2002/172

Rapport

Verzoeker, ambtenaar bij het regionale politiekorps Drenthe, klaagt erover dat de Klachtencommissie Politie Drenthe (hierna ook: de klachtencommissie) niet correct heeft gehandeld door in haar advies aan de korpsbeheerder van 1 november 2000, inzake een klacht die jegens verzoeker was ingediend, aan te geven dat verzoeker zonder genoegzame reden was weggebleven bij een ter zake gehouden hoorzitting. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de klachtencommissie dit niet had kunnen vaststellen zonder eerst een gedegen onderzoek te verrichten naar de redenen voor zijn afwezigheid.

Beoordeling

1. Tijdens een hoorzitting op 17 oktober 2000 om 15.00 uur in het gemeentehuis te Emmen behandelde de Klachtencommissie Politie Drenthe een klacht van een inwoner van de gemeente Emmen over het optreden van politiefunctionarissen tegenover hem. Een van die politieambtenaren was verzoeker. Verzoeker had bij brief van 5 oktober 2000 van de klachtencommissie een uitnodiging gekregen om op de hiervoor genoemde datum en op voormeld tijdstip voor de commissie te verschijnen. Eveneens bij brief van 5 oktober 2000 werd de districtschef van het regionale politiekorps geïnformeerd over datum en tijdstip van de zitting en werd hem verzocht om verzoeker in de gelegenheid te stellen om bij de zitting te verschijnen. Verzoeker verscheen op 17 oktober 2000 om 15.00 uur niet ter zitting. In het advies dat de klachtencommissie op 1 november 2000 ten behoeve van de afdoening van de klacht van de hiervoor bedoelde inwoner van Emmen voor de korpsbeheerder opstelde, vermeldde de commissie dat verzoeker zonder genoegzame redenen geen gevolg had gegeven aan de uitnodiging voor de hoorzitting. Ook sprak de commissie haar bezorgdheid daarover uit. Verzoeker acht zich door deze zinsneden in het advies in zijn goede eer aangetast. Volgens verzoeker was zijn niet-verschijnen geen kwestie van niet willen, maar van niet kunnen.

2. Verzoeker kreeg, nadat hij op 5 oktober 2000 de uitnodiging voor de hoorzitting had ontvangen, op 11 oktober 2000 een dienstwijziging. Deze dienstwijziging hield in dat verzoeker op 16 oktober 2000 nachtdienst kreeg van 's avonds 22.00 uur tot de volgende ochtend, 17 oktober 2000, 07.00 uur. Aangezien verzoeker voorzag dat hij niet voldoende nachtrust zou krijgen indien hij op 17 oktober 2002 om 15.00 uur bij de hoorzitting aanwezig diende te zijn, nam hij daarover contact op met zijn werkeenheidchef, de heer S. Deze gaf hem het advies telefonisch contact op te nemen met de klachtencommissie. Bij het telefoongesprek dat verzoeker op 11 oktober 2000 met de secretaris van de klachtencommissie had, gaf deze hem te kennen dat het feit dat verzoeker nachtdienst had volgens hem geen genoegzame reden was om niet bij de hoorzitting te verschijnen. De secretaris van de klachtencommissie deelde verzoeker voorts mee dat hij daarover contact zou opnemen met de werkeenheidchef. In het contact dat daarop plaatsvond tussen de secretaris van de klachtencommissie en de werkeenheidchef, zei deze laatste aan de secretaris, dat hij ervoor zou zorgen dat verzoeker op de zitting zou verschijnen. Vervolgens sprak de werkeenheidchef op 11 oktober 2000 nogmaals met verzoeker, waarbij verzoeker zijn standpunt herhaalde en aangaf dat hij niet op de zitting zou verschijnen. De werkeenheidchef deelde verzoeker daarop mee dat hij over dit probleem contact zou opnemen met de districtsleiding en dat verzoeker zou horen wat er zou moeten gebeuren: nachtdienst of hoorzitting. Verzoeker vernam hierna niets meer en meldde zich op 16 oktober 2000 voor zijn nachtdienst.

3. In reactie op verzoekers klacht liet de klachtencommissie weten dat zij ervan was uitgegaan en er in redelijkheid ook van uit kon gaan dat de werkeenheidchef en tevens stilzwijgend de districtschef de mening van de secretaris van de commissie deelden, dat de door verzoeker aangevoerde nachtdienst geen deugdelijke reden voor verhindering bij de hoorzitting vormde. Daartoe voerde de klachtencommissie aan dat van de zijde van de districtschef geen bericht was ontvangen dat verzoeker niet ter zitting zou kunnen komen. Voorts werd gewezen op de telefonische mededeling van de werkeenheidchef tegenover de secretaris, dat hij ervoor zou zorgen dat verzoeker ter zitting zou verschijnen. Daarom was er voor de commissie naar haar zeggen geen reden om nader onderzoek te doen naar de aard en/of de zwaarwegendheid van de door verzoeker aangevoerde reden voor het niet-verschijnen ter zitting.

4. De klachtencommissie wordt in dit standpunt niet gevolgd. Zoals uit het advies van de klachtencommissie blijkt, heeft de werkeenheidchef tijdens de hoorzitting meegedeeld dat verzoeker nachtdienst had en dat hij vreesde dat verzoeker niet zou komen. Niet gebleken is dat de commissie tijdens de zitting bij de werkeenheidchef heeft geïnformeerd hoe deze mededeling zich verhield tot de eerdere telefonisch door hem tegenover de secretaris van de klachtencommissie gedane mededeling dat hij ervoor zou zorgen dat verzoeker ter zitting zou verschijnen. Bij navraag door de commissie had kunnen blijken dat de werkeenheidchef aan verzoeker had laten weten dat hij met de districtschef zou bespreken of verzoeker ofwel in de nachtdienst zou gaan ofwel naar de hoorzitting. Verzoeker heeft daarover niets meer vernomen. Hoewel de districtschef de klachtencommissie niet heeft laten weten dat verzoeker niet ter zitting zou kunnen komen, staat vast dat verzoekers nachtdienst niet is ingetrokken. Op het moment derhalve dat de commissie op 1 november 2000 haar advies aan de korpsbeheerder schreef, mocht de commissie dan ook niet zonder meer aannemen dat verzoeker zonder genoegzame redenen geen gevolg had gegeven aan de uitnodiging om op de hoorzitting te verschijnen.

De onderzochte gedraging is dan ook niet behoorlijk.

5. Voorts wordt nog het volgende opgemerkt. De klachtencommissie heeft in haar advies tevens haar bezorgdheid uitgesproken over het feit dat verzoeker zonder genoegzame redenen op te geven niet ter zitting is verschenen. Het is de vraag of het uitspreken van deze bezorgdheid in het betreffende advies op zijn plaats was. Voor de afhandeling van de klacht van de betrokken inwoner van Emmen lijkt de opmerking op zich niet van belang. De opmerking van de commissie lijkt met name ingegeven te zijn door de klaarblijkelijk binnen het regiokorps bestaande onduidelijke situatie met betrekking tot het door politieambtenaren gevolg geven aan uitnodigingen van de klachtencommissie voor een hoorzitting. De Nationale ombudsman neemt er met instemming kennis van dat het feit dat verzoeker niet ter zitting is verschenen, heeft geleid tot overleg met de korpschef. Dit heeft er vervolgens toe geleid dat er binnen het district nadere afspraken zijn gemaakt over het in de gelegenheid stellen van medewerkers om te verschijnen bij een zitting van de klachtencommissie alsmede om de communicatie hierover binnen het district te verbeteren. In dat verband heeft de korpschef in het regionaal informatieblad van 16 november 2000 bekendgemaakt dat politieambtenaren verplicht zijn te verschijnen op de hoorzitting wanneer zij daartoe zijn uitgenodigd, behoudens zeer bijzondere gevallen. Dit laatste ter beoordeling van de disctrictschef.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Klachtencommissie Politie Drenthe is gegrond.

Onderzoek

Op 19 februari 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift gedateerd 5 februari 2001 van de heer R. te Emmen, met een klacht over een gedraging van de Klachtencommissie Politie Drenthe te Assen.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Klachtencommissie Politie Drenthe, werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de Klachtencommissie Politie Drenthe verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reactie van de Klachtencommissie Politie Drenthe gaf aanleiding het verslag op een enkel punt aan te vullen. Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 28 juni 2000 diende de heer J. te Emmen bij het regionale politiekorps Drenthe een klacht in over het optreden van de politie met betrekking tot een telefonisch hulpvraag die hij had gedaan in de nacht van 23 op 24 juni 2000. Die nacht had onder meer verzoeker, brigadier van politie, dienst op de meldkamer van het districtsbureau te Emmen en de heer J. te woord gestaan.

Nadat in het kader van de klachtbehandeling een bemiddelingspoging had plaatsgehad, maakte de heer J. op 14 september 2000 kenbaar dat hij zijn klacht wenste voor te leggen aan de Klachtencommissie Politie Drenthe.

2. Bij brief van 5 oktober 2000 ontving verzoeker van de klachtencommissie een uitnodiging voor een hoorzitting. In die brief stond het volgende vermeld:

"…Ik nodig u hierbij uit om te verschijnen voor de klachtencommissie op dinsdag 17 oktober a.s. te 15.00 uur, in het gemeentehuis te Emmen (…) teneinde een mondelinge toelichting op de klacht te geven…"

3. De hoorzitting van de klachtencommissie vond plaats op de hiervoor genoemde datum en op voormeld tijdstip. Verzoeker verscheen niet bij de hoorzitting.

4. Op 6 november 2000 maakte verzoeker met betrekking tot zijn niet-verschijnen bij de hoorzitting het volgende rapport op:

"In opdracht van de districtsleiding rapporteer ik (…) het volgende:

Op vrijdag 6 oktober 2000 werd mij, op mijn huisadres, een schriftelijke uitnodiging bezorgd, om op dinsdag 17 oktober 2000, om 15.00 uur, een hoorzitting van de klachtencommissie bij te wonen, teneinde een mondelinge toelichting te geven op een, door de heer J., ingediende klacht.

Na raadpleging van mijn agenda bleek dat ik op dinsdag 17 oktober 2000 dienst moest doen op de Zuidlaardermarkt te Zuidlaren en wel van 's morgens 05.00 uur tot 16.00 uur, deze tijden zijn inclusief reistijd. Echter ik ging er van uit dat ik om 15.00 uur wel weer terug was teneinde de hoorzitting te Emmen te kunnen bijwonen.

Echter op woensdag 11 oktober 2000 werd aan mij een dienstwijziging gegeven waardoor ik op maandag 16 oktober 2000, om 22.00 uur mij moest melden in Zuidlaren teneinde aldaar als hondengeleider dienst te doen op de Zuidlaardermarkt. De dienst liep door tot dinsdag 17 oktober 2000 te 07.00 uur.

Indien ik op dinsdag 17 oktober 2000, om 15.00 uur, bij de hoorzitting van de klachtencommissie aanwezig wilde zijn dan zou er van een redelijke nachtrust geen sprake kunnen zijn.

Op woensdag 11 oktober 2000 heb ik dit probleem dan ook voorgelegd aan mijn werkeenheidchef de heer S. en aan hem te kennen gegeven dat ik niet voornemens was om onder deze omstandigheden de hoorzitting te bezoeken. Hij gaf mij het advies om in ieder geval contact op te nemen met de secretaris van de klachtencommissie de heer H. Ik heb vervolgens telefonisch contact opgenomen met de heer H. en aan hem medegedeeld dat ik, in verband met mijn nachtdienst in Zuidlaren, niet kon verschijnen bij de hoorzitting van de klachtencommissie. Uit dit gevoerde telefoongesprek werd mij duidelijk dat de heer H. de door mij aangevoerde reden niet zwaarwegend genoeg vond om de afmelding van mij te accepteren. De heer H. deelde mij mede dat hij hierover contact op zou nemen met mijn werkeenheidchef de heer S.

Vervolgens heeft de heer S. op woensdag 11 november (bedoeld is: oktober; N.o.) 2000 met mij over deze zaak nogmaals gesproken en heb ik mijn standpunt hierover herhaald en hem medegedeeld dat ik vanwege de te korte nachtrust niet zou verschijnen op de hoorzitting.

De heer S. deelde mij mede dat hij over dit probleem contact zou opnemen met de districtsleiding en ik dan wel zou horen wat er zou moeten gebeuren, nachtdienst of hoorzitting.

Hierna heeft niemand met mij contact opgenomen zodat ik mij op maandag 16 oktober 2000, om 21.00 uur, voor de nachtdienst heb gemeld aan het districtsbureau te Emmen. Vervolgens heb ik mijn nachtdienst gedaan te Zuidlaren en ging er van uit dat het duidelijk was dat ik, ivm te weinig nachtrust, niet zou verschijnen op bedoelde hoorzitting…"

5. Bij brief van 15 november 2000 verklaarde de korpsbeheerder van het regiokorps Drenthe de klacht van de heer J. ongegrond. De korpsbeheerder verwees voor de motivering van zijn standpunt naar de overwegingen die de klachtencommissie in haar advies van 1 november 2000 aan de korpsbeheerder had opgenomen. In dat advies is onder meer het volgende vermeld:

"4. Behandeling van de klacht ter zitting.

De klacht is behandeld ter zitting van de commissie op dinsdag, 17 oktober 2000 in het gemeentehuis te Emmen. De partijen zijn in elkaars aanwezigheid gehoord. De commissie heeft eerst de heer J. gehoord, waarna zij de politieambtenaren S. (de werkeenheidchef; N.o.) en (…) heeft gehoord. De heer R. heeft, zonder genoegzame redenen, geen gevolg gegeven aan de uitnodiging van de commissie om op de hoorzitting te verschijnen.

4.1 De voorzitter geeft aan dat ook de heer R. is opgeroepen, maar dat hij er niet is.

De heer S. zegt dat de heer R. nachtdienst had in verband met de Zuidlaardermarkt. Hij had tot 8 uur nachtdienst. De heer S. vreest dat hij niet komt.

De voorzitter zegt dat als het nodig is de heer R. alsnog gehoord zal worden. Als dit gebeurt zal de heer J. nog gelegenheid krijgen daarop te reageren."

5. Bevindingen en overwegingen.

(…)

De commissie verwacht in redelijkheid niet dat het alsnog horen van de heer R. verhelderend zal werken, omdat het een moeilijk vatbaar gegeven betreft. Daarnaast heeft de heer R. zijn standpunt reeds schriftelijk vastgelegd.

Tenslotte spreekt de commissie haar bezorgdheid uit over het feit dat de heer R., zonder genoegzame redenen op te geven, niet is verschenen."

6. Bij brief van 19 december 2000 berichtte de Districtschef Oost, de heer B., verzoeker met betrekking tot zijn niet verschijnen bij de klachtencommissie het volgende:

"…Naar aanleiding van uw niet verschijnen bij de klachtencommissie op dinsdag 17 oktober 2000 en de reactie van uw wijkchef daarover, heeft u zich op mijn verzoek hierover schriftelijk verantwoord.

Uit uw schriftelijk rapportage de dato 6 november 2000 blijkt duidelijk dat uw niet verschijnen niet het gevolg is van het niet willen verschijnen doch van het gezien de door u uit te voeren diensten, niet kunnen verschijnen.

De door u geschetste situatie is voor mij aanleiding geweest om binnen het district nadere afspraken te maken over het in de gelegenheid stellen van medewerkers om bij de commissie te verschijnen, alsmede om de communicatie hierover binnen het district te verbeteren.

In het gesprek van 18 december 2000 dat ik met u over deze kwestie heb gevoerd heb ik aangegeven dat ik, gezien de gedachtewisseling die ik eerder met u heb gehad over het verschijnen bij de klachtencommissie en de reactie van uw chef bij uw niet verschijnen bij de klachtencommissie, mijn interpretatie van de situatie zodanig was dat ik een schriftelijke verantwoording noodzakelijk achtte.

Dat u hierover een andere mening bent toegedaan kan ik vanuit uw situatie gezien mij wel voorstellen, doch ik blijf van mening dat de nu gevolgde weg ook nu nog de juiste is geweest.

In het gesprek van 18 december 2000 heb ik u aangegeven dat ik mij kan vinden in de door uitgelegde situatie en geen enkele reden zie om hierin nog enige actie naar u te ondernemen. U heeft op duidelijke wijze uw onmogelijkheid om te verschijnen weergegeven en daarmee is de zaak voor mij gesloten…"

7. Op 9 januari 2001 diende verzoeker bij de Klachtencommissie Politie Drenthe een klacht in over de afhandeling door de klachtencommissie van de klacht van de heer J. In zijn brief gaf verzoeker onder meer het volgende aan:

"De klachtencommissie heeft, zonder mij nader te hebben gehoord, een advies over deze klacht uitgebracht aan de korpsbeheerder (…). In dit advies geeft de klachtencommissie tot tweemaal toe aan dat ik, zonder genoegzame reden, geen gevolg heb gegeven aan de uitnodiging van de klachtencommissie om te verschijnen voor de hoorzitting op 17 oktober 2000.

Ik voel mij hierdoor in mijn eer aangetast en wil u ook verzoeken deze zinsnede te herzien.

Hiervoor wil ik twee redenen aanvoeren.

Ten eerste denk ik dat het vaststellen of iemand zonder genoegzame redenen afwezig is, niet kan zonder een gedegen onderzoek van deze redenen.

Op verzoek van Districtschef Oost, de heer B., heb ik een rapport opgemaakt met daarin vermeld de redenen voor het niet verschijnen op de hoorzitting van 17 oktober 2000. Een kopie van dit rapport zal door mij bij deze klacht worden gevoegd.

Tevens voeg ik een kopie van de brief (…) van Districtschef Oost, de heer B., gericht aan mij, bij deze klacht. In deze brief geeft de Districtschef de heer B., na onderzoek, zijn mening over de redenen die ik heb aangegeven waarom ik de hoorzitting niet kon bijwonen.

Ten tweede denk ik dat de klachtencommissie als orgaan niet kan vaststellen of een opgeroepen politieambtenaar zonder genoegzame redenen afwezig is. Ik denk dat alleen de korpsleiding dit kan vaststellen.

Nogmaals wil ik u er op wijzen dat ik mij door de eerder genoemde zinsneden in het uitgebrachte advies van de klachtencommissie in mijn eer voel aangetast. Ik hoop dat dit middels behandeling van deze klacht kan worden rechtgetrokken."

8. Bij brief van 11 januari 2001 reageerde de voorzitter van de klachtencommissie als volgt op verzoekers klacht:

"…U stelt in uw brief dat het vaststellen of iemand zonder genoegzame redenen afwezig is, niet kan zonder een gedegen onderzoek daarnaar in te stellen.

De commissie heeft kennis genomen van de opmerkingen van de secretaris, dat u deze heeft gebeld en hem heeft aangegeven, dat gelet op het feit dat u nachtdienst had, u niet kon komen op de hoorzitting. De secretaris heeft u gezegd dat naar zijn mening dit geen genoegzame reden was en dat hij hierover contact zou opnemen met uw wijkchef. De secretaris heeft hierna contact gehad met uw wijkchef, de heer S. Van die kant is aan de secretaris gezegd, dat hij er voor zou zorgen dat u op de zitting zou verschijnen.

Op de zitting bleek u niet aanwezig te zijn. Uw wijkchef heeft desgevraagd aan de commissie medegedeeld dat u die ochtend tot acht uur nachtdienst had gehad en dat hij vreesde dat u niet zou komen.

De commissie is van mening dat de reden van uw niet verschijnen genoegzaam duidelijk is.

De commissie heeft uw districtschef schriftelijk geïnformeerd over de datum en het tijdstip van de hoorzitting en deze verzocht u in de gelegenheid te stellen op de zitting te verschijnen. Van de zijde van de districtschef heeft de commissie geen bericht bereikt dat u niet zou kunnen komen. Gelet op de bovenvermelde opmerking van uw wijkchef ging de commissie er van uit dat uw nachtdienst ook voor hem niet een genoegzame reden was om niet op de zitting te verschijnen.

De commissie is van oordeel dat niet u maar uw districtschef bepaalt of u op de zitting kunt komen. Nu u kennelijk zelf heeft uitgemaakt dat u in verband met het niet kunnen genieten van voldoende nachtrust, niet op de zitting behoefde te verschijnen, is de commissie mijns inziens terecht tot haar standpunt gekomen, dat u zonder genoegzame redenen niet op de zitting bent verschenen.

Overigens heeft uw niet verschijnen geleid tot overleg met de korpschef. In het regionaal informatieblad "Info regio" van 16 november 2000 heeft deze bekendgemaakt dat men, behoudens zeer bijzondere gevallen (ter beoordeling van de districtschef), verplicht is te verschijnen op de hoorzitting als men daartoe is opgeroepen.

Ik zie dan ook geen reden om de door u gewraakte opmerking in het advies te wijzigen…"

B. Standpunt verzoeker

Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtsamenvatting, zoals weergegeven onder Klacht en naar de hiervoor onder A. FEITEN opgenomen brieven van verzoeker.

C. Standpunt Klachtencommissie politie Drenthe

In reactie op de klacht liet de klachtencommissie het volgende weten:

"…Op 17 oktober 2000 heeft de Klachtencommissie Politie Drenthe (hierna: de commissie) een klacht behandeld van de heer J. te Emmen over het optreden van politiefunctionarissen jegens de heer J. Voor de zitting van 17 oktober 2000 is onder andere de heer R. opgeroepen. Bij brief van 5 oktober 2000 is de heer R. uitgenodigd om op 17 oktober 2000 te 15.00 uur in het gemeentehuis te Emmen voor de commissie te verschijnen

De heer R. heeft naar aanleiding van deze oproeping op 11 oktober 2000 contact opgenomen met zijn wijkchef, de heer S., en aan deze meegedeeld dat hij vanwege nachtdienst van 16 oktober 2000 des avonds 23.00 uur tot 17 oktober 2000 08.00 uur geen gevolg zou geven aan de oproeping van de commissie.

Op advies van de heer S. heeft de heer R. zich dezelfde dag, 11 oktober 2000, in verbinding gesteld met de secretaris van de commissie, mr. H. De secretaris van de commissie heeft aan de heer R. onder meer gezegd dat de door de heer R. opgegeven reden voor afwezigheid hem, de secretaris, niet dwingend voorkwam, doch dat hij hieromtrent contact zou opnemen met de wijkchef van de heer R., de al genoemde heer S.

De heer S. heeft aan de secretaris gezegd, voor zover hier van belang, dat hij ervoor zorg zou dragen dat de heer R. op de zitting zou verschijnen (zie de brief van de secretaris van de commissie aan de heer R. van 11 januari 2001) (zie FEITEN, onder 8.; N.o.).

Namens de commissie heeft de secretaris van de commissie bij brief van 5 oktober 2000 de districtschef te Emmen geïnformeerd over datum en tijdstip van de zitting en hem verzocht de heer R. in de gelegenheid te stellen op de zitting te verschijnen. Van de zijde van de districtschef heeft de commissie geen bericht bereikt dat de heer R. niet zou komen.

Op 17 oktober 2000 te 15.00 uur is de heer R. niet ter zitting verschenen.

Uit de hierboven vermelde gegevens volgt, voor zover in deze van belang, dat de commissie in redelijkheid er vanuit kon gaan dat de wijkchef en, zij het stilzwijgend, de districtschef de mening van de secretaris van de commissie deelden dat de door de heer R. aangevoerde omstandigheid geen deugdelijke reden van verhindering vormde. Op grond hiervan kon de commissie in redelijkheid van mening zijn dat er in de gegeven omstandigheden, in het bijzonder de toezegging van de wijkchef, voor haar geen reden was tot enig nader onderzoek naar de aard en/of de zwaarwegendheid van de aangevoerde reden voor de niet-verschijning van de heer R.

Het verwijt, dat de heer R. thans de commissie maakt, komt mij dan ook ongegrond voor…"

D. Reactie verzoeker

Naar aanleiding van de reactie van de klachtencommissie merkte verzoeker bij brief van 4 oktober 2001 het volgende op:

"…De commissie geeft in de brief weer dat mijn districtschef en mijn wijkchef de mening van de commissie delen, dat de door mij aangevoerde reden voor mijn afwezigheid geen deugdelijke reden van verhindering vormde.

Naar mijn mening heeft mijn districtschef zijn mening hierover schriftelijk weergegeven (zie FEITEN, onder 6.; N.o.). In deze bijlage geeft mijn districtschef aan dat mijn verschijnen niet te wijten was aan het niet willen verschijnen maar aan het niet kunnen verschijnen (oorzaak de door mij uit te voeren diensten). Dit is herhaalde malen door mij onder de aandacht gebracht van de klachtencommissie. Het verschijnen van mij voor de klachtencommissie zou een overtreding van de arbeidstijdenwet ten gevolg hebben gehad. Dit is door mij mondeling ten tijde van mijn telefonische afmelding bij de secretaris van de klachtencommissie ook naar voren gebracht. De secretaris gaf in dit telefoongesprek aan mij aan dat het verschijnen voor een klachtencommissie niet gezien moest worden als werk. Ik heb op dat moment aan de secretaris duidelijk gemaakt dat ik hierover zijn mening niet deelde. Ik wil hierbij opmerken dat de sfeer van het telefoongesprek naar mijn mening niet optimaal was. De oorzaak hiervan moet volgens mij gezocht worden in het feit dat onze meningen over de afmelding haaks op elkaar stonden.

Naar mijn mening is de slechte communicatie tussen de klachtencommissie en de politieorganisatie en slechte communicatie binnen de politieorganisatie er de oorzaak van dat er te laat een keuze is gemaakt tussen dienst uit te voeren of verschijnen voor de klachtencommissie. Dat de klachtencommissie daarna de conclusie trekt dat mijn niet verschijnen zonder genoegzame reden is komt mij vreemd voor. Hierbij krijg ik het gevoel dat aan mij de zwarte piet wordt toebedeeld…"

Instantie: Klachtencommissie Regiopolitie Drenthe

Klacht:

Niet correct gehandeld door in advies aan de korpsbeheerder, inzake tegen verzoeker (ambtenaar bij de regiopolitie Drenthe) ingediende klacht, aan te geven dat verzoeker zonder genoegzame reden was weggebleven bij hoorzitting, zonder gedegen onderzoek naar de redenen voor zijn afwezigheid te doen.

Oordeel:

Gegrond