2002/269

Rapport

Verzoekster klaagt erover dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND):

1. informatie met betrekking tot haar asielaanvraag heeft verstrekt aan de media;

2. haar klacht daarover van 14 januari 2002 ongegrond heeft verklaard.

Beoordeling

A. Ten aanzien van het verstrekken van informatie aan de media

1. Verzoekster, van Turkse nationaliteit, diende op 27 september 2001 in Nederland een asielverzoek in.

2. Verzoekster klaagt er in de eerste plaats over dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst informatie over haar asielaanvraag heeft verstrekt aan de media.

3. Vast staat dat de IND op 6 januari 2002 informatie heeft verstrekt aan de media over de asielaanvraag van verzoekster. Deze informatie had betrekking op de aanwezigheid van verzoekster in Nederland, haar asielaanvraag en haar verblijf in het Grenshospitium. Daarnaast heeft een woordvoerder van het Ministerie van Justitie op 7 januari 2002 verklaard dat in gevallen als die van verzoekster onderzoek wordt gedaan naar de mogelijke toepassing van artikel 1 F van het Vluchtelingenverdrag (zie Achtergrond, onder 3.). Tevens is daarbij meegedeeld dat in de zaak van verzoekster een negatief voornemen was uitgebracht (zie Achtergrond, onder 1.).

4. De Staatssecretaris van Justitie liet in haar reactie op de klacht weten dat noch de IND, noch de Directie Voorlichting van het Ministerie van Justitie actief inhoudelijke informatie had verstrekt aan de media. Er was slechts sprake geweest van bevestiging van reeds bekende feiten.

De Staatssecretaris onderschreef het belang om in asielzaken de vertrouwelijkheid van de gegevens van een asielzoeker te bewaken gezien de mogelijkheid dat de autoriteiten van het land van herkomst op de hoogte zouden kunnen raken van de aanvraag en het daaruit voortvloeiende mogelijke veiligheidsrisico voor betrokkene en/of diens familie. Zij gaf daarbij wel aan dat het Ministerie van Justitie ook een maatschappelijke taak heeft, en binnen zekere marges informatie over asielprocedures moet kunnen verstrekken aan de pers. Daarbij zal het niet gaan over de inhoud van een asielaanvraag, maar alleen over de procedurele aspecten.

De Staatssecretaris was van mening dat in de zaak van verzoekster geen enkele uitlating was gedaan over de individuele merites van de asielaanvraag en dat was gehandeld in overeenstemming met de gewenste zorgvuldigheid.

5. Om er zorg voor te dragen dat een asielzoeker zich tijdens de gehoren met de IND vrij en veilig voelt om alle van belang zijnde informatie over zijn/haar asielmotieven naar voren te brengen, wordt de asielzoeker voor het begin van het gehoor erop gewezen dat alles wat wordt besproken, vertrouwelijk zal worden behandeld. Deze mededeling is ook opgenomen in de gehoren van verzoekster (zie Achtergrond, onder 4.). Dit is van groot belang omdat een asielzoeker informatie kan verstrekken die, indien deze bekend zou worden bij de autoriteiten van het land van herkomst, gevaar kan opleveren voor de asielzoeker, achtergebleven familieleden of bijvoorbeeld partijgenoten. Daarnaast is het voor de IND van belang om te kunnen beschikken over alle benodigde informatie zodat een juiste afweging kan worden gemaakt bij de beoordeling van het asielverzoek.

In de Vreemdelingencirculaire 2000 (zie Achtergrond, onder 2.) is opgenomen dat informatie die een asielzoeker tijdens de procedure verstrekt, strikt vertrouwelijk dient te worden behandeld. Daarbij wordt vermeld dat aan derden, onder wie onder meer wordt verstaan vertegenwoordigers van de media en politici, geen gegevens mogen worden verstrekt over die vreemdeling.

6. Het voorgaande brengt mee dat het Ministerie van Justitie in beginsel zeer terughoudend moet zijn bij het verstrekken aan de nieuwsmedia van informatie die betrekking heeft op een asielverzoek. Dat geldt niet alleen voor actieve, maar ook voor voor passieve informatieverstrekking. Ook het desgevraagd bevestigen door het Ministerie van Justitie van langs andere weg al bekend geworden informatie over een asielverzoek, staat op gespannen voet met het beginsel van vertrouwelijke behandeling, omdat een dergelijke officiele bevestiging van de asielaanvraag reeds op zichzelf relevante informatie inhoudt. Doordat dit in verzoeksters geval toch is gebeurd, is in strijd gehandeld met de toezegging aan verzoekster dat haar asielverzoek vertrouwelijk zou worden behandeld. Het Ministerie had er beter aan gedaan wanneer was vastgehouden aan het uitgangspunt dat in beginsel op geen enkele wijze wordt ingegaan op verzoeken om informatie met betrekking tot individuele asielverzoeken.

7. Voorts kan de Staatssecretaris van Justitie niet worden gevolgd in haar mening dat geen enkele indicatie is gegeven over de inhoud van de asielaanvraag van verzoekster. De woordvoeder van het Ministerie van Justitie heeft op 7 januari 2002 bevestigd dat in verzoeksters zaak onderzoek werd gedaan naar mogelijke toepassing van artikel 1 F van het Vluchtelingenverdrag. Met deze uitlating is wel degelijk ingegaan op de inhoud van het asielverzoek van betrokkene, nu daarmee werd aangegeven dat zij mogelijk werd verdacht van mensenrechtenschendingen. Daarnaast werd aangegeven dat de IND voornemens was haar asielverzoek af te wijzen. Hiermee werd aangeven dat de inhoud van het asielverzoek van verzoekers voor de IND naar alle waarschijnlijkheid onvoldoende was om haar toe te laten als vluchteling. In zoverre is ook actief inhoudelijke informatie verstrekt.

8. De Staatssecretaris van Justitie heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd die aannemelijk maken dat sprake was van een zodanig zwaarwegend maatschappelijk of ander belang bij het verstrekken van informatie aan de nieuwsmedia met betrekking tot verzoeksters asielprocedure, dat dit belang moest prevaleren boven het belang van verzoekster bij een vertrouwelijke behandeling. In verzoeksters geval was dit belang evident, nu zij een belangrijke functie had bekleed bij een in Turkije verboden politieke groepering. Ten onrechte is aan dat belang onvoldoende gewicht toegekend.

B. Ten aanzien van de klachtafdoening

1. Bij brief van 14 januari 2002 diende verzoeksters gemachtigde een klacht in bij de IND over het verstrekken van vertrouwelijke informatie over het asielverzoek van zijn cliënte door de IND aan de media. Verzoekster klaagt erover dat de IND deze klacht bij brief van 16 januari 2002 ongegrond heeft verklaard.

2. Gelet op hetgeen hiervóór onder A is overwogen, was het niet juist dat de klacht niet gegrond is verklaard.

De onderzochte gedraging is op dit punt eveneens niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Immigratie- en Naturalisatiedienst, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, is gegrond.

Onderzoek

Op 23 januari 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw X ingediend door de heer mr. M.B.J. Strooij, advocaat te Amsterdam, met een klacht over een gedraging van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de Staatssecretaris van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Vervolgens werd verzoekster in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

Verzoeker deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoekster, van Turkse nationaliteit, diende op 27 september 2001 een aanvraag in om toelating als vluchteling. Op 29 september 2001 werd verzoekster over haar asielmotieven gehoord door een contactambtenaar van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Vervolgens werd zij op 2 oktober 2001 aanvullend gehoord door een contactambtenaar van de IND.

2. Een gemachtigde van verzoekster diende bij brief van 14 januari 2002 een klacht in bij de Staatssecretaris van Justitie. In die brief deelde de gemachtigde onder meer het volgende mee:

“Cliënte heeft hier te lande verzocht om toelating als vluchtelinge, en is thans in afwachting van een beslissing op haar verzoek.

De afgelopen week heeft cliënte moeten bemerken dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst meermalen mededelingen aan de media heeft gedaan die zowel de formele als de materiële kanten van het asielverzoek betreffen. Blijkens publicaties in met name het NRC Handelsblad en De Volkskrant heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst tegenover deze kranten:

- bevestigd dat cliënte in Nederland een asielverzoek heeft gedaan en in Nederland aanwezig is;

- in strijd met de waarheid gesteld dat cliënte niet meteen asiel heeft aangevraagd na haar aankomst in Nederland;

- de media medegedeeld dat cliënte in het grenshospitium is gedetineerd;

- de media medegedeeld dat de IND onderzoekt of cliënte betrokken is bij oorlogsmisdrijven;

- bekend gemaakt dat de IND het voornemen heeft om de aanvraag van cliënte af te wijzen op grond van vermoedens van betrokkenheid bij oorlogsmisdaden;

Tot slot zijn in de media mededelingen gedaan over de periode waarin een beslissing zal worden genomen.

Een algemeen beginsel bij de behandeling van asielverzoeken is, dat de overheid de verzoeken strikt vertrouwelijk behandelt. Dat wordt asielzoekers ook bij het begin van het nader gehoor expliciet medegedeeld. Ook bij cliënte is dat zo gebeurd.

De hierboven genoemde mededelingen aan de (schrijvende) pers schenden de vertrouwelijkheid waarmee asielverzoeken in het algemeen en dat van cliënte in het bijzonder moeten worden behandeld, en schenden ook de vertrouwelijkheid die cliënte expliciet is toegezegd. De aan de media door de IND gedane mededelingen zijn derhalve in strijd met het vertrouwensbeginsel, in strijd met de zorgvuldigheid en tevens onrechtmatig jegens cliënte. Cliënte lijdt daardoor ook schade.

Op grond van het voorgaande wend ik mij tot u met het volgende:

Primair dien ik hierbij namens cliënte een klacht in over het feit dat de IND over het asielverzoek van cliënte de media heeft geïnformeerd in vorengenoemde zin. Daarnaast verzoek ik u hierbij, en voor zover nodig sommeer ik u, mij binnen achtenveertig uur na verzending van dit faxschrijven schriftelijk te bevestigen dat de IND geen informatie over het asielverzoek van cliënte meer aan de media zal verstrekken, bij gebreke waarvan cliënte zich tot de president van de rechtbank zal wenden teneinde bij wijze van voorlopige voorziening een verbod voor de IND op het verstrekken van informatie aan de media te verkrijgen.”

3. Bij brief van 16 januari 2002 reageerde de Staatssecretaris van Justitie als volgt op de klacht van verzoeksters gemachtigde:

“Ik acht uw klacht ongegrond. Hieronder zal ik aangeven waarom ik tot dat oordeel kom.

Van diverse zijden, met name door belangengroeperingen, is contact gezocht met de pers over de asielaanvraag van uw cliënte. Dit heeft er toe geleid dat journalisten informatie zijn gaan vragen aan overheidsorganen, die bij de asielaanvraag van uw cliënte betrokken (zouden kunnen) zijn. De aanwezigheid van uw cliënte in Nederland, haar asielaanvraag en haar verblijf in het Grenshospitium was blijkbaar bij diverse partijen en personen in Turkije en Nederland bekend en is op 6 januari 2002 bij navraag door journalisten bevestigd door zowel de Binnenlandse Veiligheidsdienst, Justitie (IND) als ook door een organisatie als de Koerdische Arbeiderspartij.

Desgevraagd heeft een woordvoerder van het Ministerie van Justitie op 7 januari verklaard dat in gevallen als de onderhavige onderzoek gedaan wordt naar de mogelijke toepassing van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag gelet op het overigens ook blijkbaar publiek bekende feit dat uw cliënte deel uitmaakt van de presidentiële raad van de PKK. Tevens is aangegeven dat er een negatief voornemen is uitgebracht in de onderhavige zaak, zoals ook door uw kantoorgenoot mr. S. (één van de gemachtigden van verzoekster; No) is bevestigd. Door de woordvoerder van de IND zijn geen inhoudelijke mededelingen gedaan over de asielaanvraag van uw cliënte.

Voorzover door journalisten bevindingen zijn gepresenteerd als mededelingen van een woordvoerder van het Ministerie van Justitie, maar die niet als zodanig door de woordvoeder zijn geuit, komen deze voor rekening van de betrokken journalist en kan ik daar niet voor verantwoordelijk worden gesteld.

Uiteraard deel ik met u de zorg over de uitvoerige publiciteit in het onderhavige geval. Mede in het belang van de asielzoeker wordt in dit soort zaken slechts terughoudend en primair reactief bericht door vertegenwoordigers van het Ministerie van Justitie en andere bij de procedure betrokken overheidsorganen.

De vertrouwelijkheid waarmee asielverzoeken worden behandeld staat immers voorop. Publieke uitspraken van een ieder, ook de IND, mogen derhalve niet strijdig zijn met de in de procedure gewenste zorgvuldigheid. In een voorkomend geval kan door een woordvoeder van het Ministerie van Justitie in algemene zin mededelingen worden gedaan over individuele aanvragen, zonder daarbij in te gaan op de meer specifieke aspecten van een individuele aanvraag. Met betrekking tot de asielaanvraag van uw cliënte is conform deze lijn gehandeld en zal dit ook in de toekomst gebeuren.”

B. Standpunt verzoekster

Het standpunt van verzoekster is weergegeven onder Klacht.

C. Standpunt Staatssecretaris van Justitie

In reactie op de klacht liet de Staatssecretaris van Justitie de Nationale ombudsman bij brief van 26 maart 2002 onder meer het volgende weten:

“In de klachtformulering is aangegeven dat de klacht van betrokkene op twee punten is gebaseerd:

1. de IND heeft informatie over haar asielverzoek verstrekt aan de media;

2. haar klacht daarover van 14 januari 2002 is ongegrond verklaard.

Ik zal hieronder op beide klachtonderdelen puntsgewijs ingaan.

Ad 1. De IND heeft informatie verstrekt aan de media over de asielaanvraag.

Ik wil vooropstellen dat noch de IND, noch de Directie Voorlichting van mijn ministerie actief inhoudelijke informatie heeft verstrekt aan de pers over de asielaanvraag. Voorzover de informatie, zoals deze in de pers is verschenen, afkomstig was van het ministerie betrof het een bevestiging van reeds bekende feiten. Zoals in de brief van 16 januari 2002 is aangegeven heeft de gemachtigde van betrokkene ook dergelijke berichten bevestigd.

Ik ben mij er terdege van bewust dat het zeker in asielzaken van groot belang is om de vertrouwelijkheid van de gegevens van een aanvrager te bewaken. Derhalve zal vanuit het ministerie ook niet actief de publiciteit gezocht worden indien een asielzoeker een aanvraag heeft ingediend, ongeacht de persoon die het betreft. Dat hangt samen met de mogelijkheid dat de autoriteiten van het land van herkomst van de betrokken asielzoeker op de hoogte kunnen raken van de aanvraag, en daarmee een veiligheidsrisico voor betrokkene of diens familieleden wordt geschapen.

Dat neemt niet weg dat tot op zekere hoogte informatie over asielprocedures zal worden verstrekt, bijvoorbeeld aan kamerleden die daartoe gerichte vragen hebben gesteld. Het ministerie heeft ook een maatschappelijke taak, en moet binnen zekere marges informatie aan de pers kunnen verstrekken. Daarbij zal het niet gaan over de inhoud van een asielaanvraag, maar hooguit over procedurele aspecten. Dat kan bijvoorbeeld gaan over de vraag hoe gehandeld wordt indien een persoon verdacht wordt van oorlogsmisdrijven. Daarbij kan dan op de volgende wijze worden gereageerd: “als een asielzoeker zich meldt, en de IND heeft vermoedens van betrokkenheid bij terroristische activiteiten of oorlogsmisdaden, dan handelt de IND als volgt (volgt beschrijving werkwijze). Daarbij kan aangegeven worden dat een dergelijke procedure langer in beslag kan nemen dan de beslistermijn van zes maanden, en dat die beslistermijn zonodig verlengd kan worden. Bij bepaalde groeperingen heeft de IND extra aandacht voor dergelijke aspecten.”

Daarmee is geen enkele indicatie gegeven over de individuele merites van een zaak.

2. Beoordeling van de klacht van 14 januari.

In de klacht van 14 januari 2002 is enerzijds vrijwel elke publiciteit over de onderhavige asielzaak - ten onrechte - aan de IND toegeschreven, en anderzijds verzocht om geen informatie meer te verstrekken over de asielaanvraag.

De klacht is gemotiveerd ongegrond verklaard. Ik heb geen andere argumenten dan in de brief van 16 januari 2002 zijn vermeld. De klacht, zoals deze bij u is ingediend, acht ik daarom eveneens ongegrond.”

D. Reactie verzoekster

Bij brief van 12 juni 2002 reageerde verzoeksters gemachtigde als volgt op het standpunt van de Staatssecretaris van Justitie:

“Uitgangspunt is dat bij asielaanvragen het algemeen beginsel geldt dat asielverzoeken strikt vertrouwelijk dienen te worden behandeld. Dit beginsel, zij het in andere bewoordingen, wordt ook bij aanvang van de procedure aan de asielzoeker kenbaar gemaakt. Cliënte heeft er derhalve op mogen vertrouwen dat, zonder haar toestemming, nimmer mededelingen van wat voor aard dan ook aan derden kenbaar zouden worden gemaakt.

In de brief van de staatssecretaris van Justitie wordt dit uitgangspunt met zoveel woorden erkend. De staatssecretaris van Justitie geeft te kennen dat het `van groot belang is om de vertrouwelijkheid van de gegevens van een aanvrager te bewaken'. Dit `hangt samen met de mogelijkheid dat de autoriteiten van het land van herkomst van de betrokken asielzoeker op de hoogte kunnen raken van de aanvraag en daarmee een veiligheidsrisico voor betrokkene of diens familie wordt geschapen'.

Door de staatssecretaris van Justitie wordt niet ontkend dat mededelingen zijn gedaan aan de media over cliëntes asielaanvraag. Hierdoor is in strijd gehandeld met voornoemd uitgangspunt en is daarmee het bij cliënte opgewekte vertrouwen dat haar asielaanvraag strikt vertrouwelijk zou worden behandeld ernstig geschonden. Duidelijk is bovendien dat vanwege de uitlatingen in de media de Turkse autoriteiten op de hoogte zijn geraakt van cliëntes asielaanvraag en hiermee een veiligheidsrisico is geschapen: de Turkse autoriteiten hebben verzocht om de uitlevering van cliënte.

Ondanks de erkenning van voornoemd uitgangspunt stelt de staatssecretaris van Justitie zich desondanks op het standpunt dat tot op zekere hoogte informatie over asielprocedures kan worden verstrekt, `bijvoorbeeld aan kamerleden die daartoe gerichte vragen hebben gesteld'.(…) Daarbij zal het niet gaan over de inhoud van de asielaanvraag, maar hooguit over de procedurele aspecten.'

Deze opstelling verhoudt zich niet met voornoemd uitgangspunt. Voor zover de staatssecretaris van Justitie de maatschappelijke taak zou hebben mededelingen te doen over bepaalde asielzoekers, kan dit slechts plaatsvinden, indien het al zou kunnen plaatsvinden, na een zorgvuldige belangenafweging. Het belang dat cliënte heeft bij het strikt vertrouwelijk behandelen van haar asielaanvraag, juist vanwege het veiligheidsrisico, weegt niet op tegen de maatschappelijke taak van de staatssecretaris van Justitie.

Bovendien zijn anders dan de staatssecretaris van Justitie stelt wel degelijk mededelingen gedaan die de inhoud van de asielaanvraag betreffen. Ik verwijs daarvoor naar de brief van mijn kantoorgenoot W. van 14 januari 2002. Dat gerichte vragen zijn gesteld door kamerleden is enkel het gevolg van de ten onrechte door de staatssecretaris van Justitie gedane uitlatingen in de media.

Om deze redenen verzoek ik u dan ook de klacht gegrond te verklaren.”

Achtergrond

1. Vreemdelingenwet 2000 (inwerking getreden 1 april 2001)

Artikel 39:

“1. Indien Onze Minister voornemens is de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning of het verlengen van de geldigheidsduur ervan af te wijzen, dan wordt de vreemdeling hiervan, onder opgave van redenen, schriftelijk mededeling gedaan. Het schriftelijke voornemen wordt aan de vreemdeling meegedeeld door uitreiking of toezending ervan. De op de aanvraag betrekking hebbende stukken worden bij de schriftelijke mededeling gevoegd, voor zover de vreemdeling geen kennis kan hebben van de inhoud van deze stukken.”

2. Vreemdelingencirculaire 2000 (inwerking getreden 1 april 2001)

“Deel C3, De asielprocedure

3/10 - Algemene opmerkingen over de asielprocedure

4 Vertrouwelijkheid van de informatie

De informatie die een asielzoeker tijdens de procedure verstrekt, dient strikt vertrouwelijk te worden behandeld. Op deze informatie zijn van toepassing de Wet persoonsregistratie en de privacyreglementen voor de geautomatiseerde informatiesystemen waarin de betrokken persoon is geregistreerd. Gegevens worden in beginsel alleen verstekt aan de betrokken vreemdeling zelf, diens gemachtigde en de ambtenaren en functionarissen die worden genoemd in bovengenoemde regelingen en onder de in die regelingen genoemde voorwaarden.

Het voorgaande houdt onder meer in dat aan derden, waaronder ook worden verstaan vertegenwoordigers van de media, politici en advocaten die niet optreden als gemachtigde van de betrokken vreemdeling, geen gegevens mogen worden verstrekt over die vreemdeling. Telefonische informatie wordt alleen verstrekt wanneer is gebleken dat de informatievrager gerechtigd is die informatie te ontvangen.”

3. Artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag (Verdrag van 28 juli 1951, Trb. 1954/88):

“De bepalingen van dit Verdrag zijn niet van toepassing op een persoon ten aanzien van wie er ernstige redenen zijn om te veronderstellen, dat:

(a) hij een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf of een misdrijf tegen de menselijkheid heeft begaan, zoals omschreven in de internationale overeenkomsten welke zijn opgesteld om bepalingen met betrekking tot deze misdrijven in het leven te roepen;

(b) hij een ernstig, niet-politiek misdrijf heeft begaan buiten het land van toevlucht, voordat hij tot dit land als vluchteling is toegelaten;

(c) hij zich schuldig heeft gemaakt aan handelingen welke in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties.”

4. Inleiding uit het rapport van het nader gehoor en het rapport van aanvullend gehoor.

Verzoekster werd op 29 september en 2 oktober 2001 door contactambtenaren van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND) gehoord omtrent haar asielmotieven. In de verslagen van deze gehoren is, onder meer het volgende opgenomen:

“Ik (de contactambtenaar; No) heb voorts meegedeeld, dat zij (verzoekster; No) in vrijheid kan spreken en dat alles wat er wordt besproken als vertrouwelijk zal worden behandeld”.

Instantie: Immigratie- en Naturalisatiedienst

Klacht:

Informatie over asielaanvraag aan media verstrekt; klacht hierover ongegrond verklaard.

Oordeel:

Gegrond