RWN soms jaren tussen liggen, heb ik echter vooralsnog weinig greep. Om een begin te maken ook hierin verbetering aan te brengen, heeft in april jongstleden een werkbezoek plaatsgevonden van uitvoerende ambtenaren van de IND aan de Nederlandse Antillen en Aruba, waarbij enerzijds een op de praktijk gerichte naturalisatiecursus werd gegeven en anderzijds alle bij de procedure betrokken instanties op alle eilanden (exclusief Saba en St. Eustachius) zijn bezocht.

(…)

In december 1999 heeft overleg plaatsgevonden tussen de directeur van het Kabinet van de Gevolmachtigde Minister van de Nederlandse Antillen te Den Haag en de directeur van de regionale directie Zuid-West van de IND over een terugdringen van de rol van dit Kabinet terzake van naturalisatieprocedures.

Nadat hierover overeenstemming is bereikt, wordt vanaf februari 2000 dit Kabinet niet meer betrokken in individuele naturalisatiezaken. Naar verwachting zal dit een tijdswinst opleveren.

Sinds 1 november 1999 wordt bij het opvoeren in het geautomatiseerde systeem van verzoeken om naturalisatie, binnengekomen bij de IND na deze datum, direct beoordeeld welke stukken die nodig zijn om een beslissing te kunnen nemen op het verzoek nog ontbreken. Dit wordt aangegeven op een zogenaamde "dossiernotitie", welke wordt meegestuurd met de ontvangstbevestiging aan (thans) de sector Juridische Zaken en Rechtspleging van het Departement van Justitie (als gevolg van een reorganisatie binnen het CBJAZ is de naturalisatietaak van dit bureau in februari 2000 overgegaan naar genoemde sector van het Departement van Justitie).

Het is niet ongebruikelijk dat er een voorraad is van eerder binnengekomen verzoeken die vervolgens ook eerder behandeld worden. (…) Er wordt echter alles aan gedaan om het opvoeren van nieuw binnengekomen verzoeken hoge prioriteit te geven, waarbij dus vanaf 1 november 1999 al direct bij het opvoeren geconstateerd wordt dat stuken ontbreken. Voor zaken binnengekomen na 1 november 1999 treedt er dus geen vertraging meer op tussen het opvoeren van de procedure en het opvragen van stukken. Echter vertraging door incidentele vermindering van de behandelingscapaciteit is niet altijd te voorkomen.

(…)

Aangezien ongeveer 70% van de zaken die bij de IND binnenkomst incompleet is, veroorzaakte deze zeer omvangrijke voorraad een enorme werklast en een verstopping van het systeem, hetgeen heeft geleid tot de veranderde werkwijze zoals onder (zie hierboven; N.o.) geschetst.

(…)

In dit verband wil ik nogmaals opmerken dat ik mij ten volle bewust ben van de problemen rond de afhandeling van verzoeken om naturalisatie ingediend in de Nederlandse Antillen. Zoals ik hiervoor heb aangegeven ben ik ook doende de nodige verbeteringen aan te brengen. Mijn streven is er hierbij met name op gericht om te komen tot een afhandeling binnen de uiterste termijn van twee jaar."

D. Reactie verzoeker

Bij brief van 3 april 2000 liet verzoeker in reactie op de brief van de Staatssecretaris van 15 maart 2000 het volgende weten:

"Algemeen.

Het antwoord is een indrukwekkend pakket papier. Mooi geschreven met vooral veel regels en richtlijnen erbij, goed voor een flinke dosis bureaucratie. De werkelijkheid is echter volstrekt anders dan wat er uit dit pakket papier lijkt te blijken. Ten eerste betreft mijn klacht niet de lange behandelingsduur van een aantal door mij in de Ned. Antillen ingediende verzoeken, zoals de Staatssecretaris schrijft. Mijn klacht betreft de te trage en onbehoorlijke behandeling van de verzoeken vanuit de Ned. Antillen in het algemeen. De 50 aanvragen waar ik de bijzondere aandacht voor heb gevraagd dienden slechts als voorbeeld met het beleefd verzoek aan de IND die 50 in samenwerking met mij met prioriteit af te willen handelen. Mijn klacht komt voort uit 13 jaar zeer slechte ervaringen inzake naturalisatie-aanvragen met de Antilliaanse Vreemdelingendienst, die uiteindelijk gedirigeerd wordt door de (thans) IND, waarbij de trage afhandeling van de laatste 50 aanvragen slechts de druppel waren die de emmer deden overlopen.

De staatssecretaris zet in zijn 5 pagina's tellende brief een strekking op papier, die volgens mij hierop neerkomt: 'Ja, naturalisatie-verzoeken vanuit de Ned. Antillen verlopen niet helemaal zo fraai, maar a) wij doen ons best om dat te verbeteren (maar dat kost vooral veel tijd) en b) wij kunnen de Ned. Antillen geen opdrachten geven (het grootste probleem ligt dus op de Antillen en daar kunnen wij niets aan doen)'. Dit laatste wordt dan genoemd 'respect voor het eigen karakter van de Ned. Antillen'.

De strekking van mijn klacht is echter dit: 'De eindverantwoordelijke inzake naturalisatie-verzoeken is de Nederlandse Minister van Justitie (de Antilliaanse Minister adviseert slechts, zie o. a. art. 7 RWN; zie Achtergrond onder 2.; N.o.). Als de behandeling van naturalisatie-verzoeken waar dan ook, in Nederland of de Ned. Antillen, te traag verloopt of onbehoorlijk is, dan is de Nederlandse Minister van Justitie verplicht ervoor te zorgen dat daar verandering in komt, des dat de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht worden genomen, zowel in Nederland als in de Ned. Antillen'.

De aanvragers hebben niets aan het dikke pakket papier van de staatssecretaris. Zij wensen slechts dat hun aanvragen binnen de wettelijke termijn afgehandeld worden, zonder ergens geld onder tafel te hoeven schuiven, zonder vriendjes te hoeven maken onder de ambtenaren die de aanvragen behandelen en zonder twintig keer te hoeven navragen en jagen. Met name dit laatste (jagen, jagen jagen) heb ik als advocaat 13 jaar lang meegemaakt. Daarzonder lukte het gewoon niet om vele aanvragen afgehandeld te krijgen en bleven vele aanvragen gewoon zonder reden ergens liggen.

(…)

Ex art. 43 lid 2 van het Statuut voor het Koninkrijk (zie Achtergrond onder ..;N.o.) is die waarborgplicht een Koninkrijksaangelegenheid, die de Nederlandse Minister van Justitie niet uit de weg mag gaan. Dit temeer daar ook het Nederlanderschap ex art. 3 Statuut (zie Achtergrond onder ..;N.o.) een Koninkrijksaangelegenheid is, terwijl in de Rijkswet op het Nederlanderschap de Nederlandse Minister van Justitie met de uitvoering van deze rijkswet belast is.

Waar voornoemd klaagschrift over klaagt is weer slechts één voorbeeld van de werkelijkheid die zo voortreffelijk in het schrijven van de staatssecretaris wordt verbloemd.

Specifiek commentaar op het antwoord van de staatssecretaris.

Ik vestig de aandacht op de volgende punten in de antwoordbrief van de staatssecretaris:

1. (…) De mening van de staatssecretaris wordt dezerzijds volkomen gedeeld, namelijk dat dezelfde behandelingsmaatstaven moeten worden toegepast in de Ned. Antillen als in Nederland. De Ned. Antillen bestaat immers niet uit 5 apen-eilanden waar apen-maatstaven voor moeten gelden. Daarom heb ik moeite met de tussenzin van de staatssecretaris inzake de 'problemen inherent aan de geografische afstand en culturele verschillen', omdat niet duidelijk is wat daarmee wordt bedoeld. Voor moderne telecommunicatie bestaat er geen geografische afstand. Waarom kan de heer A. (werkzaam bij het (voormalige) CBJAZ; N.o.) de voornoemde 8 dossiers niet naar de IND in Nederland toe faxen, bijvoorbeeld? Of houden de 'culturele verschillen' dat tegen? Ik vestig hier de aandacht op, omdat altijd wanneer de Nederlandse overheid niet ingrijpt in de een of andere misstand in de Ned. Antillen, de 'geografische afstand' of 'culturele verschillen' dat tegenhouden. Dit dreigt hier wederom te gebeuren, maar het is natuurlijk volstrekt geen argument. Natuurlijk zijn er culturele verschillen, maar of men nu Spaans, Papiaments of Nederlands spreekt, iedereen wil graag dat zijn verzoekschrift door de overheid met bekwame spoed en op behoorlijke wijze wordt afgehandeld. Frasen als 'geografische afstand' en 'culturele verschillen' mogen niet gebruikt worden als dekmantel om de misstand niet aan te pakken.

2. (…) De opmerking over 'zwaardere eisen ten aanzien van bewijsstukken' (met name al dan niet het vereiste van legalisatie en verificatie daarvan) verdient nader commentaar. Legalisatie en verificatie van bewijsstukken (waar vereist, meestal geboorteakten of huwelijks-akten) op zich stuit op geen enkel bezwaar zijdens aanvragers. Ons bezwaar is echter dit:

a. Dit vereiste mag niet achteraf (na indiening van het verzoekschrift en na verloop van lange tijd, zonder enige aanmaning) alsnog worden gesteld. Dit laatste is wel gebeurd met vele van de 50 aanvragen die aanleiding zijn voor deze klacht. Het vereiste gold vroeger niet;

volstaan kon vroeger worden met een fotokopie van het paspoort en een niet-geverifieerd geboortebewijs. Er is veel onduidelijkheid geweest over de datum van ingang van de wijziging. In Bijlage 7 van het pakket van de staatssecretaris (…, zie Achtergrond onder 5.2.) staat (op blz 2) dat vanaf november 1999 aan dit vereiste strikt de hand zal worden gehouden. De bedoelde 50 aanvragers hebben echter van mogelijke soepelheid vóór november 1999 helemaal niets gemerkt, ondanks het feit dat hun aanvragen allemaal dateren van 1997 of eerder. Die soepelheid gold dus kennelijk alleen maar voor sommige aanvragers. Dat is willekeurig. Het spreekt voorts vanzelf dat het achteraf stellen van dit vereiste op zich ook leidt tot vertraging.

b. Dit vereiste mag niet leiden tot dusdanig hoge kosten dat betrokkenen daaraan uit geldgebrek niet of slechts met grote moeite kunnen voldoen. Voor een Dominikaanse aanvrager met 3 kinderen, bijvoorbeeld, kost de verificatie van 5 geboorteakten door het Nederlandse consulaat in Sto. Domingo ongeveer US$ 1.000,- (het exacte bedrag ken ik niet, maar het ligt in deze orde van grootte). Dit komt voor de gemiddelde Dominicaanse aanvrager neer op ongeveer één heel (Antilliaans) maandinkomen (of meer). De kosten die de Nederlandse overheid dus (immers het Nederlandse consulaat) voor verificatie in rekening brengt zijn dan ook disproportioneel hoog.

c. Dit vereiste mag geen vertraging veroorzaken. De verificatie-procedure door het Nederlands consulaat in Sto. Domingo vergt ongeveer twee tot drie maanden tijd. Het veroorzaakt aldus wel veel vertraging. De aanvragers moeten soms eerst een halfjaar sparen om het geld bijeen te krijgen en daarna nog eens drie maanden wachten.

Kortom, op bovenstaande drie manieren wordt vertraging door de overheid (de eindverantwoordelijke IND) in de hand gewerkt, echter op een wijze die erop lijkt dat de vertraging wordt veroorzaakt door de aanvrager zelf (of zijn advocaat).

3 (…)ad vraag l. Het antwoord van de staatssecretaris op uw vraag 1 behelst wezenlijk een bevestiging van hetgeen in de onderhavige klacht wordt gesteld. Volgens de staatssecretaris zijn er verschillende methoden van voorlichting, van registratie, van het voeren van inburgeringsgesprekken, verschillende eisen aan de te overleggen stukken etc. Wat de staatssecretaris schrijft dient te worden vertaald naar de werkelijkheid. Die werkelijkheid is willekeur. De aanvrager die veel biertjes weggeeft aan de ambtenaar van de Antilliaanse Vreemdelingen-dienst (en hem - liefst tegen betaling natuurlijk - laat helpen om de aanvraag klaar te maken) heeft veel minder moeite om door het volstrekt subjectieve inburgeringsgesprek heen te komen (en wordt veel sneller voor dat inburgeringsgesprek uitgenodigd), dan iemand die op andere (legale) wijze een aanvraag indient. Als men vrouw is en er aantrekkelijk uitziet, zijn er ook andere methoden denkbaar om in de gunst van de ambtenaar te komen. In de Ned. Antillen heerst een democratie van gunsten, niet van rechten. Vriendschap zoeken met een politicus, of andere invloedrijke persoon helpt ook goed. Dit zijn 'culturele verschillen' die de staatssecretaris wil respecteren. Ik respecteer ze niet. En mijn cliënten ook niet.

De eisen te stellen aan de te overleggen stukken variëren niet alleen intereilandelijk, zij variëren ook op één eiland. Voor sommige aanvragers is tot november 1999 soepelheid betracht in verband met verificatie van over te leggen stukken, voor anderen (mijn cliënten bijvoorbeeld) was er volstrekt geen soepelheid.

Wat betreft de 'methoden van voorlichting'. Die zijn volgens mij intereilandelijk niet verschillend. Die ontbreken. Ikzelf heb gedurende de 13 jaar tijd dat ik vele aanvragers bijstond en bij elke aanvrage mijn kantooradres bijvoegde met mededeling dat de aanvrager te mijnen kantore domicilie koos, van de IND (of de Antilliaanse Vreemdelingendienst) nimmer circulaires of andere duidelijke instructies ontvangen. De enige die incidenteel (meestal mondeling) enige informatie aan ons kantoor verschafte was de heer C. (hoofd burgerlijke stand Bonaire). Van enige methodiek in deze voorlichting-verstrekking was echter geen enkele sprake.

4 (…)ad vragen 2 en 3. De staatssecretaris geeft toe dat in de Antillen ingediende verzoeken meestal pas na een jaar de IND bereiken, .... of soms na jaren. Hij weet echter niet waarom zij zolang in de Ned. Antillen zijn blijven liggen. De vraag is dan waarom hij dat nooit uitzoekt. Is dat uit respect voor het eigen karakter van de Ned. Antillen?

Ongeveer 30 procent van de aanvragen blijkt dan bij ontvangst door de IND in orde te zijn. Daaruit volgt dat 70 procent niet in orde is. De vraag is hoe dat kan? Zijn er soms stukken zoek geraakt? Dat zou eens moeten worden uitgezocht. Mijn ervaring is dat regelmatig stukken zoek raken tijdens het lange traject via CBJAZ en Gev.(olmachtigd; N.o.) Minister.

Zowel het CBJAZ in Curaçao, als het kabinet van de Gev. Minister stuurt de dossiers pas door wanneer ze (volgens hen) in orde zijn. Hoe is het dan mogelijk, dat bij aankomst van de dossiers bij de IND slechts 30% van de aanvragen in orde blijkt te zijn? Kennelijk levert het dubbele vooronderzoek (bij CBJAZ en Gev. Minister) slechts een voordeel van 30% op na een vertraging van minimaal een jaar. Het zal wel weer het respect voor de culturele verschillen zijn dat veroorzaakt dat de staatssecretaris dit lage percentage altijd maar accepteert.

Het traject loopt inderdaad via CBJAZ en Gev. Minister. Wat de staatssecretaris echter niet aangeeft is dat eilandelijk (op Bonaire, bijvoorbeeld) de dossiers ook worden rondgestuurd. De aanvraag wordt ingediend bij het Bestuurskantoor Bonaire (waar de stukken een eerste controle ondergaan). Het Bestuurskantoor stuurt de aanvraag door naar de Vreemdelingendienst (onzeker is of het niet eerst ook nog naar de burgerlijke stand toe gaat; ik dacht van wel). Na het inburgeringsgesprek gaat de aanvraag, voor zover ik weet, eerst weer terug naar het Bestuurskantoor. Pas daarna wordt de aanvraag naar Curaçao (CBJAZ) toe gestuurd. Niet zelden verloopt een jaar voordat het dossier Bonaire verlaat. Heel vaak raakt het dossier 'zoek' en moeten telefoontjes en dreigbrieven geschreven worden om de aanvraag naar Curaçao toe te krijgen.

Wij als hulpverleners bij de aanvragen weten ook precies met naam en toenaam de personen te noemen waar je voor uit moet kijken. Als de heer L. de aanvraag onder zich heeft (destijds werkzaam bij de Vreemdelingendienst), bijvoorbeeld, hou dan je hart maar vast. Deze mensen zijn onaantastbaar, (…). Uit respect voor de culturele verschillen grijpt de eindverantwoordelijke Nederlandse Minister van Justitie toch niet in.

Ook op Curaçao wordt het dossier rondgestuurd. Voor zover ik weet, gaat het dossier o. a. naar de Advocaat-Generaal voor advies. In ieder geval is verscheidene keren tijdens mijn zoektochten een dossier daar terug gevonden. Ook moet de Antilliaanse Minister van Justitie nog adviseren. Het dossier zal dus ook in Fort Amsterdam nog wel rondgaan. Elke rondzending is een potentieel vertraagpunt c.q. verdwijnpunt.

5 (…)ad vraag 7. Tot medio 1998 (of dit daarna veranderd is weet ik niet) werden verblijfsvergunningen op Bonaire voor slechts 6 maanden tijd verstrekt. De expliciete bedoeling voor deze korte termijn is 'flexibiliteit', hetgeen betekent dat de vreemdeling aldus twee keer per jaar op de 'schopstoel' wordt geplaatst. Tijdens de jaren van economische 'boom' (van 1990 tot 1995) was er echter een groot tekort aan arbeidskrachten op Bonaire. Toen werden de verblijfsvergunningen dan ook voor langere tijd verstrekt (een jaar of zelfs langer). Afgifte van een vergunning vergde tot 1998 doorgaans twee tot drie maanden tijd. Het spreekt voor zich dat met de trage afhandeltijd van de aanvragen (zie hiervoren, minimaal één jaar tijd om de IND te bereiken), het bijna onmogelijk is om te volstaan met het overleggen van één kopie van de verblijfsvergunning. In de praktijk worden er dan ook minstens twee of drie, .... of meer overgelegd. Elke overlegging veroorzaakt natuurlijk weer vertraging. Hoe een en ander wat betreft verblijfsvergunningen precies op de andere eilanden verloopt, weet ik niet. Wel weet ik dat ook Curaçaosche advocaten al jarenlang steen en been klagen over de afhandeling van naturalisatie-verzoeken.

Ten onrechte verwijst de staatssecretaris in dit verband overigens naar art. 8, lid 2 sub b RWN (zie Achtergrond.onder 2.). In dat artikellid staat dat voorwaarde voor naturalisatie is, dat er geen bezwaar tegen verblijf voor onbepaalde tijd mag bestaan tegen de aanvrager. Dat blijkt echter helemaal niet, zoals de staatssecretaris suggereert, uit een tijdelijke verblijfsvergunning (deze hebben bijna altijd een tijdelijke geldigheidsduur, t.w. 6 maanden of - vroeger - een jaar). Dat er geen bezwaar is tegen verblijf voor onbepaalde tijd blijkt in beginsel alleen maar uit een bewijs van goed gedrag. Als de aanvrager een schoon strafblad heeft, is er geen bezwaar. Méér staat er niet in bedoeld artikellid. In art. 8, lid 2, sub c RWN (zie Achtergrond onder 2.) staat voorts dat men naturalisatie mag aanvragen na verloop van 5 (c.q. 3) jaar woonplaats c.q. werkelijk verblijf in de Ned. Antillen. Ook dat blijkt helemaal niet uit de tijdelijke verblijfsvergunning, doch uit de 'verklaring van woonplaats' die de burgerlijke stand afgeeft en waarin staat aangegeven wanneer een aanvrager de Ned. Antillen is binnengekomen en hoe lang hij er onafgebroken heeft gewoond (c.q. verbleven). Het is dan ook volstrekt onjuist dat de IND voor het toekennen van naturalisatie de overlegging van een recente (geldige) verblijfsvergunning eist. In de praktijk gebeurt dat echter wel (zoals ook blijkt uit de brief van de staatssecretaris). Daartegen heb ik vaak - vergeefs - geprotesteerd. Mijn protest heeft echter nimmer tot een rechtszaak hierover geleid, omdat het praktischer is een (nieuwe) kopie in te leveren, dan over deze rechtsvraag een procedure aan te spannen. Dat laatste neemt niet weg, dat de IND het wettelijk recht helemaal niet heeft om deze eis te stellen en daarmee veel vertraging te veroorzaken.

Opvallend is hier weer de opstelling van de staatssecretaris ten aanzien van de trage afgifte in de Ned. Antillen van verlengingen van verblijfsvergunningen. 'Dat is mijn taak en bevoegdheid niet', zegt hij. De IND (wel zijn ressort, taak en bevoegdheid) vereist (ten onrechte, zie hiervoren) een geldige verblijfsvergunning op moment van toekenning van de naturalisatie, maar als die in de Antillen te traag wordt verstrekt, dan trekt de staatssecretaris daar zijn handen van af. Dit heeft natuurlijk weer te maken met het respect voor het eigen karakter van de Ned. Antillen.

Ook aan art. 9 lid 1 onder a RWN geeft de staatssecretaris een volstrekt onjuiste uitleg. In dit artikellid staat dat een verzoek niettemin wordt afgewezen, als blijkt dat de verzoeker op grond van zijn gedrag een gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden, de volksgezondheid of de veiligheid van het Koninkrijk. Dit betekent dat ondanks het afwezig zijn van justitiële bezwaren (zoals blijkt uit het overgelegde bewijs van goed gedrag), niettemin het verzoek kan worden afgewezen als het gedrag van de aanvrager aanleiding is om te vrezen voor de openbare orde (bijvoorbeeld notoir liederlijk gedrag of drugsgebruik, dat desondanks geen strafrechtelijke veroordeling heeft opgeleverd), voor de goede zeden (bijvoorbeeld sexuele problematiek), volksgezondheid (bijvoorbeeld AIDS), of veiligheid van het Koninkrijk (bijvoorbeeld gebleken communistisch-revolutionaire gezindheid). Het zal u duidelijk zijn dat een bewijs van goed gedrag niets te maken heeft met de volksgezondheid of de veiligheid van het Koninkrijk, uit welk gegeven alleen al blijkt dat de staatssecretaris dit artikellid onjuist interpreteert.

6 (…)

De ontvangstbevestiging wordt tegenwoordig, aldus de staatssecretaris, verzonden aan de Gevolmachtigd Minister, vergezeld van een formulier waarop staat aangegeven wat er aan het verzoek mankeert. Bij geen antwoord wordt na 3 maanden pas gerappelleerd bij het CBJAZ. Dit alles geschiedt vermoedelijk grotendeels computermatig. Daarom gebeurt het dan ook rustig dat op grote schaal 3 of meerdere keren wordt gerappelleerd, zonder dat de IND uitzoekt of zich afvraagt waarom er toch maar niet geantwoord wordt. Inmiddels verstrijken de maanden, als het geen jaren zijn. Als er geen reden te kwader trouw is waarom niet wordt geantwoord, dan is het heel best mogelijk dat de verzoeker inmiddels verhuisd is. Vreemdelingen in de Antillen wonen vaak kortstondig in verscheidene pensions, althans verhuizen vaak. Zij ontvangen daarom heel vaak de rappelbrieven van het CBJAZ helemaal niet (die dan eerst nog weer via een overheidsinstantie in Bonaire worden geleid, hetgeen op zich ook weer vertragend werkt). Tegen de recentelijk ingevoerde rechtstreekse rappellering aan verzoekers (vanaf ongeveer september 1999, niet 1998, zoals de staatssecretaris ten onrechte schrijft) heb ik geen bezwaren aangevoerd, maar het lost het probleem van de niet-ontvangst van de rappelbrieven vanwege verhuizing niet op. Dit heb ik ambtenaren van de IND ook medegedeeld. In sommige gevallen heeft het echter wellicht tot enige tijdwinst geleid.

7 (…)ad vraag 9. Wij zouden voorstander zijn van een klachtprocedure en een bezwaarschriftprocedure, gevolgd door een of andere bestuursrechtelijke procedure. Indien echter deze procedures uit 'respect voor het eigen karakter van de Ned. Antillen' worden behandeld door uitsluitend de Antilliaanse Vreemdelingendienst (even afgezien van de bestuursrechtelijke procedure), dan verkrijgt de Nederlandse Minister van Justitie de facto geen greep c.q. toezicht op de afhandeling van naturalisatie-verzoeken. De Antilliaanse autoriteiten geven in casu echter slechts uitvoering aan Koninkrijkswetgeving terzake van een Koninkrijksaangelegenheid waarvoor de Nederlandse Ministerraad uiteindelijk verantwoordelijk is. Als de eindverantwoordelijke Minister uit respect voor het eigen karakter van de Ned. Antillen de procedure de facto echter niet zelf kan bepalen en sturen, dan kan hij die eindverantwoordelijkheid ook niet dragen. Wij zouden derhalve voorstander zijn van oprichting van een gemengd Antilliaans-Nederlandse 'Klacht- en bezwaarschiftencommissie inzake naturalisatie', ressorterend onder de eindverantwoordelijke Nederlandse Minister van Justitie met bevoegdheid beslissingen te nemen waar zowel de Antilliaanse als Nederlandse autoriteiten uitvoering aan dienen te geven. Artikel 37 van het Statuut kan de grondslag zijn voor oprichting van een dergelijk 'gemeenschappelijk orgaan'….”

E. nadere informatie met betrekking tot de behandeling van in de nederlandse antillen ingediende naturalisatieverzoeken

1. Op 30 november 2000 vond een informatief gesprek plaats tussen een medewerkster van de Unit Naturalisatie en Nationaliteit van de IND, regionale directie Zuid-West, en medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman. Voorafgaand aan dit gesprek was de IND een aantal vragen voorgelegd.

Van het gesprek van 30 november 2000, waarin de tevoren gestelde vragen aan de orde kwamen, is een verslag opgesteld. Daarin is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:

“1. In april 2000 hebben medewerkers van de IND op de Antillen een cursus gegeven over de naturalisatieprocedure. Wat was de inhoud van de cursus en wie hebben er aan de cursus deelgenomen.

Tevens zijn alle bij de naturalisatieprocedure betrokken instanties bezocht. Welke waren dat. Kunt u aangeven welke invloed de cursus en het bezoek hebben gehad op het verloop van de procedure?

In april 2000 is door een delegatie van de IND een bezoek gebracht aan de Nederlandse Antillen. Hierbij zijn diverse - bij de naturalisatieprocedure betrokken - instanties bezocht en is er een (meerdaagse) cursus gegeven. (…). Bij de cursus, die werd gegeven op Curaçao, Bonaire en St: Maarten, waren deelnemers aanwezig afkomstig van vrijwel alle instanties die bij de naturalisatieprocedure betrokken zijn. Naar St. Maarten waren medewerkers van St: Eustachius en Saba speciaal voor de cursus overgekomen. Dit terwijl de exacte data van cursus feitelijk pas 14 dagen vooraf bekend waren.

De cursus, die op Bonaire is gegeven, daarentegen is niet zo goed uit de verf gekomen. De IND heeft zich daarom daar toegelegd op het voeren van individuele gesprekken met verschillende medewerkers.

De behandeling van een verzoek om naturalisatie begint op de eilanden; als alle nodige gegevens daar zijn verzameld, wordt de zaak doorgestuurd naar het Departement van Justitie op Curaçao, waar de zaak van een advies van de Minister van Justitie van de Antillen wordt voorzien voordat die ter beslissing wordt doorgestuurd naar de IND. Bij het bezoek in april is vastgesteld dat het knelpunt in de behandeling ligt bij het Departement van Justitie op Curaçao. Alle andere eilanden zijn daarvan afhankelijk. Loopt de procedure vast bij het Departement van Justitie op Curaçao, dan heeft dat zijn weerslag op de totale procedure.

Deels kan dit geweten worden aan een gebrekkige onderlinge communicatie en slechte afspraken.

Door de IND is aangegeven dat niet uit het oog moet worden verloren dat veranderingen pas echt kunnen plaatsvinden als de mensen die het betreffen bij de veranderingen betrokken worden en men zelf deze veranderingen ook wil.

Van de cursus is zeker een goede invloed uitgegaan. Sindsdien is het aantal zaken dat incompleet wordt aangeleverd gedaald van 70% naar 30%. In deze zaken kan dus snel beslist worden. Daarnaast is er echter nog wel een nasleep van (hele) oude zaken.

Het bezoek (en ook de cursus) werd ter plaatse zeer op prijs gesteld. Volgens mevrouw M. zou het zinvol zijn om een vervolgbezoek te plannen, eventueel met hardere richtlijnen dan tijdens dit bezoek. Hoewel men de richtlijnen nu al redelijk strak vond. In de kleine gemeenschappen op de Antillen is men gewend zelf toezeggingen te doen. De regels uit Nederland waar men aan gebonden is, worden als onnodig strak ervaren.

2. Hoeveel verzoeken tot naturalisatie worden er jaarlijks ingediend op de Nederlandse Antillen. Hoe hebt u vastgesteld dat 70% van de procedures onvolledig wordt aangeleverd, en over hoeveel zaken gaat het dan.

Gegevens over het aantal aanvragen voor naturalisatie op de Antillen worden nagestuurd. De IND had wel de indruk dat het om flinke aantallen ging (met slag om de arm werd het getal 1500 genoemd). Uit steekproefsgewijs uitgevoerd onderzoek is indertijd gebleken dat 70% van de zaken onvolledig werd aangeleverd.

Tegenwoordig worden er lijsten gebruikt waarop wordt aangekruist wat er bij de aanvraag ontbreekt, de zgn. dossiernotitie. Zowel de aanvrager als bevoegde instanties op de Antillen krijgen deze lijsten. Daardoor kunnen aanvragers zelf invloed uitoefenen op de behandelduur. Dit werkt aanmerkelijk efficiënter. Daarnaast is de controle vanuit Nederland ook strenger.

Als het verzoek om naturalisatie met de benodigde stukken eenmaal via het Antilliaans Departement van Justitie bij de IND is binnengekomen, kunnen aanvragers eventueel nog ontbrekende stukken direct naar de IND in Nederland nasturen. Hoe vervelend dat wellicht ook is voor de autoriteiten op de Antillen. Zij worden hiervan echter wel in kennis gesteld.

(…)

4. In zijn reactie op de klacht zet de Staatssecretaris uiteen dat met het respect voor het eigen karakter van de Nederlandse Antillen wordt getracht de naturalisatieprocedure aldaar efficiënter te laten verlopen. Wat wordt bedoeld met het respect voor het eigen karakter. Welke invloed gaat daarvan uit op het verloop van de procedure.

Bekend mag worden verondersteld dat de situatie op de Antillen niet te vergelijken met de situatie hier. Hier kun je als het ware zaken "keihard" afdwingen. In een kleinschalige samenleving, waar iedereen elkaar kent, ligt dat moeilijker.

De uitvoerende autoriteiten in de Antillen zouden moeite kunnen hebben met het brengen van negatief nieuws en makkelijker de kant van de verzoeker kiezen. Hierdoor zijn de contacten op de Antillen tussen ambtenaren en verzoekers veel minder zakelijk dan in Nederland.

Aan de andere kant wordt op de Antillen in de regel meer opgekeken tegen autoriteiten dan in Nederland, waardoor burgers niet snel zullen klagen. Vandaar ook dat bepaalde zaken bij de IND niet direct bekend zijn.

Bijvoorbeeld: het minimumtarief, dat van toepassing is voor bepaalde inkomensgroepen, wordt niet altijd toegepast als dat mogelijk is.

Tijdens de cursus is erop aangedrongen om een verzoek pas in ontvangst te nemen als het dossier compleet is. Hierdoor kan worden voorkomen dat verzoekers onnodig lang wachten op een beslissing.

Er is toen gezegd dat men dat reeds deed. In de praktijk blijkt dat echter niet zo te zijn. Waarschijnlijk ook omdat de inkomsten uit naturalisatiegelden belangrijk zijn voor de overheid op de Antillen. Op alle terreinen loopt het dus moeizaam.

Overigens is er nu wel een duidelijke verbetering te constateren, bijvoorbeeld doordat de IND nu ook (recente) verzoeken binnen krijgt, ingediend in 1999 of zelfs van 2000.

5. In bijlage 7 bij de brief van 15 maart 2000 wordt gesproken over een mogelijke herschrijving van de handleiding voor de Antillen en Aruba. Wat is de stand van zaken?

6. Ook is in die bijlage (een brief van 20 december 1999 aan het Centraal Bureau voor Juridische en Algemene Zaken op Curaçao) gesproken over een in een dossiernotitie vastgelegde werkwijze. Kunt u daarover nadere informatie verstrekken en eventueel een afschrift overleggen. Verder is sprake van een rapport procesbeschrijvingen naturalisatie Antillen. Graag ontvang ik daarvan een afschrift.

Er is een nieuwe Rijkswet op het Nederlanderschap in de maak. (De Rijkswet van 21 december 2000, Stb. 618, nog niet inwerking getreden; zie Achtergrond onder 2.3.) Naar aanleiding daarvan zal er pas een nieuwe handleiding komen.

Het zou wenselijk zijn als er één handleiding komt voor gebruik in Nederland en op de Antillen. Het dient immers geen doel om twee handleidingen te hebben, zoals nu het geval is, omdat het naturalistiebeleid voor Nederland en de Antillen hetzelfde is. Het mag immers niet zo zijn dat naturaliseren op de Antillen gemakkelijker is dan hier, of andersom.

Ook bij de IND is de situatie aanmerkelijk verbeterd.

Het Kabinet van de Gevolmachtigde Minister te Den Haag is als schakel uit de procedure gehaald en verzoekers worden in toenemende mate rechtstreeks door de IND benaderd. Echter voorkomen dient te worden dat door de rechtstreekse benadering van de IND, de rol van de Minister van Justitie op de Antillen wordt uitgehold.

7. In november 1999 is de werkwijze veranderd in die zin dat ook betrokkene zelf wordt geïnformeerd over de stukken die ontbreken of waarvan een geactualiseerd exemplaar verstrekt dient te worden. De termijn voor het geven van aanvullende informatie is drie maanden. Deze termijn lijkt op het eerste gezicht vrij ruim. Toch is de vraag gerezen of buiten behandelingstelling reëel is als die aanvullende informatie via de overheid ter plaatse moet worden verstrekt, omdat gebleken is dat procedures traag verlopen.

Inmiddels is de zienswijze dat bij het ontbreken van stukken het verzoek niet buitenbehandeling wordt gesteld maar wordt afgewezen. Hier wordt zeer terughoudend mee omgegaan. Er moet vaststaan dat verzoekers ruimschoots in de gelegenheid zijn geweest stukken te overleggen. Het sinds 1 december 1999 van kracht zijnde rappelsysteem is inmiddels, omdat dit zeer arbeidsintensief was en een zware druk legde op het personeel, als volgt aangescherpt:

- Na ontvangst van het dossier stuurt de IND een ontvangstbevestiging. Tegenwoordig ontvangt de verzoeker zelf ook een ontvangstbevestiging. Met daarbij eventueel een aankruislijst waarop staat aangegeven op welke punten de aanvraag onvolledig is.

- Na de ontvangst van de ontvangstbevestiging en de aangekruiste lijst heeft men 4 maanden om de aanvraag te completeren.

- Dan wordt er een rappel gestuurd waarin staat dat men nog maximaal 3 maanden de tijd heeft om te reageren. In deze rappelbrief wordt verzoeker erop gewezen dat bij gebreke van een reactie een afwijzing zal volgen. Daarna is het einde oefening.

- Meestal is de 2 jaar beslistermijn dan al ruimschoots verstreken. In dat geval hakt de IND in Nederland de knoop door.

Naar aanleiding van de opmerking dat het rappel juridische consequenties heeft, wordt door de IND opgemerkt dat dit wellicht een reden zal zijn om in te voeren dat het rappel voortaan aangetekend moet worden verstuurd.

In oude zaken wordt nog wel het oude rappelsysteem gehanteerd:

Het oude rappelsysteem is als volgt:

- Ontvangstbevestiging met drie maanden reactietermijn

- 1e rappel met drie maanden reactietermijn

- 2e rappel met drie maanden reactietermijn

- 3e rappel met drie maanden reactietermijn en waarschuwing over mogelijke afwijzing

Bij oude zaken is de rappeltermijn dus in totaal een jaar. Ook omdat voldoende ruimte moet worden geboden tot herstel van verzuim.

8. Graag verneem ik van u of en zo ja, welke maatregelen, in voorbereiding of mogelijk reeds uitgewerkt zijn om de naturalisatieprocedure op de Nederlandse Antillen te laten verlopen conform het juridische kader dat daarvoor geldt. Tevens verneem ik graag van u of er gedacht is aan monitoring van reeds genomen (en nog te nemen) maatregelen.

Het "andere" cultuurpatroon van de Antillen maakt dat de juridische normen soms moeilijk te hanteren zijn.

Echter omdat de procedure daar in principe niet anders mag zijn dan hier, wordt er wel naar gestreefd uniforme normen te hanteren.

Naast de reeds genoemde maatregelen bestaat er sinds enige jaren een zgn. tripartite commissie bestaande uit ambtenaren van de Nederlandse Antillen, Aruba en Nederland, die op meer uitvoerend niveau aanbevelingen zou kunnen doen om de procedure beter te laten verlopen.

Het feit dat Nederland niet kan ingrijpen is volgens de IND soms erg frustrerend. Temeer daar de naturalisatieprocedure wel moet verlopen volgens de Nederlandse regels.

Met betrekking tot de klacht(en) van de heer mr. B. (verzoeker N.o.):

De heer B. wil liefst dat een aantal oude zaken behandeld worden buiten de Minister van Justitie van de Antillen om. Daar kan niet (meer) aan tegemoet worden gekomen door de IND, omdat daarmee voorbijgegaan wordt aan de in de wet vastgelegde adviserende taak van de Minister van Justitie van de Nederlandse Antillen.

In de betreffende dossiers wordt nog gewacht op advies van de Minister van Justitie. Er was op 30 november 2000 nog geen inzicht in de termijn waarbinnen er een antwoord in deze zaken is te verwachten. De enorme stapels op de bureaus van de Antilliaanse ambtenaren doen vermoeden dat, als stukken uit de betreffende dossiers daar tussen zitten, snelle afwerking niet te verwachten is. De dossiers hier kopiëren en in z'n geheel opsturen is geen alternatief want daar zijn de zaken te omvangrijk voor.

2. Met betrekking tot de werkvoorraad deelde de Staatssecretaris van Justitie bij brief van 27 april 2001 mee dat die op dat moment 620 zaken bedroeg. De oudste zaak dateerde uit 1985. Het merendeel van de aanvragen was ingediend in 1997 (223), 1998 (122) en 1999 (117).

3. Bij brief van 2 mei 2001 verstrekte de Staatssecretaris van Justitie een overzicht van de naturalisatieaanvragen die waren ingediend in de Nederlandse Antillen. De IND had vanaf 1999 tot op dat moment 1858 aanvragen geregistreerd in het geautomatiseerde systeem. Deze aanvragen waren in het merendeel van de zaken twee jaar voor de registratie bij de IND of eerder ingediend.

Achtergrond

1. Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden

§ Algemene bepalingen

artikel 2:

"1. De Koning voert de regering van het Koninkrijk en van elk der landen. Hij is onschendbaar, de ministers zijn verantwoordelijk.

2. De Koning wordt in de Nederlandse Antillen en Aruba vertegenwoordigd door de Gouverneur. De bevoegdheden, verplichtingen en verantwoordelijkheid van de Gouverneur als vertegenwoordiger van de regering van het Koninkrijk worden geregeld bij rijkswet of in de daarvoor in aanmerking komende gevallen bij algemene maatregel van rijksbestuur.

3. De rijkswet regelt hetgeen verband houdt met de benoeming en het ontslag van de Gouverneur. De benoeming en het ontslag geschieden door de Koning als hoofd van het Koninkrijk."

artikel 3:

"1. Onverminderd hetgeen elders in het Statuut is bepaald, zijn aangelegenheden van het Koninkrijk:

a. de handhaving van de onafhankelijkheid en de verdediging van het Koninkrijk;

b. de buitenlandse betrekkingen;

c. het Nederlanderschap;

d. de regeling van de ridderorden, alsmede van de vlag en het wapen van het Koninkrijk;

e. de regeling van de nationaliteit van schepen en het stellen van eisen met betrekking tot de veiligheid en de navigatie van zeeschepen, die de vlag van het Koninkrijk voeren, met uitzondering van zeilschepen;

f. het toezicht op de algemene regelen betreffende de toelating en uitzetting van Nederlanders;

g. het stellen van algemene voorwaarden voor toelating en uitzetting van vreemdelingen;

h. de uitlevering.

2. Andere onderwerpen kunnen in gemeen overleg tot aangelegenheden van het Koninkrijk worden

verklaard.

Artikel 55 is daarbij van overeenkomstige toepassing."

artikel 11:

"1. Voorstellen tot verandering in de Grondwet, houdende bepalingen betreffende aangelegenheden van het Koninkrijk, raken de Nederlandse Antillen en Aruba.

2. Ten aanzien van de defensie wordt aangenomen, dat de defensie van het grondgebied van de Nederlandse Antillen, onderscheidenlijk dat van Aruba, zomede overeenkomsten of afspraken betreffende een gebied, dat tot hun belangensfeer behoort, de Nederlandse Antillen, onderscheidenlijk Aruba raken.

3. Ten aanzien van de buitenlandse betrekkingen wordt aangenomen, dat buitenlandse betrekkingen, wanneer belangen van de Nederlandse Antillen, onderscheidenlijk van Aruba in het bijzonder daarbij betrokken zijn, dan wel wanneer de voorziening daarin gewichtige gevolgen voor deze belangen kan hebben, de Nederlandse Antillen, onderscheidenlijk Aruba raken.

4. De vaststelling van de bijdrage in de kosten, bedoeld in artikel 35, raakt de Nederlandse Antillen, onderscheidenlijk Aruba.

5. Voorstellen tot naturalisatie worden geacht de Nederlandse Antillen en Aruba slechts te raken, indien het personen betreft, die woonachtig zijn in het betrokken land.

6. De regering van de Nederlandse Antillen, onderscheidenlijk van Aruba, kan aangeven, welke aangelegenheden van het Koninkrijk, behalve die, in het eerste tot en met het vierde lid genoemd, haar land raken."

artikel 14

“1. Regelen omtrent aangelegenheden van het Koninkrijk worden - voor zover de betrokken materie geen regeling in de Grondwet vindt en behoudens de internationale regelingen en het bepaalde in het derde lid - bij rijkswet of in de daarvoor in aanmerking komende gevallen bij algemene maatregel van rijksbestuur vastgesteld.

De rijkswet of de algemene maatregel van rijksbestuur kan het stellen van nadere regelen opdragen of overlaten aan de andere organen. Het opdragen of het overlaten aan de landen geschiedt aan de wetgever of de regering der landen.

2. Indien de regeling niet aan de rijkswet is voorbehouden, kan zij geschieden bij algemene maatregel van rijksbestuur.

3. Regelen omtrent aangelegenheden van het Koninkrijk, welke noch in de Nederlandse Antillen, noch in Aruba gelden, worden bij de wet of algemene maatregel van bestuur vastgesteld.

4. Naturalisatie van personen, die woonachtig zijn in de Nederlandse Antillen of Aruba, geschiedt bij of krachtens de rijkswet.”

artikel 43:

“1. Elk der landen draagt zorg voor de verwezenlijking van de fundamentele menselijke rechten en vrijheden, de rechtszekerheid en de deugdelijkheid van het bestuur.

2. Het waarborgen van deze rechten, vrijheden, rechtszekerheid en deugdelijkheid van bestuur is aangelegenheid van het Koninkrijk.”

2 Rijkswet op het Nederlanderschap (wet van 19 december 1984, in werking getreden op 1 januari 1985)

1. Hoofdstuk 4.

artikel 7:

"1. Met inachtneming van de bepalingen van dit Hoofdstuk verlenen Wij op voordracht van Onze Minister het Nederlanderschap aan vreemdelingen die daarom verzoeken.

2. Ten aanzien van hen die woonachtig zijn in de Nederlandse Antillen, onderscheidenlijk Aruba, adviseert Onze Minister van Justitie van de Nederlandse Antillen, onderscheidenlijk Onze Minister van Justitie van Aruba, omtrent het verzoek."

artikel 8:

"1. Voor verlening van het Nederlanderschap overeenkomstig artikel 7 komen slechts in aanmerking verzoekers:

a. die meerderjarig zijn;

b. tegen wier verblijf voor onbepaalde tijd in Nederland, onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen of Aruba, geen bedenkingen bestaan;

c. die tenminste vijfjaren onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek in Nederland, onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen of Aruba, woonplaats of werkelijk verblijf hebben gehad; en d. die in de Nederlandse, onderscheidenlijk Nederlands-Antilliaanse of Arubaanse, samenleving als ingeburgerd kunnen worden beschouwd op grond van het feit dat zij beschikken over een redelijke kennis van de Nederlandse taal, dan wel - indien zij in de Nederlandse Antillen of Aruba wonen - de taal die op het eiland van inwoning naast het Nederlands gangbaar is, en zij zich ook overigens in de Nederlandse, onderscheidenlijk Nederlands-Antilliaanse of Arubaanse, samenleving hebben doen opnemen.

2. Het in het eerste lid, onder c bepaalde geldt niet met betrekking tot een verzoeker die hetzij te eniger tijd het Nederlanderschap of de staat van Nederlands onderdaan-niet-Nederlander heeft bezeten, hetzij sedert tenminste drie jaren de echtgenoot is van een Nederlander, hetzij tijdens zijn meerderjarigheid door erkenning of wettiging het kind is geworden van een Nederlander, dan wel in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba is geadopteerd door ouders van wie in elk geval één het Nederlanderschap bezit.

3. De in het eerste lid, onder c, genoemde termijn wordt op twee jaren gesteld voor degenen die in totaal ten minste tien jaren in Nederland, onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen of Aruba, hebben gewoond.

4. De in het eerste lid, onder c, genoemde termijn wordt op drie jaren gesteld voor ongehuwden die ten minste driejaren met een ongehuwde Nederlander in een duurzame relatie anders dan het huwelijk samenleven."

artikel 9:

"1. Een verzoek van een vreemdeling die voldoet aan de bepalingen van de beide voorgaande artikelen wordt niettemin afgewezen, indien

a. op grond van het gedrag van de verzoeker ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de

openbare orde, de goede zeden, de volksgezondheid, of de veiligheid van het Koninkrijk; of

b. de verzoeker die een andere nationaliteit bezit, niet het mogelijke heeft gedaan om die nationaliteit te verliezen, dan wel niet bereid is het mogelijke te zullen doen om, na de totstandkoming van de naturalisatie, die nationaliteit te verliezen, tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden verlangd;

c. de verzoeker, op wie één van de uitzonderingen van artikel 8, tweede lid, van toepassing is, woont in het land waarvan hij onderdaan is.

2. Indien de verzoeker het Nederlanderschap heeft verloren ingevolge artikel 16, eerste lid, kan het verzoek op de in het voorgaande lid onder a omschreven grond alleen worden afgewezen, indien hij binnen een periode van 10 jaren voorafgaande aan het verzoek veroordeeld is wegens een strafbaar feit tegen de veiligheid van het Koninkrijk of is veroordeeld tot een gevangenisstraf van tenminste 5 jaren wegens een ander strafbaar feit.

3. Op het verzoek wordt binnen één jaar na indiening van het verzoek beslist. De beslissing kan ten hoogste tweemaal zes maanden worden aangehouden.

4. Beslissingen tot afwijzing of aanhouding van verzoeken tot verkrijging van het Nederlanderschap kunnen door Onze Minister worden genomen."

2. De beslissingen die zijn genomen op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap daaruit voortvloeiende regelingen staan onder jurisdictie van de Nederlandse rechtspraak. Voor zover niet anders bepaald zijn de bepalingen met betrekking tot bezwaar en beroep van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

3. Bij Rijkswet van 21 december 2000, Stb. 618 is de Rijkswet op het Nederlanderschap met betrekking tot de verkrijging, de verlening en het verlies van het Nederlanderschap gewijzigd. De inwerkingtreding van deze gewijzigde Rijkswet is voorzien begin 2003. Nog niet alle algemene maatregelen van rijksbestuur die voortvloeien uit de Rijkswet zijn vastgesteld, evenmin als de circulaires waarin nadere uitvoeringsrichtlijnen worden gegeven.

3. Naturalisatieprocedure van in de Nederlandse Antillen ingediende verzoeken

3.1. Er is een Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap, toegespitst op gebruik in de Nederlandse Antillen en Aruba. Deze handleiding, die uitvoeringsrichtlijnen geeft voor de naturalisatieprocedure, is echter niet formeel vastgesteld.

3.2. De in de Nederlandse Antillen gevoerde procedure is verschillend per eiland(engroep). In de bijlage bij de brief van de Staatssecretaris van Justitie van 15 maart 2000 is de procedure als volgt beschreven:

"Procedure op de Nederlandse Antillen

- Indiening verzoek met overlegging stukken die van belang zijn voor de te nemen beslissing;

op Curaçao bij het Centraal Bureau voor Juridische en Algemene Zaken (CBJAZ)

op Bonaire bij het kantoor van de Gezaghebber

op St. Maarten bij het plaatselijk hoofd politie (PHP)

- Wanneer de stukken compleet worden bevonden, vindt het inburgeringsgesprek plaats;

op Curacao door Bureau bijzondere verordeningen van de politie

op Bonaire door de Vreemdelingenpolitie

op St. Maarten door Bureau bijzondere verordeningen van de politie

- Indien de inburgering onvoldoende is wordt een herkansing geboden

op Curaçao na drie maanden

op Bonaire na twee maanden; maximaal drie herkansingen

op St. Maarten na een week, maar zou echter bijna nooit voorkomen

- Het inburgeringadvies wordt opgemaakt en naar CBJAZ te Curaçao verzonden.

Vanaf dit punt in de procedure vervult het CBJAZ te Curaçao een centrale rol in de procedure

- De stukken worden door CBJAZ gecontroleerd op actualiteit; indien de stukken niet meer actueel zijn

wordt contact opgenomen

met verzoeker op Curaçao

met bureau bevolking op Bonaire

met PHP op St. Maarten

- Indien de stukken compleet zijn, wordt informatie uit het justitiële documentatie register opgevraagd via het Parket van de Procureur-Generaal

- Na ontvangst bericht van het Parket wordt de staat van inlichtingen ingevuld en voorzien van een advies

- Stukken worden met aanbiedingsbrief ter ondertekening aangeboden aan de Minister van Justitie van de Nederlandse Antillen, die ex artikel 7 lid 2 RWN advies uitbrengt aan de Minister van Justitie van het Koninkrijk.

- Na retourontvangst ondertekende aanbiedingsbrief stuurt CBJAZ stukken door naar het Kabinet van de Gevolmachtigde Minister van de Nederlandse Antillen in Den Haag (het Antillenhuis).

- Het Antillenhuis stuurt de stukken door naar de IND, unit Nationaliteit en Naturalisatie van de regionale directie Zuid-West.

Procedure bij de IND

- De IND voert de procedure op in het geautomatiseerde systeem. Er wordt een ontvangstbevestiging gemaakt.

- De IND controleert de stukken op volledigheid en actualiteit.

- Indien de stukken compleet/actueel zijn en betrokkene aan de voorwaarden voldoet, wordt betrokkene op concept Koninklijk besluit gezet.

- Na ondertekening van het KB door Hare Majesteit de Koningin worden in het geautomatiseerde systeem kennisgevingen van naturalisatie aangemaakt.

- De kennisgevingen van naturalisatie worden via het Antillenhuis naar het CBJAZ gestuurd; copiëen gaan naar het Kabinet van de Gouverneur

- Indien de stukken niet compleet/actueel zijn wordt dit aangegeven op een formulier, dat met de ontvangstbevestiging wordt gezonden aan het Antillenhuis.

- Indien er na drie maanden geen (bevredigende) reactie is, wordt gerappelleerd bij het CBJAZ; betrokkene wordt geïnformeerd.

- Bij een eventueel derde rappel wordt verzoeker erop gewezen, dat wanneer de stukken niet binnen drie maanden ontvangen zijn het verzoek buiten behandeling wordt gesteld.

- Zodra de stukken compleet zijn, zie hiervoor.”

4. Besluit van 11 juni 1997 tot uitvoering van artikel 13 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (Besluit naturalisatiegelden 1997)

1. In dit besluit is opgenomen dat voor naturalisatie een bedrag van f. 500,-- (226 euro) of de tegenwaarde daarvan in de munt van de Nederlandse Antillen of die van Aruba moet worden betaald. Voor on- of minvermogenden is dit bedrag f. 250,-- (113 euro). Dit bedrag wordt afgedragen aan het Nederlandse Ministerie van Justitie na aftrek van f. 200,-- (90 euro) voor gemaakte kosten.

2. Op 1 juli 2002 treedt het Besluit tot wijziging van het Besluit naturalisatiegelden 1997 van 15 april 2002 in werking. Het voor naturalisatie verschuldigd bedrag wordt verhoogd van 226 euro naar 272 euro.

5. Verificatie en legalisatie van stukken

5.1. Het legaliseren en verifieren van documenten zijn handelingen waarop de Wet op de Kanselarijrechten van 1 november 1948 van toepassing is. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft hiervoor tarieven vastgesteld. Voor elk te legaliseren document moet f. 300,-- (136 euro) worden betaald.

5.2. Bij brief van 5 oktober 1999 deelde de directeur van de IND, regionale directie Zuid-West, het Centraal Bureau voor Juridische en Algemene Zaken van het Ministerie van Justitie te Curaçao (CBJAZ) hierover het volgende mee:

"De circulaire legalisatie en verificatie van buitenlandse bewijsstukken betreffende de staat van personen d.d. 15 mei 1996, die de circulaire d.d. 17 november 1993 over dit onderwerp verving, bevat geen termijnen van geldigheid van legalisatie en verificatie. Een akte, gelegaliseerd en geverifieerd in 1998, kan geaccepteerd worden, tenzij' er contraindicaties zijn. De vraag of er in het algemeen termijnen verbonden moeten worden aan de geldigheid van legalisatie en verificatie zal worden voorgelegd aan de afdeling Uitvoeringsbeleid van de IND. Hierover zal je nader geïnformeerd worden.

Wellicht ten overvloede merk ik nog het volgende op.

De bij naturalisatie betrokken autoriteiten van de Nederlandse Antillen worden geacht met voornoemde circulaires bekend te zijn. Onder meer door middel van de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap zijn zij geïnstrueerd deze circulaires toe te passen.

Reeds krachtens de circulaire van 17 november 1993 was het een vereiste om de herkomst van buitenlandse stukken betreffende een persoon te controleren door middel van legalisatie en/of verificatie. Dit geldt zowel voor geboorte- als voor huwelijksakten. Geboorte-/huwelijksakten van verzoekers om naturalisatie dienen dan ook, voor zover zij hiervan niet op grond van een Verdrag vrijgesteld, gelegaliseerd en/of geverifieerd te zijn. De landen India, Pakistan, Ghana, Nigeria en de Dominicaanse Republiek worden in de circulaire van 15 mei 1996 expliciet aangeduid als probleemlanden.

Vanaf 1 november 1999 zal strikt de hand worden gehouden aan het legalisatie/ verificatievereiste. Met betrekking tot stukken die niet (geheel) aan dit vereiste voldoen kan geen beslissing worden genomen.

Vervolgens geef ik je het gironummer waarop de naturalisatiegelden bij de IND gestort worden: gironummer (…) tn.v. MvJ/Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag.

Het verslag van de tripartite-commissie zal eind september gereed zal zijn. De aandacht is de afgelopen maanden met name gelegd op de terugkeernotitie, die veel politieke druk heeft ondervonden. Daardoor is er vertraging ontstaan in de totstandkoming van eerdergenoemd verslag.

Voorts doe ik je hierbij de volgende stukken toekomen:

- vijf exemplaren van de circulaire m.b.t. legalisatie en verificatie van 8 mei 1996;

- een eilandenlijst. Deze lijst geeft per eiland een overzicht van welke documenten ontbreken bij de aanvragen die naar Nederland zijn gestuurd.

- een dossiernotitie. Deze is bedoeld om bij ontvangst van de verzoeken om naturalisatie bij de IND na te gaan of alle benodigde stukken aanwezig zijn. Zijn de stukken niet volledig, dan wordt deze lijst verzonden naar de Gevolmachtigde Minister van de Nederlandse Antillen met het verzoek het(de) aangekruiste stuk(ken) alsnog toe te zenden.

- een voorraadlijst d.d. 27 september 1999.”

6. Werkvoorraden

Bij brief van 20 december 1999 deelde de directeur van de regionale directie Zuid-West van de IND het CBJAZ hierover het volgende mee:

"Zoals toegezegd in mijn brief van 27 september 1999 zou ik u iedere maand op de hoogte stellen van onze voorraden en de ontbrekende gegevens bij de van de eilanden afkomstige verzoeken.

Bij deze brief heb ik een overzicht gevoegd van de huidige voorraden. Ons systeem is aangepast aan de dossiernotitie, die u als bijlage bij mijn brief van september jl. hebt ontvangen. Deze aanpassing heeft geresulteerd in een nieuw systeem, dat tevens voorziet in een codelijst. Thans worden de lijsten per eiland bijgehouden, met daarop de aanvraagdatum van het verzoek en de opvoerdatum van de IND (de datum waarop het verzoek bij ons is binnengekomen). Met deze informatie is inmiddels duidelijk geworden dat deze data regelmatig ver uit elkaar liggen. Op de lijst is voorts het IND dossiernummer aangegeven en worden de nationaliteit en de geboortedatum van de naturalisant vermeld. Met codes, waarvan op de bijgevoegde lijst de betekenis wordt uiteengezet, wordt aangegeven wat er bij de betreffende verzoeken ontbreekt.

In mijn brief van september heb ik reeds aangegeven dat vanaf 1 november 1999 door de IND een ontvangstbevestiging van het verzoek wordt verzonden, met daarbij gevoegd de dossiernotitie waarop wordt aangegeven welke stukken er bij het verzoek ontbreken. Het is de bedoeling dat deze ontbrekende documenten binnen 3 maanden worden aangeleverd, bij gebreke waarvan een rappelbrief naar CBJAZ wordt verzonden en betrokkene wordt verzocht om het verzoek zo spoedig mogelijk te completeren. Vanaf de datum binnenkomst van het verzoek vangt een termijn van één jaar aan. Zijn de betreffende documenten niet binnen dit jaar verstrekt, dan zal het verzoek buiten behandeling worden gesteld of worden afgewezen.

Met betrekking tot de procedure merk ik op dat de IND er naar streeft de procedure voor de Nederlandse Antillen en Aruba zoveel mogelijk conform de nieuwe Handleiding Rijkswet Nederlanderschap in te richten. De Handleiding voor de Antillen en Aruba zal zeer waarschijnlijk eveneens worden herschreven en gelijkgeschakeld met de procedure die hier te lande geldt ten aanzien van naturalisatie. Zulks zal ook zijn weerslag hebben op de eisen voor legalisatie en/of verificatie; op belanghebbenden zal een grotere inspanningsverplichting komen te rusten, ook met betrekking tot overlegging van geboorteakten en bewijzen van inschrijving van de kinderen van naturalisanten. Nogmaals benadruk ik het belang van de in de dossiernotitie vastgelegde werkwijze en verzoek u met klem om de door de IND gewenste aanleveringsvorm van naar Nederland verzonden verzoeken in acht te nemen.

Op woensdag 15 december 1999 heb ik een gesprek gevoerd met het Antillenhuis aangaande de huidige procedure. Hierover zal ik u separaat berichten.

Voorts maak ik gaarne van deze gelegenheid gebruik om u het nieuwe bankrekeningnummer te geven waarop de naturalisatiegelden bij de IND gestort moeten worden: Rabobank nummer (…) mv. MvJ/IND 601 naturalisaties.

Bij deze brief is tevens het rapport met de procesbeschrijvingen Naturalisatie Antillen gevoegd.

Het voornemen bestaat om in maart 2000 in overleg te treden met alle partijen en een aantal zaken af te stemmen. Graag zou ik willen vernemen welke agendapunten aan de orde dienen te komen en of er behoefte is aan training van de zijde van de Antillen ten behoeve van de inrichting van het proces voor naturalisatie."

7. Naturalisatieprocedure in Nederland

Bij circulaire van 25 februari 1998, inwerking getreden op 1 april 1998, Stcrt. 1998, 55, p. 14 e.v., is in Nederland de herziene naturalisatieprocedure ingevoerd. Deze circulaire is ter kennisneming gestuurd naar de autoriteiten van de Nederlandse Antillen.

Kenmerkend voor de procedure in Nederland is dat de aanvraag wordt ingediend bij de Burgemeester (afdeling Burgerzaken) van de gemeente waar de aanvrager is ingeschreven. De afdeling Burgerzaken draagt zorg voor de voorbereidende fase: de aanvraag wordt voorzien van de nodige documenten en het advies beslisklaar doorgezonden naar de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).

In de circulaire is onder meer het volgende opgenomen:

“Een verzoek om naturalisatie wordt in persoon ingediend bij de Burgemeester.

Omdat in het kader van naturalisatie van belang is dat wordt aangetoond dat de verzoeker diegene is die hij opgeeft te zijn, dient de verzoeker bij het indienen van zijn verzoek in beginsel in persoon te verschijnen. De Burgemeester die het verzoek in ontvangst neemt, moet zich door middel van onderzoek de nodige zekerheid verschaffen omtrent de identiteit van de verzoeker. In dit kader wordt de verzoeker verzocht om een geldig identiteitsdocument te overleggen. Daarnaast kan de verzoeker verzocht worden andere bewijsstukken, zoals bijvoorbeeld een geboorteakte te tonen (…).

De eis van de persoonlijke verschijning is daarnaast ingegeven door doelmatigheidsoverwegingen. Het loket-contact met verzoeker biedt de mogelijkheid verzoeker voorlichting te geven. In concrete gevallen zal de verzoeker worden ingelicht over de criteria waaraan verzoekers in het algemeen en bepaalde categorieën verzoekers in het bijzonder moeten voldoen. Het persoonlijk contact biedt de ontvangende autoriteit tegelijkertijd de mogelijkheid een verzoeker te wijzen op bijvoorbeeld zijn (nog) gebrekkige kennis van de Nederlandse taal.

Indien de Burgemeester die het verzoek in ontvangst neemt, van oordeel is dat de verschijning in persoon om zwaarwegende redenen niet kan worden verlangd van verzoeker, kan het verzoek worden ingediend door een schriftelijk daartoe gemachtigde mits voldoende zekerheid kan worden verkregen over de identiteit van de verzoeker en de gemachtigde. Bij zwaarwegende redenen wordt gedacht aan fysieke en/of psychische onmogelijkheid om in persoon te verschijnen. De door verzoeker en/of gemachtigde aangevoerde zwaarwegende redenen dienen aangetoond te worden.

De gemachtigde dient in persoon aan het loket te verschijnen en verschaft de nodige zekerheid over zijn identiteit door het overleggen van een geldig identiteitsbewijs. De machtiging dient schriftelijk te zijn en ondertekend door verzoeker. De gemachtigde dient een geldig identiteitsbewijs van verzoeker te overleggen. In voorkomende gevallen kan de Burgemeester verlangen dat de verzoeker hem ontvangt om in persoon de benodigde gegevens voor de vorming van het advies te verstrekken.

Indien een verzoeker (nog) niet aan de voorwaarden voor naturalisatie voldoet, dient hem ontraden te worden een verzoek in te dienen. Indien verzoeker er niettemin op staat een verzoek in te dienen, ondanks het feit dat hij (nog) niet aan de voorwaarden voor naturalisatie voldoet, dient de Burgemeester het verzoek in ontvangst te nemen. Het verdient aanbeveling een woordelijk verslag op te maken en dit door verzoeker te laten ondertekenen. Verzoeker wordt er op gewezen dat, in het geval zijn verzoek tot naturalisatie niet wordt ingewilligd, hij de voor naturalisatie betaalde leges niet terugkrijgt. De Burgemeester kan verlangen dat verzoeker een verklaring ondertekent als opgenomen in bijlage 5. (Daarin is opgenomen dat de Burgemeester geen positief advies uitbrengt en waarom niet; N.o.).

(…)

De Burgemeester die het verzoek in ontvangst neemt, dient in beginsel van verzoeker te verlangen dat hij gegevens bewijst door middel van documenten.

In de herziene procedure dient zoveel mogelijk gestreefd te worden naar inontvangstneming van complete verzoeken. Indien verzoeker een aantal benodigde gegevens niet kan verstrekken, dient hem geadviseerd te worden te wachten met indiening van het verzoek tot het moment dat alle verlangde gegevens verstrekt kunnen worden.

Mocht verzoeker er echter op staan zijn verzoek, ondanks het niet overleggen van de door de Burgemeester gevraagde documenten of het niet voldoen aan de voorwaarden van naturalisatie, in te dienen, dan dient de Burgemeester het verzoek in ontvangst te nemen. De Burgemeester kan in dit geval verlangen dat verzoeker een verklaring ondertekent als opgenomen in bijlage 5.”

Achtergrond

Zie onder Bevindingen

Instantie: Minister Vreemdelingenzaken en Integratie

Klacht:

Lange behandelingsduur van een aantal, in de Nederlandse Antillen, ingediende naturalisatieverzoeken.

Oordeel:

Gegrond