2002/153

Rapport

A. In het kader van het onderzoek werd de klacht van verzoeker als volgt geformuleerd:

Verzoeker klaagt erover dat hij nog steeds geen reactie heeft ontvangen van de Sociale verzekeringsbank, vestiging Roermond, in aansluiting op de brief van de Sociale verzekeringsbank van 15 juni 2001, met betrekking tot zijn klacht over gedragingen van een aantal sociaal rechercheurs op 15 mei 2001.

B. De te onderzoeken gedraging in het kader van het onderzoek uit eigen beweging werd als volgt geformuleerd:

De wijze waarop de hoofdofficier van justitie van het Arrondissementsparket Amsterdam verzoekers klacht over een aantal sociaal rechercheurs van de Sociale verzekeringsbank, vestiging Roermond, afhandelt en de behandelingsduur van die afhandeling.

Beoordeling

Inleiding

1. Op basis van Algemene wet bestuursrecht (Awb) (zie Achtergrond, onder 3.) dient een bestuursorgaan een klacht binnen zes weken of - indien advies wordt ingewonnen en geen mededeling van verdaging wordt gedaan - binnen tien weken na ontvangst van het klaagschrift af te wikkelen. Op grond van artikel 42 van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar (zie Achtergrond, onder 1.) dient de werkgever van een boa een klacht over het optreden van die boa betreffende de uitoefening van diens bevoegdheden als boa toe te zenden aan de toezichthouder en de direct toezichthouder. De toezichthouder onderzoekt vervolgens de rechtmatigheid en behoorlijkheid van die bevoegdheden door de boa, en formuleert daarover een oordeel. Dit oordeel doet hij toekomen aan de werkgever van de boa, waarna de werkgever de klacht kan afhandelen met inachtneming van dit oordeel. In de Klachtenprocedure buitengewoon opsporingsambtenaren (zie Achtergrond, onder 2.) staat dat de werkgever tegelijkertijd met het onderzoek door de toezichthouder een eigen onderzoek naar de klacht kan verrichten.

2. De Svb legde op 15 juni 2001 de betreffende klacht voor aan de toezichthouder, in dit geval de hoofdofficier van justitie van het Arrondissementsparket Amsterdam. Op 21 september 2001 heeft de Svb telefonisch gerappelleerd bij de toezichthouder. Bij brief van 24 september 2001 heeft de toezichthouder aan de Svb laten weten te willen afspreken dat de Svb zowel klager als de sociaal rechercheurs mondeling, danwel schriftelijk hoort en dat de verslagen c.q. correspondentie hiervan, inclusief een concept-afdoening aan de toezichthouder worden voorgelegd. Mocht de toezichthouder aan de hand daarvan van mening zijn dat er (nog) een taak voor de toezichthouder zou zijn weggelegd (in de zin van een zelfstandig onderzoek), dan zou hij dat de Svb laten weten. Vervolgens heeft de Svb de sociaal rechercheurs gehoord en getracht verzoeker te horen. Verzoeker ging niet in op het verzoek te worden gehoord. Op 7 december 2001 deelde de Svb aan de toezichthouder de resultaten van het onderzoek mee en deelde mee hoe het concept-antwoord aan verzoeker luidde. De toezichthouder deelde op 10 januari 2002 aan de Svb mee dat akkoord kon worden gegaan met de afdoening, zoals door de Svb voorgesteld. Op 17 januari 2002 stuurde de Svb aan verzoeker de brief waarmee de klacht werd afgedaan.

A. Ten aanzien van de duur van de klachtafhandeling door de Sociale verzekeringsbank

1. Verzoeker klaagde er op 14 juli 2001 over dat hij nog steeds geen reactie had ontvangen van de Sociale verzekeringsbank, vestiging Roermond, (hierna: de Svb) met betrekking tot zijn klachten, daterend vanaf 15 mei 2001, over gedragingen van een aantal sociaal rechercheurs van de Svb op 15 mei 2001, mede betrekking hebbend op de uitoefening van hun bevoegdheden als buitengewoon opsporingsambtenaar (hierna: boa). De klachtafhandeling vond uiteindelijk plaats op 17 januari 2002.

2. Uit de reactie op de klacht van de Svb valt op te maken dat de Svb de lange behandelingsduur met name wijt aan de trage reactie van de toezichthouder en aan verzoeker zelf, doordat er met hem geen afspraak viel te maken van een gesprek over de klacht. De Svb acht zich overigens ook inzake een klacht over een boa gehouden aan de termijnen voor klachtafhandeling conform de Awb.

3. De Svb heeft kennelijk in eerste instantie geprobeerd verzoekers klachtbrieven vanaf 15 mei 2001 bij brief van 29 mei 2001 op informele wijze af te doen, door uitleg te geven over de gang van zaken en door een gesprek aan te bieden. Verzoeker heeft onder meer op 31 mei 2001 aan de Svb aangegeven dat hij zijn klacht wenste te handhaven. Nu de Svb niet naar tevredenheid van verzoeker aan diens klacht tegemoet is gekomen had op basis van de Awb de klacht van 15 mei 2001 binnen tien weken na ontvangst, dus op 25 juli 2001 moeten zijn afgewikkeld. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat het oordeel van de toezichthouder, die de Svb behoort te vragen in het kader van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar, kan worden opgevat als de behandeling van en de advisering over de klacht conform artikel 9:14, eerste lid, van de Awb. Verder heeft de Svb aan verzoeker geen mededeling gedaan van verdaging. De klacht is echter pas op 17 januari 2002 afgewikkeld. Vast staat daarmee dat de duur van de afhandeling van de klacht fors (meer dan vijf maanden) is overschreden. Dat is niet juist. De verklaring van de Svb, dat de lange behandelingsduur met name valt te wijten aan de trage reactie van de toezichthouder, kan niet dienen als rechtvaardiging daarvan. Afgesproken is immers tussen de Svb en de toezichthouder over de afdoening van klachten over boa's (zie Bevindingen, onder C.3.) dat, als de Svb niet binnen vier weken na toezending van de klacht van de toezichthouder bericht krijgt over de verdere afwikkeling, de Svb de klacht verder zal afwikkelen, waarbij de Svb ervan uitgaat dat de Svb geen concept-antwoord naar de toezichthouder hoeft toe te sturen. Daarnaast had de Svb in het kader van de voortvarendheid ook gelijk na ontvangst van de klacht een eigen onderzoek naar de klacht kunnen starten, zoals is aangegeven in de Klachtenprocedure buitengewoon opsporingsambtenaren (zie Achtergrond, onder 2.). Ook het feit dat met verzoeker geen afspraak viel te maken voor een gesprek, kan niet dienen als een (gedeeltelijke) rechtvaardiging van de behandelingsduur. Het was immers aan de Svb om een termijn aan verzoeker te stellen, waarbinnen verzoeker kon aangeven of en wanneer hij wilde worden gehoord over zijn klacht.

De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

Bovenstaande geeft aanleiding om de Svb aan te bevelen om de procedure-afspraken met de hoofdofficier van justitie te Amsterdam in dat opzicht te herzien, zodat expliciet wordt aangegeven binnen welke termijn de hoofdofficier van justitie zijn advies over de afdoening van de klacht dan wel zijn oordeel over de klacht aan de Svb kenbaar dient te maken, opdat de Svb kan voldoen aan de in de Awb gestelde termijnen.

4. Overigens wordt nog opgemerkt dat de Svb in de afhandelingsbrief van de klacht ten onrechte aan verzoeker heeft meegedeeld dat tegen dat oordeel geen verder beroep mogelijk is. Op grond van artikel 9:12, tweede lid, Awb had verzoeker erop moeten worden gewezen dat hij, indien hij niet tevreden zou zijn met de inhoudelijke afhandeling van de klacht, daarover een klacht kan indienen bij de Nationale ombudsman.

B. Ten aanzien van afhandeling door de hoofdofficier van justitie

1. In het kader van het onderzoek uit eigen beweging door de Nationale ombudsman werd de wijze van afhandeling door de hoofdofficier van justitie van het Arrondissementsparket Amsterdam onderzocht van het verzoek van de Svb om advies inzake verzoekers klacht over een aantal sociaal rechercheurs van de Svb.

2. In zijn reactie gaf de Minister van Justitie aan dat de hoofdofficier van justitie naar zijn mening de Svb op een juiste wijze had geadviseerd inzake de klacht van verzoeker, zij het impliciet door aan te geven het eens te zijn met de concept-afhandelingsbrief, die de Svb hem had toegestuurd. Wel was de wijze van afdoening aanleiding voor het College van procureurs-generaal om de Klachtenprocedure buitengewoon opsporingsambtenaren opnieuw onder de aandacht van de hoofdofficieren van justitie te brengen, opdat in betreffende gevallen conform deze procedure afspraken worden gemaakt. Ook was aan de hoofdofficier van justitie te Amsterdam verzocht de procedure-afspraken met de Svb zodanig te herzien, dat de wijze van afhandelen van klachten in het vervolg expliciet volgens de klachtenprocedure geschiedt. De afhandelingsduur werd door de Minister van Justitie onaanvaardbaar lang geacht. Bij de klachtafhandeling dienen de termijnen van de Awb in acht te worden genomen. In het onderhavige geval waren deze termijnen overschreden.

3. Wat betreft de wijze van afhandeling van het verzoek van de Svb inzake een oordeel over de klacht, kan de Minister van Justitie worden gevolgd in zijn standpunt, dat de hoofdofficier van justitie juist heeft gehandeld door eerst met de Svb afspraken te maken over de verdere procedure en vervolgens aan te geven aan de Svb dat hij zich kon vinden in de concept-afdoeningsbrief aan verzoeker. Zij het dat het, zoals de Minister zelf

ook al heeft aangegeven, beter was geweest als de hoofdofficier van justitie expliciet zou hebben aangegeven aan de Svb dat naar zijn oordeel de betreffende boa's bij de uitoefening van hun bevoegdheden de rechtmatigheid en behoorlijkheid in acht hadden genomen. Dit geeft echter onvoldoende reden om de onderzochte gedraging op dit punt niet behoorlijk te achten.

De onderzochte gedraging is op dit punt derhalve behoorlijk.

4. Zoals de Minister van Justitie zelf al heeft aangegeven, is de afhandelingsduur door de hoofdofficier van justitie onaanvaardbaar lang. Dit geldt te meer nu de Svb bij de afhandeling van de klacht is gebonden aan de termijnen van de Awb.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

Bovenstaande geeft aanleiding om de Minister van Justitie aan te bevelen om te bevorderen dat de hoofdofficier van justitie te Amsterdam de procedure-afspraken met de Svb ook in dat opzicht herziet, dat expliciet wordt aangegeven binnen welke termijn de hoofdofficier van justitie zijn advies over de afdoening van de klacht dan wel zijn oordeel over de klacht aan de Svb kenbaar dient te maken, opdat de Svb kan voldoen aan de in de Awb gestelde termijnen.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Sociale verzekeringsbank, vestiging Roermond, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Sociale verzekeringsbank Amstelveen, is gegrond.

De onderzochte gedraging van de hoofdofficier van justitie van het Arrondissementsparket Amsterdam, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, is niet behoorlijk wat betreft de afhandelingsduur. Wat betreft de wijze van afhandeling is de gedraging behoorlijk.

Aanbeveling

De Minister van Justitie wordt aanbevolen om te bevorderen dat de hoofdofficier van justitie te Amsterdam de procedure-afspraken met de Svb over de afdoening van klachten over boa's in dat opzicht herziet, dat expliciet wordt aangegeven binnen welke termijn de hoofdofficier van justitie zijn advies over de afdoening van de klacht dan wel zijn oordeel over de klacht aan de Svb kenbaar dient te maken, opdat de Svb kan voldoen aan de in de Awb gestelde termijnen.

De Sociale verzekeringsbank wordt aanbevolen om de procedure-afspraken met de hoofdofficier van justitie te Amsterdam in dat opzicht te herzien, dat expliciet wordt aangegeven binnen welke termijn de hoofdofficier van justitie zijn advies over de afdoening

van de klacht dan wel zijn oordeel over de klacht aan de Svb kenbaar dient te maken, opdat de Svb kan voldoen aan de in de Awb gestelde termijnen.

Onderzoek

Op 17 juli 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift, gedateerd 14 juli 2001, van de heer H. te Roermond, met een klacht over een gedraging van de Sociale verzekeringsbank, vestiging Roermond.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Sociale verzekeringsbank Amstelveen, werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de Sociale verzekeringsbank, vestiging Roermond (hierna: de Svb) verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Tevens werd de Svb een aantal specifieke vragen gesteld.

De Nationale ombudsman liet bij brief van 19 november 2001 aan de Minister van Justitie weten dat hij had besloten om met gebruikmaking van de bevoegdheid van artikel 15 van de Wet Nationale ombudsman een onderzoek in te stellen naar de hierboven onder B. geformuleerde gedraging van de hoofdofficier van justitie van het Arrondissementsparket Amsterdam. De Minister van Justitie werd in de gelegenheid gesteld op de geformuleerde gedraging te reageren. Tevens werd de Minister van Justitie een aantal specifieke vragen gesteld

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

Namens de Minister van Jusititie werd bericht dat het verslag geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.

De reactie van de Svb gaf aanleiding het verslag op een enkel punt aan te vullen.

Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

A. feiten

1. Op 15 mei 2001 brachten twee sociaal rechercheurs van de Sociale verzekeringsbank, vestiging Roermond, (hierna: de Svb), de heren J. en H., beiden tevens buitengewoon opsporingsambtenaar (hierna: boa), een huisbezoek bij mevrouw P., die van de Svb een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet ontvangt. Verzoeker was op het moment dat de heren J. en H. aankwamen bij het huis van mevrouw P. niet aanwezig. Hij was op dat moment een hond aan het uitlaten. Toen de heren J. en H. al binnen waren, arriveerde verzoeker bij de woning. Op verzoek van de medewerkers van de Svb werden mevrouw P. en verzoeker vervolgens diezelfde dag verhoord door medewerkers van de Svb op de vestiging van de Svb te Roermond, in het kader van een opsporingsonderzoek naar uitkeringsfraude.

2. Verzoeker stuurde op 15, 16, 19 en 22 mei 2001 brieven naar (medewerkers van) de Svb, waarin hij inging op de feitelijke situatie met betrekking tot het al dan niet samenwonen van hem met mevrouw P. Verder beklaagde hij zich in zijn brieven over de gang van zaken tijdens het huisbezoek en de daarop volgende verhoren van hem en mevrouw P. door boa's. Hij klaagde er met name over dat:

- er tot huiszoeking was overgegaan zonder een huiszoekingsbevel te tonen;

- er grote druk was uitgeoefend op hem om bij het verhoor aanwezig te zijn, terwijl hij op dat tijdstip een zakelijke afspraak had;

- een medewerker van de Svb tegen mevrouw P. had gezegd dat verzoeker zich in de woonplaats van mevrouw P. diende in te schrijven.

3. Bij brief van 21 mei 2001 stelde een medewerker van de Svb, een bijzonder opsporingsambtenaar, een aantal vragen aan de vrouw, die volgens verzoeker een deel van haar pand in Duitsland aan hem verhuurt.

4. Naar aanleiding van de onder punt 2. genoemde brieven van verzoeker deelde de Svb verzoeker bij brief van 29 mei 2001 onder meer het volgende mee:

“…Wij hebben er voor gekozen u schriftelijk te antwoorden. Natuurlijk willen wij hierbij ook aangeven dat indien de beantwoording vragen oproept, wij u graag mondeling nog een toelichting willen geven. (…).

Verder merken wij op dat wij ons zeer wel realiseren, dat acties van de sociale recherche in het algemeen als indringend en confronterend kunnen worden ervaren. Niettemin zult u hopelijk begrijpen dat de sociale recherche in het kader van de rechtshandhaving dient op te treden indien de rechtmatigheid van een door de SVB verstrekte uitkering in het geding is.

In uw brieven stelt u verschillende aspecten aan de orde.

Echter, met betrekking tot (het verloop van) het opsporingsonderzoek waartoe het huisbezoek (…) en aansluitend het verhoor gerekend moet worden, willen wij inhoudelijk niet ingaan. De reden hiervoor is dat wij gedurende het onderzoek over het onderzoek zelf geen inlichtingen verstrekken. Tijdens het onderzoek zoals in dit geval aan de orde, is het Openbare Ministerie (OM) formeel leider van het onderzoek. Uitsluitend met toestemming van het OM is dan dergelijke informatie te verkrijgen.

Wel willen wij op enkele andere punten enige duidelijkheid aan u geven, opdat misverstanden worden weggenomen.

Van huiszoeking is hier geen sprake geweest. Feitelijk heeft een huisbezoek plaats gevonden, waarbij de sociale recherche aan mevrouw P. heeft gevraagd en daartoe van haar toestemming heeft verkregen om (a) de woning te betreden en (b) de vertrekken op de bovenverdieping te zien.

Tijdens het huisbezoek heeft de sociale recherche u en mevrouw P. met enige aandrang verzocht om voor verhoor om 10.00 uur te verschijnen in het kantoor van de Sociale Verzekeringsbank te Roermond, waarbij u beiden het belang van de eigen verklaring werd voorgehouden. In de afweging tussen het belang van het opsporingsonderzoek en het belang van uw afspraak heeft mevrouw P. er uit eigen beweging voor gekozen om de afspraak met uw cliënt te annuleren c.q. te verplaatsen.

U suggereert dat bij uw verhoor uw mening niet zou zijn geaccepteerd c.q. dat zou zijn geprobeerd uw woorden om te draaien. Ook suggereert u, dat bij het verhoor van mevrouw P. sprake zou zijn geweest van een gevoel van intimidatie, antwoorden in de mond leggen en omdraaien van woorden. Het is gebruikelijk om in verhoorsituaties verklaringen goed te toetsen opdat de inhoud van de verklaring ook op de juiste wijze begrepen kan worden. Daarnaast willen wij natuurlijk ook een beeld krijgen van de juistheid van afgegeven verklaringen, waarbij vraagstelling plaats vindt of bepaalde uitlatingen door feiten ondersteund kunnen worden. Dit alles wordt vastgelegd in een schriftelijke verklaring (proces-verbaal). Zowel u als mevrouw P. zijn aan het einde van het verhoor in de gelegenheid gesteld om de opgetekende verklaring te lezen en vervolgens heeft u beiden deze verklaring als inhoudelijk correct met uw handtekening bekrachtigd. Daarmee wordt in elk geval voor alle partijen duidelijk wat u beiden heeft verklaard en is naar onze mening door de bekrachtiging met uw handtekening geen sprake van een onjuiste weergave.

Ten aanzien van de inschrijving in (de woonplaats van mevrouw P.; N.o.) het volgende. In overeenstemming met de door mevrouw P. aangeduide leefsituatie is haar gewezen op het belang om bij de gemeentelijke basisadministratie (GBA) te melden dat u woonachting bent op het adres (van mevrouw P.; N.o.) zodat de Nederlandse bevolkingsregistratie spoort met de werkelijke woonsituatie op dit adres en in die zin de bewoners ook voldoen aan hun wettelijk verplichting. In dit geval is mogelijk door mevrouw P. of u een andere interpretatie gegeven aan het hierboven vermelde, hetgeen wij betreuren.

Ter informatie vermelden wij hier dat de aanleiding tot het onderzoek door de sociale recherche een anonieme tipmelding is.

De eventueel door de SVB geleden schade zal niet op u worden verhaald maar op mevrouw P., aangezien zij een uitkering ontvangt van de SVB en zij er primair voor verantwoordelijk is dat deze uitkering rechtmatig plaatsvindt. Aan uw verzoek kunnen wij wettelijk gezien ook niet voldoen. Uiteraard staat het u vrij om in het geval van herziening/terugvordering de terugbetaling onderling te regelen met mevrouw P.

Voor het overige zullen wij uw brieven alsmede de ingezonden bijlagen meenemen in het strafrechtelijk onderzoek.

Tenslotte delen wij u mede, dat i.c. van de zijde van het OM geen bezwaar is gemaakt om u een fotokopie van uw verklaring te verstrekken. Deze fotokopie treft u overeenkomstig uw verzoek ingesloten aan.”

5. Verzoeker stuurde vervolgens opnieuw een groot aantal brieven aan de SVB, gedateerd 29 en 31 mei en 2, 5, 7, 11 en 14 juni 2001. In zijn brief van 29 mei 2001 gaf verzoeker aan, in reactie op de brief van de Svb van 29 mei 2001, dat hij het gedrag en de werkwijze van de betrokken boa's bleef afkeuren. Verder stelde hij in zijn brieven met name het volgende aan de orde:

- zijn verzoek om een persoonlijk onderhoud, met name met de betrokken boa's, op zijn adres in Duitsland of bij zijn advocaat in Duitsland;

- het intimiderende en dreigende optreden van de medewerkers van de Svb tijdens het huisbezoek en de verhoren;

- het feit dat een medewerker van de Svb een aantal vragen heeft gesteld aan de vrouw, die volgens verzoeker een deel van haar pand in Duitsland aan hem verhuurt.

6. In reactie op bovengenoemde brieven berichtte de Svb verzoeker bij brief van 15 juni 2001 het volgende:

“…Naar aanleiding van verschillende brieven van uw hand waarvan de laatste gedateerd 7 juni 2001 en door ons ontvangen op 11 juni 2001, heb ik 12 juni 2001 telefonisch contact met u opgenomen.

Uit uw brieven spreekt een zorg voor de situatie die u nu moeilijk kunt inschatten, maar lijkt ook een aantal misverstanden aan de orde te zijn. Bovendien maakt u een aantal opmerkingen over de werkwijze van de sociaal rechercheurs. Bij elkaar genomen reden om een en ander in een informatief onderhoud met elkaar door te nemen. U gaf in uw brieven ook al aan dat u graag bereid was verdere medewerking te verlenen en “nog altijd bereid voor een persoonlijk onderhoud” zoals u in uw brief van 1 juni jl. schreef.

In het telefonisch contact van 12 juni 2001 heb ik u uitgenodigd met mij een afspraak te maken voor een persoonlijk gesprek. U stelde dat (één van de betrokken medewerkers van de SVB; N.o.) zelf de “situatie” zou moeten herstellen en voor een persoonlijk gesprek moest ik die dag om 16.00 uur bij uw advocaat te Aken zijn zoals u ook geschreven had. Op mijn reactie dat naar mijn mening die afspraak niet uit de brieven volgt, het nu vooral gaat om met elkaar misverstanden uit de weg te ruimen en het feit dat ik niet naar Aken kan komen, heeft u het gesprek eenzijdig beëindigd.

Op grond van bovenstaande komt uw aanbod van medewerking aan een persoonlijk onderhoud in een ander licht te staan, hetgeen ik betreur. Nogmaals wil ik hier aangeven dat een gesprek meer licht op de zaak voor u kan geven. Dat betekent nu dat indien u van mijn aanbod toch gebruik wilt maken, u via telefoonnummer (…) contact moet opnemen voor een afspraak op mijn kantoor te Roermond. Daarnaast moet ik vaststellen dat verdere beantwoording van uw brieven niet mogelijk is c.q. een herhaling zal zijn van hetgeen ik eerder op 29 mei jl. aan u schreef. Ik verwijs dus nogmaals naar de inhoud van deze brief als antwoord op uw vele vragen en opmerkingen.

Inmiddels heb ik uw faxbericht gedateerd 11 juni 2001 en de originele brief van dezelfde datum ontvangen. Helaas had ik geen kennis van de brief op het moment van het telefoongesprek. Overigens is de termijn waarop u ons in deze brief gelegenheid geeft te reageren te kort. Daarnaast vind ik een informatief gesprek met elkaar zinvoller dan de intensieve correspondentie die u nu met ons voert en waarop op dit moment zoals gezegd geen verdere informatie verstrekt kan worden.

Mijn uitnodiging blijft daarmee ook staan om vooral informatief en in toelichtende zin een gesprek te voeren.

Uw brief van 11 juni geeft mij wel aanleiding te melden dat de SVB niet eist dat u zich in (de woonplaats van mevrouw P.; N.o.) moet laten inschrijven. Wij vragen wel de inschrijving te doen in de plaats waar u werkelijk woont. Die vraag is overigens een verplichting die iedere burger heeft t.a.v. de vaste woon- of verblijfplaats. Of dat (de woonplaats van mevrouw P.; N.o.) moet zijn, daarover kunt u een andere mening hebben. In elk geval ligt de keuze en verantwoordelijkheid bij uzelf. Immers alleen ú kunt de inschrijving doen. Voor de SVB zijn hoe dan ook de feitelijke omstandigheden bepalend en die omstandigheden worden voor zover nodig in ons onderzoek betrokken. Kortom, de plaats van inschrijving is niet allesbepalend.

In aanvulling op bovenstaande deel ik u verder mede dat ik uw (klacht)brieven (incl. de brief van 11 juni 2001) heb doorgeleid naar de toezichthouder (voor de SVB het arrondissementsparket Amsterdam en de korpschef van het regionaal politiekorps Amsterdam-Amstelland) om het optreden van de buitengewoon opsporingsambtenaren van de SVB (de sociaal rechercheurs) te beoordelen. De procedure kan enige weken duren, maar in ieder geval zal ik u van de uitkomst op de hoogte stellen.”

7. Bij brief van 15 juni 2001 berichtte de Svb het Arrondissementsparket Amsterdam het volgende:

“…Ter voldoening aan de klachtenprocedure, zoals deze geldt met betrekking tot het optreden van buitengewoon opsporingsambtenaren van de Svb, doen wij u bijgaand ter kennisname toekomen fotokopieën van diverse brieven van (verzoeker; N.o.), die op 15 mei 2001 in het kader van een opsporingsonderzoek naar uitkeringsfraude (samenwoning) als verdachte werd gehoord.

Met brieven d.d. 29 mei en 15 juni 2001 is onzerzijds reeds gereageerd naar (verzoeker; N.o.) (…).

Gaarne vernemen wij van u of in casu naar uw oordeel sprake is van een klacht tot behandeling waarvan u zich op grond van uw toezichthoudende taak bevoegd acht…”

8. Verzoeker richtte zich bij brief van 14 juli 2001 tot de Nationale ombudsman met onder meer een klacht over de werkwijze van de sociaal rechercheurs tijdens hun optreden op 15 mei 2001. Nadat de Nationale ombudsman verzoeker op 3 augustus 2001 had verzocht hem mee te delen of hij inmiddels van de Svb een reactie op zijn bij de Svb ingediende klacht over de sociaal rechercheurs had ontvangen, deelde verzoeker op 14 augustus 2001 mee dat dit op dat moment niet het geval was. Vervolgens legde de Nationale ombudsman de klacht, dat de Svb nog niet had gereageerd op verzoekers aldaar ingediende klacht, op 30 augustus 2001 voor aan de Svb.

9. Op 18 september 2001 berichtte de Svb het Arrondissementsparket Amsterdam onder meer het volgende:

“Uit de stukken blijkt in elk geval dat de sociale recherche niet in het huis van (verzoeker; N.o.) te (een plaats in Duitsland; N.o) is geweest.

(…)

Vorige week heb ik ook in het kader van een hoorzitting n.a.v. de klacht van mevrouw P. (de vermeende partner van verzoeker), met mevrouw P. zelf gesproken. Daarin heeft mevrouw ondubbelzinnig uitgesproken dat er tijdens het huisbezoek (…) op 15 mei 2001 wat haar betreft geen sprake is van onheuse bejegening door de sociaal rechercheurs. Haar klacht spitst zich toe op de verhoorsituatie op diezelfde dag in het kantoor van de Svb te Roermond. Mevrouw P. voelde zich tijdens het verhoor behandeld als leugenaarster en vond de toon van de sociaal rechercheurs kortaf, afgemeten en onnodig onvriendelijk. Dit heeft zij mij in aanwezigheid van haar advocate toegelicht en zal nu door mij worden gewogen en uiteindelijk schriftelijk worden beantwoord.

Graag vertrouw ik er op dat u met bovenstaande en de geleverde stukken voldoende in staat bent de reeds besproken aanpak vast te stellen. Ik herhaal die door u voorgestelde aanpak hier nog eens. De Svb hoort (verzoeker; N.o.), weegt de informatie en legt een conceptantwoord c.q. afdoeningvoorstel aan u voor”

10. Bij brief van 24 september 2001 deelde een medewerker van het Bedrijfsbureau hoofdofficier van justitie van het Arrondissementsparket Amsterdam de Svb het volgende mee:

“…Bij deze laat ik u weten dat de klacht van (verzoeker; N.o.) een klacht is waartoe de toezichthouder op grond van het BBO (Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar; N.o.) bevoegd is.

(…)

De klacht betreft mijns inziens met name de bejegening van klager, maar ook, waar het betreft de wijze van verhoor, de opsporingsmethode.

Graag zou ik, met betrekking tot de afhandeling van deze klacht, met u willen afspreken dat in het kader van de klachtregeling van de Svb zowel klager als sociaal rechercheurs mondeling, dan wel schriftelijk worden gehoord en dat de verslagen c.q. correspondentie hiervan, inclusief een concept-afdoening aan mij wordt voorgelegd. Hierbij wil ik graag op de hoogte worden gebracht van de soort intimidatie (etc.) zoals klager deze ervaren heeft en de reacties van de sociaal rechercheurs.

Mocht ik van menig zijn dat hier (nog) een taak voor de toezichthouder is weggelegd (in de zin van een zelfstandig onderzoek), dan laat ik u dit onverwijld weten…”

Bij brief van 25 september 2001 berichtte de Svb verzoeker het volgende:

“…Inmiddels heb ik de afgelopen periode weer een behoorlijk aantal brieven van u mogen ontvangen waarop ik wil reageren. Specifiek wil ik daarbij stilstaan bij de voortgang in de klachtbehandeling door de toezichthouder.

Algemeen

Gelet op mijn beantwoording van uw brieven en faxen met mijn schrijven van 29 mei en 15 juni jl. heb ik het standpunt ingenomen zoals verwoord. Daarmee doel ik op het feit dat de toezichthouder is gevraagd de klacht in behandeling te nemen, de SVB is daarin niet bevoegd, en dat t.a.v. het strafrechtelijk onderzoek informatie slechs met toestemming van het OM te Roermond kan plaatsvinden. U is bekend met onze brief dd 4 juli jl. dat inmiddels aangifte is gedaan en dat het OM Roermond nu de aangifte moet beoordelen.

Ondanks dit gegeven blijft u de betreffende onderwerpen telkens in uw brieven en faxen behandelen en vraagt u telkens opnieuw naar reacties. Feitelijk heb ik geen nieuwe onderwerpen aangetroffen in uw brieven die niet al eerder zijn gemeld of die reeds ter beoordeling bij de toezichthouder of het OM Roermond liggen. Dat maakt ook beantwoording door mij onmogelijk. Daarnaast is het jammer dat u niet op mijn aanbod voor een informatief gesprek bent ingegaan. U repliceert met een aanbod van uw kant, maar een concrete afspraak maakt u helaas niet.

In uw brief (en fax) gedateerd 4 augustus jl vordert u (en dat is wel een nieuw gegeven) schadeloosstelling i.v.m. gederfde inkomsten. In deze brief zal ik daar op antwoorden en de stand van zaken aangeven op enkele onderwerpen.

De aangifte

Zoals bekend is er aangifte gedaan en hebben wij u daarvan op de hoogte gesteld. (…)

Schadeloosstelling gederfde inkomsten

Zonder uw opgave van gederfde inkomsten inhoudelijk te beoordelen kan ik u mededelen dat wij deze kosten niet zullen vergoeden. De reden daarvoor is o.a. gelegen in het feit dat de medewerking die is verleend aan het onderzoek niet onvrijwillig is geweest. Mevrouw P. en u zelf hebben dit feitelijk in de processen verbaal van verhoor bevestigd. Mevrouw P. heeft dit op 12 september jl. nogmaals specifiek bevestigd tijdens de hoorzitting van haar bezwaarschrift c.q. klacht in aanwezigheid van haar advocaat. Dat betekent dat uw afspraken die op de dag van verhoor door mevrouw P. zelf zijn afgezegd niet de SVB aangerekend kunnen worden. Overigens is de SVB bevoegd medewerking aan een onderzoek te verlangen.

Bovendien is ook (nog) niet komen vast te staan dat de SVB, i.c. de sociaal rechercheurs, onjuist gebruik hebben gemaakt van hun bevoegdheden. Reden dus om gelet op de reguliere uitoefening van onze taken geen schadeloosstelling toe te kennen nu er niet gesproken kan worden van een onrechtmatige daad jegens u.

Voortgang klachtafhandeling toezichthouder

Inmiddels heb ik al enige malen contact gehad met de toezichthouder over de voortgang en aangedrongen op spoedige reactie. Van de zijde van de toezichthouder heb ik vandaag, 24 september, begrepen dat uiterlijk 3 oktober de SVB geïnformeerd wordt over de wijze van behandeling. Ik heb gevraagd in elk geval dat ook schriftelijk te doen zodat ik u hierover kan informeren. Gelet hierop wacht ik de reactie af alvorens u opnieuw aan te bieden over de situatie met elkaar te spreken. Mogelijk dat een gesprek dan plaatsvindt in het kader van de behandeling door de toezichthouder. Gelet ook op het hernieuwde aanbod voor een gesprek in uw brief dd 10 september jl. wijs ik u er op dat gesprekken plaatsvinden in het kantoor van de SVB te Roermond.

Overige onderwerpen

In uw brieven komen vele onderwerpen en voorbeelden aan de orde die geen (directe) relatie hebben met de zaak. Hoewel u duidelijk maakt dat u niet gelukkig bent met de behandeling van uw belangen door verschillende instanties, kan ik daar geen oordeel over uitspreken. Als voorbeeld noem ik uw informatie over de behandeling door het GAK en arbeidsbureau. De informatie heb ik ter kennisname tot me genomen.

U schrijft verschillende malen dat ik niet bereid ben tot een gesprek. Ik verwijs daarbij nogmaals naar mijn brief van 15 juni jl. waaruit het tegendeel blijkt. Zodra ik het antwoord heb van de toezichthouder zal ik, zoals gezegd, opnieuw u in de gelegenheid stellen uw verhaal te doen…”

11. Op 31 oktober 2001 deelde de Svb verzoeker nog het volgende mee:

“…In vervolg op mijn brief d.d. 25 september jl. bevestig ik u nogmaals dat de toezichthouder inmiddels formeel heeft gereageerd. Daarbij is mij gevraagd alle partijen te horen en vervolgens namens de SVB een voorstel te doen over de wijze van afhandeling van uw klacht. Op grond daarvan zal de toezichthouder de juistheid toetsen en formeel op uw klacht reageren. Daarin zal tevens een standpunt zijn opgenomen over de correctheid waarmee de SVB c.q. de sociaal rechercheurs met de hen toegekende bijzondere bevoegdheden zijn omgegaan. (…)

Op grond van de brief van de toezichthouder heb ik de betreffende sociaal rechercheurs gehoord en heb ik op 9 oktober jl. telefonisch contact met u opgenomen. Doel van dat contact, zoals ik heb uitgelegd, betrof het maken van een afspraak om u in de gelegenheid te stellen uw klacht nogmaals toe te lichten. U gaf aan een gesprek uitsluitend te willen voeren buiten het gebouw van de SVB. In het gesprek beperkte u dat tot het kantoor van uw advocaat te Aken, uw woning in Niederkrüchten, de rechtbank in

Viersen, of bij de Nationale ombudsman te Den Haag. Als reden gaf u aan niet meer “in de val te willen trappen” en dat u zich wilde laten begeleiden door uw advocaat.

Bovendien vond u dat, zo begreep ik dat tenminste, het onderzoek en de bevindingen daaruit nogmaals ter discussie moeten staan. Op beide aspecten wil ik ingaan.

Ten eerste betreft het hier uw klachten voor zover deze ingaan op het vermeende onjuiste of onheuse gebruik van de bijzondere opsporingsbevoegdheden van de sociaal rechercheurs dan wel onheuse bejegening. Dat is ook het domein waarop de toezichthouder haar oordeel moet vellen. Dit betekent dat de inhoudelijke bevindingen van de sociaal rechercheurs in de klachtbehandeling niet aan de orde zijn. Die bevindingen zijn in het proces verbaal opgenomen en liggen daarmee ter beoordeling voor bij het OM te Roermond. De SVB heeft geen reden om het proces verbaal terug te nemen, bovendien kan daarop uitsluitend het OM zelf beslissen. De afgelegde verklaringen gesteund door de bevindingen in de verschillende onderzoeken geven, nogmaals gezegd, geen aanleiding aan onze aangifte te twijfelen.

Ten tweede de plaats van een eventueel gesprek. Zoals ik u telefonisch heb aangegeven ben ik bereid buiten de SVB het gesprek te organiseren. In dat verband, en ik heb dat ook afgestemd met de Nationale ombudsman, vind ik het redelijk die locatie in Roermond te zoeken. Daarvoor in aanmerking komen een spreekkamer in het gebouw van de rechtbank, de gemeente, de Sociale Dienst of het Centrum voor Werk en Inkomen. Ik vind deze mogelijkheden alleszins redelijk gelet op uw woonplaats, het feit dat u ook in of vanuit Roermond kantoor houdt en het door u aangevoerde argument van een “neutrale” plaats.

Aanvullende reageer ik hierbij nog kort op uw brief van 9 oktober jl. U geeft aan dat u geen mogelijkheid ziet een eerlijk en open gesprek te voeren zolang niet al uw vragen zijn beantwoord. Naar mijn mening echter zijn uw vragen met bovenstaande feitelijk beantwoord of niet meer aan de orde. Ik heb u dat ook al eerder aangegeven en stel vast dat u dit antwoord niet kunt of wilt accepteren. De meeste vragen worden in uw brieven herhaald ondanks eerdere beantwoording c.q. verwijzing waar deze wel aan de orde zijn. Als voorbeeld wil ik hier uw vraag noemen over uw vermeende kosten derving. In uw brief van 9 oktober herhaalt u de vraag. In mijn brief d.d. 25 september jl. heb ik echter uw vraag al beantwoord. Het spijt me vreselijk, maar daarmee houdt de correspondentie toch feitelijk op die punten op en zal ik op dergelijke vragen ook niet meer (kunnen) reageren. Inhoudelijk zult u uw belangen moeten verdedigen bij het OM c.q. de rechtbank indien deze het proces verbaal in behandeling neemt.

Op grond van bovenstaande wil ik u uiteraard wel in de gelegenheid stellen uw klacht betreffende de gedragingen van de sociaal rechercheurs toe te lichten. In dat verband lijkt me uw brief d.d. 10 augustus jl. aan het bestuur van de SVB een goed startpunt voor het gesprek. In het gesprek zal ik mij laten ondersteunen door een medewerker Bezwaar en Beroep en zonodig door een sociaal rechercheur. Van het gesprek zal ook een verslag worden gemaakt. De data waarop dit gesprek kan plaatsvinden zijn 13, 16, 21 en 23 november 2001.

Gelet op uw brief gedateerd 9 oktober 2001 verzoek ik u uiterlijk 8 november as te berichten of u van deze mogelijkheid gehoord te worden gebruik wilt maken en welke data met eventuele beperkingen in tijdstip u schikken. Bij een positief bericht zal ik de afspraak bevestigen met tijdstip, plaats en routebeschrijving…”

12. Vervolgens deelde de Svb verzoeker bij brief van 20 november 2001 het volgende mee:

“…In vervolg op mijn brief d.d. 31 oktober jl. heb ik van u op 3, 5, 6 en 12 november per brief en fax reacties ontvangen. Naar aanleiding van deze reacties reageer ik kort en informeer u over het vervolg in de behandeling van uw klacht.

In mijn brief d.d. 31 oktober jl. heb ik gemotiveerd aangegeven waarom een gesprek op de door mij benoemde te kiezen locaties kan plaatsvinden. Ik reageerde daarbij op ons telefoongesprek van 9 oktober jl. en uw brief van diezelfde datum. In mijn brief heb ik u tevens uitgenodigd voor een gesprek teneinde u in de gelegenheid te stellen uw klacht toe te lichten.

Ik stel n.a.v. uw bovenvermelde brieven vast dat u opnieuw en zonder (nieuwe) gronden aan te voeren de door mij aangeduide neutrale locaties niet accepteert. Daarenboven verwacht u ineens dat het gesprek op 10 november jl. in uw woning gaat plaatsvinden waar u bovendien onmogelijke voorwaarden aan verbindt. Opnieuw vraagt u de tipgever te melden die, zoals al eerder aan u bericht, anoniem is. Ook verwacht u weer opnieuw dat per direct uw vermeende schade betaald moet worden en dit vóór het gesprek op 10 november is voldaan. Op uw verzoek de vermeende schade te betalen heb ik inmiddels tot twee maal toe al afwijzend gereageerd. Op grond van deze handelwijze kan ik niet anders vaststellen dat u feitelijk geen gesprek wilt, dan wel daaraan onacceptabele (voorwaarden; N.o.) verbindt die op hetzelfde neerkomen. Uw brief d.d. 12 november jl. is daarom ook niet meer ter zake doende.

Gelet op bovenstaande ontneemt u zich aldus de mogelijkheid uw klacht verder mondeling toe te lichten en zal ik de afhandeling van uw klacht verder voortzetten. Dit betekent nu concreet dat ik de toezichthouder zal informeren over mijn bevindingen en hem zal adviseren over de wijze waarop de klacht zou kunnen worden afgedaan.

De toezichthouder zal u nu verder berichten over zijn bevindingen. (…). Voor alle duidelijkheid deel ik nog mede dat alle nieuwe correspondentie, meer concreet correspondentie van een latere datum dan heden en betrekking hebbende op uw klacht c.q. de reeds eerder door u aangevoerde onderwerpen, niet meer door de SVB behandeld zal worden. Ik verwijs daarbij nogmaals naar mijn brief d.d. 31 oktober jl. waarin mijn standpunt is verwoord en vermeld bij wie u dan terecht kunt…”

13. Bij brief van 7 december 2001 deelde de Svb het Arrondissementsparket Amsterdam het volgende mee:

“…Overeenkomstig uw verzoek heb ik de betreffende sociaal rechercheurs gehoord over de klacht zoals door (verzoeker; N.o.) verwoord. De betreffende verslagen c.q. verklaringen treft u ingesloten aan. N.a.v. deze verklaringen heb ik getracht een gesprek te arrangeren met (verzoeker; N.o.) teneinde hem ten finale de gelegenheid te geven zijn klacht toe te lichten en eventueel nog op de reacties van de sociaal rechercheurs te kunnen reageren. (Verzoeker; N.o.) heeft op mijn uitnodiging op zodanige wijze gereageerd dat het gesprek feitelijk door hem onmogelijk werd gemaakt. Zijn opmerkingen dat hij te allen tijde tot een gesprek bereid was hiermee dus ontkrachtend. Daarmee moest het onderzoek zonder een gesprek met (verzoeker; N.o.) worden afgerond hetgeen ik hem ook geschreven heb. De betreffende brief heeft (verzoeker; N.o.) overigens ongeopend en vergezeld van een begeleidende brief geretourneerd. (…).

Vast te stellen is dat (verzoeker; N.o.) zijn grieven telkenmale herhaalt in de vele brieven die hij inmiddels geschreven heeft en ook telkenmale terugkomt op antwoorden die hij inmiddels heeft ontvangen. (…).

In samenhang met de klacht van (verzoeker; N.o.) moet ook gekeken worden naar het onderzoek t.a.v. mevrouw P. Mevrouw P. is de eerste verdachte in het onderzoek naar uitkeringsfraude.

(…)

(hierna volgt een tekst, die inhoudelijk gelijk is aan datgene wat vermeld staat in de brief van de Svb van 17 januari 2002 aan verzoeker, vanaf “Uw klachten betreffen de volgende onderdelen” tot en met “Er zijn geen feiten aan te wijzen die objectief de gegrondheid van de klacht ondersteunen”; N.o.)

Op grond van bovenstaande overwegingen kom ik tot de conclusie dat de klacht van (verzoeker: N.o.) op alle onderdelen ongegrond moet worden verklaard.

Ik verzoek u hierbij mijn advies te volgen en mij spoedig te berichten…”

14. Het Arrondissementsparket Amsterdam deelde de Svb op 10 januari 2002 mee dat akkoord werd gegaan met het conceptantwoord aan verzoeker.

15. De Svb deelde verzoeker bij brief van 17 januari 2002 het volgende mee:

“…Op 20 november jl. schreef ik u op welke wijze uw klachten verder zouden worden behandeld. U heeft deze brief helaas ongeopend geretourneerd. Reden waarom ik de brief hierbij nogmaals toevoeg om u alsnog in de gelegenheid te stellen kennis te nemen van de inhoud.

In vervolg op bovenvermelde brief heb ik de toezichthouder geadviseerd over de wijze van afhandeling. Dit advies betrof de letterlijke inhoud van deze brief. De toezichthouder heeft de conclusies en het advies overgenomen waarmee deze brief de definitieve afhandeling inclusief het oordeel ten aanzien van uw klachten betekent.

Uw klachten betreffen de volgende onderdelen:

1. Gebruik bevoegdheden door de sociale recherche in het buitenland.

2. Bejegening op 15 mei 2001 te H.

3. Verhoor op 15 mei 2001 in het kantoor van de SVB Roermond.

4. Behandeling van informatieverzoeken.

Ad.1. Gebruik bevoegdheden door de sociale recherche in het buitenland.

Het betreft het van buitenaf bezichtigen van de woning van (verzoeker; N.o.) (…) in Duitsland. Deze waarneming van de woning vond plaats op 20-12-2000. De bezichtiging heeft plaatsgevonden in het kader van het vooronderzoek. De sociaal rechercheurs hebben het huis niet van binnen bezichtigd en hier ook niet naar gevraagd.

Stelselmatige observaties en andere strafrechtelijke handelingen c.q. toepassing van middelen hebben niet in Duitsland plaatsgevonden. De klacht betreffende “het rechercheren” in Duitsland en het ontbreken van formele toestemming is hiermee ook niet aan de orde c.q. ongegrond.

Ad.2. Bejegening op 15 mei 2001 te H.

Op 15 mei 2001 werd door de sociaal rechercheurs (…) het woonadres (…) te H. bezocht. U klaagt hierbij over de wijze waarop de sociaal rechercheurs zich “toegang hebben verschaft” tot de woning en “de vordering de woning te mogen bezichtigen” tevens vindt u het taalgebruik onheus.

Uit het proces verbaal van bevindingen en de verklaringen van de sociaal rechercheurs blijkt dat u op het moment dat verzocht werd om de woning te mogen betreden en vervolgens verzocht werd de rest van de woning te mogen zien, niet aanwezig was. Hiermee is het voor u feitelijk onmogelijk uitspraken c.q. verklaringen te doen of verklaringen van degenen die wel aanwezig waren te weerleggen. Aan uw verklaring ontbreken immers eigen waarnemingen. De verklaringen van de sociaal rechercheurs daarentegen zijn onder ambtseed opgemaakt en weerleggen uw klachten. De verklaringen van de sociaal rechercherus worden bovendien ondersteund door de verklaring van mevrouw P. tegenover ondergetekende. Mevrouw P. heeft daarin aangegeven dat naar haar mening tijdens het bezoek in H. geen sprake was van onheuse bejegening. Het taalgebruik en de toonzetting zijn daarmee in elk geval voldoende zorgvuldig geweest en de beleving van u, voor zover u zelf aanwezig was bij het gesprek te H, moet daarmee vooral in u zelf c.q. de beleving worden gezocht en niet in de feiten.

Op grond van bovenstaande wordt dit deel van uw klachten ongegrond verklaard.

Ad. 3. Verhoor op 15 mei 2001 in het kantoor van de SVB Roermond

U bent samen met mevrouw P. op 15 mei in het kantoor van de SVB te Roermond door de sociaal rechercheurs verhoord. Het betreffende proces verbaal heeft u reeds in uw bezit.

De afgelegde verklaringen duiden op geen enkele wijze op onheuse bejegening. U werd ook de gelegenheid gegeven tot het nuttigen van een broodmaaltijd en u is meerdere malen koffie of thee aangeboden. De duur van het verhoor is ruim 4 uur en kan, gelet op onder andere de omvang van de verklaringen en het uiteindelijke resultaat niet als onredelijk of te belastend voor u worden gekwalificeerd.

Gelet ook op de verklaringen van de sociaal rechercheurs is hier niet woordelijk vast te stellen wat precies gezegd is. Dat de beleving van een verhoor niet als prettig wordt ervaren is begrijpelijk. Er kan echter niet worden vastgesteld dat het woordgebruik en de wijze van verhoor een ongeoorloofde druk op u hebben gelegd. Nu u ook geen realistische gelegenheid heeft geboden hier nader in een persoonlijk gesprek op in te gaan en om uw klacht beter te concretiseren, kan het oordeel over uw klacht uitsluitend worden gebaseerd op de aanwezige verklaringen in relatie tot hetgeen u schriftelijk heeft medegedeeld. Op grond van die verklaringen kan niet anders worden vastgesteld dan dat er geen sprake is van onheuse bejegening en ook niet op een onbehoorlijke wijze druk is uitgeoefend tijdens de verhoren. Daarmee beoordeel ik uw klachten t.a.v. de verhoor

situatie als ongegrond.

Ad.4. Behandeling van informatieverzoeken.

Meerdere malen heeft de SVB gereageerd op uw informatieverzoeken. De SVB Roermond heeft er voor gekozen de verzoeken schriftelijk te beantwoorden. Het is niet mogelijk geweest elke brief afzonderlijk te beantwoorden, gelet op uw vele brieven. Daarnaast werd aangegeven dat voor inhoudelijke informatie u zich tot het OM moest wenden. Zie daarvoor de u toegezonden brieven van de SVB dd. 29 mei 2001 en 15 juni 2000. Het onderzoek zelf behoefde geen verdere gegevens en om die reden is ook afgezien van verder onderzoek. Van uw uitnodiging om op uw adres in Duitsland de woning te bezichtigen is dan ook geen gebruik gemaakt. Ook uw verzoeken om een persoonlijk onderhoud met de sociaal rechercheurs betreffen vooral het opnieuw ter discussie stellen van feiten en interpretaties. De verklaringen van verdachten waren echter zodanig sluitend en bovendien feitelijk een bekentenis dat om die reden al de noodzaak ontbrak, terwijl u uitsluitend wilde spreken op voorwaarde dat de inhoud en de uitkomst van de bevindingen volledig en opnieuw besproken en vastgesteld konden worden.

Ook de klachten dat de SVB Roermond weigerde een persoonlijk onderhoud te willen hebben en niet reageerde op informatieverzoeken treffen geen doel. De correspondentie vanuit de SVB is hier voldoende duidelijk in.

Ook deze klachten moeten derhalve ongegrond worden verklaard.

Overwegingen en conclusie

Het OM Roermond is bevoegd in de strafrechtelijke behandeling van hetgeen u ten laste is gelegd in de aangifte van de SVB Roermond. In die zin moet het OM Roermond ook beoordelen of de aangifte voldoende steun vindt in de aangedragen feiten en omstandigheden. Indien van toepassing, naar het oordeel van het OM, wordt u alsdan in de gelegenheid gesteld te reageren op het ten laste gelegde.

Mevrouw P. heeft een bezwaarschrift ingediend tegen de invordering. Dit bezwaarschrift is op 15 oktober jl. ingetrokken. Inmiddels is administratiefrechtelijk de beslissing t.a.v. de invordering in kracht van gewijsde gegaan. Anders gezegd is hiermee ook, naast de verklaring in het proces-verbaal van Verhoor van verdachte, nogmaals bevestigd dat er sprake is van fraude. Dat maakt dat waar door u gesproken wordt over verdraaiing van feiten, deze klacht niet stand kan houden. Zeker niet wat betreft de tenlastelegging zoals door de sociaal rechercheurs in de aangifte verwoord.

Een strafrechtelijk onderzoek is geen prettige ervaring. De beleving van verdachten kan daarmee ook naar verwachting nooit positief zijn. Eerdere vooral negatieve ervaringen, zoals u deze heeft beschreven met overheidsinstanties, versterken een negatieve beleving. De feitelijke toedracht en een objectieve beoordeling worden daarmee steeds moeilijker.

U komt stelselmatig terug op vragen die al beantwoord zijn. U roept daarmee het beeld op dat u elke andere uitleg dan u zelf voor ogen heeft, niet wilt aanvaarden.

U zegt en schrijft dat u bereid bent tot een persoonlijk onderhoud. Feitelijk maakt u dit onmogelijk door o.a. eisen en voorwaarden te stellen die niet door de SVB Roermond nagekomen kunnen worden of waar reeds een besluit over genomen is.

Er zijn geen feiten aan te wijzen die objectief de gegrondheid van de klacht ondersteunen.

Op grond van bovenstaande overwegingen kom ik, overeenkomstig het oordeel van de toezichthouder, tot de conclusie dat uw klacht op alle onderdelen ongegrond moet worden verklaard.

Voor de goede orde deel ik mede dat tegen dit oordeel geen verder beroep mogelijk is…”

B. Standpunt verzoeker

Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtsamenvatting onder Klacht.

C. Standpunt Sociale verzekeringsbank

1. In reactie op de klacht liet de Svb bij brief van 26 september 2001 het volgende weten:

“…De toezichthouder hebben wij op 15 juni 2001 gevraagd de klacht in behandeling te nemen met de tot op dat moment ontvangen brieven. Wij hebben er niet voor gekozen om per brief die daarop volgde telkens een nazending te verzorgen gelet op de geldende afspraken dat over de wijze van (voorgestelde) afdoening overleg zal worden gevoerd. Bovendien bleken de brieven van (verzoeker; N.o.) qua inhoud niet veel van elkaar af te wijken.

Behandeling door de toezichthouder heeft echter niet tijdig plaatsgevonden. Na telefonisch contact is op 12 en vervolgens 18 september alle nagekomen correspondentie van (verzoeker; N.o.) nagezonden zowel per post als per fax. Tevens hebben wij de door de toezichthouder gevraagde informatie zoals processen verbaal en interne rapporten bijgevoegd. Daarmee heeft de toezichthouder een volledig dossier

(…)

Zoals (…) vermeld is de toezichthouder eerst in september gerappelleerd op de wijze en data zoals genoemd. Op 21 september en 24 september is telefonisch contact geweest. Op 24 september is daarbij persoonlijk met de contactpersoon voor de SVB gesproken, (…)

In het telefonisch contact dd 24 september met (de contactpersoon voor de SVB; N.o.) heeft zij aangegeven dat de wijze van afhandeling inmiddels door haar schriftelijk in de vorm van een aan de SVB gerichte brief is voorgelegd aan de hoofdofficier. Dit komt overeen met de weergave in mijn brief dd 18 september 2001…”

2. Naar aanleiding van de brief van de Nationale ombudsman van 19 november 2001, waarin de Svb over de uitbreiding van het onderzoek op de hoogte werd gesteld en waarin nadere vragen werden gesteld, deelde de Svb het volgende mee op 7 december 2001:

“…De vraag of hier een afwijking van de reguliere procedure aan de orde is moet ik ontkennend beantwoorden. De handelwijze zoals beschreven in mijn brief dd 31 oktober 2001 is niet correct (dat de toezichthouder formeel op verzoekers klacht zal reageren; N.o.) Alsnog is deze omissie gecorrigeerd.

In maart 2001 zijn tussen de toezichthouder en de SVB aanvullend afspraken gemaakt over de uitvoering van de klachtenprocedure boa. Deze afspraken zijn als volgt:

De SVB stuurt de klacht onverwijld toe aan de toezichthouder.

De toezichthouder deelt mede of het onderzoek wordt verricht door de SVB of door de toezichthouder zelf.

De SVB verricht het onderzoek en stuurt de toezichthouder desgewenst het conceptantwoord.

De toezichthouder zal zijn adviesbevindingen zo spoedig mogelijk aan de SVB sturen, zodat de SVB de klacht zo spoedig mogelijk kan afdoen.

Nakoming van die afspraken houdt in dat in eerste instantie het antwoord op het tweede punt verkregen moet zijn. Op 24 september is dat antwoord ontvangen en vervolgens is het onderzoek door de SVB met inbegrip van het horen van de sociaal rechercheurs opgepakt.

(…)

Ten aanzien van de stand van zaken in de klachtafhandeling van (verzoeker; N.o.) kan ik u mededelen dat mijn advies en concept antwoord heden naar de toezichthouder verzonden zijn. Voor de volledigheid deel ik u nog mede dat (verzoeker; N.o.) mijn brief d.d. 20 november 2001 ongeopend heeft geretourneerd voorzien van een aangehechte brief gedateerd 27 november…”

3. Vervolgens deelde de Svb bij brief van 3 januari 2002 nog mee dat wat betreft de samenhang tussen de klachtenprocedure conform de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de klachtenprocedure boa, de Awb kaderstellend is. Dat betekent dat ook de daarin opgenomen regels betreffende de te hanteren termijnen kaderstellend zijn voor de klachtenprocedure boa, aldus de Svb. De Svb acht zich hier aan gehouden. Om die reden zijn ook nadere afspraken gemaakt met de toezichthouder om zowel de toezichthouder zijn toezichthoudende taak te kunnen laten vervullen, als de Svb de gelegenheid te geven de klacht tijdig af te handelen.

De Svb legde een kopie over van de brief van 27 maart 2001 waarin de betreffende afspraken zijn vastgelegd door de Svb richting het Arrondissementsparket Amsterdam. In deze brief wordt onder meer het volgende vermeld:

“Uw voorstel behelst dat u als toezichthouder terstond in kennis wordt gesteld van klachten over het optreden van een buitengewoon opsporingsambtenaar van de Svb indien en voor zover die klachten betrekking hebben op de uitoefening van de opsporingsbevoegdheden. Omdat u als toezichthouder in het overgrote deel van de klachten zal vragen of de Svb het onderzoek zal verrichten en de klacht binnen een behoorlijke termijn moet worden afgedaan stelt u in concerto de volgende procedure voor:

1. de Svb stuurt de klacht onverwijld toe aan u als toezichthouder;

2. u deelt mede of het onderzoek wordt verricht door de Svb of door u zelf;

3. u deelt tevens mee of u een conceptantwoord aan de klager wilt ontvangen;

4. de Svb verricht het onderzoek en stuurt u desgewenst het concept antwoord;

5. u zal uw adviesbevindingen zo spoedig mogelijk aan de Svb sturen, zodat de Svb de klacht zo spoedig mogelijk kan afdoen.

(…) kan ik u meedelen dat de Svb instemt met uw voorstel. Ten behoeve van een goede voortgang van de afhandeling door de Svb dient de betrokken Svb-vestiging echter de onder 2. en 3. bedoelde mededelingen uiterlijk vier weken na doorzending van de klacht door de Svb terug te ontvangen. Bij overschrijding van die termijn zullen wij de behandeling van de klacht ter hand nemen en gaan we ervan uit dat wij u geen concept-antwoord behoeven te sturen.“

D. Standpunt Minister van Justitie

In reactie op de klacht bracht de Minister van Justitie bij brief van 5 februari 2002 het volgende naar voren:

“…Feiten:

Verzoeker is op 15 mei 2001 gehoord als verdachte in het kader van een opsporingsonderzoek naar uitkeringsfraude door twee opsporingsambtenaren van de SVB. Hiervan is op dezelfde dag een proces-verbaal opgemaakt dat zowel door verzoeker als door beide opsporingsambtenaren is ondertekend.

Vervolgens heeft verzoeker geklaagd over het optreden van de opsporingsambtenaren bij brieven van 15,16,19 en 22 mei 2001. Hierop is door de SVB bij brief van 29 mei 2001 gereageerd. Bij de schriftelijke beantwoording door de SVB is nadrukkelijk aangegeven dat - indien de beantwoording nog vragen zou oproepen - een mondelinge toelichting gegeven kan worden waarbij twee telefoonnummers zijn vermeld. Vervolgens heeft verzoeker gereageerd bij brieven van (onder andere) 31 mei en 2 juni 2001. Bij brief van 15 juni 2001 is hierop door de SVB gereageerd. Op deze datum zijn tevens afschriften van de gevoerde correspondentie aan de direct toezichthouder (de korpschef van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland) en de toezichthouder (de hoofdofficier van justitie te Amsterdam) toegezonden.

Bij brief van 4 juli 2001 heeft de SVB verzoeker bericht dat aangifte is gedaan bij het Openbaar Ministerie te Roermond. Verzoeker heeft bij brief van 5 juli 2001 gereageerd, waarna de SVB bij brief van 12 juli 2001 heeft gereageerd. Bij brief van 14 juli 2001 volgt de reactie van verzoeker.

Op deze datum heeft hij zich tevens tot het Bureau Nationale ombudsman gewend. Vervolgens heeft de SVB bij brief van 25 september 2001 aan verzoeker een reactie verzonden met betrekking tot de ontvangen correspondentie. Hierin wordt (onder andere) opgemerkt dat de SVB uiterlijk op 3 oktober 2001 zal worden geïnformeerd over de wijze van behandeling van de klacht door de toezichthouder. Dit is vervolgens op 26 september 2001, bij brief van 24 september 2001, geschied. De SVB heeft vervolgens bij brief van 26 september 2001 op de klacht zoals die door de Nationale ombudsman is geformuleerd gereageerd. Bij brief van 31 oktober 2001 is nog een reactie aan verzoeker gezonden, welke in kopie naar de toezichthouder en de Nationale ombudsman is gestuurd. Hierna is door verzoeker gereageerd bij brieven van 3,5,6 en 12 november. Door de SVB is bij brief van 20 november 2001 vervolgens aangegeven op welke wijze de klachten verder zouden worden behandeld. Deze brief - die in kopie naar de toezichthouder en de Nationale ombudsman is gezonden - is door verzoeker ongeopend retour gezonden. Zoals is aangegeven in de genoemde brief van 20 november 2001 heeft de SVB de toezichthouder willen informeren over de bevindingen met betrekking tot de klacht en willen adviseren over de wijze van afhandeling. Ook is aangegeven dat de toezichthouder verzoeker zal berichten over zijn bevindingen. Een en ander is neergelegd in de brief van de SVB aan de toezichthouder van 7 december 2001. (…)

Na telefonisch contact tussen de toezichthouder en de SVB is besloten om de klacht af te handelen volgens hetgeen hieromtrent in het Besluit Buitengewone Opsporingsambtenaar (BBO) is bepaald, dat wil zeggen dat de werkgever de klacht afhandelt met inachtneming van het oordeel van de toezichthouder over de rechtmatigheid en behoorlijkheid van de uitoefening van de bevoegdheden van de buitengewoon opsporingsambtenaar (artikel 42, lid 2 BBO). Bij brief van 10 januari 2002 heeft de toezichthouder aangegeven dat er geen opmerkingen zijn met betrekking tot de conceptbeantwoording en dat akkoord wordt gegaan met de inhoud van de brief. Deze brief is vervolgens op 17 januari 2002 naar verzoeker gezonden.(…)

Beoordeling:

Allereerst merk ik op dat uit bovenstaande blijkt dat de klacht van verzoeker over een aantal rechercheurs bij de SVB naar aanleiding van zijn verhoor op 15 mei 2000 inmiddels is afgehandeld. De definitieve beoordeling van de klacht is neergelegd in de brief van 17 januari 2002.

Voor afhandeling van een klacht als de onderhavige is van belang hetgeen is bepaald in artikel 42 BBo en in de `klachtenprocedure buitengewoon opsporingsambtenaar' (circulaire van de Minister van Justitie van 14 april 1998 (…). Hierin is opgenomen dat de toezichthouder na toezending door de werkgever van de klacht, een onderzoek dient te doen instellen naar de klacht. Een dergelijk onderzoek dient zich te richten op de toetsing van de rechtmatigheid en behoorlijkheid van de uitoefening van de bevoegdheden van de bijzondere opsporingsambtenaren tegen wie de klacht is gericht.

In het onderhavige geval heeft de SVB de hoofdofficier van justitie te Amsterdam bij brief van 15 juni 2001 in kennis gesteld van de klacht. Bij brief van 24 september 2001 aan de SVB heeft de (plv.) hoofdofficier van justitie te Amsterdam de te volgen procedure in de onderhavige zaak uiteengezet, waarmee naar het oordeel van het College kan worden geconcludeerd dat op dat moment door de (plv.) hoofdofficier is begonnen met het doen instellen van een onderzoek als bedoeld in de genoemde circulaire. Bij brief van 10 januari 2002 heeft de (plv.) hoofdofficier (impliciet) zijn oordeel aan de werkgever meegedeeld.

De wijze waarop de (plv.) hoofdofficier de klacht van verzoeker heeft afgehandeld - al kan worden vastgesteld dat dit op een impliciete manier is geschied - voldoet naar het oordeel van het College aan de voorgeschreven wijze van afhandeling. Gelet hierop zal het College ertoe overgaan de circulaire van 14 april 1998 opnieuw onder de aandacht van de hoofdofficieren van justitie te brengen, waarbij zal worden verzocht te bezien of de gemaakte afspraken met werkgevers van de buitengewone opsporingsambtenaren voldoen aan hetgeen in de circulaire is opgenomen. Aan de hoofdofficier van justitie te Amsterdam zal worden verzocht de procedure-afspraken met de SVB(…) zodanig te herzien dat de wijze van afhandelen van klachten in het vervolg expliciet volgens het bepaalde in de circulaire geschied.

Het College merkt daarnaast nog op dat de afhandeling van de onderhavige klacht onaanvaardbaar lang heeft geduurd. Zoals hierna (…) nog zal worden besproken dienen bij de klachtafhandeling de termijnen van de Algemene wet bestuursrecht te gelden. In het onderhavige geval zijn deze overschreden.

Conclusie:

Het College is van oordeel dat de te onderzoeken gedraging in het kader van het onderzoek uit eigen beweging onzorgvuldig is geweest voorzover het de afhandelingsduur van de klacht betreft. Voor het overige acht het College de afhandeling van de klacht door de (plv.) hoofdofficier van justitie zorgvuldig.

Ik kan mij met dit standpunt verenigen.

Beantwoording van de vragen:

1) De SVB heeft in zijn brief van 31 oktober 2001 aangegeven dat de toezichthouder formeel op verzoekers klacht zal reageren. Bent u het daarmee eens?

Nee. Uiteindelijk is de klacht ook formeel door de werkgever van de bijzondere opsporingsambtenaren afgehandeld, zoals wordt voorgeschreven in artikel 42 BBO en de eerderbedoelde circulaire. Ik verwijs naar hetgeen is opgemerkt onder feiten.

2) Hoe zit u de samenhang tussen de klachtenprocedure conform de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de klachtenprocedure boa, met name wat betreft de in de Awb genoemde termijnen?

De termijnen in de klachtenprocedure boa dienen uiteraard overeen te komen met de in de hoofdstuk 9 van de Awb genoemde termijnen.

3) Zijn er tussen het Landelijk Instituut Sociale Verzekeringen en het Openbaar Ministerie afspraken gemaakt over de afstemming en afhandeling van klachten over boa's die bij de uitvoeringsinstelling werken?

Nee.

4) Zijn er interne procedure-regels opgesteld door het Openbaar Ministerie over de afhandeling van klachten over boa's die bij een uitvoeringsinstelling werken?

Tussen het arrondissementsparket Amsterdam en de SVB zijn interne procedureregels opgesteld, welke zijn gepubliceerd in het Nieuwsblad van de SVB. (deze procedureregels komen overeen met de afspraken, zoals vastgelegd in de door de Svb overgelegde brief van 27 maart 2001, zie Bevindingen, onder C.3; N.o.). Zoals hiervoor reeds is aangegeven zal het College de circulaire van 14 april 1998 opnieuw onder de aandacht van de hoofdofficieren van justitie te brengen, waarbij zal worden verzocht te bezien of eventueel gemaakte afspraken met werkgevers van de buitengewonde opsporingsambtenaren voldoen aan hetgeen in de circulaire is opgenomen…”

E. Reactie op het verslag van bevindingen door de Sociale verzekeringsbank

In reactie op het verslag van bevindingen deelde een medewerker van de Svb op 26 april 2002 telefonisch mee dat volgens het proces-verbaal van de betrokken sociaal rechercheurs, verzoeker op het moment van aankomst van de sociaal rechercheurs bij het huis van verzoekers vriendin, niet aanwezig was. Hij was op dat moment een hond aan het uitlaten. Verzoeker arriveerde (weer) bij het huis van zijn vriendin, toen de betrokken ambtenaren al binnen waren.

Hoewel de Svb zich gebonden acht aan de termijnen van de Awb, acht de Svb zich in dit geval niet alleen verantwoordelijk voor de overschrijding van de termijn: ook de toezichthouder is debet, en verzoeker zelf, omdat er met hem geen afspraak viel te maken voor een gesprek over de klacht.

Achtergrond

1. Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar, Amvb van 11 november 1994, Stb. 825

Artikel 42

“1. De werkgever zendt terstond een afschrift van een klacht over het optreden van een buitengewoon opsporingsambtenaar betreffende de uitoefening van diens bevoegdheden als buitengewoon opsporingsambtenaar aan de toezichthouder en de direct toezichthouder.

2. Bij de afhandeling van de klacht neemt de werkgever het oordeel van de toezichthouder over de rechtmatigheid en behoorlijkheid van de uitoefening van die bevoegdheden in acht.”

2. Klachtenprocedure buitengewoon opsporingsambtenaren (circulaire van de Minister van Justitie van 14 april 1998, Stcrt. 76)

In de klachtenprocedure staat onder meer het volgende vermeld:

"De toezichthouder doet een onderzoek instellen naar de klacht. Het onderzoek richt zich op de toetsing van de rechtmatigheid en behoorlijkheid van de uitoefening van de bevoegdheden van de buitengewoon opsporingsambtenaar tegen wie de klacht is gericht. Tegelijkertijd kan de werkgever een eigen onderzoek naar de klacht verrichten"

3. Algemene wet bestuursrecht (Wet van 4 juli 1992, Stb. 315)

Artikel 9:11

“1. Het bestuursorgaan handelt de klacht af binnen zes weken of - indien afdeling 9.3 van toepassing is - binnen tien weken na ontvangst van het klaagschrift.

2. Het bestuursorgaan kan de afhandeling voor ten hoogste vier weken verdagen. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan aan de klager en aan degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft.”

Artikel 9:12

“1. Het bestuursorgaan stelt de klager schriftelijk en gemotiveerd in kennis van de bevindingen van het onderzoek naar de klacht alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.

2. Indien vervolgens nog een klacht kan worden ingediend bij een persoon of college, aangewezen om klachten over het bestuursorgaan te behandelen, wordt daarvan bij de kennisgeving melding gemaakt.”

Artikel 9:14

“1. Bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het bestuursorgaan wordt een persoon of commissie belast met de behandeling van en de advisering over klachten.

2. Het bestuursorgaan kan de persoon of commissie slechts in het algemeen instructies geven.”

Instantie: Sociale Verzekeringsbank

Klacht:

Geen reactie ontvangen in aansluiting op brief van de SVB met betrekking tot zijn klacht over gedragingen van een aantal sociaal rechercheurs.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Hoofdofficier van justitie arrondissementsparket Amsterdam

Klacht:

Onderzoek uit eigen beweging: wijze waarop verzoekers klacht over een aantal sociaal rechercheurs van de SVB wordt afgehandeld .

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Hoofdofficier van justitie arrondissementsparket Amsterdam

Klacht:

Behandelingsduur van die afhandeling.

Oordeel:

Gegrond