Verzoeker, die op 11 oktober 2000 betrokken is geraakt bij een verkeersongeval, klaagt erover dat een met naam genoemde ambtenaar van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland zijn verklaring over de toedracht van het ongeval niet, dan wel niet juist, in het van deze aanrijding opgemaakte registratieformulier heeft weergegeven.
Verder klaagt verzoeker erover dat het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland ten onrechte geen technisch onderzoek heeft verricht naar de toedracht van het verkeersongeval van 11 oktober 2000.
Beoordeling
I. Ten aanzien van het niet, dan wel niet juist, weergeven van verzoekers verklaring in het registratieformulier
1. Op 11 oktober 2000 werd verzoeker op de Rijksweg A10 oost te Amsterdam aangereden door medeweggebruiker Wu. Twee politieambtenaren van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland, T. en Kr. kwamen naar de plaats waar het ongeval zich had voorgedaan en spraken met de beide betrokkenen over de toedracht van het ongeval. Vervolgens maakten zij een verkeersongevallenstaat op waarin zij van beide betrokkenen hun versie van het ongeval beknopt weergaven. Verzoekers versie luidde als volgt: “Ik kwam van de A1 en had ingevoegd de A10 op. Voor mij was een file waar ik hard voor moest remmen. Ik was daar erg van geschrokken. Vervolgens wilde ik er omheen rijden. Hierbij ben ik van achteren aangereden. Ik weet niet meer of ik via de uitvoegstrook ben gegaan. Gezien de sporen moet dat dan wel.”
2. Verzoeker klaagt erover dat de betrokken politieambtenaren zijn versie van de toedracht van het verkeersongeval niet, dan wel onjuist hebben opgenomen. In zijn klachtbrief die hij op 29 november 2000 naar de betrokken politieambtenaar T. en op 22 januari 2001 naar de klachtbehandelaar van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland stuurde, verklaarde verzoeker dat hij vanaf het begin dat hij de betrokken politieambtenaren sprak, had verteld dat hij niet op de A10 had gereden, maar op de invoegstrook, en dat hij rechtdoor had gereden. Tevens gaf verzoeker in zijn brief aan dat de betrokken politieambtenaar T. er zo van was overtuigd dat verzoeker de veroorzaker was van het ongeval, dat hij niet had willen luisteren naar verzoekers versie, die een ander licht zou hebben geworpen op de toedracht.
3. Betrokken ambtenaar T. verklaarde op 20 februari 2001 tegenover klachtenbemiddelaar S., die naar aanleiding van verzoekers brief van 22 januari 2001 een onderzoek instelde, dat hij op de plaats van het ongeval uitgebreid had gesproken met verzoeker en dat hij verzoeker op basis van de aangetroffen schade aan de beide voertuigen en de sporen van de aanrijding ervan had geprobeerd te overtuigen dat de aanrijding onmogelijk kon zijn gebeurd op de manier waarop verzoeker daarover verklaarde. T. verklaarde tevens dat hij verzoeker niet had kunnen overtuigen en dat hij daarom in de verkeersongevallenstaat slechts de verklaring had opgenomen van verzoeker, zoals verzoeker die ter plaatse had afgelegd.
4. Betrokken politieambtenaar Kr. verklaarde op 16 februari 2001 tegenover klachtenbemiddelaar S. dat zij zich tijdens de afhandeling van het ongeval in eerste instantie had bekommerd om de weggebruiker Wu. die door het ongeval was gewond geraakt en in een ambulance was geplaatst om naar het ziekenhuis te worden gebracht. Kr. verklaarde dat zij zich derhalve pas in een later stadium had gevoegd bij haar collega T. en verzoeker die reeds enige tijd in gesprek waren. Kr. verklaarde tevens zich van de inhoud van dit gesprek niets meer te kunnen herinneren.
5. De Commissie voor de Politieklachten stelde een onderzoek in naar verzoekers klacht en rapporteerde onder meer dat nu de verklaringen van verzoeker en van T. tegenover elkaar staan en Kr. zich de inhoud van hun gesprek niet meer kon herinneren, de Commissie niet heeft kunnen vast stellen welke verklaring de juiste is. De Commissie adviseerde de korpsbeheerder zich op dit punt van een oordeel te onthouden. In reactie op de klacht van verzoeker gaf de korpsbeheerder (zie Bevindingen onder C.1.) aan niet te kunnen oordelen over het al dan niet juist weergeven van verzoekers verklaring over de toedracht van de aanrijding, hij verwees daarbij naar het advies van de Commissie voor de Politieklachten.
6. Van feiten en omstandigheden op grond waarvan aan de ene lezing meer betekenis moet worden toegekend dan aan de andere, is ook de Nationale ombudsman niet gebleken. In zoverre kan over de onderzochte gedraging dan ook geen oordeel worden gegeven.
II. Ten aanzien van het ten onrechte nalaten technisch onderzoek te verrichten naar de toedracht van het verkeersongeval
1. Verzoeker klaagt erover dat de politie in deze zaak heeft nagelaten een technisch onderzoek uit te voeren naar de toedracht van het verkeersongeval.
2. De Nationale ombudsman vroeg de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland antwoord te geven op de vraag of er richtlijnen bestaan die bepalen in welke gevallen een technisch sporen onderzoek dient plaats te vinden, en op de vraag op basis waarvan in dit geval is besloten geen (nader) technisch onderzoek te verrichten naar de toedracht van het ongeval. De korpsbeheerder zond in reactie hierop een rapportage van de chef van het Bureau Verkeerspolitie (zie Bevindingen onder C.2.) waaruit blijkt dat er geen richtlijnen bestaan, maar dat het technisch sporenonderzoek wordt toegepast als dit naar het oordeel van de verbalisant(en) nodig is vanwege een twijfelachtige toedracht of bij zeer zwaar lichamelijk c.q. dodelijk letsel dan wel zware schade. In deze zaak waren de verbalisanten van oordeel dat geen technisch onderzoek diende plaats te vinden omdat - mede door de aangetroffen sporen - bij de verbalisanten geen onduidelijkheid bestond voor wat betreft de toedracht, en sprake was van geringe schade aan de voertuigen en er geen sprake was van enig letsel bij de betrokkenen. De chef van het Bureau Verkeerspolitie corrigeerde deze laatste zin op een later tijdstip, door aan de korpsbeheerder telefonisch door te geven dat hier moest worden gelezen “zwaar lichamelijk letsel”, in plaats van enig letsel.
3. Uit het onderzoek is gebleken dat betrokkene Wu. lichamelijk letsel had opgelopen tijdens het ongeval en door een ambulance naar een ziekenhuis werd gebracht, alwaar hij niet hoefde te worden opgenomen.
4. Het college van procureurs-generaal heeft regels opgesteld die moeten worden gevolgd bij de afhandeling van een verkeersongeval. De regels zijn opgenomen in de “Aanwijzing Verkeersongevallen” (zie Achtergrond). In deze aanwijzing wordt bepaald in welke gevallen politieambtenaren kunnen volstaan met het opmaken van een registratieset en in welke gevallen tevens een proces-verbaal dient te worden opgesteld. Er zijn in de Aanwijzing geen regels opgenomen die bepalen in welke gevallen een technisch onderzoek moet worden uitgevoerd.
5. Politieambtenaar T. verklaarde (zie Bevindingen, onder E) veel ervaring te hebben met soortgelijke ongevallen en dat er voor hem geen twijfel had bestaan omtrent de toedracht, en dat hij op grond van de bandensporen en de schade aan de beide voertuigen had kunnen concluderen wat de oorzaak van het ongeval moest zijn geweest. Voorts verklaarde T. van mening te zijn dat er in dit geval geen sprake was geweest van zware schade aan één van beide voertuigen.
6. Uit het onderzoek is gebleken dat er geen nadere richtlijnen bestaan die bepalen in welke gevallen een technisch sporenonderzoek dient plaats te vinden. Binnen het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland vindt een dergelijk onderzoek plaats ingeval er onduidelijkheid bestaat omtrent de toedracht van het ongeval, ingeval er sprake is van zwaar lichamelijk letsel bij de betrokkenen of zware schade aan de voertuigen. De Nationale ombudsman is van mening dat het op grond van het vorenstaande niet aannemelijk is dat er dit geval sprake is geweest van een van deze drie omstandigheden. De Nationale ombudsman acht het dan ook niet onjuist dat de betrokken politieambtenaren hebben nagelaten een technisch sporenonderzoek te verrichten.
De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland (de burgemeester van Amsterdam), is niet gegrond terwijl geen oordeel wordt gegeven over het niet, dan wel niet juist, weergeven van verzoekers verklaring in het registratieformulier.
Onderzoek
Op 14 juni 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer Wi. te Wezep, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland (de burgemeester van Amsterdam), werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.
Tevens is de hoofdofficier van justitie te Amsterdam in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze op de te onderzoeken gedraging te geven. Deze maakte van de gelegenheid geen gebruik.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
Verzoeker en een betrokken ambtenaar deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
De korpsbeheerder en een betrokken ambtenaar gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Op 11 oktober 2000 raakte verzoeker betrokken bij een ongeval op de Rijksweg A10-oost te Amsterdam. Verzoekers auto werd aan de rechterzijde van de achterkant aangereden door medeweggebruiker Wu. Twee politieambtenaren, T. en Kr., van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland begaven zich naar de plaats waar het ongeval zich had voorgedaan om assistentie te verlenen. Kr. bekommerde zich over Wu., die gewond was geraakt door het ongeval. T. sprak met verzoeker over het ontstaan van het ongeluk. Vervolgens sprak T. kort met Wu. over diens versie van het ongeval waarna deze in een ambulance werd afgevoerd naar een ziekenhuis. Wu. hoefde niet te worden opgenomen in het ziekenhuis.
2. De politieambtenaren T. en Kr. maakten van het verkeersongeluk een verkeersongevallenstaat op waarin zij onder andere de versies van beide betrokkenen over de toedracht van het ongeval beknopt weergaven. Wu. verklaarde het volgende:
“Ik reed op de afrit Watergraafsmeer met een snelheid van ongeveer 80 kilometer per uur. Opeens komt 14.1 (dit betreft verzoeker; N.o.) van de linkerbaan helemaal naar rechts over twee banen heen en snijd mij de weg af. Hier kon ik niet meer voor remmen en ik raakte 14.1 in de rechterachterkant.”
Verzoeker verklaarde als volgt:
“Ik kwam vanaf de A1 en had ingevoegd de A10 op. Voor mij was een file waar ik hard voor moest remmen. Ik was daar erg van geschrokken. Vervolgens wilde ik er omheen rijden. Hierbij ben ik van achteren aangereden. Ik weet niet meer of ik via de uitvoegstrook ben gegaan. Gezien de sporen moet dat dan wel.”
3. Bij brief van 15 november 2000 berichtte de verzekeraar van Wu. verzoeker onder meer het volgende:
“Uit uw verklaring in het politierapport blijkt dat u had ingevoegd op rijksweg A10. Echter u moet hard remmen voor een file en vervolgens bent u er omheen gereden. Zodoende wisselt u van rijbaan zodat het vermoeden van schuld bij u rust. U zult moeten aantonen dat u van rijbaan bent verwisseld zonder het overige verkeer te hinderen en dat het van rijbaan wisselen niet tot de aanrijding heeft geleid. Onze verzekerde blijft in zijn eigen baan en zegt met stellige overtuiging dat er niemand voor hem reed dus hij kon gewoon zijn snelheid aanhouden. Nu u plotseling uitweek voor uw stilstaande voorligger en op de rijbaan van onze verzekerde kwam moest hij wel voluit remmen waarna de aanrijding ontstond. Op grond van deze gegevens kunnen wij dan ook geen aansprakelijkheid erkennen.”
4. Bij brief van 29 november 2000 liet verzoeker de betrokken politieambtenaar T. weten het niet eens te zijn met de wijze waarop deze de aanrijding had afgehandeld. In de brief stond onder meer het volgende vermeld:
“Met betrekking tot het auto-ongeluk op 11/10/00, wil ik graag nog een maal reageren aangezien de zaak oneerlijk is afgedaan. Ik denk niet dat dit de normale gang van zaken is, aangezien mijn verhaal compleet achterwege wordt gelaten en er zomaar iets wordt aangenomen en vervolgens geregistreerd in een politierapport.
In de brief van (de verzekeraar van Wu.; N.o), geschreven op 15-11-2000, is te lezen dat ik aansprakelijk wordt gesteld voor het ongeluk, omdat ik volgens u zou hebben ingevoegd op de A10 en vervolgens om de file zou zijn heengereden. Ik zou dus van rijbaan zijn verwisseld. Deze verklaring heb ik niet aan u afgelegd. Vanaf het begin dat ik u sprak heb ik u verteld dat ik niet op de A10 heb gereden, maar op de invoegstrook. Ik heb u en uw collega een uur lang geprobeerd duidelijk te maken dat ik gezien de plek van de schade aan mijn auto nooit op de A10 had kunnen zitten. U was er zo van overtuigd dat ik het ongeluk zou hebben veroorzaakt, dat u niet eens wilde luisteren naar mijn verhaal. Ook uw collega gaf aan dat de mogelijkheid bestond dat ik gewoon op mijn rijstrook ben gebleven aangezien de twee wegen samen komen op een rijstrook en ik gewoon de vierkante blok markering gevolgd zou hebben. Even later in uw dienstwagen gaf ik aan dat de snelheid van de tegenpartij een stuk hoger zou zijn geweest als aangegeven door de tegenpartij, en dat alleen de plaats en hoeveelheid schade aan zijn auto dit al aan gaf.
Je zou denken dat een ongeluk een technisch onderzoek zou moeten ondergaan, en dat van daaruit een rapport wordt opgemaakt. De realiteit is dat uw onware verhaal is geregistreerd in het rapport, wat er vervolgens voor zorgt dat ik verantwoordelijk word gesteld voor het ongeluk. Ik ben het nooit eens geweest met de verklaring van de tegenpartij die luidde dat ik hem met hogere snelheid zou hebben afgesneden. Ik heb u continu uitgelegd dat ik rechtdoor reed. Mijn verklaring en die van uw collega is nergens weer te vinden in uw rapport. Dit maakt het een eenzijdig en volgens mij een ongeldige verklaring, gebaseerd op een aangenomen verhaal van u alleen. Aan de hand van uw rapport heeft mijn verzekeringsmaatschappij besloten om uit te keren aan de tegenpartij, want het is bijna onmogelijk om een politierapport aan te vechten.”
5. Bij brief van 22 januari 2001 diende verzoeker een klacht in bij de klachtenbehandelaar van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland naar aanleiding van de afhandeling van het verkeersongeval van 11 oktober 2001. Voorts gaf hij aan zijn brief aan politieambtenaar T. (zie Bevindingen onder A.4.; N.o) bij te voegen ter toelichting en niet tevreden te zijn over het feit dat T. deze zaak zelfstandig had afgedaan door te zeggen dat hij het rapport ten aanzien van het ongeval reeds had opgemaakt en dat er daardoor geen verandering meer mogelijk was.
6. Naar aanleiding van de klacht die verzoeker op 22 januari 2001 indiende, stelde klachtbemiddelaar S. van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland een onderzoek in, waarvan hij de bevindingen op 2 maart 2001 op schrift stelde. Deze bevindingen luidden onder meer als volgt:
“Naar aanleiding van het vorenstaande (S. refereert aan de klachtindiening door verzoeker; N.o.) heb ik op 15 februari 2001 T. in kennis gesteld van de inhoud van de klacht, waarna deze het volgende verklaarde:
Hij, T., had op 11 oktober 2000, samen met Kr. assistentie verleend bij een verkeersongeval op de A10 oost binnenring in de gemeente Amsterdam. Hij trof aldaar twee motorvoertuigen aan op de aldaar aanwezige vluchtstrook, alsmede rem- aan aanrijdingsporen op de uitvoeg/invoegstrook, afslag S113. Hij heeft vervolgens zeer uitgebreid gesproken met klager over het ontstaan van het ongeval, waarbij hij ook heeft betrokken de genoemde aanwezige aanrijdingsporen. Vervolgens heeft hij de versie van beide betrokkenen van het ongeval in de door hem opgemaakte verkeersongevallenstaat opgenomen. Hij heeft in het gesprek met klager geprobeerd, aan de hand van voorbeelden duidelijk te maken dat, gelet op de aangetroffen sporen en rekening houdende met de aangetroffen schade aan beide voertuigen, er geen sprake kon zijn van een 'bumper to bumper' aanrijding, maar van een aanrijding waarbij beide voertuigen elkaar onder een bepaalde hoek hadden geraakt.
T. heeft nadien nog persoonlijk (telefonisch) contact gehad met klager. Dit contact ging over het feit dat klager aansprakelijk werd gesteld voor het ontstaan van de aanrijding en zijn versie in de ongevallenstaat veranderd wilde zien. De desbetreffende staat was op dat moment al in een veel eerder stadium opgemaakt en ingezonden. T. heeft na dit (telefonisch) gesprek een brief van klager ontvangen, zoals bij de klacht is gevoegd. Gelet op de inhoud van de brief heeft hij niet gereageerd in de richting van klager, doch de brief slechts voor kennisneming aangenomen, omdat klager mededeelde een klacht in te zullen dienen.
Op 16 februari heb ik, S. gesproken met Kr. Nadat ik haar op de hoogte had gesteld van de inhoud van de klacht verklaarde zij als volgt.
Zij had op genoemde datum samen met T. ter plaatse de desbetreffende aanrijding behandeld. De voertuigen werden aangetroffen zoals hiervoor weergegeven door T. en ook de sporen waren aanwezig zoals hiervoor vermeld. Zij had zich in eerste instantie bekommerd om medebetrokkene Wu., die in een ter plaatse aanwezige ambulance lag. Zij had allereerst de verklaring van genoemde Wu. opgenomen en was nadien aanwezig bij het reeds aangevangen gesprek tussen T. en klager. Zij had dit gesprek niet gevolgd, althans het gesprek was als zodanig niet tot haar doorgedrongen en zij kon zich de inhoud daarvan niet herinneren.
Op 19 februari 2001 heb ik, S., telefonisch gesproken met klager Wi. Nadat ik hem op de hoogte had gesteld van mijn rol in deze en hem vroeg naar de inhoud van zijn klacht, verwees hij naar zijn klacht en de daarbij gevoegde brief, gericht aan T. Hij, klager, deelde mede dat genoemde brieven een juiste beschrijving geven van datgene wat had plaatsgevonden en hem, klager, was overkomen. Desgevraagd deelde hij mede, dat hij met zijn klacht uitsluitend wenste te bereiken, dat zijn in de verkeersongevallenstaat opgenomen verklaring werd gewijzigd zoals hij reeds aan T. in zijn brief had geëist.
Naar aanleiding van het vorenstaande heb ik op 20 februari 2001 andermaal gesproken met T., voornoemd. Desgevraagd deelde T. mij het volgende mede.
Hij, T., had op de plaats van de aanrijding uitgebreid gesproken met klager. Klager heeft daarbij een verklaring afgelegd, zoals deze door hem, T., werd weergegeven in de verkeersongevallenstaat. Hij heeft juist op basis van de aangetroffen schade aan voertuigen en sporen van de aanrijding geprobeerd er klager van te overtuigen, dat de aanrijding onmogelijk kon zijn gebeurd op de wijze waarop klager daarover verklaarde. Aangezien klager niet kon worden overtuigd heeft hij, T., in de verkeersongevallenstaat slechts de verklaring opgenomen van klager, zoals klager die ter plaatse heeft afgelegd en bij welke verklaring klager gedurende het gehele gesprek tussen hem en T. is gebleven. Hij werd pas veel later (telefonisch) aangesproken door klager. Klager deelde in dat gesprek hem, T., mede, dat zijn verzekeringsmaatschappij aan hem, klager, geen vergoeding wilde verstrekken betreffende de ontstane schade, doch hem aansprakelijk stelde voor het ontstaan van de schade. Dientengevolge wilde klager een andere verklaring opgenomen zien de in verkeersongevallenstaat. T. heeft daarop klager medegedeeld dat hij aan zijn verzoek niet zou voldoen, omdat hij, T., in de verkeersongevallenstaat de verklaring van klager had opgenomen, zoals door klager op de plaats van de aanrijding werd afgelegd, en waarvan klager absoluut niet wenste af te wijken. Hij is overigens van mening dat klager in zijn brief zaken onjuist weergeeft en geen juiste toedracht schetst.
Op basis van het hiervoor vermelde heb ik, S., andermaal contact gehad met klager Wi. op 23 februari 2001 te omstreeks 12.00 uur. Klager werd in kennis gesteld met de strekking van vorenstaande verklaringen en verklaarde in ieder geval bij zijn verklaring te willen blijven. De toedracht, zo deelde hij mede, had plaats gevonden overeenkomstig hetgeen hij daarover in zijn brief d.d. 29 november 2000 aan T. had bericht.
Nu beide partijen, zowel klager als betrokken politiefunctionaris blijven bij hun standpunt is bemiddeling in deze niet mogelijk.
Op grond van vorenstaande verklaringen vermeld ik, S., het volgende. Terzake de plaatsgevonden aanrijding werd een verkeersongevallen registratieset opgemaakt, welke ik bij dit relaas voeg. In deze registratieset werden summiere verklaringen opgenomen van beide betrokkenen van de aanrijding. Blijkens mededeling van de kwaliteitscontroleur verkeersongevallen van het wijkteam autosnelwegen, V., werd de registratieset opgemaakt overeenkomstig daartoe geldende afspraken, waarbij summiere verklaringen van betrokkenen in de set worden opgenomen en er van de zijde van rapporteurs geen conclusies worden weergegeven. Derhalve kan worden gesteld dat de ongevallenstaat qua uitvoering geheel voldeed aan daartoe geldende regels. Zoals gebruikelijk bij het wijkteam autosnelwegen werd de registratieset ten spoedigste opgemaakt, verwerkt en ingezonden.
Door rapporteur T. werd in bijgaande, door hem ondertekende verklaring vastgelegd, dat de verklaring, opgenomen in de verkeersongevallenstaat, overeenkomstig de verklaring is, zoals klager die ter plaatse bij hem, T., heeft afgelegd. Nu volgens rapporteur T. de klager ter plaatse, ondanks zijn opmerkingen daartoe en ondanks het feit dat aangetroffen sporen anders deden vermoeden, pertinent bleef bij de door hem afgelegde verklaring omtrent de toedracht van het ongeval, heeft T. naar mijn mening terecht deze (eerste) verklaring van klager opgenomen in de registratieset. Het feit dat klager nadien, bij constatering van de consequenties voor wat betreft de uitbetaling van de schade, herziening eist van de in de set opgenomen verklaring, noopt mijns inziens niet tot wijziging van de desbetreffende registratieset. Immers, klager is in staat om te allen tijde zijn verzekeringsmaatschappij te informeren over zijn nieuwe zienswijze voor wat betreft het ontstaan van het ongeval.“
7. Bij brief van 23 februari 2001 diende verzoeker een klacht in bij het klachtensecretariaat van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. In deze brief stond onder meer het volgende vermeld:
“De grond voor dit verzoek ligt in het feit dat ik vraagtekens plaats bij het intern politieonderzoek en wel om de volgende redenen:
bemiddeling door S. (klachtenbemiddelaar) heeft geen uitkomst geboden
naar mijn overtuiging heeft T. een onvolledig en onwaar rapport opgemaakt, waarin onjuiste verklaringen zijn opgenomen
de betrokken collega van T., die meer duidelijkheid over het incident had kunnen verschaffen, kan zich plots van het gebeuren niets meer herinneren.
De zaken doen mij twijfelen aan de onafhankelijkheid van een intern onderzoek.
Op de vraag wat ik met deze klacht wil bereiken, is mijn antwoord het volgende:
correctie in het politierapport, waarin mij fout invoegen wordt verweten. Hetgeen ik bestrijd.
met deze klacht wil ik duidelijk te kennen geven het niet eens te zijn met de verklaringen van de tegenpartij en T.
ook hoop ik met deze klacht te bereiken dat, op basis van verklaringen en tekeningen, een nieuw onderzoek wordt uitgevoerd ten aanzien van de schade- en de aansprakelijkheid.”
8. De beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland gaf naar aanleiding van de klacht van verzoeker die hij bij brief van 23 februari 2001 indiende opdracht aan de Commissie voor de Politieklachten een onderzoek in te stellen. Op grond van het onderzoek rapporteerde de Commissie op 16 mei 2001 onder meer het volgende:
“De klacht
Klager is op 11 oktober 2000 op de Rijksweg A10 oost ter hoogte van afslag S113 bij een aanrijding betrokken geraakt. (…) Bovendien heeft de politie een verkeerde weergave van de feiten in het rapport opgenomen. Klager eist een correctie van het rapport en een nieuw onderzoek ten aanzien van de schade en de aansprakelijkheid.
De procedure
Op 2 februari 2001 heeft de Commissie de klacht ontvangen via de politie. De rapportage is op 19 maart 2001 bij de Commissie binnen gekomen. Bij de klacht is een afschrift van een brief gevoegd, gedateerd op 29 november 2000, waarin klager zijn beklag doet bij hoofdagent T. De klacht is onderzocht door hoofdinspecteur S. In het kader van het onderzoek heeft op 15 en 20 februari 2001 een gesprek plaats gehad met T. en op 16 februari 2001 met hoofdagent Kr. Op 19 februari 2001 is klager telefonisch gehoord en op 23 februari 2001 heeft bemiddelaar S. andermaal met klager contact gehad. De rapportage is op 4 april 2001 in de Commissie besproken. Op 26 april 2001 heeft de Commissie van klager aanvullende informatie gekregen.
De feiten
Op 11 oktober 2000 troffen politieambtenaren T. en Kr. op de vluchtstrook van de A10 oost binnenring in de gemeente Amsterdam twee motorvoertuigen aan, alsmede rem- en aanrijdingsporen op de invoeg/ uitvoegstrook van de afslag S113. De rijbaan van de Rijksweg A10 oost binnenring bestaat op de plaats van de aanrijding uit 3 rijstroken en een afrit. Hoewel klager en politie uitgebreid met elkaar over de toedracht van het ongeval hebben gesproken, lopen de verklaringen over wat door klager aan de politie verklaard is uiteen. T. heeft in de ongevallenregistratieset opgenomen dat klager verklaard heeft, dat hij van de A1 had ingevoegd op de A10. Voor hem was een file waar hij hard voor moest remmen. Omdat hij was geschrokken wilde klager om de file heenrijden en werd daarbij van achter aangereden. Klager kan zich niet meer herinneren of hij via de uitvoegstrook is gereden, maar gezien de sporen moet dit wel, aldus de verklaring van klager die in de registratieset is opgenomen.
Klager stelt in zijn klacht dat hij al die tijd heeft gezegd, dat hij rechtdoor reed en dat hij niet op de A10 heeft gereden, maar op de invoegstrook. Klager stelt dat hij al die tijd heeft geprobeerd uit te leggen, dat hij gezien de schade aan zijn auto nooit op de A10 had kunnen zijn. Volgens klager heeft Kr. aangegeven, dat de mogelijkheid bestond, dat de aanrijding op deze wijze heeft plaats gevonden. Kr. kan zich de inhoud van het gesprek niet meer herinneren. Nu de verklaring van klager staat tegenover die van de politie en de Commissie op grond van het onderzoek niet heeft kunnen vaststellen welke verklaringen juist of onjuist zijn, onthoudt de Commissie zich op dit punt van een oordeel.
Het advies
Met betrekking tot de verkeerde weergave van de feiten in het rapport, adviseert de Commissie u zich van een oordeel te onthouden.”
9. Bij brief van 6 juni 2001 deelde de korpsbeheerder verzoeker onder meer het volgende mee:
“Hierbij ontvangt u een afschrift van het advies van de Commissie voor de Politieklachten opgemaakt naar aanleiding van uw klacht over een politieoptreden. Met betrekking tot de verkeerde weergave van de feiten in het rapport, adviseert de Commissie mij om mij van een oordeel te onthouden. Ik heb besloten conform het advies te oordelen. Voor een nadere toelichting op mijn oordeel verwijs ik u vriendelijk naar het advies van de Commissie.”
B. Standpunt verzoeker
Verzoekers klacht is samengevat weergegeven onder Klacht.
C. Standpunt KORPSBEHEERDER
1. De korpsbeheerder reageerde bij brief van 9 november 2001. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:
“Voor wat betreft het niet dan wel niet juist weergeven van de verklaring van verzoeker over de toedracht van het ongeval in het registratieformulier, blijf ik bij mijn beslissing op basis van het advies van de Commissie voor de Politieklachten dat ik niet kan oordelen over het al dan niet juist weergeven van de verklaring van verzoeker over de toedracht van de aanrijding. Voor de motivering verwijs ik u dan ook naar de argumenten en overwegingen in het betreffende advies. De klacht dat de politie ten onrechte geen technisch onderzoek heeft verricht naar de toedracht van het verkeersongeval op 11 oktober 2000, acht ik ongegrond. Ik verwijs u naar het rapport van de heer S. waaruit blijkt dat indien er geen dodelijk slachtoffer is, geen zwaar lichamelijk letsel of zware schade is ontstaan door het ongeval en er geen onduidelijkheid is over de toedracht, het niet noodzakelijk is dat een technisch onderzoek plaatsvindt. Ik wil hieraan toevoegen dat de heer S. mijn medewerkster telefonisch heeft laten weten dat in plaats van zijn antwoord op vraag 2. dat er geen sprake was van enig letsel, moet worden gelezen dat er geen sprake was van zwaar lichamelijk letsel.”
2. De opening van het onderzoek heeft de Nationale ombudsman de korpsbeheerder de volgende vragen gesteld:
“1. Bestaan er richtlijnen die bepalen in welke gevallen een technisch sporenonderzoek dient plaats te vinden?
2. Op basis waarvan is in dit geval besloten geen (nader) technisch onderzoek te verrichten naar de toedracht van het ongeval?”
Het antwoord van S., hoofdinspecteur van politie, chef van wijkteam autosnelwegen, klachtenbemiddelaar van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland op die vragen was gevoegd bij de reactie van de korpsbeheerder en luidde:
“1. Er bestaan geen richtlijnen in deze. Het technisch sporenonderzoek wordt toegepast als naar het oordeel van verbalisant(en) dit nodig is vanwege een twijfelachtige toedracht of bij zeer zwaar lichamelijk c.q. dodelijk letsel dan wel zeer zware schade.
2. Verbalisanten beoordeelden dat geen technisch onderzoek diende plaats te vinden op basis van het feit dat -mede door aangetroffen sporen- geen onduidelijkheid bij verbalisanten bestond voor wat betreft de toedracht en er bovendien sprake was van geringe schade aan voertuigen en geen sprake van enig letsel bij betrokkenen.”
D. Reactie verzoeker
Bij brief van 3 december 2001 deelde verzoeker in reactie op het standpunt van de korpsbeheerder onder meer het volgende mee:
“In het politierapport (verzoeker refereert aan het door de politieambtenaren T. en Kr. opgestelde politie registratieset; N.o.) zijn naar mijn mening veel onjuistheden opgenomen en een aantal belangrijke punten weggelaten.
In de Beknopte omschrijving ongeval is geschreven dat ik aan T. verklaarde dat ik had ingevoegd op de A10 - dit is totaal onjuist. Ik heb van het moment dat ik T. en zijn (inmiddels vergeetachtige) collega voor het eerst aansprak continu beweerd dat ik op de invoegstrook reed. Door een bijna-botsing op dezelfde A10 links van mijn voertuig, was ik genoodzaakt om meer naar de rechterkant van de invoegstrook te rijden. Tijdens deze manoeuvre werd ik van achteren aangereden door Wu. Wu. geeft in zijn verklaring aan:
“Hier kon ik niet meer voor remmen", dus niet geremd, terwijl en aldus T. er remsporen waren gevonden op het wegdek.
Het is mijn mening dat een technisch onderzoek ter plekke dit probleem (verzoeker refereert aan het probleem ten aanzien van de verschillen tussen zijn verklaring en die van Wu. en de wijze waarop T. deze heeft genoteerd in de registratieset; N.o.) had opgelost en veel meer duidelijkheid had kunnen geven over hoe het ongeluk heeft plaatsgevonden.
Toen ik door mijn verzekeringsmaatschappij werd geïnformeerd over de inhoud van het politierapport, heb ik direct T. gebeld en in eerste instantie gevraagd hoe hij bij de genoteerde verklaring kwam en ten tweede geëist dat mijn niet eens zijn met zijn opvatting van het ongeluk werd genoteerd. Zijn antwoord, hoewel heel vaag, was wel positief in dat hij het zou gaan uitzoeken met zijn chef hoe de situatie het best opgelost kan worden, en hij zou mij 2 dagen later terugbellen met een oplossing. Er is nooit sprake geweest van een verandering in de tekst om welke financiële redenen dan ook, ik wilde alleen dat de waarheid van wat er is gebeurd, in het rapport kwam te staan.
Tot slot, terwijl er veel onjuistheden in de reactie van de politie staan bij de interpretatie van de gebeurtenissen ter plekke van het ongeluk en wat zich daarna heeft afgespeeld, zijn er een aantal heel eenvoudige punten die niet vergeten moeten worden:
Beide auto's waren al verplaatst van de plek waar het ongeluk plaatsvond vóór T. en collega aankwamen. Hoezo dan "geen onduidelijkheid"? Zover ik weet is T. niet helderziende, en alleen door technisch onderzoek kan onduidelijkheid omgezet worden in duidelijkheid en tot die tijd zijn er twee verhalen die in conflict met elkaar kunnen zijn. Ik ben zelf bij het ongeluk betrokken en het is mij niet helemaal duidelijk hoe het is gebeurd, omdat het achter mij heeft plaatsgevonden. Maar ik weet precies wat ik aan de politie heb verteld, en dat staat NIET in het rapport opgemaakt door T. en collega.
T. had een technisch sporenonderzoek in laten stellen, aangezien er sprake was van lichamelijk letsel (Wu. is met een ambulance naar OLVG gebracht met ademhalingsproblemen en pijn in zijn borst) en zware schade (als gevolg van het ongeluk werd zijn auto weggesleept door een sloopbedrijf). Dit is niet gebeurd, met het gevolg dat nog meer onduidelijkheid en verwarring kon ontstaan.
De consequenties van als mijn niet eens zijn opgenomen wordt in het rapport en technisch onderzoek zou plaatsvinden, zijn niet door mijzelf of de hoofdinspecteur van de politie te bepalen. Zover ik weet is dat een kwestie voor een rechter in een veel later stadium. Mijn verzekeringsmaatschappij is op de hoogte van mijn opvatting, maar kan heel weinig doen als belangrijke dingen uit het politierapport worden gelaten, geen technisch onderzoek heeft plaatsgevonden en onduidelijkheid ontstaat.”
E. reactie betrokken ambtenaar
Op 3 april 2002 verklaarde T., als politieambtenaar werkzaam bij de dienst verkeerspolitie, wijkteam autosnelwegen, van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland, telefonisch tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman:
“Ik werk sinds 1978 bij de politie, waarvan de afgelopen 14 jaar bij de dienst verkeerspolitie van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland.
Ik kan me het ongeval waarbij Wi. was betrokken nog wel herinneren. De verklaringen van de beide betrokkenen over de toedracht van het ongeval stemden niet overeen. Ondanks het feit dat de twee voertuigen die bij het ongeval waren betrokken, al waren verplaatst, kon ik vaststellen wat de toedracht van het ongeval moest zijn geweest. Ik kon dit zien aan de remsporen die beide voertuigen hadden veroorzaakt en aan de beschadigingen van de beide voertuigen. Het voertuig van Wi. was aan de rechterkant van de achterzijde beschadigd. En het andere voertuig had aan de voorzijde in het midden een deuk in een v-vorm, waarin precies de rechterachterkant van de auto van de heer Wi. zou kunnen passen. Voor mij bestond er geen onduidelijkheid ten aanzien van de toedracht van het ongeval. Ik heb veel ervaring met dit soort ongevallen omdat ik er in mijn werk veel mee te maken krijg.
Beide voertuigen hadden schade door het ongeval. De auto van de heer Wi. was een Saab en in dit geval een iets sterkere auto dan die van de andere betrokkene, deze reed in een Citroën. De Citroën had aan de voorkant vrij veel schade, maar heel precies laat ik me nooit uit over de grootte van de schade, aangezien ik geen monteur ben. Ik zou de schade aan de Citroën niet bestempelen als `zware schade'. Zo ernstig was het naar mijn mening niet.”
Achtergrond
1. Aanwijzing verkeersongevallen
Aanwijzing in de zin van artikel 130, lid 4 Wet RO van het College van procureurs-generaal. Datum inwerkingtreding: 28 juni 2000
“1. Definities
verkeersongeval: een ongeval dat zich tussen verkeersdeelnemers of tussen verkeersdeel nemer en een stilstaand object voordoet.
registratieset: formulier dat door behandelende politiemensen opgemaakt wordt indien zij een aanrijding opnemen. In het formulier worden gegevens van voertuigen, betrokkenen en aanrijdingen opgenomen, inclusief een situatietekening.
proces-verbaal: ambtelijk verslag van een aanrijding opgemaakt ten behoeve van een mogelijke strafrechtelijke vervolging door het OM, waarin naast gegevens over de aanrijding eventuele strafbare gedragingen genoemd staan.
2. Geen proces-verbaal
In beginsel (zie de uitzonderingen genoemd in par. 4) wordt geen proces-verbaal opgemaakt in geval van licht letsel en zeer lichte schade. Bij licht letsel kan gedacht worden aan een blauw oog, bloedneus, tand door de lip, lichte kneuzingen of lichte ontvellingen; letsel waarvoor in de regel geen medische hulp hoeft te worden ingeroepen. Bij zeer lichte schade kan gedacht worden aan blik- en krasschade; schade waarbij het voertuig zonder gevaarzetting zijn weg kan vervolgen.
3. Geen proces-verbaal maar registratieset
Wanneer een verkeersongeval meer dan licht letsel of zwaarder letsel tot gevolg heeft, dan wel zeer lichte schade of meer dan zeer lichte schade, wordt alleen een registratieset opgemaakt. Op de registratieset wordt in dat geval aangegeven dat geen proces-verbaal wordt opgemaakt. De onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat opgestelde 'Handleiding Registratie Verkeersongevallen' duidt aan hoe gegevens worden vastgelegd.
Bij meer dan licht letsel moet gedacht worden aan letsel voor de behandeling waarvan hulp van een eerstelijns arts dient te worden ingeroepen, zoals wonden waarvoor, uit cosmetisch oogpunt minder ernstige, hechtingen nodig zijn, een lichte hersenschudding, zwaardere kneuzingen of ontvellingen. Bij zwaarder letsel moet gedacht worden aan letsel, voor de behandeling waarvan een medisch specialist nodig is. Het betreft letsel dat als regel niet wordt begrepen in artikel 82 WvSr, zoals gebitsschade, gebroken neus, jukbeen of sleutelbeen, littekens in het gezicht of een zware hersenschudding.
4. proces-verbaal
In de hieronder genoemde gevallen (par. 4.1 t/m 4.5) wordt op de registratieset aangegeven of al dan niet proces-verbaal wordt opgemaakt.
4.1. Ernstige overtreding van de verkeerswetgeving
Wanneer bij een verkeersongeval uit het oogpunt van verkeersveiligheid sprake is van een ernstige overtreding van de verkeerswetgeving, waarbij de verdachte in de gegeven situatie een ontoelaatbare mate van voorzienbaar gevaar heeft doen ontstaan, wordt naast de registratieset altijd proces-verbaal opgemaakt.
Toelichting
Het hier gestelde zal zich onder meer voordoen bij overtreding van die verkeersvoorschriften, waarvan de niet-naleving tot de belangrijkste oorzaken van verkeersongevallen behoort en die als zodanig veelal object zijn van gericht verkeerstoezicht (bijv. agressief rijgedrag (kleven e.d.), rijden door rood licht of het met hoge snelheid rijden). Geenszins is bedoeld, dat deze overtredingen altijd en automatisch moeten leiden tot het opmaken van proces-verbaal. De politie zal van geval tot geval op grond van haar ervaring met en inzicht in verkeerszaken moeten beoordelen of het betreffende verkeersongeval is veroorzaakt door een uit een oogpunt van verkeersveiligheid ernstige fout en de verdachte daarbij in die situatie een ontoelaatbare mate van voorzienbaar gevaar heeft doen ontstaan. De politieambtenaar dient hierover niet alleen te oordelen. Hij zal in geval van twijfel of hij te maken heeft met een ernstige overtreding van de verkeerswetgeving moeten rapporteren. Hierbij vermeldt hij zijn oordeel. Per politieregio dienen één of meer kaderleden te zijn aangewezen die dergelijke rapporten beoordelen. Zij beslissen op basis van de rapportage of het gedrag van de verdachte valt onder het begrip 'ernstige overtreding'.
Buiten de gevallen als bedoeld in deze paragraaf, dient overeenkomstig 4.2 tot en met 4.4 proces-verbaal te worden opgemaakt.
4.2. Zwaar lichamelijk letsel/ dood
Wanneer het verkeersongeval de dood, zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat, tot gevolg heeft, wordt proces-verbaal terzake artikel 6 WVW 1994 opgemaakt.
Toelichting
Indien een der betrokkenen binnen dertig dagen na het verkeersongeval overlijdt dient ook proces-verbaal te worden opgemaakt, omdat binnen deze termijn de gevolgen nog worden gerelateerd aan het betreffende ongeval. Het opmaken van proces-verbaal geldt eveneens indien het een eenzijdig ongeval betreft.
Onder zwaar lichamelijk letsel wordt verstaan letsel dat in normaal spraakgebruik als zodanig wordt aangeduid alsmede hetgeen in artikel 82 WvSr onder zwaar lichamelijk letsel wordt begrepen en de daarbij behorende jurisprudentie.
4.3. Medische behandeling in ziekenhuis ten gevolge van letsel
Wanneer het verkeersongeval letsel tot gevolg heeft waardoor enige betrokkene in het ziekenhuis een medische behandeling moet ondergaan, behoudens die gevallen waarin er slechts een slachtoffer is en is komen vast te staan dat dit slachtoffer de enige verdachte is, wordt naast de registratieset, proces-verbaal opgemaakt.
Toelichting
In het algemeen betekent het bovenstaande dat indien een der betrokkenen van de plaats van het ongeval naar het ziekenhuis wordt vervoerd, proces-verbaal moet worden opgemaakt. Indien later bij het onderzoek blijkt dat er slechts sprake is van licht letsel en behandeling in het ziekenhuis niet nodig is, zal van het opmaken van proces-verbaal kunnen worden afgezien. Onder licht letsel wordt hier o.a. verstaan: bloedbuilen, snijwonden, kneuzingen, verstuikingen en een lichte shock. De behandelend politieambtenaar dient daarover informatie in te winnen bij het slachtoffer of bij de behandelend arts. In het geval dat een verkeersslachtoffer niet terstond naar het ziekenhuis wordt vervoerd, doch zich korte tijd later toch in het ziekenhuis moet laten behandelen aan letsel ten gevolge van het ongeval, dient alsnog proces-verbaal te worden opgemaakt. Hierbij kan worden gedacht aan een later herkende botbreuk of aan inwendig letsel dat zich pas later openbaart.
4.4. Alcohol- en/ of drugsgebruik
Indien het vermoeden bestaat dat het ongeval (mede) te wijten is aan het gebruik van alcohol- en/ of drugs wordt naast een registratieset altijd proces-verbaal opgemaakt terzake artikel 8 WVW 1994.
In artikel 6 WVW-zaken geldt het gebruik van alcohol en/ of drugs als strafverzwarende omstandigheid.
4.5. Verkeersongevallen waarbij een politievoertuig of een politieambtenaar in uniform is betrokken
Buiten de verkeersongevallen genoemd onder 4.1 tot en met 4.4 moet bij verkeersongevallen waarbij een dienstvoertuig van de politie of een politieambtenaar in uniform is betrokken overleg plaatsvinden met de officier van justitie. Hij bepaalt of en door wie proces-verbaal wordt opgemaakt.
5. twijfelgevallen
Indien op de plaats van een verkeersongeval getwijfeld wordt of ter zake van het ongeval proces-verbaal moet worden opgemaakt, wordt het sporenonderzoek, alsmede het verhoren van de betrokkenen en eventuele getuigen zo veel mogelijk afgerond. Dit om te voorkomen dat gegevens, die nodig zijn voor de eventuele verdere afwikkeling van het ongeval, verloren gaan. De behandelend politieambtenaar informeert de betrokkenen over de verdere afwikkeling van het verkeersongeval.
De gegevens die een politieambtenaar noteert, vormen de basis van het eventueel op te maken proces-verbaal. Daarnaast worden de gegevens altijd gebruikt voor de civielrechtelijke afwikkeling, zodat de schade van de betrokkenen snel en praktisch kan worden geregeld. Hiertoe worden de gegevens van verkeersongevallen verstrekt aan de Stichting Processen Verbaal. Een correcte en volledige registratie van verkeersongevallen kan bovendien worden gebruikt ter onderbouwing van aanbevelingen of beslissingen betreffende infrastructurele aanpassingen, wetenschappelijk onderzoek en/ of gericht verkeerstoezicht door de politie. “