Verzoekers klagen over de wijze waarop de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND) hun klacht van 30 november 1999 over een met naam genoemde tolk op 9 november 2000 heeft afgehandeld. Zij klagen er met name over dat de IND, met voorbijgaan aan het advies van de Klachtenadviescommissie Tolken in deze zaak, niet is overgegaan tot het toetsen van de deskundigheid van de desbetreffende tolk.
Beoordeling
1. Verzoekers dienden op 1 september 1998 aanvragen in om toelating als vluchteling als bedoeld in artikel 15, eerste lid van de Vreemdelingenwet (oud; zie Achtergrond, onder 1). De Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND) is belast met de behandeling van asielaanvragen.
De behandeling van een asielaanvraag houdt onder meer in dat de asielzoeker wordt gehoord over zijn asielmotieven Verzoekers werden op 18 januari 1999 gehoord naar aanleiding van hun asielaanvraag. Het verloop van dit gehoor alsook de weergave van dit gehoor vormden voor verzoeker aanleiding om bij brief van 30 november 1999 een klacht in te dienen bij de Staatssecretaris van Justitie. De klacht werd op 14 januari 2000 voor advies voorgelegd aan de Klachtenadviescommissie Tolken (KACT).
2. In haar advies van 22 augustus 2000 aan de IND deelde de KACT mee de klacht van verzoekers deels ongegrond te achten en zich deels ter zake van een oordeel te onthouden. Niettemin adviseerde zij de betreffende tolk een taaltoets te laten verrichten. Tijdens de hoorzitting was de indruk ontstaan dat de mondelinge uitdrukkingsvaardigheid in het Nederlands van de betreffende tolk niet optimaal was. Het KACT nam hierbij in aanmerking dat de tolk geen opleiding had gevolgd op het gebied van de Nederlandse taal, dat hij zich alle vaardigheden op dit gebied zelf eigen had gemaakt in de praktijk en ook dat hij niet recentelijk nadere opleidingen en/of bijscholingscursussen op dit gebied had gevolgd.
3. De IND deelde bij brief van 9 november 2000 mee dat de mondelinge uitdrukkingsvaardigheid van de tolk in het Nederlands nimmer punt van discussie was geweest. Over de tolk waren, afgezien van de klacht van verzoekers, geen klachten bekend. Gelet hierop achtte de IND de noodzaak tot het toetsen van de mondelinge uitdrukkingsvaardigheid van de betreffende tolk niet aanwezig.
4. Verzoekers klagen over de wijze waarop de IND hun klacht over de betreffende tolk op 9 november 2000 heeft afgehandeld. Zij klagen er met name over dat de IND, met voorbijgaan aan het advies van de KACT in deze zaak, niet is overgegaan tot het toetsen van de deskundigheid van de desbetreffende tolk.
5. De gehoren vormen een belangrijk onderdeel van de asielprocedure. Tijdens met name het nader gehoor, en een eventueel aanvullend gehoor, krijgt de asielzoeker de gelegenheid om, tegenover de contactambtenaar van de IND, aan te geven op welke gronden zijn verzoek om toelating als vluchteling is gebaseerd. Hetgeen hij in de gehoren naar voren brengt, is van wezenlijk belang voor de beslissing op zijn asielverzoek.
In dit verband geldt als belangrijk uitgangspunt dat de asielzoeker zoveel mogelijk moet worden gehoord in zijn eigen taal. Daarmee vervullen tolken bij de gehoren een belangrijke rol.
6. De Nationale ombudsman heeft in het zogenoemde tolkenrapport (rapport 95/54, van 13 februari 1995) geoordeeld dat de IND een aantal maatregelen diende te nemen om de kwaliteit van de tolken zo goed mogelijk te waarborgen. Op het punt van de deskundigheid is één van die maatregelen het afnemen van een test bij de tolk op zijn taalvaardigheid in zowel de vreemde als de Nederlandse taal, voordat de tolk zijn werkzaamheden voor de IND gaat verrichten.
7. De Staatssecretaris van Justitie deelde in reactie op de klacht mee dat het te ver strekt de vaardigheden van de betreffende tolk te toetsen louter op grond van een ongegronde klacht. Volgens de Staatssecretaris van Justitie voldeed de betreffende tolk aan de algemene vereisten die de IND aan tolken stelde en was over de tolkkwaliteiten van de heer A. niet eerder geklaagd.
De Staatssecretaris van Justitie deelde verder mee, zoals reeds eerder in andere zaken, dat op 1 oktober 2000 een Kwaliteitstraject van start was gegaan. Dit traject bood bijscholingsmogelijkheden aan tolken en vertalers. Van de deelnemende tolken en vertalers werd verwacht dat zij zich door middel van het succesvol afleggen van de toetsen kwalificeerden als tolk en/of vertaler. Ook A. werd in de gelegenheid gesteld aan het traject deel te nemen. De staatssecretaris deelde niet mee of A. van die gelegenheid gebruik had gemaakt.
Er werd voorts gewerkt aan een certificeringsysteem voor tolken en vertalers.
8. Bij brief van 8 november 2001 informeerde de Staatssecretaris van Justitie de Tweede Kamer over wijzigingen in het door haar gevoerde kwaliteitsbeleid voor tolken en vertalers. Zij deelde onder meer mee over te willen gaan tot de instelling van een kwaliteitsinstituut voor tolken alsmede ernaar te streven dat gecertificeerde tolken met voorrang door Justitie zouden worden ingezet.
9. Een gegronde klacht moet leiden tot gepaste maatregelen. In het onderliggende geval was geen sprake van een gegronde klacht. In zoverre was er dus geen aanleiding de tolk te toetsen.
De gewenste waarborging van de kwaliteit van tolken is ondanks de genomen maatregelen echter nog geen feit.
Zolang de kwaliteit van tolken niet voldoende is gewaarborgd, is het van belang dat signalen over het functioneren van een tolk met zorgvuldigheid worden behandeld. In dit licht kunnen de door de Staatssecretaris van Justitie hiervóór onder 3. en 7. genoemde redenen de beslissing om het advies van de KACT die immers deskundigheid bezit ten aanzien van tolken, naast zich neer te leggen, niet dragen.
Hierbij speelt met name een rol dat de mondelinge uitdrukkingsvaardigheid in het Nederlands van de betreffende tolk nog niet eerder was getoetst.
De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, is gegrond.
Onderzoek
Op 16 november 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer M. en mevrouw S., ingediend door de heer mr. drs. P.B.Ph.M. Bogaers, advocaat te Nieuwegein, met een klacht over een gedraging van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de Staatssecretaris van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tevens werd de Staatssecretaris een aantal specifieke vragen gesteld.
Vervolgens werden verzoekers in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De Staatssecretaris berichtte dat het verslag haar geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.
Verzoekers gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Op 30 november 1999 klaagden verzoekers bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND) onder meer over het optreden van de tolk die aanwezig was geweest in het kader van de behandeling van hun asielaanvraag bij het nader gehoor van verzoekers aanwezige tolk. De klacht werd op 14 januari 2000 voor advies voorgelegd aan de Klachtenadviescommissie Tolken (hierna: Klachtenadviescommissie). Op 19 mei 2000 vond een hoorzitting plaats.
2. Op 22 augustus 2000 bracht de Klachtenadviescommissie advies uit aan de IND over de klacht. Het advies luidde onder meer als volgt:
“Hoewel de commissie de klacht jegens de tolk in al haar onderdelen ongegrond acht of zich ter zake van het vellen van een oordeel onthoudt, overweegt zij niettemin het volgende.
Tijdens de hoorzitting is de indruk ontstaan dat de mondelinge uitdrukkingsvaardigheid van de tolk in het Nederlands niet optimaal is. Gelet op het feit dat deze tolk geen opleiding heeft gevolgd op het gebied van de Nederlandse taal en tolken, hij zich alle vaardigheden op dit gebied zelf heeft eigen gemaakt in de praktijk en hij ook niet recentelijk nadere opleidingen/bijscholingscursussen op dit gebied heeft gevolgd, zou de commissie, gelet op de twijfel die is ontstaan door zijn mondelinge uitdrukkingsvaardigheid, ernstig in overweging willen geven deze tolk een toets te laten verrichten en aan de hand van de resultaten van die toets verder te beslissen of de tolk nog verder ingezet moet worden dan wel dat dit slechts na het voldoen aan bepaalde kwaliteitscriteria weer zal kunnen. Op grond van artikel 1 onder 7 van het beleidskader Tolken hoeven tolken reeds vóór 1 juli 1997 werkzaam voor de IND in de regel geen toets af te leggen, tenzij er dringende redenen zijn om dit wel te doen. Gelet op hetgeen de commissie gebleken is tijdens de hoorzitting inzake de mondelinge uitdrukkingsvaardigheid van A., meent zij dat deze bevindingen in dit geval een dringende reden opleveren om de tolk bedoelde toets te laten afleggen.”
3. Bij brief van 9 november 2000 besliste de IND op verzoekers' klacht. In de afdoeningsbrief deelde de IND onder meer het volgende mee:
“Tevens adviseert de Klachtenadviescommissie A. ( de betrokken tolk; N.o.) een toets af te laten leggen om zijn mondelinge uitdrukkingsvaardigheid in het Nederlands vast te stellen. Ten aanzien van de overweging van de hoorcommissie om de tolk te laten toetsen op zijn mondelinge uitdrukkingsvaardigheid in het Nederlands, wordt opgemerkt dat de regionale coördinatoren tolken van de IND zich niet kunnen vinden in de bevindingen van de commissie. De mondelinge uitdrukkingsvaardigheid in het Nederlands van de tolk is nimmer punt van discussie geweest. Over A. zijn, afgezien van uw klacht, geen klachten bekend, noch wat betreft zijn taalvaardigheden, noch over zijn houding. A. is sinds 1991 frequent door de IND ingezet voor tolkwerkzaamheden. Gelet op het bovenstaande zie ik dan ook geen noodzaak om A. op zijn mondelinge uitdrukkingsvaardigheid in het Nederlands te laten toetsen. Wel is A., net als de overige tolken die werkzaam zijn binnen de werkingssfeer van Justitie, de mogelijkheid geboden deel te nemen aan het kwaliteitstraject tolken en vertalen.”
B. Standpunt verzoeker
Voor het standpunt van verzoekers wordt verwezen naar de klachtomschrijving onder Klacht.
C. Standpunt Staatssecretaris van Justitie
Naar aanleiding van verzoekers' klacht deelde de Staatssecretaris van Justitie onder meer het volgende mee:
“De klacht van (verzoekers' gemachtigde; N.o.) is gericht op het feit dat de tolk fouten heeft gemaakt bij het spellen van namen, dat in het rapport van gehoor niet letterlijk is vermeld hetgeen zijn cliënt aan de contactambtenaar heeft gezegd en dat de tolk het gesprek meer heeft geleid dan de contactambtenaar. Bovendien verwijt (verzoekers' gemachtigde; N.o.) de IND dat ten onrechte de kwaliteitscriteria, die u in uw rapporten onder nummer 95/54 en 96/600 heeft genoemd, niet zijn gehanteerd bij de inzet van A. als tolk.
Naar aanleiding van deze klacht heeft de Klachtenadviescommissie Tolken (KACT) een hoorzitting gehouden op basis waarvan zij een advies heeft uitgebracht. De KACT adviseerde om de klacht ten aanzien van de spellingsfouten, het leiden van het gesprek door de tolk en het niet hanteren van kwaliteitseisen door de IND met betrekking tot A. ongegrond te verklaren. Betreffende de klacht dat antwoorden van de cliënt van (verzoekers' gemachtigde; N.o.) verkeerd zijn weergegeven in het rapport van gehoor, onthoudt zij zich van een oordeel. De IND volgt dit advies onverkort en beschouwt de klacht als ongegrond.
Daarnaast adviseerde de KACT A. een toets af te laten leggen om zijn mondelinge uitdrukkingsvaardigheid in het Nederlands vast te stellen. Dit advies is niet overgenomen, omdat het te ver strekt de vaardigheden van A. te laten toetsen louter op grond van een ongegronde klacht. A. voldeed aan de algemene vereisten die de IND aan tolken stelde, ook ten aanzien van de beheersing van het Nederlands. Sinds 1991 wordt met regelmaat van zijn diensten gebruik gemaakt. Over de tolkkwaliteiten van A. is niet eerder geklaagd. Dat de KACT de indruk heeft gekregen dat de mondelinge uitdrukkingsvaardigheid van A. in het Nederlands niet optimaal is, is een punt van aandacht. Aangezien het hier echter om een enkel gesprek gaat, waarbij een klacht gericht op A. aan de orde was, zodat verondersteld mag worden dat deze gelegenheid door A. als een beladen moment ervaren is, acht ik dit niet zonder meer representatief voor de vaardigheden van A. in het algemeen.
Met ingang van 1 oktober 2000 is er een Kwaliteitstraject van start gegaan (…). Alle tolken en vertalers die werkzaamheden verrichten binnen de werkingssfeer van het Ministerie van Justitie zijn uitgenodigd om aan dit traject deel te nemen. Dit traject biedt bijscholingsmogelijkheden aan tolken en vertalers. Van de deelnemende tolken en vertalers wordt verwacht dat zij zich door middel van het succesvol afleggen van de toetsen kwalificeren als tolk en/ of vertaler. Een aantal tolken en vertalers zal deze toetsen niet hoeven af te leggen in verband met een door hen met succes afgeronde tolk- of vertalersopleiding. Op deze wijze zal een goede kwaliteit van het tolkenbestand geborgd kunnen worden. A. is eveneens in de gelegenheid gesteld deel te nemen aan dit kwaliteitstraject.
(Verzoekers' gemachtigde; N.o.) stelt in zijn brief aan u dat aan de deskundigheid, betrouwbaarheid en politieke onpartijdigheid van A. ten zeerste kan worden getwijfeld. Tot op heden beschik ik niet over aanwijzingen dat inderdaad aan de deskundigheid, betrouwbaarheid en politieke onpartijdigheid van A. getwijfeld dient te worden. Zoals hierboven reeds vermeld is, is in de jaren waarin A. als tolk is ingezet slechts eenmaal een klacht over zijn optreden ingediend, die ongegrond is verklaard. Langs andere wegen heb ik evenmin aanwijzingen ontvangen dat A. zijn tolkwerkzaamheden niet naar behoren verricht of dat zijn integriteit ter discussie staat. Indien (verzoekers gemachtigde; N.o.) wel over dergelijke aanwijzingen beschikt, ben ik daar vanzelfsprekend in geïnteresseerd.
(…)
Vraag 1
Op welke wijze wordt gecontroleerd of door de IND ingezette tolken in voldoende mate deskundig zijn en blijven?
Slechts die tolken kunnen worden toegelaten tot het IND-tolkenbestand die voldoende vaardig zijn in de Nederlandse taal en de vreemde taal waarin zij vertalen. Voorts dient een tolk in staat te zijn om tijdens de gehoren een onafhankelijke rol te kunnen vervullen. Dit leidt in concreto tot de volgende eisen:
1. tolken dienen de Nederlandse taal, zowel schriftelijk, als mondeling, goed te beheersen. Als minimumeis geldt dat tolken ten minste over het diploma Nederlands NT2 niveau 2 of een daarmee vergelijkbaar diploma moeten beschikken;
2. omdat tolken als intermediair optreden, dienen zij over een aantoonbare goede algemene ontwikkeling te beschikken. Zij moeten zich kunnen onderhouden met personen uit alle lagen van de bevolking;
3. tolken dienen de taal waarin zij tolken, zowel schriftelijk, als mondeling, goed te beheersen. Een tolk moet beschikken over een HBO-werk- en denkniveau;
4. personen die tolken in een taal die niet hun 'moedertaal' is, dienen voor deze taal bij voorkeur een tolkenopleiding/studie met voldoende of goed resultaat te hebben gevolgd. Dit niveau dient te blijken uit over te leggen originele, gewaarmerkte diploma's.
Of een tolk aan de gestelde eisen voldoet, wordt vastgesteld door een regionale coördinator tolken aan de hand van overgelegde diploma's, een curriculum vitae en een kennismakingsgesprek. Indien deze tolk vervolgens wordt ingezet, wordt hij eerst enige maanden op proef ingezet. Aan contactambtenaren wordt gevraagd om over de werkzaamheden van de tolk te rapporteren. Daarnaast wordt een deel van de gehoren bijgewoond door medewerkers van VluchtelingenWerk Nederland en door rechtshulpverleners. Zij hebben de gelegenheid tot het maken van inhoudelijke op- en aanmerkingen aan het eind van het gehoor. Tevens kunnen correcties en aanvullingen ingediend worden. Hierbij kunnen eveneens opmerkingen worden gemaakt over de werkzaamheden van de tolk. Op grond van de rapportage over de werkzaamheden van de tolk en de eventueel gemaakte opmerkingen over deze werkzaamheden door derden, beslist de coördinator tolken of een tolk wordt opgenomen in het IND-tolkenbestand.
Ook met betrekking tot tolken die opgenomen zijn in het IND-tolkenbestand vragen de coördinatoren tolken contactambtenaren steekproefsgewijs om de werkzaamheden van tolken te beoordelen en geldt het gestelde omtrent opmerkingen door derden. Contactambtenaren worden geïnstrueerd om, indien daar aanleiding toe is, te rapporteren over het functioneren van tolken. Hierbij kan het zowel gaan om slechte als om goede prestaties, waarvan een contactambtenaar meent dat die vermeldenswaard zijn.
Zoals hierboven reeds genoemd is bovendien een Kwaliteitstraject van start gegaan dat ertoe zal leiden dat alle tolken die na 2003 binnen de werkingssfeer van Justitie werkzaamheden verrichten, getoetst worden of een gerichte opleiding hebben voltooid.
Vraag 2
Indien wordt geconstateerd dat een tolk onvoldoende deskundig is, welke acties worden dan ondernomen?
Indien mocht blijken dat een tolk onvoldoende deskundig is, worden maatregelen genomen. Diverse maatregelen zijn mogelijk. Aan het verder gebruik maken van de diensten van een tolk kunnen voorwaarden verbonden worden, zoals het volgen van een cursus of opleiding. Zo is het voorgekomen dat een tolk tijdelijk niet meer ingezet werd totdat deze door middel van een aanvullend diploma of gevolgde opleiding aan kon tonen over de gewenste tolkvaardigheden te beschikken.
Tevens kan een waarschuwing worden gegeven indien bijvoorbeeld sprake is van een ongewenste opstelling tijdens een gehoor. Mocht ondanks de waarschuwing geen verbetering volgen dan is de uiterste maatregel, dat geen gebruik meer gemaakt wordt van de diensten van die tolk en dat de betreffende tolk uit het IND-tolkenbestand verwijderd wordt.
Vraag 3
Op welke wijze is de betreffende tolk geselecteerd?
Toen A. begon met het verrichten van tolkwerkzaamheden voor het Ministerie van Justitie, was één medewerker belast met het maken van afspraken met tolken. Deze medewerker was tevens belast met de selectie van nieuwe tolken. Voor de eisen die gesteld worden aan tolken verwijs ik naar het antwoord op vraag 1. Op het moment waarop A. is opgenomen in het IND-tolkenbestand, gold ten aanzien van de beheersing van de vreemde taal (zijnde de moedertaal van de tolk) niet de eis zoals geformuleerd onder punt 3, maar werd vereist dat de tolk de taal goed verstaat en spreekt op tenminste middelbaar niveau naar de maatstaven van het land waar de desbetreffende taal wordt gesproken.
Vraag 4
Op welke wijze is de betrokken tolk geïnstrueerd over zijn taak en optreden?
In 1993 zijn bijeenkomsten georganiseerd door de toenmalige directie Vreemdelingenzaken, waar A. bij aanwezig was. Tijdens deze bijeenkomsten zijn de tolken nader geïnstrueerd over hun taak en optreden. In april 1995 is een IND regeling Tolken uitgebracht in brochurevorm waarin de gedragscode van zowel tolken als contactambtenaren vermeld staan. Alle tolken opgenomen in het IND-tolkenbestand, waaronder A., zijn in het bezit gesteld van de brochure. Op 20 juni 2000 hebben alle tolken, die ingeschreven staan in het tolkenbestand van het ministerie van Justitie en/of het ministerie van Volksgezondheid en Welzijn, een uitnodiging gehad deel te nemen aan het eerdergenoemde Kwaliteitstraject. Hier is tevens een gedragscode bijgevoegd. Indien blijkt dat een tolk niet conform de gedragscode en hetgeen redelijkerwijs van een tolk verwacht mag worden handelt, wordt hij uitgenodigd voor een gesprek om te bepalen op welke wijze de dienstverlening verbeterd dient te worden. De dienstverlening van A. heeft tot op heden geen aanleiding gegeven voor een dergelijk gesprek.
Vraag 5
Op welke wijze wordt het werk van de betrokken tolk gecontroleerd?
In Regio Midden, waar A. hoofdzakelijk als tolk optreedt (in verband met de categorale afdoening van Afghaanse zaken), wordt eens per jaar gedurende één maand een algehele inventarisatie met betrekking tot de kwaliteit van de geleverde tolkdiensten gehouden. Hierbij wordt alle hoormedewerkers verzocht over de wijze waarop de tolken hun werkzaamheden verrichten te rapporteren door middel van een standaardformulier. Op die manier is het mogelijk een algeheel beeld van het functioneren van de tolken te krijgen waarop adequaat ingespeeld kan worden door de coördinator tolken. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op vraag 1.
Vraag 6
Wanneer is met de betrokken tolk voor het laatst een functioneringsgesprek gevoerd?
De tolken opgenomen in het IND-tolkenbestand zijn allen op freelance basis werkzaam en zodoende is een functioneringsgesprek niet aan de orde. Weliswaar wordt in het beleidskader tolken abusievelijk gesproken over het voeren van functioneringsgesprekken, echter strikt genomen gaat het hierbij om een gesprek waarbij de kwaliteit van de dienstverlening op basis van freelance werkzaamheden geëvalueerd wordt. Dergelijke gesprekken worden echter alleen dan uitgevoerd indien daartoe aanleiding bestaat in die zin dat de dienstverlening te wensen overlaat. De dienstverlening van A. heeft tot op heden geen aanleiding gegeven tot het voeren van een dergelijk gesprek.
Vraag 7
Heeft de betrokken tolk bij een eerdere gelegenheid een test afgelegd teneinde zijn kennis van de Nederlandse taal als wel van de desbetreffende vreemde taal te toetsen?
Zoals vermeldt bij het antwoord op vraag 1 wordt van tolken verlangd dat zij ten minste beschikken over een Nederlands NT2 niveau 2, of daarmee vergelijkbaar diploma. A. voldoet aan deze eis. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op vraag 3 en naar hetgeen reeds opgemerkt werd over het Kwaliteitstraject.
Een eerdere poging om alle tolken die opgenomen zijn in het IND-tolkenbestand te laten toetsen door het Tolk- en Vertaalcentrum Nederland is afgebroken namens de directeur uitvoering van de IND. Nadat een aantal tolken deelgenomen had aan deze toets, is de toets voorgelegd aan een onafhankelijke commissie ter beoordeling van de kwaliteit en opzet van de toets. Na weging is de toets door de commissie als niet toereikend gekwalificeerd. Alle tot dan toe bekend geworden toetsuitslagen zijn nietig verklaard.”
Achtergrond
1. Vreemdelingenwet 1994 (oud)
Artikel 15, eerste lid
"1. Vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging of hun nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of tot een bepaalde sociale groep, kunnen een aanvraag doen om toelating als vluchteling bij Onze Minister."
Artikel 15a, eerste lid
"1. Onze Minister onderzoekt of een aanvraag om toelating als vluchteling voor inwilliging vatbaar is. Hij onderzoekt daarbij ambtshalve of aan de vreemdeling een vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard kan worden verleend. Hij stelt daartoe de vreemdeling in de gelegenheid zich omtrent de gronden van zijn vlucht of aanvraag om toelating te doen horen in een taal, waarvan redelijkerwijze kan worden aangenomen, dat hij die kan verstaan."
Artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c
"1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regelen gegeven omtrent:
c. de wijze waarop het bij artikel 15a bedoelde onderzoek, daaronder begrepen het horen van de vreemdeling, wordt ingericht;"
2. Vreemdelingencirculaire 1994 (oud)
B7/ 5.2 Het nader gehoor in het aanmeldcentrum
"…Het nader gehoor richt zich met name op de beweegredenen voor het vertrek uit het land van herkomst en indien daartoe aanleiding bestaat de uitkomsten van het onderzoek uit de eerste fase, alsmede de eventuele schriftelijke reactie daarop. De medewerker die het nader gehoor heeft afgenomen, maakt van dit gehoor een verslag: het rapport van nader gehoor…"
B7/ 7.2 Afname van het nader gehoor
"...Het nader gehoor wordt afgenomen door een contactambtenaar. De IND zorgt, indien nodig, voor een tolk…"
3. Rapport 95/54
Op 13 februari 1995 verscheen rapport 95/54 van de Nationale ombudsman naar aanleiding van een klacht over het te kort schieten door het Ministerie van Justitie met betrekking tot de selectie en de instructie van de tolken die worden ingezet voor het nader gehoor in het kader van asielprocedures, en tot de controle over deze tolken. In dit rapport overwoog de Nationale ombudsman onder meer het volgende:
“Met het oog op een adequaat functioneren van de tolk zijn de volgende drie kwaliteitseisen van bijzonder belang;
a. deskundigheid;
b. betrouwbaarheid;
c. onpartijdigheid.
Als eerste kwaliteitseis geldt die van de deskundigheid. Op dit punt behoort een tolk zowel de Nederlandse taal als de desbetreffende vreemde taal mondeling zodanig goed te beheersen dat hij datgene wat wordt gezegd in beide talen goed kan weergeven. Dit veronderstelt onder meer dat hij ook eventuele culturele verschillen kan overbruggen. De tolk zal in het kader van het nader gehoor tevens in staat moeten zijn om schriftelijke stukken die zijn opgesteld in de vreemde taal waarvoor hij wordt ingeschakeld, behoorlijk te vertalen in het Nederlands.
(…)
Van het ministerie mag in elk geval worden verwacht dat het zich ten volle inspant om die kwaliteit zo goed mogelijk te waarborgen, langs de wegen die daarvoor openstaan.
Met het oog op de genoemde inspanningsverplichting inzake de kwaliteit van de tolken vraagt een drietal activiteiten bijzondere aandacht:
a. selectie;
b. instructie;
c. controle.
De selectie zal zodanig moeten zijn ingericht dat zij zo goed mogelijk waarborgt dat alleen personen worden ingeschakeld als tolk die voldoen aan de drie genoemde kwaliteitseisen. Daartoe behoren deze eisen operationeel te worden gemaakt, en behoort te worden voorzien in een adequate toetsing aan deze eisen. Alleen zij behoren te worden toegelaten als tolk in het kader van de asielprocedure, ten aanzien van wie de toetsing op elk van de drie kwaliteitseisen positief is uitgevallen.
Voor zover een kandidaat op het punt van deskundigheid, met name ten aanzien van de beheersing van de Nederlandse taal, nog tekort schiet, zal moeten worden nagegaan of er mogelijkheden zijn tot nadere scholing, voorafgaand aan een eventuele toelating bij de selectie.
(…)
Voorzien zal moeten worden in een behoorlijke controle op het werk en het functioneren van de tolken, gelet op de drie eerder genoemde kwaliteitseisen. Deze controle moet er op zijn gericht dat eventuele tekortkomingen tijdig worden gesignaleerd. Wanneer van dergelijke tekortkomingen blijkt in een individueel geval behoort dat te worden besproken met de desbetreffende tolk. Wanneer nodig, behoort kritiek te leiden tot maatregelen gericht op verbetering, of tot het eventueel niet meer gebruik maken van de diensten van de desbetreffende tolk. De controle zal ook moeten zijn gericht op het tijdig onderkennen van eventuele meer algemene tekortkomingen in het functioneren van tolken, en op het nemen van passende maatregelen op dat punt. Met het oog op een goed functioneren van de controle is het onder meer van belang dat passende aandacht wordt besteed aan bezwaren/klachten.
(…)
De selectie van tolken
Het ministerie van Justitie heeft op het punt van de deskundigheid geen inhoudelijke criteria vastgelegd voor de selectie van de aspirant-tolken.
In de praktijk worden geen specifieke opleidingseisen gesteld. Voor een groot aantal talen bestaan geen specifieke opleidingen, noch in Nederland, noch in het eigen taalgebied van de aspirant-tolk. Voor zover die opleidingen er wel zijn, verlangt het ministerie overigens niet dat de aspirant-tolk die heeft gevolgd.
(…)
De instructie van tolken
(…)
De instructie van de tolken wordt op diverse manieren gegeven. Voor de vorm waarin deze instructies dienen plaats te vinden, bestaan geen richtlijnen.
Sinds de reorganisatie in 1992 krijgen aspirant-tolken die zich aanmelden bij het ministerie van Justitie een instructie alvorens zij daadwerkelijk bij de nadere geboren worden ingezet. Deze instructie wordt echter al gegeven in het sollicitatiegesprek (…), waarin ook de selectie van de aspirant-tolk plaatsvindt. De selectie en instructie van een nieuwe tolk beslaan tezamen één a anderhalf uur (…). De nieuwe tolken wonen voorts een nader gehoor bij, voordat zij zelf worden ingezet.
Ongeveer 180 van de 500 tolken waren echter ook voor 1992 al werkzaam voor het ministerie van Justitie. Een sollicitatiegesprek als hiervoor bedoeld, is met deze tolken niet gevoerd. De wijze waarop zij hun werk verrichten, is gebaseerd op ervaring.
Het ministerie is in 1993 begonnen met groepsgesprekken met tolken, waarin zowel een instructie als een evaluatie van de werkzaamheden aan bod komen. Het is de bedoeling dat de groepsgesprekken periodiek worden gehouden, en dat die door alle tolken worden gevolgd. Tot nog toe heeft nog slechts een deel van de tolken aan een eerste, en soms een tweede, groepsgesprek deelgenomen.
(…)
Voorts is niet gebleken van enige vorm van min of meer systematische en professionele instructie van de in het bestand opgenomen tolken op het punt van de beheersing van de Nederlandse taal, kennis van de asielprocedure of communicatieve vaardigheden. Er worden ook anderszins geen instructies gegeven, in de vorm van trainingen, met betrekking tot de genoemde drie kwaliteitseisen, en gericht op het bevorderen van kennis, vaardigheden en houding ter zake van deze eisen.
Het staat daarnaast vast dat het ministerie - afgezien van eventuele incidentele gevallen - geen regelmatig terugkerende, individuele functioneringsgesprekken met de tolken voert, waarin aandacht kan worden besteed aan de kwaliteitsnormen waaraan het werk van de tolk moet voldoen.”