Verzoeker klaagt erover dat het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) te Gouda de door hem overgelegde documenten van X-internetbankieren niet als betalingsbewijzen heeft geaccepteerd, terwijl dit in het verleden wel is gebeurd. Verzoeker stelt dat uit deze documenten blijkt dat hij de door hem verschuldigde kinderalimentatie over de maanden november en december 2000 tijdig via internet heeft overgeboekt naar de bankrekening van zijn ex-echtgenote en dat het LBIO daarom niet tot incasso had mogen overgaan.
Tevens klaagt verzoeker erover dat het LBIO hem - nu het de documenten van X-internetbankieren niet als betalingsbewijs heeft geaccepteerd - heeft gedwongen om de door hem verschuldigde kinderalimentatie per acceptgiro aan het LBIO te voldoen, terwijl deze wijze van betalen voor hem extra kosten met zich meebrengt.
Voorts klaagt verzoeker erover dat het LBIO in februari 2001 één van zijn dossiers enige tijd niet heeft kunnen terugvinden. Verzoeker stelt dat hij zich in zijn privacy voelt aangetast nu het LBIO de door hem verstrekte privé-gegevens niet zorgvuldig heeft bewaard.
Ten slotte klaagt verzoeker erover dat het LBIO hem bij de incasso van kinderalimentatie waarbij sprake was van een betalingsachterstand van meer dan een maand, tevens het verschuldigde bedrag aan kinderalimentatie voor de navolgende maand in rekening heeft gebracht.
Beoordeling
I. Algemeen
Bij rechterlijke uitspraak van 20 april 2000 is de echtscheiding uitgesproken tussen verzoeker en zijn toenmalige echtgenote G. Hierbij is tevens bepaald dat verzoeker als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de drie uit het huwelijk geboren kinderen een bedrag van ƒ 211,- per kind per maand dient te betalen. Deze alimentatie moet steeds bij vooruitbetaling worden voldaan aan G.
Op 16 november 2000 heeft G. het LBIO verzocht de inning van de alimentatie over te nemen, omdat verzoeker zijn alimentatieverplichtingen niet (volledig) nakwam. Het LBIO heeft G.'s verzoek ingewilligd.
II. Met betrekking tot het niet als betaalbewijs accepteren van documenten van X-internetbankieren
1. Verzoeker klaagt erover dat het LBIO de door hem overgelegde documenten van X-internetbankieren niet als betalingsbewijzen heeft geaccepteerd, terwijl dit in het verleden wel is gebeurd. Verzoeker stelt dat uit deze documenten blijkt dat hij de door hem verschuldigde kinderalimentatie over de maanden november en december 2000 tijdig via internet heeft overgeboekt naar de bankrekening van zijn ex-echtgenote en dat het LBIO daarom niet tot incasso had mogen overgaan.
2. Uit het onderzoek is het volgende gebleken.
Op 1 december 2000 heeft het LBIO verzoeker aangeschreven met de mededeling dat de inning van de kinderalimentatie op verzoek van zijn voormalige echtgenote zou worden overgenomen, tenzij verzoeker binnen 14 dagen zou aantonen dat hij aan zijn alimentatieverplichtingen had voldaan. Verzoeker reageerde hierop door het LBIO op 13 december 2000 een bankafschrift te faxen waaruit bleek dat hij - te laat - de kinderalimentatie over de maand oktober 2000 aan G. had betaald. Ook faxte verzoeker het LBIO documenten van X-internetbankieren waaruit volgens hem bleek dat hij op 12 respectievelijk 13 december 2000 de kinderalimentatie voor de maanden november en december naar G. had overgemaakt. Naar aanleiding van een telefonisch contact met het LBIO schreef G. het LBIO op 20 december 2000 dat zij de kinderalimentatie voor de maanden november en december 2000 nog niet had ontvangen. In verband hiermee liet het LBIO verzoeker bij brief van 2 januari 2001 weten dat de inning van de kinderalimentatie werd overgenomen omdat hij onvoldoende had aangetoond dat hij aan zijn betalingsverplichtingen had voldaan. Op 4 januari 2001 diende verzoeker een klacht in bij het LBIO, omdat de door hem overgelegde documenten van X-internetbankieren niet als bewijs van betaling werden geaccepteerd, terwijl dit eerder wel het geval was geweest. Op 9 januari 2001 heeft G. het LBIO gemeld dat zij op 27 december 2000 de alimentatie voor de maand november 2000 had ontvangen. De alimentatie voor de maanden december 2000 en januari 2001 had zij nog niet ontvangen. Bij brief van 7 februari 2001 heeft G. het LBIO laten weten dat zij op 23 januari 2001 de alimentatie voor de maand december 2000 had ontvangen. De alimentatie voor de maanden januari en februari 2001 was echter nog niet aan haar betaald. Op 15 februari 2001 heeft LBIO schriftelijk op verzoekers klacht van 4 januari 2001 gereageerd. Het LBIO schreef verzoeker dat G. de alimentatie voor de maanden november en december 2000, die volgens verzoeker op 12 respectievelijk 13 december 2000 naar G. zou zijn overgemaakt, pas op 27 december 2000 respectievelijk 23 januari 2001 had ontvangen, en dat de betaalopdrachten van verzoeker kennelijk niet direct door de X-bank waren uitgevoerd. In verband hiermee liet het LBIO verzoeker voorts weten dat de door hem overgelegde documenten van X-internetbankieren onder aanvoering van argumenten niet als feitelijke betaalbewijzen konden worden aangemerkt. Ook schreef het LBIO dat verzoekers bewering over het eerder wel door het LBIO als betaalbewijs accepteren van de documenten van X-internetbankieren helaas niet kon worden gestaafd aan de hand van het vorige dossier. In verband hiermee heeft het LBIO verzoeker in de gelegenheid gesteld om alsnog binnen 10 dagen kopieën van bankafschriften te overleggen. Indien uit deze bankafschriften zou blijken dat verzoeker vóór 14 december 2000 de alimentatie voor de maanden november en december 2000 naar G. had overgemaakt, en deze betalingen daadwerkelijk direct aan G. betaalbaar waren gesteld, zou het LBIO de incasso alsnog beëindigen. Verzoeker heeft die bewijzen niet overgelegd.
3. Op 6 maart 2001 liet het LBIO verzoeker schriftelijk weten dat inderdaad eenmaal en wel op 27 september 2000 op basis van een print van een internetdocument de betaling is geaccepteerd en het dossier is gesloten. Het LBIO heeft zijn eigen handelwijze op dat moment als onjuist betiteld.
4. Uit de tijdens het onderzoek door de X-bank verstrekte informatie blijkt dat de door verzoeker overgelegde documenten van X-internetbankieren niet als betalingsbewijs kunnen worden aangemerkt (zie Bevindingen, onder I.).
5. Gelet op de informatie van de X-bank is de Nationale ombudsman van oordeel dat het LBIO de documenten van X-internetbankieren bij de behandeling van het hier aan de orde zijnde verzoek van G. om overname van de inning van de alimentatie terecht niet als betalingsbewijs heeft geaccepteerd. Het LBIO heeft om die reden juist gehandeld toen hij verzoeker op 2 januari 2001 schreef dat de inning van de kinderalimentatie werd overgenomen omdat verzoeker onvoldoende had aangetoond dat hij aan zijn betalingsverplichtingen had voldaan.
De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.
6. Toen het LBIO door verzoekers brief van 4 januari 2001 merkte dat verzoeker mogelijkerwijs tengevolge van een fout van het LBIO in de veronderstelling had verkeerd dat de documenten van X-internetbankieren (weer) als betalingsbewijs zouden worden geaccepteerd, heeft het LBIO hierop adequaat gereageerd door hem bij brief van 15 februari 2001 gemotiveerd te berichten om welke reden de desbetreffende documenten niet als betalingsbewijs konden worden aangemerkt, en door hem alsnog een extra termijn te gunnen om kopieën van bankafschriften te overleggen en op deze wijze aan te tonen dat hij tijdig aan zijn betalingsverplichtingen jegens G. had voldaan.
De onderzochte gedraging is ook in zoverre behoorlijk.
7. Ten overvloede merkt de Nationale ombudsman nog het volgende op.
Tijdens het onderzoek heeft verzoeker aangevoerd dat het LBIO ten onrechte per 1 januari 2001 het door hem maandelijks verschuldigde bedrag aan kinderalimentatie met 3,3 % heeft verhoogd. Het is de Nationale ombudsman echter gebleken dat het LBIO op dit punt de wettelijke regeling voor de jaarlijkse indexering van kinderalimentatie op juiste wijze heeft toegepast (zie Achtergrond, onder 1.).
III. Met betrekking tot het moeten betalen per acceptgiro
1. Verzoeker klaagt erover dat het LBIO hem - nu het de documenten van X-internetbankieren niet als betalingsbewijs heeft geaccepteerd - heeft gedwongen om de door hem verschuldigde kinderalimentatie per acceptgiro aan het LBIO te voldoen, terwijl deze wijze van betalen voor hem extra kosten met zich meebrengt.
2. Uit de door de X-bank verstrekte informatie blijkt dat het gebruik van een acceptgirokaart voor verzoeker geen extra kosten met zich meebrengt. De klacht mist daarom op dit punt feitelijke grondslag.
In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.
3. Verder is uit het onderzoek gebleken dat het LBIO verzoeker niet heeft gedwongen per acceptgiro te betalen. Het LBIO heeft verzoeker weliswaar op 17 april 2001 eenmalig abusievelijk laten weten niet op betaling via internet te zijn ingesteld, tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman heeft het LBIO zich op het standpunt gesteld dat verzoeker zijn betalingen gewoon via X-internetbankieren kan verrichten. Hij dient echter wél bewijs van deze betalingen te overleggen aan het LBIO. Zoals uit de informatie van de X-bank blijkt, worden ook aan rekeninghouders die gebruik maken van internetbankieren bankafschriften verstrekt, zonder dat hieraan kosten zijn verbonden.
Ook op dit punt heeft het LBIO juist gehandeld.
4. Ten slotte wordt nog opgemerkt dat het feit dat verzoeker ervoor heeft gekozen de alimentatie via de bankrekening van zijn huidige partner te betalen omdat hij zelf niet over een bankrekening beschikt, aan het voorgaande niet afdoet.
IV. Met betrekking tot het enige tijd zoekraken van verzoekers dossier
1. Verzoeker klaagt erover dat het LBIO in februari 2001 één van zijn dossiers enige tijd niet heeft kunnen terugvinden. Verzoeker stelt dat hij zich in zijn privacy voelt aangetast nu het LBIO de door hem verstrekte privé-gegevens niet zorgvuldig heeft bewaard.
2. Uit het onderzoek is gebleken dat het desbetreffende dossier binnen het LBIO enige tijd - hooguit enkele weken - onvindbaar is geweest. Volgens het LBIO was een onjuiste archivering hiervan waarschijnlijk de oorzaak. Van het onzorgvuldig bewaren van verzoekers gegevens zou geen sprake zijn geweest. Het LBIO acht verzoekers klacht op dit punt dan ook niet gegrond.
3. De Nationale ombudsman kan zich in het standpunt van het LBIO vinden. Hoewel het goed voorstelbaar is dat verzoeker verontwaardigd en verontrust was over het tijdelijk zoekraken van zijn dossier, kan - nu het dossier na korte tijd weer beschikbaar was - niet gesteld worden dat het LBIO niet met de vereiste administratieve nauwkeurigheid heeft gehandeld. Hierbij is van belang dat de Nationale ombudsman de door het LBIO gegeven verklaring voor het tijdelijk zoekraken van het dossier aannemelijk acht en ook anderszins niet is gebleken van een onzorgvuldige behandeling van het dossier waardoor verzoeker in zijn privacy is aangetast.
De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.
V. Met betrekking tot het in rekening brengen van kinderalimentatie voor de navolgende maand
1. Verzoeker klaagt erover dat het LBIO hem bij de incasso van kinderalimentatie waarbij sprake was van een betalingsachterstand van meer dan een maand, tevens het verschuldigde bedrag aan kinderalimentatie voor de navolgende maand in rekening heeft gebracht.
2. Het LBIO heeft meegedeeld dat - in geval van overname van de inning van kinderalimentatie - betalingsplichtigen worden aangeschreven om de achterstallige bijdragen over (de) voorgaande maand(en) te betalen. Hierbij worden betalingsplichtigen tevens aangeschreven voor de bijdrage die zij in de desbetreffende maand verschuldigd zijn. Omdat kinderalimentatie bij vooruitbetaling verschuldigd is, worden betalingsplichtigen indien het enigszins redelijk is bij dezelfde gelegenheid tevens aangeschreven voor de bijdrage van de daaropvolgende maand. Betalingsplichtigen dienen er voor te zorgen dat de kinderalimentatie op de eerste dag van de maand waarop de desbetreffende bijdrage betrekking heeft, voor de ontvangstgerechtigde beschikbaar is. Om die reden acht het LBIO het redelijk om in bepaalde gevallen betalingsplichtigen tevens te vragen alvast een bewijs van betaling van de bijdrage voor de volgende maand te overleggen. Het gaat hierbij om gevallen waarin een betalingsplichtige binnen veertien dagen voor het einde van een maand wordt aangeschreven om binnen veertien dagen aan te tonen zijn bijdrage te hebben voldaan.
Het LBIO heeft verder nog opgemerkt dat als iets op de eerste dag van een maand betaald moet zijn, dit betekent dat de desbetreffende gelden op de eerste dag van de maand voor de ontvangstgerechtigde beschikbaar zijn.
3. Verzoeker acht het niet redelijk dat hij, voordat de maand om is, al wordt aangeschreven voor zijn bijdrage voor de volgende maand. Ook meent hij, anders dan het LBIO, dat van tijdige betaling sprake is als hij voor het einde van een maand een betalingsopdracht inzake de alimentatie voor de volgende maand aan zijn bank geeft. Verder vindt verzoeker dat hij niet steeds voor de eerste dag van de maand hoeft te betalen, maar voor de veertiende dag van de maand. Dit omdat zijn echtscheiding destijds op de veertiende dag van de maand is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, en de rechter heeft bepaald dat hij per maand de kinderalimentatie aan zijn voormalige echtgenote moet voldoen. Een maand zou hierbij een periode van dertig dagen zijn, en niet noodzakelijkerwijs een kalendermaand.
4. Allereerst merkt de Nationale ombudsman op dat ingevolge artikel 6:114 van het Burgerlijk Wetboek (zie Achtergrond, onder 3.) girale betaling geschiedt op het tijdstip waarop de rekening van de schuldeiser wordt gecrediteerd. Verzoeker kan daarom niet worden gevolgd in zijn standpunt dat hij heeft betaald op het moment dat hij zijn bank een betalingopdracht heeft gegeven. Ook verzoekers opmerking dat hij steeds voor de veertiende dag van de maand dient te betalen treft geen doel. Een redelijke uitleg van de beschikking van de rechtbank van 20 april 2000 brengt met zich mee dat verzoeker ervoor moet zorgdragen dat de door hem verschuldigde kinderalimentatie steeds op de eerste dag van de maand voor G. beschikbaar is.
Verder is de Nationale ombudsman van oordeel dat het binnen de taakstelling van het LBIO past om betalingsplichtigen in bepaalde gevallen al voor het einde van een maand aan te schrijven voor betaling van de kinderalimentatie over de volgende maand. Het LBIO is immers ingesteld om ervoor te zorgen dat betalingsplichtigen die onvoldoende betalingsdiscipline aan de dag hebben gelegd in het vervolg wel tijdig en volledig hun alimentatieverplichtingen nakomen. De door het LBIO gehanteerde werkwijze (zie hiervóór, onder V.2.) komt de Nationale ombudsman hierbij niet onredelijk voor.
De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen is niet gegrond.
Onderzoek
Op 13 maart 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer S. te Den Haag, met een klacht over een gedraging van het LBIO te Gouda. Bij brief van 28 maart 2001 vulde verzoeker zijn klacht aan. Naar de gedraging van het LBIO werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd het LBIO verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Tijdens het onderzoek kregen het LBIO en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd het LBIO een aantal specifieke vragen gesteld. Verder werd informatie ingewonnen bij de X-bank te Den Haag.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag op een enkel punt te wijzigen.
Het LBIO gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Bij rechterlijke uitspraak van 20 april 2000 is de echtscheiding uitgesproken tussen verzoeker en zijn toenmalige echtgenote G. Hierbij is tevens bepaald dat verzoeker als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de drie uit het huwelijk geboren kinderen een bedrag van ƒ 211,- per kind per maand dient te betalen. Om telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
2. Verzoeker werd op 14 september 2000 door het LBIO aangeschreven omdat hij volgens G. de alimentatie over de maanden juni, augustus en september 2000 nog niet aan haar had betaald. G. had het LBIO daarom verzocht over te gaan tot inning van de alimentatie. Het LBIO stelde verzoeker in de gelegenheid binnen veertien dagen betalingsbewijzen te overleggen. Als hij afdoende zou aantonen dat hij aan zijn betalingsverplichtingen voldeed, zou het LBIO het verzoek van G. afwijzen.
3.1. Op 31 oktober 2000 liet het LBIO verzoeker weten niet over te zullen gaan tot de inning van de verschuldigde alimentatie, omdat verzoeker met betalingsbewijzen had aangetoond dat hij zijn bijdrage over de maanden juni tot en met september 2000 rechtstreeks aan G. had voldaan. Verzoeker werd er bij deze gelegenheid door het LBIO op gewezen dat G., indien er in de toekomst sprake zou zijn van een achterstand in de betaling die ouder was dan één maand, opnieuw een verzoek tot overname van de inning zou kunnen richten aan het LBIO.
3.2. Volgens verzoeker doelde het LBIO met "betalingsbewijs" op een printdocument van X-internetbankieren, dat hij in reactie op de brief van 14 september 2000 aan het LBIO had gestuurd. Op dit document staat onder meer vermeld:
"Uitvoerdatum 27-09-2000
Begunstigde G. (…)(bankrekeningnummer; N.o.)
Bedrag ƒ 2.170,30
Status goedgekeurd"
4. Op 16 november 2000 heeft G. het LBIO opnieuw verzocht de inning van de alimentatie over te nemen. In haar verzoek stelde zij de alimentatie voor de maanden oktober en november 2000 niet te hebben ontvangen. De alimentatie voor de maanden juni tot en met september 2000 zou zij steeds te laat hebben ontvangen.
5. Het LBIO schreef verzoeker op 1 december 2000 een brief, waarin onder meer het volgende stond vermeld:
"Het LBIO heeft van mevrouw G. een verzoek ontvangen om de inning van de kinderalimentatie over te nemen. De aanleiding van het verzoek is dat u uw betalingsverplichting niet of onvoldoende nakomt.
De bijdrage die u voor uw kinderen dient te betalen is vastgelegd in de rechterlijke uitspraak van 20 april 2000.
Het LBIO is een incassobureau dat op verzoek de inning van de kinderalimentatie regelt.
De maandelijkse alimentatie bedraagt ƒ 211,- per maand per kind en volgens de opgave in het verzoek is er sprake van een achterstand in de betaling van ƒ 1899,- per 31 december 2000 (vanaf 1 oktober 2000 tot en met 31 december 2000).
Het LBIO kan niet beoordelen in hoeverre de informatie juist of onvolledig is.
Indien de kinderalimentatie naar uw mening is voldaan verzoeken wij u dat aan te tonen aan de hand van kopieën van bank- of giroafschriften.
Als u de bijdrage niet heeft betaald verzoeken wij u het achterstallige bedrag alsnog rechtstreeks aan mevrouw G. over te maken.
Bewijsstukken van uw betalingen dient u binnen 14 dagen na dagtekening van dit schrijven aan het LBIO te zenden. Indien u daarmee afdoende aantoont dat u aan uw betalingsverplichting voldoet, zal het LBIO het verzoek van mevrouw G. afwijzen.
Worden de bewijsstukken niet binnen de gestelde termijn ontvangen dan gaat het LBIO over tot inning van de bijdrage. De hieraan verbonden kosten worden bij u in rekening gebracht door middel van een opslag op de achterstand en de maandelijks te betalen bijdrage."
6. Op 13 december 2000 faxte verzoeker een bankafschrift van 30 november 2000 en twee printdocumenten van X-internetbankieren naar het LBIO. Uit het bankafschrift bleek dat de alimentatie over de maand oktober 2000 op 23 november 2000 was overgeboekt naar de bankrekening van G. Op de documenten van X-internetbankieren wordt als uitvoerdatum 12 respectievelijk 13 december 2000 genoemd. Verder staat op beide documenten onder meer het volgende vermeld:
"Begunstigde G. (…)(bankrekeningnummer; N.o.)
Bedrag ƒ 633,00
Status goedgekeurd"
7. Op 20 december 2000 ontving het LBIO een brief van G. waarin zij, naar aanleiding van een telefonisch onderhoud met een medewerkster van het LBIO, meedeelde dat de alimentatie voor de maanden november en december 2000 niet aan haar was overgemaakt. Het laatste bedrag dat zij had ontvangen was op 23 november 2000. Het betrof hier de alimentatie voor de maand oktober 2000.
8. In een interne notitie van de afdeling selectie van het LBIO van 22 december 2000 staat onder meer het volgende vermeld:
"Naar aanleiding van 14 dagen-brief, verzonden op 1 december 2000 is er WEL reactie ontvangen, maar niet voldoende.
Daarom inning ter hand nemen met ingang van 1 november 2000."
9. Bij brief van 2 januari 2001 liet het LBIO verzoeker onder meer het volgende weten:
"In vervolg op de u toegezonden brief van 1 december jl. bericht ik u, dat u onvoldoende heeft aangetoond dat u de verschuldigde bijdrage aan mevrouw G. heeft betaald, al is dan ondertussen op 23 november de maand oktober voldaan.
Daarom zal ik nu gevolg geven aan het incassoverzoek en bent u op grond van de wet verplicht om de verschuldigde onderhoudsbijdrage voor uw kinderen (…) over de hieronder nader vermelde periode aan het LBIO te voldoen. Daarvan wordt niet afgeweken als tussentijds toch overeenstemming met de rechthebbende zou worden bereikt om weer rechtstreeks te gaan betalen. Mocht u desondanks alsnog rechtstreeks aan de ontvangstgerechtigde betalen - maar dat is in dit stadium absoluut de bedoeling niet meer - dan bent u over die betaling(en) toch de opslagkosten aan het LBIO verschuldigd.
Op grond van de rechterlijke beslissing van 20 april 2000 bent u - inclusief de indexering per gisteren met 3,3 % - thans aan alimentatie in totaal een bedrag van ƒ 653,88 per maand verschuldigd. Daarbij wordt u op grond van de wet een opslag in rekening gebracht van ƒ 65,39 per maand. Uw lopende maandelijkse verplichting bedraagt dus nu ƒ 719,27.
De bijdrage bent u steeds bij vooruitbetaling verschuldigd, zodat deze op de eerste dag van de maand waarvoor de alimentatie is bestemd door het LBIO ontvangen moet zijn.
Over de periode van 1 november jl. tot en met 31 januari a.s. bereken ik een achterstand in uw betaling van ƒ 1919,88 aan alimentatie plus ƒ 191,99 aan opslag, is in totaal ƒ 2111,87. Ik verzoek u met klem om dit bedrag per omgaande naar de postbankrekening van het LBIO over te maken onder vermelding van ons zaaknummer: (…).
Indien betaling ineens niet mogelijk is, kan het LBIO vooralsnog akkoord gaan met een betalingsregeling van ƒ 1400,- (inclusief opslag) per maand, onder voorbehoud dat de ontvangstgerechtigde hiertegen bij mij geen bezwaar aantekent omdat zij het bedrag te laag zou vinden. Voor betaling conform voorgenoemde regeling is een eerste acceptgirokaart bijgevoegd. Indien binnen 10 dagen na dagtekening geen betaling is ontvangen, dan zal het LBIO zonder verdere aankondiging overgaan tot incassomaatregelen!
Conform de wet zal de inning door het LBIO pas worden beëindigd nadat u ten minste zes maanden regelmatig, dat wil zeggen iedere maand aan het LBIO heeft betaald, waarbij de achterstand dan geheel aangezuiverd én alle kosten voldaan moeten zijn. Vervolgens wordt van u verwacht - daar wordt u dan nog schriftelijk bericht over gezonden - dat u aansluitend de betaling van de volgende termijnen rechtstreeks aan de rechthebbende bij vooruitbetaling voldoet."
10. Bij brief van gelijke datum heeft het LBIO G. opnieuw verzocht alle rechtstreekse betalingen van verzoeker aan haar onmiddellijk schriftelijk aan het LBIO mee te delen.
11. Verzoeker diende op 4 januari 2001 schriftelijk een klacht in bij het LBIO. In zijn klachtbrief staat onder meer het volgende vermeld:
"Naar aanleiding van de brief van het LBIO d.d. 2 deze, dien ik hierbij een klacht in. (…)
Ik ben zeer ontstemd en verbolgen dat het LBIO een standpunt inneemt, als zou ik onvoldoende hebben aangetoond dat de verschuldigde bijdrage in opgemelde zaak is betaald. De betalingen voor de kinderalimentatie lopen via internetbankieren van de X-bank. Bewijsstukken hieromtrent werden altijd door het LBIO geaccepteerd, waardoor het incassoverzoek van mijn ex-echtgenote keer op keer werd afgewezen. Thans stelt uw bureau zich op het standpunt geen genoegen meer te nemen met dergelijke bewijsstukken. Dat is natuurlijk flauwekul, derhalve kom ik hiertegen in verweer.
In opgemelde zaak kan ik u melden dat de betalingen tot en met december 2000 zijn bijgewerkt. Het verzoek van mijn ex-echtgenote dient derhalve te worden afgewezen en ben ik het LBIO geen opslag verschuldigd. Mijn ex-echtgenote kan bij een achterstand in de betaling welke ouder is dan 1 maand weer bij uw instelling aankloppen."
12. Op 9 januari 2001 deelde G. het LBIO mee dat zij op 27 december 2000 een betaling had ontvangen. Het betrof een bedrag van ƒ 633,- als alimentatie voor de maand november 2000. Verder deelde G. onder meer mee dat verzoeker inmiddels de alimentatie voor de maanden december 2000 en januari 2001 verschuldigd was.
13. In haar brief aan het LBIO van 7 februari 2001 deelde G. onder meer mee dat de alimentatie voor de maand december 2000 was overgemaakt op 23 januari 2001, onder de vermelding "alimentatie maand december 2000". Het desbetreffende bedrag, ƒ 633,-, was gestort door de partner van verzoeker, mevrouw K. Ook deelde G. mee de alimentatie over de maanden januari en februari 2001 nog niet te hebben ontvangen.
14. Het LBIO schreef verzoeker, in antwoord op zijn klacht van 4 januari 2001, op 15 februari 2001 onder meer het volgende:
"Uit uw fax maak ik op dat u er over klaagt dat mijn bureau de door u overlegde documenten van X-internetbankieren niet als betaalbewijzen accepteert.
Uit informatie die ontvangen werd van mevrouw G. is gebleken dat uw betalingen met uitvoerdatum 12 en 13 december 2000 ad ƒ 633,- per betaling, niet op korte termijn daarna door haar werden ontvangen. Zij ontving deze betalingen eerst op 27 december 2000 en op 23 januari 2001. Uitgaande van deze informatie moet ik concluderen dat de door u via X-internetbankieren gegeven opdrachten niet direct zijn uitgevoerd.
Mijn bureau kan slechts beslissingen nemen omtrent gedane betalingen aan de hand van bewijzen van die betalingen, zoals de door u overlegde kopie van uw bankafschrift waarop de betaling van 23 november 2000 ad ƒ 633,- vermeld staat. Gezien vorenstaande is het voor mijn bureau niet mogelijk te werken met boekingsdocumenten van (X) internetbankieren, omdat dit geen feitelijke betaalbewijzen zijn. Tot mijn spijt is het niet mogelijk gebleken uw bewering met betrekking tot het accepteren van deze documenten in de voorgaande behandeling te staven aan de hand van het vorige dossier. Indien hier daadwerkelijk sprake van is geweest, is dit destijds een onjuiste behandeling van het dossier geweest, tenzij van de ontvangstgerechtigde van de gelden een bevestiging van ontvangst van de betalingen is verkregen.
Gezien het verweer dat u voert wil ik u wel tegemoet komen. Indien u kunt aantonen, middels bewijzen in de vorm van kopieën van bankafschriften waarop de betalingen met betrekking tot de maanden november en december 2000 zijn vermeld, dat deze betalingen zijn gedaan vóór 14 december 2000, en deze betalingen zijn daadwerkelijk direct aan mevrouw G. betaalbaar gesteld, zal mijn bureau de incasso alsnog beëindigen. De afdeling (…) dient deze bewijzen dan wel binnen 10 dagen na dagtekening van deze brief te ontvangen. Mocht blijken dat de betalingsopdracht wel door u is gegeven, maar dat deze om welke reden dan ook niet uitvoerbaar was, en mevrouw G. inderdaad eerst op de door haar aangegeven data de betreffende betalingen heeft ontvangen, zal de incasso gehandhaafd blijven."
15.1. Op 20 februari 2001 schreef verzoeker onder meer het volgende aan het LBIO:
"Naar aanleiding van het schrijven d.d. 15 dezer die ik ontving van uw plaatsvervangend directeur aangaande mijn klacht, bericht ik u als volgt.
De heer M. deelt mij in vorengenoemd schrijven mede dat het niet mogelijk is gebleken om mijn bewering met betrekking tot het accepteren van boekingsdocumenten van (X) internetbankieren in de voorgaande behandeling te staven aan de hand van het vorige dossier bij uw bureau. Voor de goede orde treft u bij dit schrijven derhalve twee kopieën aan die ik als bewijs inbreng.
Overigens ben ik, na zo'n mededeling van uw plaatsvervanger, ernstig bezorgd over mijn privacy, nu blijkt dat sommige documenten die betrekking hebben op mijn zaak, achteraf spoorloos blijken te zijn. U kunt dit feit tevens als een nieuwe klacht in behandeling nemen.
Gebleken is dat het hoofd van de Kinderalimentatie tot dusver alle door mij overgelegde documenten van X-internetbankieren als betaalbewijs accepteert, dientengevolge continueer ik alle betalingen op een wijze die voor mij het makkelijkst is namelijk via internet. Ontstane problemen hierover dient u maar intern op te lossen. Daar sta ik geheel buiten. De incasso dient op grond van het bovenstaande derhalve onmiddellijk ingetrokken te worden.
Overigens spreek ik hier mijn ergernis uit over het feit dat uw bureau bij een achterstand in de betaling welke ouder is dan 1 maand, tevens het verschuldigde bedrag voor de navolgende maand in rekening brengt.
Hier ben ik het absoluut niet mee eens, omdat de achterstand voor de navolgende periode immers nog geen maand bedraagt.
Daarnaast kan van een eventuele te late inning van de betaling aan mevrouw G. tot op de dag van vandaag geen sprake zijn als uitgegaan wordt overeenkomstig de opgestelde regels die uw bureau hanteert. Bij een achterstand welke ouder is dan 1 maand ontvang ik van uw bureau in de eerste helft van de navolgende maand een schrijven waarbij ik in de gelegenheid word gesteld om binnen 14 dagen na dagtekening de achterstand op te heffen. Al met al betekent dit dat er een totale periode van 2 maanden mee gemoeid is.
Ook al zou worden uitgegaan van de ontvangen informatie van mevrouw G, dat zij de betalingen eerst op 27 december 2000 en op 23 januari 2001 ontving, dan blijkt uit het bovenstaande dat de betaling binnen de gestelde termijn van 2 maanden na het ontstaan van de achterstand is betaald.
Tot slot ben ik van mening dat u mij in geen geval tegemoet komt. Ik kan niet anders dan tot de conclusie komen dat u onder het mom van mij tegemoet willen komen, enkel tracht om interne fouten recht te trekken. Daar leen ik mij niet voor."
15.2. Bij zijn brief voegde verzoeker een afschrift van de brief van het LBIO van 31 oktober 2000 (zie hiervóór, onder 3.1.) en van het printdocument van X-internetbankieren van 27 september 2000 (zie hiervóór, onder 3.2.).
16. Op 5 maart 2001 deelde G. het LBIO schriftelijk mee dat zij op 23 februari 2001 de alimentatie voor de maand januari 2001 had ontvangen. De alimentatie voor de maanden februari en maart 2001 had zij nog niet ontvangen.
17. In antwoord op zijn brief van 20 februari 2001 liet het LBIO verzoeker op 6 maart 2001 schriftelijk onder meer het volgende weten:
"Uit uw fax maak ik op dat u er nog immer over klaagt dat mijn bureau de door u overlegde documenten van X-internetbankieren niet als betaalbewijzen accepteert. Ik heb u omtrent dit punt geïnformeerd over mijn standpunt in mijn brief van 15 februari jl. Dit blijft ongewijzigd.
U klaagt tevens over het feit dat een van de voorgaande dossiers (…) op het moment van behandeling van uw vorige klacht niet voorhanden was. Een medewerker van het archief liet mij kort na 15 februari weten dat het dossier inmiddels weer terecht was. De door u bij uw brief overlegde kopieën trof ik tevens in het dossier aan. Ik neem aan dat uw klacht over dit punt hiermee is afgehandeld.
Uit de 3 dossiers die mijn bureau van deze kwestie inmiddels heeft aangelegd, maak ik op dat het eerste dossier (…) is afgesloten nadat u middels een bewijs van storting van de totale achterstand had aangetoond dat de achterstand alsnog was voldaan. In het tweede dossier (…) werd op 18 augustus 2000 een kopie van uw bankafschrift ontvangen waarop de betaling over de maand juli 2000 was vermeld. Na ontvangst van een print van X-internetbankieren d.d. 27 september 2000 werd de zaak inderdaad gesloten. Zoals reeds aangegeven in de brief van 15 februari 2001, is dit destijds een onjuiste behandeling van het dossier geweest.
Middels bovenstaande wil ik u aangeven dat er zeker geen sprake van is dat mijn bureau alle door u overlegde documenten van X-internetbankieren als betaalbewijs accepteert. Het woord 'alle' betreft hier welgeteld één werkdocument. Indien u uw alimentatiebetalingen op deze wijze wenst te continueren, zijn er mogelijk consequenties, indien geen correct betaalbewijs wordt overlegd.
Nu u geen gebruik heeft gemaakt van hetgeen is gesteld in de laatste alinea van de brief van 15 februari jl. heeft u de stelling van mevrouw G. niet weerlegd. Ik ga er daarom vanuit dat de informatie die van mevrouw werd ontvangen, correct is: de door u via X-internetbankieren gegeven opdrachten werden niet direct uitgevoerd. Om deze reden is de overname van de incasso, vermeerderd met de wettelijk verschuldigde opslagkosten, terecht.
In de aanschrijvingen van de afdeling Selectie wordt u aangeschreven over de bijdrage die u achterstallig bent over (de) voorgaande maand(en). Tevens wordt u aangeschreven over de bijdrage die u in de maand waarin de brief geschreven wordt, verschuldigd bent.
Zo werd u in de brieven van 14 september en 1 december 2000 aangeschreven over respectievelijk de bijdragen tot en met 30 september en 31 december 2000.
Indien het enigszins redelijk is wordt u tevens aangeschreven voor de bijdrage van de daaropvolgende maand, aangezien kinderalimentatie bij vooruitbetaling verschuldigd is. De betalingsplichtige dient er immers voor te zorgen dat de kinderalimentatie op de eerste dag van de volgende maand voor de ontvangstgerechtigde beschikbaar is. Om deze reden is het redelijk, wanneer de brief van de afdeling Selectie waarin u wordt verzocht de betreffende betaalbewijzen binnen 14 dagen aan mijn bureau te overleggen, en deze binnen 14 dagen voor het einde van de maand wordt verzonden, het betaalbewijs van de betaling van de bijdrage met betrekking tot de volgende maand eveneens te vragen."
18. In vervolg op deze brief berichtte het LBIO verzoeker bij brief van 8 maart 2001 onder meer nog het volgende:
"Uw gewezen echtgenote heeft het LBIO ondertussen schriftelijk bevestigd, dat zij op 23 februari jl. ƒ 653,88 aan alimentatie van u heeft ontvangen.
Daarmee én met uw al eerder genoemde betaling van 27 december én die van 23 januari jl. rekening houdend, bedraagt de achterstand in de betaling aan mijn bureau per 31 maart a.s. aan: alimentatie ƒ 1307,76 + opslagkosten ƒ 322,77 = ƒ 1630,53.
Ik verzoek u dit bedrag nu aan het LBIO over te maken, zodat u vanaf 1 april kunt volstaan met alleen de lopende bijdrage + de opslag daarover aan mijn bureau te voldoen.
Ten overvloede wijs ik u erop, dat het uiteindelijk - nu er tóch via het LBIO betaald moet worden - in uw belang is, dat u verder stipt maandelijks betaalt. Immers, als u vanaf heden 6 maanden aan mijn bureau betaalt en in die tijd is het achterstallige met alle kosten voldaan, dan kunt u weer buiten mijn bureau om betalen, waarover u dan overigens nog bericht krijgt. Slaat u - om wat voor reden dan ook - een maand met betalen aan het LBIO over, dan begint die periode van 6 maanden opnieuw.
Zou stipte betaling uitblijven, dan moet ik - zonder verdere waarschuwing, na alle eerdere correspondentie over dit onderwerp - tot invordering overgaan, maar ik hoop dat het zóver niet behoeft te komen."
19. Op 23 maart 2001 stuurde het LBIO verzoeker een overzicht met betrekking tot de door hem verschuldigde bedragen. In dit overzicht stond, naast de betalingsachterstand tot en met maart 2001, ook de alimentatie voor de maand april 2001 vermeld. Aangehecht was een acceptgiro met vervaldatum 1 april 2001.
20. Op 27 maart 2001 liet het LBIO verzoeker schriftelijk weten hopelijk op korte termijn tot invordering over te gaan, omdat verzoeker niet had voldaan aan het verzoek van het LBIO van 8 maart 2001 om tot betaling aan het LBIO over te gaan.
21. Naar aanleiding van deze brief van het LBIO schreef verzoeker op 28 maart 2001 onder meer het volgende aan het LBIO:
"Om invordering te voorkomen heb ik vandaag nogmaals alimentatie over de maanden januari en februari dezer overgemaakt op rekening van mijn ex-echtgenote, met dien verstande dat dit deze keer is geschied middels betaling per acceptgiro. Ik merk hierbij op dat ik over deze maanden dus dubbel heb betaald en dat u mij de mogelijkheid verbiedt om betalingen via internet te laten plaatsvinden. De extra kosten voor betreffende transacties via acceptgiro zullen voortaan door uw bureau moeten worden opgebracht."
22. Het LBIO berichtte verzoeker bij brief van 17 april 2001 onder meer het volgende:
"Ik heb uw gewezen echtgenote heden schriftelijk gevraagd, mij te bevestigen welk bedrag zij nog van u op of omstreeks 28 maart heeft ontvangen. Daarmee zal dan nog rekening gehouden worden.
Daarna zal ik - als ik van de week geen geld van u ontvangen heb en/of vanaf mei a.s. blijft stipte maandelijkse betaling uit - zo spoedig mogelijk beslag leggen op een gedeelte van uw inkomen, zonodig door het inschakelen van een deurwaarder als een 'normaal' beslag niet nodig blijkt of te lang zou gaan duren.
De administratie van het LBIO is niet op betaling via het internet ingesteld. U dient daarom via uw bank of giro te betalen en u kunt het LBIO daarvoor geen kosten in rekening brengen."
23. Op 18 april 2001 berichtte G. het LBIO schriftelijk dat verzoeker en mevrouw K. op 26 en 29 maart 2001 geld naar haar hadden overgemaakt, waardoor de achterstand in de betaling van de alimentatie geheel was voldaan. De eerstvolgende betaling - de alimentatie over de maand mei 2001 - zou zij vóór 1 mei 2001 moeten ontvangen.
24. Op 26 april 2001 deelde het LBIO verzoeker schriftelijk nog onder meer het volgende mee:
"In vervolg op mijn brief van 17 april deel ik u hierbij mede, dat uw gewezen echtgenote mij ondertussen schriftelijk heeft bevestigd dat zij van/namens u nog ontvangen heeft op:
26 maart ƒ 653,88
29 maart ƒ 1307,76.
Daarmede is hier alsnog rekening gehouden, waardoor de achterstand in uw betaling aan mijn bureau per 31 mei a.s. bedraagt aan:
kinderalimentatie ƒ 653,88
opslagkosten ƒ 453,55
totaal ƒ 1107,43.
Ik verzoek u dat bedrag per omgaande aan het LBIO over te maken, door middel van een door uzelf uit te schrijven betaalopdracht voor uw bank of giro. Voor de betaling ingaande 1 juni a.s. van de lopende bijdrage + kosten daarover kunt u desgewenst gebruik maken van de acceptgiro's die u gezonden worden. Komt zo'n giro niet in uw bezit, dan gelieve u zelf een betaalopdracht uit te schrijven."
25. Bij brief van 15 mei 2001 liet G. het LBIO weten dat mevrouw K. op 2 mei 2001 de alimentatie voor de maand mei 2001 naar haar had overgemaakt. Verder deelde G. mee dat verzoeker kennelijk niet geneigd was de alimentatie via het LBIO te betalen en dat hij de betalingen ook niet zelf maar via mevrouw K. verrichtte.
26. Op 18 mei 2001 stuurde het LBIO verzoeker een overzicht met betrekking tot de door hem verschuldigde bedragen. In dit overzicht stond, naast de betalingsachterstand tot en met mei 2001, ook de alimentatie voor de maand juni 2001 vermeld. Aangehecht was een acceptgiro met vervaldatum 1 juni 2001.
B. Standpunt verzoeker
1.1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht.
1.2. Verzoeker schreef in zijn verzoekschrift van 13 maart 2001 verder nog onder meer het volgende:
"Ik beklaag mij over het feit dat het LBIO de documenten van X-internetbankieren niet als betaalbewijzen accepteert, terwijl alle alimentatiebetalingen door mij via het internet zijn gedaan. Achteraf wordt acceptatie van dergelijke overgelegde bewijsstukken zelfs gezien als een onjuiste behandeling van het dossier. Ik kan mij hierin helemaal niet vinden. Immers, het laat aan duidelijkheid te wensen over.
Voor de goede orde deel ik u hier aangaande mede dat ik geen rekeningnummer heb. Alle betalingen geschieden op naam van mijn huidige partner. Daarnaast ontving mijn vriendin nog maar sporadisch afschriften van de bank, zodat het veelal niet mogelijk is om bijtijds afschriften te overleggen. Sinds kort ontvangt zij van de bank helemaal geen afschriften meer omdat alles via de pc loopt. Bovendien mag ik van de veronderstelling uitgaan dat betaald, betaald is. Ook via internet. Hoelang de bank er over doet om de betaling ook uit te voeren, of een afschrift toestuurt, is iets dat buiten mij omgaat. Ik hoef hier niet de dupe van te worden. Bovendien vind ik het uitermate irritant dat mijn ex-vrouw steeds aangeeft dat er niets is betaald, terwijl dit door mij wel degelijk is gedaan. Ik voel mij dan ook niet geroepen om de stelling van mijn ex-vrouw steeds maar te weerleggen. Ik ben het meer dan zat.
Ik beklaag mij tevens over het feit dat bij het LBIO dossiers verdwijnen. In ieder geval niet te vinden zijn. Ik vind dat je als burger mag verwachten dat ook het LBIO zorgvuldig met privé-gegevens van betrokkenen omgaat. Dat in mijn geval een medewerker van het LBIO toevallig op mijn dossier is gestuit wil niet zeggen dat mijn klacht hiermee is afgehandeld.
Tot slot klaag ik omtrent het feit dat bij een achterstand van betaling welke ouder is dan 1 maand, tevens het verschuldigde bedrag voor de navolgende maand in rekening wordt gebracht. Dit is niet terecht, want daarmee tref je al op voorhand een incassomaatregel, terwijl van een achterstand nog niet eens sprake is."
2. Verzoeker schreef op 19 april 2001 nog onder meer het volgende aan de Nationale ombudsman:
"Ik merk hierbij op dat het LBIO wel erg makkelijk tracht weg te komen door te stellen dat zij niet (…) ingesteld zijn (…)(op; N.o.) betaling via internet. Op grond daarvan dwingt dit bureau mij om een bank- of girorekening te openen, en word ik gepusht om betaling via een (…) dergelijke rekening te laten lopen. Er bestaat dunkt me ook iets als vrij betalingsverkeer.
Daarnaast vind ik het opmerkelijk dat het LBIO niet voor de kosten wil opkomen die ik moet maken bij betaling via bank of giro. Zoals bovenstaand is vermeld heb ik geen rekening, derhalve ben ik bij iedere betaling stortingskosten verschuldigd. Deze kosten heeft het LBIO maar aan mij te vergoeden."
C. Standpunt LBIO
Het LBIO nam bij brief van 30 juli 2001 onder meer het volgende standpunt in:
"Betalingsbewijzen
Mijn bureau kan slechts beslissingen nemen omtrent gedane betalingen aan de hand van bewijzen van die betalingen, zoals een overlegde kopie van een bankafschrift waarop een betaling staat vermeld, of een stortingsbewijs. Het is voor mijn bureau niet mogelijk te werken met boekingsdocumenten van (X) internetbankieren, omdat dit geen feitelijke betaalbewijzen zijn. Naar aanleiding van de door de heer S. overlegde documenten kon mijn bureau niet vaststellen of de betalingen daadwerkelijk hadden plaatsgevonden. Daarmee is niet gezegd dat dit niet het geval is, echter, bewezen wordt met het overleggen door de heer S. van deze documenten niets.
Dat mijn bureau bij de behandeling van een ander dossier S.-G. deze documenten wel heeft aangemerkt als betaalbewijzen is door mijn bureau niet meer te achterhalen. Indien hier daadwerkelijk sprake van is geweest, is dit destijds een onjuiste behandeling van het dossier geweest, tenzij van de ontvangstgerechtigde van de gelden een bevestiging van ontvangst van de betalingen is verkregen. Dan wordt geen bewijs geleverd van een gedane betaling door het boekingsdocument, maar wordt een betaling gemeld bij mijn bureau door een ontvangstgerechtigde.
Vanzelfsprekend worden betaalbewijzen van betalingen via internetbankieren wel door mijn bureau aangemerkt als geldige betaalbewijzen.
Omdat de heer S. onvoldoende had aangetoond dat hij aan zijn betalingsverplichting had voldaan naar aanleiding van de brief van mijn bureau van 1 december 2000, heeft mijn bureau met de brief van 2 januari 2001 de inning van de kinderalimentatie, naar aanleiding van het verzoek hierom van mevrouw G., overgenomen.
Dit onderdeel van de klacht van de heer S. acht ik ongegrond.
Betalingen aan het LBIO
Als de heer S. aan mijn bureau betaalt, kan hij hiervoor gebruik maken van de mogelijkheid dit via internetbankieren te doen. Zodra de door hem overgemaakte gelden door mijn bureau ontvangen zijn, is het leveren van bewijs van deze betalingen niet meer nodig, maar zullen deze worden verwerkt in het dossier (…).
Ook dit onderdeel van de klacht acht ik ongegrond.
Dossier op onbekende locatie
Eén van de dossiers S.-G. (…) was op een bepaald moment niet direct voorhanden. Het dossier was echter kort na deze constatering weer terecht. Waarschijnlijk is het onjuist archiveren binnen de archiefruimte van het betreffende dossier de oorzaak geweest dat het niet direct voorhanden was. Voor zover de heer S. het idee heeft gekregen dat zijn gegevens niet zorgvuldig zijn bewaard, ben ik van mening dat die met deze verklaring weggenomen kunnen zijn.
Op grond hiervan acht ik ook dit onderdeel van de klacht ongegrond.
Kinderalimentatie voor de navolgende maand
Indien het enigszins redelijk is, wordt een betalingsplichtige tevens aangeschreven voor de bijdrage van de daaropvolgende maand, aangezien kinderalimentatie bij vooruitbetaling verschuldigd is. Dit is ook zo opgenomen in de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Zutphen van 20 april 2000, waarin de kinderalimentatiebetalingsverplichting van de heer S. is opgenomen. De betalingsplichtige dient er voor te zorgen dat de kinderalimentatie op de eerste dag van de volgende maand voor de ontvangstgerechtigde beschikbaar is. Zolang een betalingsplichtige aan mijn bureau dient te betalen, dienen de gelden op de eerste dag van de volgende maand door mijn bureau ontvangen te zijn.
Ook dit onderdeel van de klacht acht ik ongegrond."
D. Reactie verzoeker
Verzoeker reageerde op 10 september 2001 schriftelijk onder meer als volgt op het standpunt van het LBIO:
"Met betrekking tot het niet-betalen van de opslagkosten merk ik op dat het LBIO de inning van de door mij verschuldigde alimentatie onterecht heeft overgenomen. Ik had immers bijtijds aan mijn maandelijkse verplichtingen voldaan. Dat zij er van uitgaan dat de boekingsdocumenten van (X) internetbankieren geen feitelijke betaalbewijzen zijn, doet niet aan het feit af dat ik wel degelijk mij aan de betalingsverplichtingen gehouden heb. Dit wordt ook niet door het LBIO bestreden. In verband hiermee is het LBIO niet vrij om een eigen interpretatie te geven van het bepaalde in artikel 408, derde lid, boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (zie Achtergrond, onder 2.).
Aangaande de verdwijning van mijn dossier deel ik u mee dat ik geenszins tevreden ben met de uitleg van het LBIO. Op deze wijze kan men elke verdwijning wel verdoezelen. Het LBIO heeft het over de waarschijnlijkheid van verkeerd archiveren. Hoezo waarschijnlijk? Wellicht is het ook waarschijnlijk dat een medewerk(st)er het dossier in zijn/haar tas heeft gelegd en bij hem/haar thuis een paar weken in zijn/haar archiefruimte opgeborgen heeft. Ik kan nog tal van waarschijnlijkheden opsommen. Als ik alle waarschijnlijkheden bij het verhaal van het LBIO weglaat, blijft enkel het feit over dat het dossier verdwenen is c.q. was. Dit feit stel ik aan de orde.
Naar aanleiding van de reactie van het LBIO stel ik thans bovendien aan de orde het feit dat zij niet meer kunnen achterhalen of de boekingsdocumenten als betaalbewijzen worden aangemerkt. Klaarblijkelijk valt de verdwijning van het dossier samen met het zoekraken van de voor deze zaak belangrijke informatie. In ieder geval merk ik op dat het dossier niet meer volledig is.
Aangaande de betalingen aan het LBIO verwijs ik u naar het bovenstaande. Ik voeg er aan toe dat naar mijn mening het LBIO met twee maten meet. Enerzijds stellen zij zich op het standpunt dat boekingsdocumenten geen feitelijke betalingsbewijzen zijn, hetgeen uiterst vreemd is omdat internetbankieren enkel met boekingsdocumenten werkt, met andere woorden accepteert het LBIO internetbankieren niet, en anderzijds is internetbankieren wel geoorloofd indien betalingen gericht zijn aan het LBIO en niet anderszins.
Voor alle duidelijkheid merk ik hierbij op dat ik geen bank- en/of girorekening heb. Ik maak gebruik van de betaalrekening van mevrouw K. Indien het LBIO andere betaalbewijzen wil hebben, dienen zij op te draaien voor de kosten van overboeken.
Aangaande de kinderalimentatie voor de volgende maand deel ik u mee dat alle betalingen bij vooruitbetaling door mij zijn gedaan. Dit feit wordt door het LBIO niet expliciet bestreden (…). Het is alles behalve redelijk te noemen dat ik word aangeschreven voor de bijdrage van alimentatie van de daaropvolgende maand, indien de maand nog niet om is. Tevens merk ik op dat het LBIO de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Zutphen van 20 april 2000 naar eigen hand interpreteert. In de uitspraak staat dat de alimentatie voor de eerste dag van de volgende maand moet zijn betaald. Dat is anders dan dat de gelden op de eerste dag van de volgende maand voor de ontvangstgerechtigde beschikbaar moeten zijn, zoals door het LBIO wordt gesuggereerd. Of de betaling op tijd door de ontvangstgerechtigde wordt ontvangen hangt derhalve in mijn geval af hoe snel de bank is met het overboeken. Daar heb ik geen invloed op."
E. Reactie LBIO
1. Bij brief van 30 oktober 2001 reageerde het LBIO onder meer als volgt:
"De heer S. stelt dat de overname van de inning door mijn bureau onterecht zou zijn. In de brief van 1 december 2000 van mijn bureau werd de heer S. bericht dat er over de periode van 1 oktober 2000 tot en met 31 december 2000 sprake zou zijn van een achterstand van ƒ 1899,-. De heer S. werd verzocht, indien de kinderalimentatie naar zijn mening wel voldaan zou zijn, dit binnen 14 dagen na dagtekening van de brief van 1 december 2000 aan mijn bureau te tonen.
Van de heer S. werd 1 kopie van een bankafschrift ontvangen, waarop de betaling van ƒ 633,- werd vermeld die volgens het overlegde bankafschrift werd afgeschreven op 23 november 2000. Mevrouw G. bevestigde mijn bureau deze betaling op 23 november 2000 te hebben ontvangen.
Tevens werden 2 schermprinten van boekingsdocumenten van X-internetbankieren ontvangen. Deze boekingsdocumenten bewijzen echter niet dat de bedragen ook daadwerkelijk werden overgemaakt op de rekening van mevrouw G. Uit de overlegde documenten is immers niet op te maken of het hier betalingsopdrachten betreffen of daadwerkelijke overboekingen. Zo stonden wel de uitvoerdata van 12 en 13 december 2000 op de documenten vermeld, echter bleek dat bedragen van gelijke grootte eerst op 27 december 2000 en 23 januari 2001 door mevrouw G. werden ontvangen.
Mijn bureau vraagt in de eerste aanschrijving dan ook uitdrukkelijk om bewijs, bijvoorbeeld via bank- of giroafschriften, waaruit - in tegenstelling tot de internet-boekingsdocumenten - wél duidelijk blijkt dat het gaat om daadwerkelijk afgeschreven bedragen.
De heer S. had mijn bureau derhalve niet aangetoond dat de volledige achterstallige bijdrage binnen de gestelde termijn van 14 dagen aan mevrouw G. was voldaan. Om deze reden is de overname van de inning door mijn bureau terecht en worden ook de opslagkosten terecht bij de heer S. in rekening gebracht.
Met betrekking tot de opmerking van de heer S. omtrent de acceptatie door het LBIO van internetbankieren deel ik mede dat mijn bureau niet tegen internetbankieren is, als er maar een overtuigend bewijs van betaling overlegd kan worden. Als een betaling via internetbankieren op de girorekening van mijn bureau wordt ontvangen, is bijvoorbeeld de constatering dat dat bedrag op de rekening is ontvangen uiteraard bewijs van die betaling.
Om deze reden staat mijn bureau open voor betalingen via internet. Ook voor het aantonen van betalingen door een betalingsplichtige aan een ontvangstgerechtigde staat mijn bureau open voor betalingen via internet. Wel moet mijn bureau worden overtuigd met (kopieën van) bewijzen dat de betaling heeft plaatsgevonden. Een internet-boekingsdocument toont niet aan dat de betaling ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, reden waarom mijn bureau een internet-boekingsdocument niet als betalingsbewijs accepteert.
Het kan voorkomen dat een betalingsplichtige melding maakt van een betaling zonder overtuigend bewijs maar dat ongeveer tegelijkertijd de ontvangstgerechtigde melding maakt van ontvangst van een bedrag. Op basis van de melding van de ontvangstgerechtigde accepteert en registreert mijn bureau dan de betaling/ontvangst.
Ter informatie bericht ik u dat de betalingen die door mijn bureau werden afgeboekt dan ook alleen werden verwerkt naar aanleiding van de schriftelijke betalingsbevestigingen die regelmatig van mevrouw G. werden ontvangen.
Voorts merk ik op dat het LBIO zich niet op het standpunt stelt dat betaling via bank of giro dient plaats te vinden. Wel vraagt mijn bureau om betalingen aan te tonen c.q. bewijs van betaling te overleggen. Het is een eigen keuze van de heer S. zelf niet te beschikken over een bank- of girorekening. Dat hij in deze situatie verkiest om gebruik te maken van een rekening van een derde of kosten moet maken voor een overboekingsopdracht, is het gevolg van deze keuze. Het LBIO vergoedt kosten die voor een overboeking eventueel gemaakt moeten worden niet.
Met betrekking tot de stelling van de heer S. dat het LBIO een eigen interpretatie geeft aan de beschikking van 20 april 2000 inzake de invulling van de verplichting tot vooruitbetaling, deel ik u het volgende mee.
De heer S. is van mening dat zijn invulling en de invulling door mijn bureau verschilt. Hij heeft daarbij een verkeerde voorstelling van zaken. Als iets op de eerste dag van een maand betaald moet zijn, betekent dat voor hem dat hij er zorg voor dient te dragen dat de gelden op dat moment dan ook ontvangen zijn door mevrouw G. Wanneer de heer S. problemen heeft met zijn bank met betrekking tot de kinderalimentatiebetalingen, dient hij daarvoor zijn bank te benaderen, of hierop te anticiperen door tijdig zijn betalingen te boeken."
2. Het LBIO voegde bij zijn reactie een afschrift van het dossier. Voor zover van belang voor het onderzoek, zijn de stukken uit het dossier hiervóór onder A. FEITEN weergegeven.
F. Nadere reactie verzoeker
Naar aanleiding van de reactie van het LBIO deelde verzoeker bij brief van 22 november 2001 onder meer het volgende mee:
"Het LBIO geeft de uitspraak van de arrondissementsrechtbank van 20 april 2000 onjuist weer. Geheel onterecht persisteren zij dat de alimentatie uiterlijk op de eerste dag van de maand betaald moet zijn. Dat staat nergens in de uitspraak. Zoals u ziet, heeft de rechter bepaald dat de alimentatie, ingaande de datum van inschrijving in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling moet worden voldaan. Ik wijs u er op dat inschrijving in de registers op 14 juni 2000 is geschied. Dit betekent dat de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen uiterlijk op de 14de van elke maand aan de vrouw betaald moet zijn, en niet datgene wat het LBIO suggereert. Ik stel het LBIO ten volste aansprakelijk voor alle verwarring hieromtrent, zodat van mij niet kan worden gezegd dat ik te laat heb betaald.
Ook het recht op het toepassen van de jaarlijkse indexering op mijn alimentatieverplichting vind ik nergens in de rechterlijke uitspraak terug. Zelfs al zou de indexering bij wet geregeld zijn. Ik vind derhalve dat elke verhoging hoe genaamd ook, indruist tegen de beschikking van 20 april 2000."
G. Nadere reactie LBIO
Het LBIO stuurde de Nationale ombudsman op 21 december 2001 een afschrift van een brief die hij op 17 december 2001 aan verzoeker had gestuurd. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:
"U bent van mening dat mijn bureau de beschikking van 20 april 2000 onjuist interpreteert, waar het gaat om het betalingsmoment en de jaarlijkse indexering.
De bepaling dat de verschuldigde bijdrage jaarlijks van rechtswege wordt geïndexeerd ligt vast in de wet, artikel 1:402a BW (zie Achtergrond, onder 1.). Dit geldt ook wanneer dit niet in de beschikking is vermeld.
Met betrekking tot het betaalmoment deel ik u mede dat er in de beschikking is vastgelegd dat de bijdrage per maand bij vooruitbetaling dient te worden voldaan. Het betreft hier geen periode gelijk aan de duur van een maand, maar kalendermaanden. Dit houdt in dat de bijdrage voor de eerste van de (kalender)maand voldaan dient te worden. (…)
Tot slot deel ik u wederom mede dat het continueren van de huidige betalingswijze aan mevrouw G. voor u kostenverhogend werkt. Mijn bureau kan de incasso pas staken indien er geen achterstand meer bestaat en er minimaal 6 achtereenvolgende maanden minimaal de maandelijkse bijdrage vermeerderd met de wettelijk verschuldigde opslagkosten aan mijn bureau is voldaan. Zolang de zaak niet aan die voorwaarden voldoet, dient mijn bureau de incasso te handhaven. De opslagkosten worden maandelijks opgeboekt zolang het LBIO de incasso in handen heeft. Indien u vastbesloten bent uw rechtstreekse betalingen te continueren, zal mijn bureau de inmiddels opgebouwde achterstand in de opslagkosten op u verhalen middels het loonbeslag, waarna maandelijks een bedrag van 10 % van uw te betalen maandbijdrage via loonbeslag zal worden geïnd. Ten overvloede bericht ik u dat mijn bureau hierin de wet slechts naleeft: aangezien de incasso terecht is overgenomen (u toonde immers niet tijdig na de brief van 1 december 2000 met bewijzen aan dat u de op dat moment verschuldigde bijdrage correct aan mevrouw G. had voldaan), dienen de opslagkosten op u verhaald te worden."
H. nadere reactie verzoeker
De Nationale ombudsman ontving zowel van verzoeker als van het LBIO een afschrift van de brief die verzoeker op 20 december 2001 rechtstreeks aan het LBIO stuurde. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:
"… (Ik merk op; N.o.) dat de rechter expliciet heeft gesteld dat betaling dient te geschieden ingaande de datum waarop de beschikking is ingeschreven in de registers. Zonder uitdrukkelijk de bewoording kalendermaand te gebruiken (het Groot woordenboek der Nederlandse taal geeft bij maand ook een periode van ongeveer 30 dagen aan), is daarmee naar inhoud en strekking vastgelegd dat het hier een periode behelst gelijk aan de duur van een maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen. Daargelaten of deze uitspraak voor uw bureau praktische bezwaren zal hebben. U bent niet vrij om de beslissing naar uw hand te zetten. Ik accepteer uw beantwoording hier aangaande dan ook niet."
i. informatie x-bank
Op 24 september 2001 heeft een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman de door verzoeker overgelegde printdocumenten van X-internetbankieren in geanonimiseerde vorm voorgelegd aan een medewerker van de X-bank te Den Haag. Ook heeft zij de bankmedewerker enkele vragen gesteld.
Uit de informatie van de X-bank blijkt het volgende. Rekeninghouders die gebruikmaken van X-internetbankieren hebben een "gewone" bankrekening bij de X-bank. Betaalopdrachten kunnen via internet aan de bank worden doorgeven. Ook kan via internet een overzicht van verrichte transacties worden opgeroepen en kan te allen tijde het banksaldo worden opgevraagd.
Uit de door verzoeker overgelegde printdocumenten blijkt dat via internet opdracht is gegeven voor overboekingen naar de bankrekening van G. Bij de betalingsopdrachten staat vermeld: "status: goedgekeurd". Het betreft daarom onherroepelijke betalingsopdrachten. Op de printdocumenten staat geen overzicht van uitgevoerde transacties vermeld.
De door verzoeker overgelegde printdocumenten van X-internetbankieren leveren volgens de X-bank geen bewijs van betaling op. Hetzelfde zou gelden voor een via de site van X-internetbankieren uit te printen overzicht van uitgevoerde transacties. Slechts bankafschriften kunnen in het maatschappelijk verkeer als officieel betalingsbewijs worden gebruikt.
Aan gebruikers van internetbankieren worden - net als aan de overige rekeninghouders van de X-bank - kosteloos bankafschriften verstrekt. Het gebruik van acceptgiro's brengt voor particuliere rekeninghouders van de X-bank geen kosten met zich mee. Aan telefonische overboekingen zijn wel kosten verbonden.
Achtergrond
1. Indexering kinderalimentatie
Ingevolge het eerste lid van artikel 1:402a van het Burgerlijk Wetboek worden de bij rechterlijke uitspraak vastgestelde bedragen voor levensonderhoud jaarlijks van rechtswege gewijzigd met een door de Minister van Justitie vast te stellen percentage. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de wijziging elk jaar ingaat op 1 januari, en dat de beschikking waarin het percentage is vastgesteld, wordt bekend gemaakt in de Staatscourant. Het percentage waarmee de bij rechterlijke uitspraak vastgestelde bedragen voor levensonderhoud per 1 januari 2001 dienden te worden gewijzigd, is door de Minister van Justitie bij beschikking van 6 november 2000 vastgesteld op 3,3 %. De desbetreffende Beschikking wijzigingspercentage levensonderhoud 2001 is op 9 november 2000 gepubliceerd in Staatscourant 2000/218, pagina 8.
2. Overname inning kinderalimentatie door het LBIO, zoals geregeld in artikel 1:408 van het Burgerlijk Wetboek:
"1. Een uitkering tot voorziening in de kosten van verzorging en opvoeding of tot voorziening in de kosten van levensonderhoud en studie, waarvan het bedrag in een rechterlijke beslissing, daaronder begrepen de beslissing op grond van artikel 822, eerste lid, onder c, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, is vastgelegd, wordt ten behoeve van de minderjarige aan de ouder die het kind verzorgt en opvoedt of aan de voogd onderscheidenlijk aan de meerderjarige betaald.
2. Op verzoek van een gerechtigde als bedoeld in het eerste lid, van een onderhoudsplichtige dan wel op gezamenlijk verzoek van een gerechtigde en onderhoudsplichtige neemt het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen de invordering van de onderhoudsgelden op zich. De executoriale titel wordt daartoe door de onderhoudsgerechtigde in handen gesteld van dit Bureau. De overhandiging daarvan machtigt het Bureau tot het doen van de invordering, zo nodig door middel van executie.
3. Kosten van invordering door het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen worden verhaald op de onderhoudsplichtige, onverminderd de kosten van gerechtelijke vervolging en executie. Het verhaal van kosten vindt plaats door wijziging van het bedrag, bedoeld in het eerste lid, volgens bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels.
4. Tot invordering op verzoek van een onderhoudsgerechtigde wordt slechts overgegaan, indien de gerechtigde ter gelegenheid van de indiening van het verzoek aannemelijk heeft gemaakt dat binnen ten hoogste zes maanden voorafgaande aan de indiening van het verzoek de onderhoudsplichtige ten aanzien van ten minste één periodieke betaling tekort is geschoten in zijn verplichtingen. In deze gevallen geschiedt de invordering van bedragen die verschuldigd zijn vanaf een tijdstip van ten hoogste zes maanden voorafgaande aan de indiening van het verzoek.
5. Alvorens tot invordering met verhaal van kosten over te gaan wordt de onderhoudsplichtige bij brief met bericht van ontvangst in kennis gesteld van het voornemen daartoe en de reden daarvoor, alsmede van het bedrag inclusief de kosten van invordering. De raad wordt bevoegd tot invordering over te gaan op de veertiende dag na de verzending van de brief.
6. De invordering die op verzoek van de onderhoudsgerechtigde geschiedt, eindigt slechts, indien gedurende ten minste een half jaar regelmatig is betaald aan het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen en er geen bedragen meer verschuldigd zijn als bedoeld in het vierde lid, tweede volzin. De termijn van een half jaar wordt telkens verdubbeld, indien een voorgaande termijn van invordering ook op verzoek van de onderhoudsgerechtigde was aangevangen.
7. Een invordering die geldt op het tijdstip van het meerderjarig worden van het kind, wordt ten behoeve van de meerderjarige voortgezet, tenzij deze op zijn verzoek wordt beëindigd.
8. De tenuitvoerlegging van een executoriale titel betreffende de betaling van de kosten van verzorging en opvoeding of levensonderhoud en studie geschiedt met inachtneming van de wijziging, bedoeld in het derde lid.
9. Invorderingen die tien jaren nadat de minderjarige de leeftijd van een en twintig jaren heeft bereikt, nog niet door het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen zijn verwezenlijkt, mogen worden beëindigd. De onderhoudsgerechtigde wordt hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.
10. Een betaling door de onderhoudsplichtige strekt in de eerste plaats in mindering van de kosten, bedoeld in het derde lid, vervolgens in mindering van eventueel verschenen rente en ten slotte in mindering van de verschuldigde onderhoudsgelden en de eventueel lopende rente.
11. Het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen draagt zorg, dat de gelden die ten behoeve van het onderhoud van minderjarigen worden uitgekeerd, aan de daarop rechthebbenden worden uitbetaald. Indien uitbetaling plaatsvindt aan een gemeente als rechthebbende, wordt op de aan het Bureau uitgekeerde gelden een door Onze Minister van Justitie te bepalen deel in mindering gebracht ter bestrijding van de kosten welke met de invordering van de gelden zijn gemoeid.
12. Artikel 243, tweede tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing."
3. Artikel 6:114 van het Burgerlijk Wetboek (girale betaling)
"1. Bestaat in een land waar de betaling moet of mag geschieden ten name van de schuldeiser een rekening, bestemd voor girale betaling, dan kan de schuldenaar de verbintenis voldoen door het verschuldigde bedrag op die rekening te doen bijschrijven, tenzij de schuldeiser betaling op die rekening geldig heeft uitgesloten.
2. In het geval van het vorige lid geschiedt de betaling op het tijdstip waarop de rekening van de schuldeiser wordt gecrediteerd."