2002/247

Rapport

Verzoekster klaagt erover dat het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) te Gouda vanaf 20 december 2000 onvoldoende actie heeft ondernomen met betrekking tot de inning van kinderalimentatie ten behoeve van haar drie kinderen.

Beoordeling

1. Verzoekster heeft bij brief van 26 oktober 1999 het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) te Gouda verzocht de inning van de kinderalimentatie ten behoeve van haar drie kinderen over te nemen. Het LBIO heeft de ex-echtgenoot van verzoekster op 18 januari 2000 aangeschreven om hem te laten aantonen dat hij geen betalingsachterstand had. De ex-echtgenoot van verzoekster heeft op dit verzoek niet gereageerd. Daarop heeft het LBIO de inning ter hand genomen.

2. Verzoekster heeft erover geklaagd dat het LBIO vanaf 20 december 2000 onvoldoende actie heeft ondernomen om de door haar ex-echtgenoot verschuldigde kinderalimentatie te innen.

3. Het LBIO heeft in zijn schriftelijke reactie van 12 september 2001 op de klacht aangegeven dat het de klacht van verzoekster niet gegrond acht, aangezien het maximale beslag op het inkomen van de ex-echtgenoot was gelegd en geen verdere beslagmogelijkheden waren achterhaald.

4. Van het LBIO mag worden verwacht dat het bij de inning van verschuldigde kinderalimentatie de vereiste voortvarendheid betracht. Dit is van groot belang, gezien de financiële belangen die bij de inning van alimentatie een rol spelen. Om tot inning te komen, staat het LBIO een aantal middelen ten dienste. Wanneer blijkt dat deze middelen niet of niet geheel tot resultaat leiden, is het de taak van het LBIO om tijdig een deurwaarder in te schakelen, zodat met diens hulp - zo mogelijk - tot invordering kan worden gekomen. Wanneer het LBIO een zaak eenmaal in handen van een deurwaarder heeft gesteld, dient het regelmatig bij die deurwaarder te informeren naar de stand van zaken, en zo nodig actie te ondernemen teneinde de deurwaarder aan te sturen of aan te sporen om over te gaan tot executiemaatregelen.

5.1. Het LBIO heeft deze zaak na ontvangst van het verzoekschrift voortvarend ter hand genomen. Na de inning per 18 januari 2000 van verzoekster te hebben overgenomen, heeft het LBIO op 2 maart 2000 loonbeslag gelegd onder het Landelijk Instituut Sociale Verzekeringen (LISV). Op 20 december 2000 had het LBIO de ex-echtgenoot van verzoekster verzocht zelf ook betalingen aan het LBIO te verrichten, nu de beslagvrije voet sinds eind oktober 2000 zodanig was verhoogd dat de afdrachten uit het loonbeslag niet voldoende waren om de gehele bijdrage in de kinderalimentatie van te voldoen. Toen in de daaropvolgende maanden bleek dat de ex-echtgenoot van verzoekster aan dit verzoek van 20 december 2000 geen gehoor gaf, heeft het LBIO op 8 maart 2001 een onderzoek ingesteld naar andere inkomstenbronnen. Hieruit kwam op respectievelijk 13, 15 en 23 maart 2001 naar voren dat de ex-echtgenoot van verzoekster geen waardevolle auto op zijn naam had staan, dat er geen zakelijke rechten in de kadasternetwerken konden worden achterhaald en dat de ex-echtgenoot geen andere inkomstenbron had dan zijn WAO-uitkering, waarop al beslag was gelegd. Na het verzoek aan de ex-echtgenoot van verzoekster om aanvullende betalingen aan het LBIO, zijn ruim twee maanden verstreken voordat het LBIO een onderzoek naar andere inkomstenbronnen heeft ingesteld. Gezien de tijd die de ex-echtgenoot van verzoekster moest worden gegund om aan het verzoek van 20 december 2000 te voldoen, kan niet worden gesteld dat het LBIO in dezen onvoldoende voortvarend heeft gehandeld, te meer nu het LBIO in de tussentijd wel de betalingen uit loonbeslag heeft ontvangen. Het feit dat er desondanks nog een achterstand in de betalingen bestond, doet hieraan niet af.

De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.

5.2. Tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman is evenwel gebleken dat het LBIO het vervolg van de inning niet met voldoende voortvarendheid ter hand heeft genomen. Naar aanleiding van het onderzoek van de Nationale ombudsman heeft het LBIO verzoekster op 18 september 2001 verzocht nadere informatie te verschaffen over het eventueel nog aanwezige vermogen van haar ex-echtgenoot, waarvan in de beschikking van het gerechtshof van 3 mei 2000 sprake was, en over bankrekeningen waarop deze gelden zouden staan. Verzoekster heeft het LBIO bij brief van 21 september 2001 (door het LBIO op 8 oktober 2001 ontvangen) geïnformeerd over onder andere het bestaan van een tweetal bankrekeningnummers die op naam van haar ex-echtgenoot zouden staan. Het LBIO heeft, met het oog hierop, op 8 oktober 2001 de deurwaarder ingeschakeld. Vervolgens heeft het LBIO de deurwaarder op 19 maart 2002 nogmaals aangeschreven, hetgeen tot 28 mei 2002 nog niet had geleid tot daadwerkelijke inning door de deurwaarder.

Toen in maart 2001 was gebleken dat de ex-echtgenoot van verzoekster geen gehoor gaf aan het verzoek om aanvullende betalingen aan het LBIO en uit onderzoek van het LBIO geen andere inkomstenbronnen naar voren waren gekomen, had het LBIO, gezien de in de beschikking van het gerechtshof van 3 mei 2000 vermelde vermogenspositie, reeds op dat moment nadere informatie bij verzoekster kunnen inwinnen over de eventuele vermogenspositie van haar ex-echtgenoot, en tot inschakeling van de deurwaarder kunnen besluiten. Nu van het LBIO verwacht mag worden dat het een actieve rol speelt bij het achterhalen van inningsmogelijkheden, is de periode tussen de laatste actie van het LBIO in maart 2001 en het moment van nadere informatie bij verzoekster en de daarop gebaseerde inschakeling van de deurwaarder in oktober 2001 te lang.

Toen de zaak in handen van de deurwaarder was gesteld, heeft het LBIO nagelaten regelmatig en tijdig in contact te treden met de deurwaarder. Zo heeft het LBIO enig verzoek om informatie achterwege gelaten gedurende de periode vanaf de inschakeling van de deurwaarder tot aan 19 maart 2002, op het tussentijds zenden van een saldoverklaring na. Ook na deze datum heeft geen contact met de deurwaarder plaatsgevonden.

Alles overziend, moet worden geoordeeld dat het LBIO met betrekking tot de invordering van de aan verzoekster verschuldigde kinderalimentatie vanaf maart 2001 onvoldoende voortvarend heeft gehandeld.

De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.

Overigens heeft de Nationale ombudsman kennisgenomen van het feit dat door de bedragen die het LBIO ontving uit loonbeslag de achtstand in de betaling van kinderalimentatie inmiddels grotendeels is voldaan.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen is gegrond, behalve wat betreft de periode tot maart 2001; in zoverre is de klacht niet gegrond.

Onderzoek

Op 16 maart 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw R. te Sint-Michielsgestel, met een klacht over een gedraging van het LBIO te Gouda. Naar deze gedraging werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd het LBIO verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Vervolgens werd verzoekster in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Verzoekster maakte van die gelegenheid geen gebruik. Tevens werd het LBIO een aantal specifieke vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

Verzoekster gaf binnen de gestelde termijn geen reactie. Het LBIO deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. De arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch heeft op 5 oktober 1999 bepaald dat verzoeksters ex-echtgenoot, de heer K., maandelijks ƒ 750,- aan alimentatie moet betalen voor een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun drie minderjarige kinderen. In hoger beroep heeft het gerechtshof te 's-Hertogenbosch deze beslissing op 3 mei 2000 bekrachtigd.

Aangezien verzoeksters ex-echtgenoot het verschuldigde bedrag niet of slechts af en toe en niet volledig betaalde, schakelde verzoekster op 26 oktober 1999 het LBIO in om zorg te dragen voor de inning van de kinderalimentatie.

2. Bij brief van 18 januari 2000 schreef het LBIO de heer K. aan in verband met zijn betalingsachterstand. Het LBIO stelde de heer K. daarbij in de gelegenheid om binnen veertien dagen aan te tonen dat hij de verschuldigde bedragen inmiddels of alsnog rechtstreeks aan verzoekster had betaald, bij uitblijven waarvan het LBIO de inning van de kinderalimentatie zou overnemen. De heer K. reageerde niet op dit verzoek, zodat het LBIO de inning met terugwerkende kracht per 18 januari 2000 heeft overgenomen.

3. Op 2 maart 2000 legde het LBIO beslag op de WAO-uitkering van de heer K., waarvan het LBIO hem op 14 maart 2000 op de hoogte stelde. Het Landelijk Instituut Sociale Verzekeringen (LISV) berichtte het LBIO op 13 maart en 10 mei 2000 dat het mogelijk was om, rekening houdend met de beslagvrije voet, maximaal ƒ 44,46 per dag in te houden op de WAO-uitkering van de heer K., aangevuld met het vakantiegeld. De hoogte van het totale per maand in te houden bedrag was echter variabel, omdat deze afhankelijk is van het aantal uitkeringsdagen per maand.

4. Hierop deelde het LBIO verzoekster bij brief van 15 mei 2000 mee dat het verwachtte ongeveer ƒ 873,58 per maand van het LISV te ontvangen. In deze brief stond onder meer het volgende:

"In vervolg op mijn schrijven d.d. 3 mei 2000 deel ik u hierbij mede dat de uitkeringsinstantie van de heer K. (LISV; N.o.) heeft aangegeven dat zij maandelijks het maximaal haalbare zullen inhouden en afdragen. Voorts zullen zij het vakantiegeld aan het LBIO overmaken.

Gezien het bovenstaande zal maandelijks ongeveer ƒ 873,58 worden ontvangen. De uitkeringsinstantie houdt namelijk alles boven de beslagvrije voet van ƒ 44,91 per dag in op de uitkering. In verband met het verschil in uitkeringsdagen per maand kan het maandelijks te ontvangen bedrag variëren."

5. Bij brief van 12 december 2000 stelde het LBIO verzoekster ervan op de hoogte dat de beslagvrije voet van de heer K. moest worden verhoogd in verband met de hoogte van diens vaste (huur)lasten. In deze brief stond onder meer het volgende.

"Naar aanleiding van het telefoongesprek van 8 en 11 december 2000 bericht ik u als volgt.

Het LBIO heeft bewijsstukken ontvangen met betrekking tot het inkomen en de vaste lasten van uw ex-partner.

Naar aanleiding van de ontvangen bewijsstukken is een berekening gemaakt met betrekking tot de hoogte van de ontvangen beslagvrije voet. In verband met de wet op de privacy kan ik de berekening niet aan u kenbaar maken.

Een bedrag van ƒ 862,91 zal naar u worden overgemaakt."

6. Vervolgens deelde het LBIO verzoekster bij brief van 20 december 2000 mee dat het nu, door de verhoging van de beslagvrije voet, verwachtte maandelijks nog ongeveer ƒ 500,- te zullen ontvangen van het LISV. Het LBIO schreef onder meer het volgende:

"Naar aanleiding van uw schrijven d.d. 11 december 2000 deel ik u hierbij mede dat het LBIO op grond van de wetgeving rekening moet houden met de persoonlijke beslagvrije voet van een betalingsplichtige bij beslaglegging op inkomsten.

In uw zaak heeft het LBIO een berekening gemaakt voor de heer K. voor zijn beslagvrije voet. Hierbij is uitgegaan van het feit dat betrokkene staat ingedeeld in tariefgroep 2 (norm alleenstaande) alsmede met zijn woonlasten en ziekenfonds. Met de door de heer K. verder opgevoerde kosten wordt door het LBIO geen rekening gehouden.

Op grond van onze berekening is gebleken dat er maandelijks ongeveer ƒ 500 kan worden ingehouden op de uitkering van de heer K. Het exacte bedrag is afhankelijk van het aantal uitkeringsdagen per maand. Daarnaast is beslag gelegd op de vakantiegelden van de heer K., welke jaarlijks in de maand mei/juni worden uitgekeerd.

Het spijt mij u niet anders te kunnen berichten."

7. Omdat de bedragen die het LBIO op basis van het beslag ontving niet toereikend waren om de maandelijkse bijdrage te dekken, verzocht het LBIO de heer K. bij brief van 20 december 2000 om zelf ook betalingen aan het LBIO af te dragen.

8. Per 1 januari 2001 werd de kinderalimentatiebijdrage van de heer K. verhoogd met 3,3% tot ƒ 794,13 per maand voor drie kinderen.

9. Het LBIO startte op 8 maart 2001 een onderzoek naar de inkomstenbronnen, bezittingen en eventuele partner van de heer K. om na te gaan of er andere verhaalsmogelijkheden bestonden. Dit onderzoek wees op 13 maart 2001 uit dat de heer K. geen waardevolle auto op zijn naam had staan. Op 15 maart 2001 bleek dat in de kadasternetwerken geen zakelijke rechten van de heer K. konden worden achterhaald.

Ten slotte bleek op 23 maart 2001 dat de heer K. geen andere inkomstenbron had dan de WAO-uitkering.

10. Van de uitkomsten van dit onderzoek stelde het LBIO verzoekster op 9 april 2001 schriftelijk op de hoogte. In deze brief stond onder meer:

"In vervolg op het schrijven d.d. 20 december 2000 en het telefonisch onderhoud deel ik u hierbij mede dat het LBIO een nader onderzoek heeft ingesteld met betrekking tot de verhaalsmogelijkheden bij de heer K.

Tot mijn spijt moet ik u mededelen dat de beslaglegging op de uitkering van betrokkene de enige verhaalsmogelijkheid blijkt te zijn.

In verband met vorenstaande zal de openstaande achterstand maandelijks oplopen in verband met de lage afdrachten van de uitkeringsinstantie. Met het jaarlijks uit te keren vakantiegeld zal aanzuivering van de ontstane achterstand plaatsvinden."

B. Standpunt verzoekster

1. Het standpunt van verzoekster staat samengevat weergegeven onder Klacht en in haar brieven van 9 maart en 16 mei 2001.

1.1. In haar brief van 9 maart 2001 schreef verzoekster onder meer:

"Ik wil graag een klacht laten onderzoeken over alimentatie die ik behoor te ontvangen, maar door allerlei redenen niet op tijd of volledig ontvang. De vader van mijn kinderen van tien, acht en vijf jaar, is door een uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch in staat geacht om een bedrag van ƒ 250 per kind per maand te betalen. Daar was hij het niet mee eens en ging in hoger beroep. Ook daar lag de uitspraak; ƒ 750 per maand voor drie kinderen (omdat er een overwaarde van het te verkopen huis ƒ 75.000 was voor ieder van ons, kon ervan uitgegaan worden dat meneer dat makkelijk kon betalen).

(…)

Nu is dat blijkbaar op en probeert hij onder de alimentatie uit te komen door te beweren dat hij een grote vaste last heeft in verhouding tot zijn uitkering van ƒ 2000, zodat hij geen alimentatie kan betalen.

Het LBIO inde deze maand ƒ 460 in plaats van ƒ 750, en in de dure maanden november en december had ik ƒ 167 die ik na op mijn achterste poten te staan kreeg aangevuld met ƒ 500. Maar iedere keer moet ik bellen, schrijven, zeuren om het geld dat de kinderen toekomt. (…) En ik ben het moe om iedere maand te moeten bellen en dergelijke. (…) Ik heb zelfs informatie bij het gerechtshof ingewonnen, en die geven als antwoord op de vraag of het LBIO zich aan de uitspraak moet houden dat dat wel degelijk moet. Maar het LBIO beroept zich erop dat het niet meer kan innen dan wat meneer kan afdragen van zijn inkomen op dit moment, want anders leeft hij onder het minimum en dat is volgens hen niet toegestaan. Nu heb ik meer dan een jaar met mijn drie kinderen onder het minimum geleefd doordat de gemeentelijke sociale dienst geen aanvulling kon geven, daar ik op papier ƒ 750 kreeg, die ik in werkelijkheid niet op mijn rekening kreeg gestort; daar bekommerde zich toch ook niemand om? Kan ik op een of andere manier het LBIO duidelijk maken dat ze het geldbedrag gewoon moeten innen? Trouwens de achterstand van vele duizenden guldens loopt steeds meer op, op papier dan want nog iedere keer moet ik tegen de kinderen zeggen dat ze dit of dat niet kunnen want de alimentatie is weer (of nog) niet binnen. Ik hoop dat jullie er iets aan kunnen doen, want op deze manier kom ik geen stap verder en zoals ik al zei moet ik iedere maand vechten voor geld wat de kinderen toekomt. En daarbij, de telefoonrekeningen zijn ook aan de hoge kant."

1.2. In verzoeksters nadere brief aan de Nationale ombudsman van 16 mei 2001 schreef zij onder meer het volgende:

"Naar aanleiding van uw brief d.d. 9 april 2001, stuur ik u hierbij de gevraagde stukken. (…) Verschillende stukken heb ik bijgevoegd om het probleem, de inning van kinderalimentatie, op te lossen. In de brief van 15 mei 2000 wordt gesproken van een bedrag van ƒ 873,58 waarvan ƒ 750 alimentatie en het resterende bedrag is de achterstand die voldaan moet worden. Op 1 december 2000 ontving ik een brief waarin staat de 3,3% verhoging in verband met het indexeringspercentage. De brief van 12 december 2000 vermeldt dat de wet op privacy van toepassing is op de berekening, die meneer heeft laten maken. Ook heb ik toen geïnformeerd naar die berekening daar er verkeerde bedragen werden genoemd voor kinderomgangsregeling. Meneer liet weten via de rechtbank dat die kosten hoog opliepen, maar in werkelijkheid heeft hij nooit omgang, terwijl er wel een regeling is. Sterker nog zelfs met verjaardag, kermis, Sint Nicolaas, kerst en dergelijke wordt er nog geen kwartje besteed aan een telefoontje of postzegel voor een kaartje. Het LBIO waarmee ik menigmaal heb getelefoneerd over de hoogte van de alimentatie, een paar keer zelfs kwam het voor dat er niets werd overgemaakt (maar na een paar telefoontjes werd er weer wel uitgekeerd), deelt mij mee dat ze niet meer dan die bedragen kunnen overmaken in verband met de beslagvrije voet, en hebben zoals u kunt lezen in de brief van 20 december 2000 voor meneer een berekening gemaakt. Ik vraag me af of hij in tariefgroep 2 thuishoort, en welke opgevoerde kosten hij heeft ingediend. In de brief van 9 april (2001; N.o.) delen ze mede dat er alleen de uitkering is waarop ze beslag kunnen leggen. Toch ben ik van mening dat er een andere manier is, meneer heeft het niet zo slecht als hij dat doet voorkomen. Hij heeft voor zichzelf een motor en auto gekocht, maar ik denk dat hij die niet op zijn naam heeft staan, en daar komt bij dat meneer schulden is aangegaan die in mijn ogen niet helemaal kloppen. De uitspraak van het gerechtshof stuur ik u ook toe, alsmede de uitspraak in hoger beroep, waarin u het een en ander kunt lezen zodat u een duidelijk beeld krijgt. Ook is meneer bij het Bureau Budgethulpverlening geweest om zo een beeld te creëren dat hij meerdere schuldeisers heeft, maar daar hebben we (mijn advocaat en ik) niets meer van vernomen. Verder kan ik u op dit moment geen 'bewijsstukken' meesturen, wel heb ik menigmaal met het LBIO contact gehad over de inning (…) met meneer P. en mevrouw G. Ze zijn op de hoogte van de klacht daar ik blijf bellen of schrijven. Ook wil ik u vermelden dat op dit moment een achterstand is opgebouwd van enkele duizenden guldens die aangezuiverd dient te worden met het vakantiegeld."

C. Standpunt Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen

1. Bij de schriftelijke opening van het onderzoek op 16 juli 2001 stelde de Nationale ombudsman het LBIO de volgende vragen:

"Kunt u gedetailleerd aangeven welke acties vanaf het moment dat u de invordering van de kinderalimentatie van verzoekster hebt overgenomen, tot op heden door u zijn ondernomen om de achterstallige alimentatie te innen?

Kunt u aangeven welk bedrag u tot op heden maandelijks hebt geïnd van de alimentatieplichtige?

Is het juist dat de ex-echtgenoot van verzoekster een betalingsachterstand heeft opgebouwd? Zo ja, kunt u aangeven hoe groot deze achterstand is?

U hebt in uw brief van 9 april 2001 aangegeven dat beslaglegging op de uitkering van de ex-echtgenoot de enige verhaalsmogelijkheid blijkt te zijn. Kunt u aangeven op welke andere wijze u hebt getracht de kinderalimentatie te innen?

Verzoekster stelt dat zij met twee medewerkers van het LBIO telefonisch contact heeft gehad en dat zij in deze gesprekken heeft aangegeven dat haar ex-echtgenoot naast zijn WAO-uitkering vijf dagen per week werkt. Kunt u aangeven of u deze informatie hebt gebruikt in het proces van de inning van de onderhoudsbijdrage? Zo nee, waarom niet?"

2. In zijn schriftelijke reactie van 12 september 2001 op de klacht en in antwoord op de gestelde vragen deelde het LBIO onder meer het volgende mee:

"Ik zal vooreerst uw vragen beantwoorden. Vervolgens zal ik ingaan op de door u geformuleerde klacht.

1. Door mijn bureau ondernomen acties vanaf het moment van overname invordering:

18-01-2000: overnamebrief aan de heer K. + inkomstenbron opgevraagd.

09-02-2000: inkomstenbron achterhaald (WAO).

02-03-2000: beslag gelegd onder het LISV voor maximaal ƒ 1.691,26 per maand, rekeninghoudend met een beslagvrije voet van ƒ 976,79 per maand.

13-03-2000: beslag retour: ƒ 44,46 per dag + vakantietoeslag is maximaal mogelijk.

14-03-2000: beslag overbetekend aan de heer K.

03-05-2000: LISV verzocht om duidelijkheid over de hoogte van de inhoudingen.

10-05-2000: LISV bericht ons dat hoogte van de inhoudingen kan verschillen i.v.m. het aantal uitkeringsdagen per maand.

19-10-2000: schuldhulpverlening overlegt bewijs van huur van de heer K.

24-10-2000: LISV ingelicht dat de beslagvrije voet ƒ 1.460,95 moet worden i.v.m. huur.

20-12-2000: de heer K. verzocht zelf ook betalingen aan ons over te maken omdat de afdrachten uit het beslag de maandelijkse bijdrage niet dekken.

08-03-2001: onderzoek naar inkomstenbron(nen), bezittingen (auto, huis) en eventuele partner.

13-03-2001: geen waardevolle auto op naam van de heer K. aangetroffen.

15-03-2001: geen zakelijke rechten achterhaald in de kadasternetwerken.

23-03-2001: geen andere inkomstenbron achterhaald dan de WAO-uitkering.

2. Mijn bureau heeft inmiddels in totaal een bedrag ad ƒ 16.258,51 van de heer K. geïnd, rekening houdend met de laatste ontvangst uit het loonbeslag van 8 augustus 2001. Hiervan heeft mijn bureau een bedrag ad ƒ 14.792,83 als kinderalimentatie bestemd en ƒ 1.465,68 aan opslagkosten geboekt. De bedragen die uit het loonbeslag ontvangen worden variëren in hoogte in verband met het aantal uitkeringsdagen per maand. Bijgaand treft u een lijst van ontvangen bedragen aan.

3. De achterstand in de alimentatiebetalingen ten laste van de heer K. bedraagt tot en met 30 september 2001 ƒ  6.429,35 ten gunste van mevrouw R.

4. Mijn bureau heeft onderzocht of er andere verhaalsmogelijkheden voorhanden waren. Om deze reden is het Kadaster om informatie verzocht, de Rijksdienst voor het Wegverkeer benaderd en onderzocht of er sprake was van een partner waarmee de heer K. eventueel in gemeenschap van goederen gehuwd zou zijn. Helaas is gebleken dat de heer K. geen huis of auto van enige waarde op naam had, en hij bleek niet gehuwd te zijn.

5. In het dossier heb ik geen aantekening aangetroffen waaruit op te maken valt dat er melding is gemaakt dat de heer K. vijf dagen per week zou werken. Wel is op 9 februari 2000 en op 23 maart 2001 vastgesteld via zogenaamde RINIS-bevragingen dat de heer K. een WAO-uitkering ontving. Over andere inkomensbronnen is daarbij niets gebleken waardoor een tweede loonbeslag niet mogelijk is. Indien de heer K. op reguliere wijze in loondienst werkzaam zou zijn had dit uit dit onderzoek moeten blijken. Indien het bijvoorbeeld om zogenaamde zwarte inkomsten zou gaan is het voor mijn bureau niet mogelijk daarop beslag te leggen.

Mevrouw R. klaagt over de voortvarendheid waarmee mijn bureau sedert 20 december 2000 de inning van de door de heer K. verschuldigde kinderalimentatie verzorgt. Gezien het maximale beslag op het inkomen van de heer K. en het feit dat geen verdere beslagmogelijkheden zijn achterhaald, acht ik de klacht van mevrouw R. ongegrond.

Voorts merk ik nog op dat in de uitspraak van het Gerechtshof, waarin het verzoek van de heer K. tot vermindering van de alimentatiebijdrage wordt afgewezen, staat vermeld dat het hof de man nagenoeg in staat acht tot betaling aan de vrouw van ƒ 250 per maand per kind en dat van hem verwacht wordt dat hij voor het deel van de kinderalimentatie dat hij niet uit zijn inkomsten kan voldoen inteert op zijn vermogen. Nu mijn bureau echter geen andere inkomens-en/of vermogensbronnen heeft kunnen achterhalen heeft dit tot gevolg dat maandelijks minder dan het voor die maand verschuldigde bedrag kan worden geïnd. Dat dit voor mevrouw R., mede gezien de uitspraak van het Gerechtshof, tot een onbevredigende situatie leidt, is niet onbegrijpelijk. Het is echter naar mijn mening niet aan mijn bureau te wijten dat niet een hoger bedrag kan worden geïnd.

Bijlage:

Datum ontvangst: Ontvangen bedrag:

11-04-2000 845,63

11-04-2000 27,95

11-05-2000 845,63

11-05-2000 233,03

19-05-2000 1.424,42

08-06-2000 845,63

08-06-2000 164,75

11-07-2000 845,63

11-07-2000 120,04

10-08-2000 845,63

10-08-2000 260,74

11-09-2000 845,63

11-09-2000 120,04

11-10-2000 845,63

11-10-2000 190,56

09-11-2000 552,04

07-12-2000 478,16

12-01-2001 894,01

14-02-2001 512,8

07-03-2001 657,31

10-04-2001 586,88

09-05-2001 568,77

23-05-2001 1.496,57

14-06-2001 586,88

09-07-2001 695,52

08-08-2001 768,63

Totaalbedrag 16.258,51"

3. Het LBIO zond de Nationale ombudsman op diens telefonische verzoek van 15 november 2001 op dezelfde dag een aantal stukken. In de meegezonden brief van het LBIO aan verzoekster van 18 september 2001 stond onder meer het volgende:

"In vervolg op het schrijven d.d. 9 april 2001 en de afhandeling van uw klacht via de Nationale Ombudsman vraag ik u hierbij uw aandacht voor het volgende.

In de uitspraak van het gerechtshof d.d. 3 mei 2000 wordt gesproken over een bedrag van ƒ 75.000 welke de heer K. uit verkoop van de woning heeft ontvangen. In uw schrijven van december 2000 heeft u hierover aangegeven dat de heer K. heeft vermeld dat hij dit vermogen heeft verkwist.

In verband met bovenstaande verzoek ik u aan te geven of de heer K. naar uw mening het vermogen inderdaad heeft verkwist dan wel nog in het bezit zou moeten zijn van bovengenoemd bedrag. Indien de heer K. volgens u de gelden nog bezit, verzoek ik u aan te geven waar deze gelden verblijven (eventueel opgave van een rekeningnummer).

Gezien het feit dat het LBIO geen andere beslagmogelijkheden heeft kunnen achterhalen kan bovenstaande wellicht de laatste extra beslagmogelijkheid zijn."

4. Verzoekster beantwoorde deze brief op 21 september 2001. Het LBIO ontving deze brief op 8 oktober 2001.Hierin schreef zij onder meer:

"Naar aanleiding van uw schrijven d.d. 18 september 2001 (…) bericht ik U het volgende:

· Voor totale verkwisting van het vermogen is geen bewijs, anders dan naar eigen aangeven van de heer K. in een schrijven aan diens advocaat.

· De heer K. is in staat maandelijks automatisch een bedrag van ƒ 100 te sparen van rekening (…) naar (…) beide afgesloten bij de Rabobank te (…).

· De heer K. meerdere auto's en een motorfiets heeft.

Gegeven de laatste twee punten mag het duidelijk zijn dat deze zich niet laten verenigen met het inkomen van de heer K. Derhalve vermoed ik dat van een totale verkwisting van de door de heer K. uit verkoop van de woning verkregen somma, groot ƒ 75000 geen sprake kan zijn."

5. Daarop liet het LBIO verzoekster bij brief van 12 oktober 2001 onder meer het volgende weten:

"Hierbij bericht ik u dat het LBIO naar aanleiding van uw schrijven d.d. 8 oktober 2001 vandaag de zaak in handen heeft gegeven van de deurwaarder met het verzoek om te proberen de verschuldigde alimentatie alsnog zo spoedig mogelijk te incasseren en aan het LBIO door te betalen middels beslag op de rekeningnummers van de heer K.

Of dit ook daadwerkelijk tot resultaat zal leiden is op voorhand niet te zeggen. Als de deurwaarder wel succesvol is, zal het echter nog geruime tijd duren alvorens u gelden tegemoet kunt zien."

6. De ingeschakelde deurwaarder berichtte het LBIO op 16 oktober 2001 onder meer het volgende:

"Uw opdracht ontving ik in goede orde/ waarvoor dank.

De zaak is in behandeling genomen onder bovenstaand dossiernummer. Ik verzoek u vriendelijk dit nummer bij alle correspondentie te vermelden.

Als hoofdsom heb ik ingevoerd een bedrag ad ƒ 7413,97. Indien dit volgens u niet juist is, dan verzoek ik u dit mij per omgaande te berichten.

Alle opdrachten worden aanvaard en uitgevoerd overeenkomstig het Reglement voor de niet-ambtelijke rechtspraktijk van de leden van de Koninklijke Vereniging van Gerechtsdeurwaarders, gedeponeerd ter Griffie van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam.

Indien u betalingen ontvangt, wilt u deze wel terstond schriftelijk aan mij mededelen.

Van het verloop van deze zaak zal ik u op de hoogte houden."

7. Het LBIO deelde de Nationale ombudsman op 28 mei 2002 telefonisch mee dat de rechter bij beschikking van 27 november 2001 had besloten om de bijdrage van de ex-echtgenoot in het levensonderhoud van zijn kinderen te wijzigen in ƒ 110,- per kind per maand. Dit is met terugwerkende kracht vanaf 1 juni 2001 ingegaan. Na indexering per 1 januari 2002 is dit bedrag vastgesteld op € 52,22 (ƒ 115,08) per kind per maand. De achterstand in de kinderalimentatie ten gunste van verzoekster bedroeg tot en met juni 2002 nog € 102,09 (ƒ 224,98). Ook een bedrag aan opslagkosten stond nog open. De achterstand in de betaling is teruggebracht door de bedragen die het LBIO ontving uit loonbeslag. De ingeschakelde deurwaarder heeft geen bedragen bij de ex-echtgenoot geïnd. Verder deelde het LBIO in dit telefoongesprek mee dat op zijn verzoek in oktober 2001 de deurwaarder een saldoverklaring was toegestuurd, en dat de deurwaarder op 19 maart 2002 opnieuw was aangeschreven met saldoverklaring.

Achtergrond

Instantie: Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen

Klacht:

Onvoldoende actie ondernomen m.b.t. inning van kinderalimentatie vanaf 21 maart 2001.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen

Klacht:

Onvoldoende actie ondernomen m.b.t. inning van kinderalimentatie tot 21 maart 2001.

Oordeel:

Niet gegrond