2002/152

Rapport

Verzoekers klagen erover dat het openbaar ministerie te Groningen en het regionale politiekorps Groningen een bijdrage hebben geleverd aan een op 23 september 1999 door SBS6 uitgezonden televisieprogramma over de politie Groningen. In dit programma kwam onder meer aan bod een langlopende burenruzie waarbij verzoekers zijn betrokken.

Verzoekers klagen er verder over dat de beheerder van het regionale politiekorps Groningen, tot het moment dat zij zich tot de Nationale ombudsman wendden, niet heeft gereageerd op een brief van 17 oktober 1999. In deze brief beklaagden verzoekers zich over de medewerking die de politie Groningen heeft verleend aan het bovenbedoelde televisieprogramma.

Beoordeling

I. Ten aanzien van de medewerking aan het televisieprogramma 'regiopolitie'

1. Wanneer een bestuursorgaan door de nieuwsmedia wordt benaderd met een verzoek mee te werken aan een reportage over zijn werk, en hierbij de privacy van burgers in het geding kan komen, dan dient dit orgaan een belangenafweging te maken tussen enerzijds het belang van het betrachten van openheid en anderzijds dat van het eerbiedigen van de persoonlijke levenssfeer. In rapport 95/340, dat onder meer betrekking had op de wijze waarop de politie medewerking had verleend aan een televisieprogramma, oordeelde de Nationale ombudsman dat een dergelijke belangenafweging in de regel zal betekenen dat aan een besluit om medewerking te geven voorwaarden zullen worden verbonden. De Nationale ombudsman stelde in rapport 95/340 een lijst op met voorwaarden. Na het uitkomen van dit rapport zijn de richtlijnen ten aanzien van het geven van informatie door de politie en het openbaar ministerie aan de media gewijzigd (Richtlijn van 26 november 1997 - hierna ook Richtlijn - in werking getreden op 1 februari 1998; zie ook Achtergrond, onder 6). Bij de Richtlijn is als bijlage gevoegd: 'Vuistregels belangenafweging' waarin een aantal criteria is opgenomen waarmee rekening dient te worden gehouden bij het besluit om al dan niet informatie te verstrekken aan de media en derden (zie Achtergrond, onder 7.).

2. Vast staat dat het regionale politiekorps Groningen medewerking heeft verleend aan het totstandkomen van een televisieprogramma over het werk van het korps. Dit programma, genaamd 'regiopolitie', zond SBS6 onder meer uit op 23 september 1999.

Verder komt uit het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie te Groningen van 2 oktober 2000 (zie Bevindingen, onder D.) naar voren dat het openbaar ministerie te Groningen vooraf was geïnformeerd over de medewerking die de regiopolitie Groningen verleende aan het televisieprogramma 'regiopolitie'. De politie heeft, voorafgaand aan de opnamen en uitzendingen, met de programmamaker productiemaatschappij N. een aantal afspraken gemaakt. Deze afspraken zijn neergelegd in een schriftelijke overeenkomst (zie Bevindingen, onder C.3.).

3. In het televisieprogramma 'regiopolitie' dat SBS6 op 23 september 1999 uitzond, kwam een drietal onderwerpen over het werk van de politie aan de orde. Een van die onderwerpen betrof het burengeschil waarin verzoekers destijds waren verwikkeld. In dit televisieprogramma geeft de politie feitelijke informatie over het burengeschil en wordt een gedeelte van een video-opname, die verzoekers buurman had gemaakt, getoond. Verzoekers hoofd is op deze beelden onherkenbaar in beeld gebracht. Zijn stem is echter onvervormd weergegeven. Verder is een geluidsopname te horen. Verzoekers woonden destijds in de kleine gemeenschap Z.

4. Verzoekers klagen erover dat het regionale politiekorps Groningen en het openbaar ministerie te Groningen een bijdrage hebben geleverd aan bovengenoemd televisieprogramma. Zij zijn er met name over gegriefd dat SBS6 dit programma heeft uitgezonden vóór de strafzaak die tegen verzoeker op 11 november 1999 diende. Verzoeker is van mening dat hij op voorhand als een schuldige persoon is weergegeven. Verzoekers stellen voorts dat verzoeker herkenbaar in beeld is gebracht; zij hadden van vele kanten te horen gekregen dat onder meer verzoeker was te herkennen. Voorts brachten zij naar voren dat in het programma zeer selectieve beelden waren gebruikt en dat het programma een volstrekt eenzijdig beeld van het burengeschil had gegeven.

5. De beheerder van het regionale politiekorps Groningen verwees voor zijn reactie op de klacht naar een ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie te Groningen van 2 oktober 2000, waarin deze - zakelijk weergegeven - de klacht ongegrond achtte. De hoofdofficier gaf in dit bericht aan dat de politie, voorafgaand aan de reeks uitzendingen, overleg had gevoerd met het openbaar ministerie over de uitgangspunten en de voorwaarden, en dat deze waren vastgelegd in het contract met productiemaatschappij N. De hoofdofficier bracht naar voren dat in de uitzending waarin het burengeschil van verzoekers speelde, het werk van de technische recherche centraal had gestaan. De hoofdofficier was van mening dat de zaak van verzoekers voor derden volledig geanonimiseerd was geweest. Volgens de hoofdofficier was in deze zaak conform de Richtlijn gehandeld en was voldoende aandacht besteed aan de privacybelangen van betrokkenen. Voorts was het belang van een goede rechtsgang en het opsporingsbelang niet geschaad, aldus de hoofdofficier in het ambtsbericht van 2 oktober 2000.

6. De Minister van Justitie gaf in zijn reactie op de klacht daarentegen aan dat hij de klacht in al zijn onderdelen gegrond achtte, omdat - aldus de Minister - onzorgvuldig was omgesprongen met de belangen van verzoekers.

Allereerst noemde de Minister het onjuist dat het regionale politiekorps Groningen het contract dat dit korps had afgesloten met de programmamaker, productiemaatschappij N., niet vooraf had voorgelegd aan het openbaar ministerie. Volgens de Minister had het openbaar ministerie dit contract ook moeten tekenen. Daarnaast hadden verzoekers op grond van de overeenkomst in de gelegenheid moeten worden gesteld om bezwaren tegen de uitzending te maken. De Minister was voorts van mening dat verzoeker voor zijn woon- en werkomgeving herkenbaar in beeld was gebracht. Volgens de Minister was het doel van het programma onder meer om een beeld te geven van het werk van de technische recherche. De technische recherche had de beelden waarop verzoeker voorkwam in de uitzending slechts bekeken. Zij gaven geen beeld van het werk van de technische recherche. De Minister was dan ook van oordeel dat er onvoldoende openbaar belang aanwezig was geweest dat het schenden van de privacy van verzoekers met het uitzenden van de beelden rechtvaardigde. Het beeldmateriaal dat was uitgezonden, betrof bewijsmateriaal in een strafzaak. De Minister achtte het niet juist dat dit materiaal aan de media was overhandigd, omdat het niet met dat doel aan de politie ter hand was gesteld. Daarnaast gaf de Minister aan dat hij van mening was dat - nog afgezien van de privacybezwaren - in ieder geval met het uitzenden van de beelden had moeten worden gewacht tot na de zitting, nu het hier een achtergrondprogramma betrof en geen nieuwsuitzending. Slechts ten aanzien van nieuwsuitzendingen kan het gerechtvaardigd zijn voor een zitting actief de media te informeren over het verloop van een strafzaak. Tot slot was de Minister van mening dat de politie onvoldoende had meegewogen dat het uitzenden van de beelden bepaald niet zou bijdragen aan het deëscaleren van het reeds vier jaar durende burengeschil.

7. De Nationale ombudsman deelt het standpunt van de Minister. Zowel het regionale politiekorps Groningen als het openbaar ministerie te Groningen is in een aantal opzichten tekortgeschoten ten aanzien van de wijze waarop medewerking is verleend aan het totstandkomen van het televisieprogramma 'regiopolitie' dat SBS6 uitzond op 23 september 1999. Evenals de Minister is de Nationale ombudsman van oordeel dat de beelden en de informatie over verzoekers die in het programma 'regiopolitie' waren te zien, waren te herleiden naar verzoeker, nu diens stem onvervormd was weergegeven en het burengeschil - waarover feitelijke informatie werd gegeven - zich in een kleine gemeenschap afspeelde. Geoordeeld wordt dan ook dat verzoeker herkenbaar in beeld is gebracht.

8. Ten aanzien van de handelwijze van de politie wordt het volgende geoordeeld.

Vast staat dat het regionale politiekorps Groningen medewerking heeft verleend aan het totstandkomen van bovengenoemd programma. Aan die medewerking heeft de politie een aantal voorwaarden verbonden. Deze voorwaarden zijn neergelegd in een schriftelijke overeenkomst met de programmamaker (zie Bevindingen, onder C.3.). De overeenkomst bevat een aantal bepalingen die de privacybelangen van betrokkenen beoogt te waarborgen. Hieronder valt de bepaling dat privacygevoelige informatie onherkenbaar dient te worden gemaakt en dat aan betrokkenen kenbaar moet worden gemaakt waar deze bezwaar kunnen maken tegen het uitzenden van bepaalde beelden.

8.1. Op zichzelf handelde de politie juist door aan het verlenen van haar medewerking voorwaarden te stellen en deze neer te leggen in een schriftelijke overeenkomst. Deze overeenkomst bevat ook terecht een aantal bepalingen die de privacybelangen van betrokkenen beoogt te waarborgen. Het is echter niet juist dat de politie het openbaar ministerie slechts heeft geïnformeerd over het televisieprogramma, en niet expliciet diens instemming en medeondertekening heeft verzocht bij de gemaakte afspraken. Ook heeft de politie het openbaar ministerie ten onrechte niet betrokken bij de zogenaamde prescan van de uitzendingen. Nu dit niet is gebeurd, is gehandeld in strijd met de Richtlijn en de daarbij horende vuistregels. Het openbaar ministerie was immers, gelet op zijn verantwoordelijkheid voor politieoptreden in strafrechtelijk kader, verantwoordelijk voor de te verlenen medewerking aan het televisieprogramma 'regiopolitie'.

8.2. De politie heeft beeldmateriaal dat verzoekers buurman haar ter beschikking had gesteld als bewijsmateriaal in de strafzaak tegen verzoeker aan de programmamaker ter hand gesteld. Het is niet juist dat dit is gebeurd, nu het gevolg van die beschikbaarstelling is geweest dat dit materiaal is gebruikt in het televisieprogramma 'regiopolitie', waarin verzoeker herkenbaar in beeld is gebracht. Het opsporings- of vervolgingsbelang rechtvaardigde het ter hand stellen van dit materiaal aan de media niet. Daarnaast heeft de politie bij de prescan ten onrechte niet onderkend dat de beelden en informatie die in het programma over verzoeker werd gegeven waren te herleiden naar verzoeker, met als gevolg dat verzoekers ook niet zijn gewezen op de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen het uitzenden van deze beelden. Ten aanzien van het moment van het uitzenden van het programma door SBS6 op 23 september 1999 waarin verzoekers zaak speelde, had de politie dienen te beseffen dat dit bepaald ongelukkig was met het oog op de komende rechtszaak in november 1999 tegen verzoeker. Ook in die zin had het belang van de privacybelangen van verzoekers moeten prevaleren boven het openbaar maken van de verstrekte informatie. Hierbij is mede van belang dat met het tonen van een bijl en een gescheurd overhemd in samenhang bezien met de opmerking van een politieambtenaar dat verzoekers buurman behoorlijk geluk heeft gehad, toch een zekere indruk wordt gegeven van hetgeen zich heeft afgespeeld. De hiervoor genoemde opmerking van de politieambtenaar getuigt onvoldoende van een zakelijke en objectieve toonzetting.

8.3. Alles overziend wordt dan ook geoordeeld dat het regionale politiekorps Groningen ten opzichte van verzoekers bepaald is tekortgeschoten in de wijze waarop het medewerking heeft verleend aan het televisieprogramma 'regiopolitie' dat SBS6 op 23 september 1999 heeft uitgezonden.

De onderzochte gedraging ten aanzien van de politie is dan ook niet behoorlijk.

9. De Nationale ombudsman is voorts van oordeel dat het openbaar ministerie te Groningen onvoldoende toezicht heeft gehouden op de wijze waarop het regionale politiekorps Groningen medewerking heeft verleend aan bovengenoemd televisieprogramma, terwijl het vooraf op de hoogte was van de medewerking die dit korps aan dat programma verleende. Nu het openbaar ministerie op de hoogte was van te verlenen medewerking, had het instemming met de schriftelijke afspraken moeten bedingen en ook afspraken moeten maken over het vooraf beoordelen van de uit te zenden beelden. Nu dit niet is gebeurd, heeft het openbaar ministerie zich onvoldoende rekenschap gegeven van zijn eigen verantwoordelijkheid, zoals die ook uit de Richtlijn volgt.

De onderzochte gedraging ten aanzien van het openbaar ministerie is dan ook niet behoorlijk.

II. Ten aanzien van de brief van 17 oktober 1999

Het is een vereiste van zorgvuldigheid dat een overheidsinstantie aan haar gerichte brieven adequaat verwerkt, en deze afhandelt binnen een redelijke termijn. Wanneer de brief een klacht over het optreden van de politie betreft, dient deze ook als zodanig te worden behandeld.

Verzoekers klagen tot slot over het uitblijven van een antwoord op hun brief van 17 oktober 1999 aan de beheerder van het regionale politiekorps Groningen. In deze brief dienden verzoekers een klacht in over de medewerking die de regiopolitie had verleend aan het televisieprogramma 'regiopolitie' dat SBS6 op 23 september 1999 had uitgezonden. Vast staat dat de korpsbeheerder tot op het moment dat verzoekers zich tot de Nationale ombudsman wendden - 29 februari 2000 - niet heeft gereageerd op verzoekers brief van 17 oktober 1999. Dit is in strijd met de vereiste zorgvuldigheid.

De onderzochte gedraging is op dit punt dan ook niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het openbaar ministerie te Groningen, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, is gegrond.

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Groningen, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Groningen (de burgemeester van Groningen), is eveneens gegrond.

Onderzoek

Op 29 februari 2000 en aangevuld op 26 maart 2000 en 7 juni 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer Y en mevrouw Y te B., met een klacht over een gedraging van het openbaar ministerie te Groningen en het regionale politiekorps Groningen.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie respectievelijk de beheerder van het regionale politiekorps Groningen (de burgemeester van Groningen), werd een onderzoek ingesteld. In het kader van het onderzoek werd de Minister van Justitie en de beheerder van het regionale politiekorps Groningen verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Groningen in de gelegenheid gesteld zijn standpunt over de klacht mee te delen. De hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen over en weer de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de Minister van Justitie en de beheerder van het regionale politiekorps Groningen een aantal specifieke vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De Minister van Justitie deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Verzoekers en de korpsbeheerder gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 23 september 1999 zond SBS 6 een televisieprogramma uit, genaamd 'regiopolitie'. Dit programma ging over het werk van het regionale politiekorps Groningen. In dit programma werden drie zaken waaraan de politie werkzaam was nader belicht. Een van die zaken betrof een langlopende burenruzie waarbij verzoekers op dat moment waren betrokken. In dit televisieprogramma was daarover het volgende te zien.

Eén politieambtenaar maakt in een briefing melding van het geschil waarin verzoeker met zijn buren is betrokken en deelt mee dat er een rechtszaak volgt. Verder wordt in dit programma een video-opname getoond die verzoekers voormalige buren hebben gemaakt. Hierop is verzoeker bij zijn woning te zien; hij spreekt zijn buurman over de schutting boos toe. Het hoofd van verzoeker is onherkenbaar in beeld gebracht. De stem van verzoeker is te horen en onvervormd weergegeven. De technische recherche van de politie laat voorts een bijl zien, waarmee verzoeker zijn buurman zou hebben bedreigd. Er wordt een gescheurd overhemd getoond dat van verzoekers buurman zou zijn geweest en er wordt meegedeeld dat verzoekers buurman oppervlakkige verwondingen heeft opgelopen aan zijn rug. De politie deelt verder mee dat zowel verzoeker als diens zoon met een bijl hebben gezwaaid en dat de buurman behoorlijk geluk heeft gehad. De politie laat een geluidsopname horen met daarop schreeuwende stemmen.

De aftiteling van het televisieprogramma op 23 september 1999 vermeldt dat de zaak nog moet voorkomen en dat het geluid- en beeldmateriaal dient als bewijsmateriaal in de rechtszaak.

2. Verzoeker en diens zoon werden voor een aantal strafbare gedragingen, die waren voortgevloeid uit het burengeschil, vervolgd. Op 11 november 1999 vond er een terechtzitting bij de arrondissementsrechtbank te Groningen plaats. Verzoeker werd veroordeeld voor mishandeling. Hij stelde tegen het vonnis geen hoger beroep in.

3. Bij brief van 27 september 1999 wendde verzoeker zich tot de procureur-generaal bij het ressortparket te Groningen. Deze brief houdt het volgende in:

"Op 23 (en 24) september jl. zond SBS-6 het programma 'regiopolitie' uit, een docu-soap over de politie op het platteland. Uit de vertoonde beelden bleek dat het programma was gemaakt in samenwerking met politiemensen. Doel van dit reality-tv-programma was de verbetering van het imago van de politie. Centraal in deze promotiefilm stond het leuke en spannende werk van de politie in het algemeen en van politiemensen (…) betrokken bij de zaak van de burenruzie in Z in het bijzonder. De makers van de film maakten gebruik van door mijn ex-buurman geleverd video- en geluidsmateriaal. Ondergetekende en zijn zoon, gedaagden in deze zaak, waren in de uitzending gedeeltelijk herkenbaar. De zaak van de burenruzie wordt (…) behandeld voor de meervoudige strafkamer in Groningen.

Wij vinden dat de politie niet correct te werk is gegaan. Men heeft materiaal naar buiten gebracht van een zaak die nog onder de rechter is. Mensen die iets van de zaak gehoord hebben, hebben ons herkend. Het lijkt ons dat er een instantie moet zijn die deze handelwijze moet signaleren, de verantwoordelijken moet bestraffen en mij moet rehabiliteren.

Ook vinden we dat het gebruikte materiaal, nota bene, materiaal dat door onze vreselijke ex-buurman is gemaakt om ons erin in te laten tuinen, een volstrekt eenzijdig beeld geeft van het gebeuren. Immers, het onophoudelijk (zelfs jarenlange) ophitsend gedrag van deze ex-buren staat natuurlijk niet op de film, kijkers krijgen alleen een stukje van mijn boze reactie te zien. En kijkers kunnen dan kijkend en luisterend naar de politie, niet anders constateren dan dat ook de politie wel weet wie de schuldige is, daar hoeft geen rechter meer aan te pas te komen. Weinig professioneel, zorgvuldig en vertrouwenwekkend, dunkt mij.

Verder vinden we het onjuist dat de politie t.a.v. deze burenruzie bewust de publiciteit zoekt. Voor ons is dat heel zuur, omdat de media, daarbij royaal geholpen door onze buren, degene met wie de ruzie is en de overbuur die gemeentelijk voorlichter (…) is, alsook de politie, onze kant van de zaak op een ongenuanceerde wijze onder de aandacht van het publiek brengt en wij, op verzoek van de rechter tot nu toe gezwegen hebben (hoewel het moeilijk is je niet te kunnen verweren). Er wordt hier met twee maten gemeten.

Tenslotte delen wij u mee dat we vinden dat, na alles wat we hebben meegemaakt, inclusief de verplichte verhuizing (…), er een einde mag komen aan de bedreiging van onze familie. Er zijn vreselijke maanden geweest, er wachten ons nog bange weken en wat wij beleefden zullen we nooit meer kwijt raken. Wij moeten daarmee leven en daarbij willen we de politie niet als tegenpartij.

Hierbij doen wij ons beklag en vragen u passende maatregelen te nemen tegen mogelijke betrokkenen, te weten de programmamaker van SBS-6, de chef van de regiopolitie en de verantwoordelijke persoon van het openbaar ministerie, voor zover betrokken bij de uitzending. Wij beschuldigen hen ervan, materiaal dat onder de rechter is, naar buiten te hebben gebracht, wellicht om de rechtsgang van onze zaak bewust nadelig te beïnvloeden.

Verder verzoeken wij u hierbij ervoor te zorgen dat:

1. politie en justitie vanaf heden geen medewerking meer verlenen aan publiciteit over deze zaak;

2. alles in het werk wordt gesteld om ervoor te zorgen dat onze familie verdere schade bespaard blijft en

3. er een opdracht wordt gegeven om het gebruikte materiaal onmiddellijk te vernietigen en er een straf wordt gesteld op het verder gebruik."

4. Eveneens bij brief van 27 september 1999 wendde verzoeker zich tot de hoofdofficier van justitie bij het arrondissementsparket te Groningen. Deze brief luidt als volgt:

"In de woonplaats Z (…), heeft lange tijd een burenruzie gelopen tussen de families X en Y, door tussenkomst van een zgn. dorpscomité dat volledig op de hand van de X-en was en is, en door een advocaat van kwade zaken, is een volkomen scheef beeld van het gebeurde geschapen. De Y's hebben overal de schuld van gekregen. Zij staan op 28-10-1999 terecht voor mishandeling. De X-en, een manisch depressieve man en een aan stalking lijdende vrouw, blijven geheel buiten schot.

De bewijsvoering bestaat zoals gezegd, geheel uit de verklaringen en verzinsels van de X-en, hun advocaat en het dorpscomité. Wij vragen uw aandacht voor een van de onderdelen van de bewijsvoering, een videoband met beeld en geluid van de acties van de Y's in de aangrenzende tuinen. Dit alles is gemaakt door de X-en en ziet er om het zachtjes te zeggen, nogal selectief uit ten opzichte van hetgeen zich heeft afgespeeld.

De verdediging had nog geen kennis kunnen nemen van deze "bewijsvoering", alvorens deze werd gebruikt voor een actie van de politie in deze regio die via de tv wilde laten zien hoe goed ze hun werk doen.

Op donderdagavond 23-09 en een herhaling op vrijdagochtend 24-09 was deze promotiefilm op SBS te zien, landelijk dus. Hierbij werden beeld en geluid van de X-en voorzien van een politioneel commentaar, waarin de Y's van alles de schuld kregen zelfs van de problemen in de eerste twee jaar, waarin de Y's nog helemaal niet in Z woonden en de X-en er in zijn geslaagd de vorige bewoners weg te pesten.

Verder moet u weten, dat de vechtpartij waarvan de beelden werden gemaakt, plaatsvond twee dagen na een zitting van de politierechter over dezelfde burenruzie. De politierechter besloot die zitting met twee opmerkingen. Hij wees erop dat politie en justitie in burenruzies meestal weinig kunnen doen, omdat de bewijsvoering te zwak is. Tenslotte verzocht de rechter de beide families zo veel mogelijk te negeren.

Van dat negeren is van de kant van de X-en en hun aanhang niets gekomen behalve het negeren van het verzoek van de rechter. Men heeft echter alle middelen aangewend om te komen tot wat zij in elk geval een sterkere bewijsvoering vinden. Dat ging als volgt. Dhr. X kreeg via het actiecomité een videocamera. Deze begon hij nog diezelfde donderdag te gebruiken. Ook bijna de gehele vrijdag was hij bezig vanuit eigen tuin leden van de familie Y op de band te krijgen. Niet alleen als die in hun tuin waren, maar ook in hun huis. Volgens ons is dit gewoon strafbaar. Vanzelfsprekend zijn deze beelden in de promotiefilm van de politie niet te zien.

Op zaterdagochtend 24-09 vergaderde het actiecomité bij de X-en thuis. Na de middag toen de Y's geen bezoekers meer hadden begon de videopesterij opnieuw. Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in een vechtpartij waarbij van de kant van de X-en veel meer sprake was van poging tot doodslag dan van de kant van de Y's van mishandeling. Van het eerste zijn natuurlijk door de X-en geen opnamen gemaakt, van het tweede hebben wij alleen het gekrijs van mevrouw X op een geluidsband gehoord. De verwondingen van de Y's (…) waren een stuk erger dan die van dhr. X.

Het gedoe in de promotiefilm met de blouse en de bril van dhr. X is ronduit belachelijk in de totaliteit van wat er gebeurd is.

Deze videobeelden zijn door de politie onder goedkeuring van de officier van justitie, die oordeelde dat dit wel kon omdat er toch niemand herkenbaar was (informatie via de telefoon van een woordvoerder van de officier) als een van de drie onderwerpen in een propagandafilm van de politie, twee keer op de tv vertoond. Van vele kanten hebben wij gehoord dat vader en zoon Y gemakkelijk zijn te herkennen.

Wij dienen een aanklacht in tegen de betreffende officier van justitie

- vanwege het gebruik van dit materiaal in een nog open zaak,

- vanwege het gebruik van zeer selectieve beelden over deze zaak,

- vanwege het door de politie toegevoegde gesproken commentaar, dat nog selectiever is."

5. In antwoord op de brief van 27 september 1999 aan het ressortsparket deelde het College van procureurs-generaal te Den Haag het volgende aan verzoeker mee:

"Uw brief d.d. 27 september 1999 is door de Hoofd advocaat-generaal van het ressortsparket Leeuwarden overgedragen aan het College van procureurs-generaal.

In uw brief vraagt u in verband met een uitzending van het programma 'regiopolitie' door sbs6 maatregelen te nemen tegen de bij die uitzending betrokkenen. U onderscheidt daarbij de programmamaker van sbs6, de chef van de regiopolitie en de betrokken persoon van het openbaar ministerie. Tevens vraagt u ervoor zorg te dragen dat politie en justitie geen verdere medewerking aan publiciteit over uw zaak zullen geven, dat u en uw familie verdere schade blijft bespaard en dat er opdracht wordt gegeven om het gebruikte materiaal te vernietigen en een straf te stellen op verder gebruik.

In antwoord op uw brief bericht ik u als volgt.

1. de klacht tegen de programmamaker van sbs6

Het College van procureurs-generaal heeft geen bevoegdheden maatregelen te treffen tegen een medewerker van de betreffende zendgemachtigde. Ik raad u aan uw klacht te richten aan de hoofdredactie van sbs6.

2. de klacht tegen de chef van de regiopolitie

Klachten over het optreden van de regiopolitie kunt u richten aan de korpsbeheerder van het betreffende korps: (…)

3. de klacht tegen de betrokken medewerker van het openbaar ministerie

Bij de brief die ik van de Hoofd advocaat-generaal te Leeuwarden ontving trof ik tevens een afschrift van uw brief aan de hoofdofficier van justitie in Groningen aan. (…)

Ik heb telefonisch inlichtingen ingewonnen bij het parket Groningen en mij is medegedeeld dat uw klacht daar thans in behandeling is. U zult derhalve nader worden bericht door het parket Groningen.

4. het ervoor zorgen dat er geen verdere medewerking wordt gegeven aan publiciteit rond uw zaak

Het al dan niet meewerken aan publiciteit in een concrete strafzaak is primair de verantwoordelijkheid van de hoofdofficier van justitie van het betrokken parket. Uw verzoek verdere publiciteit te voorkomen heb ik dan ook doorgezonden aan de hoofdofficier van justitie in Groningen, met het verzoek de behandeling over te nemen.

5. het ervoor zorgen dat u en uw gezin verder schade wordt bespaard en het geven van een opdracht het gebruikte materiaal te vernietigen en een straf te stellen op verder gebruik.

Met betrekking tot dit onderdeel van uw klacht wil ik u aanraden in contact te treden met uw raadsman.

De hiervoor onder 3 en 4 genoemde klachten behelzen impliciet ook een verzoek verdere schade voor u en uw gezin te vermijden, voor zover dit de verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie betreft. Deze klachten zullen, zoals gezegd, door de hoofdofficier van justitie in Groningen worden behandeld.

Het College van procureurs-generaal kan noch opdracht geven om gemaakt beeldmateriaal te vernietigen, noch ervoor zorg dragen dat dergelijk materiaal niet opnieuw wordt gebruikt.

Wellicht biedt het civiele recht wel mogelijkheden in die zin, maar ik adviseer u daarover contact op te nemen met uw advocaat."

6. Bij brief van 17 oktober 1999 diende verzoeker de volgende klacht in bij de beheerder van het regionale politiekorps Groningen:

"Per brief van 27 september 1999 hebben we de procureur-generaal te Leeuwarden in kennis gesteld van de voor ons buitengewoon kwetsende uitzending over de regiopolitie van 23 en 24 september. In de brief hebben we aangegeven dat de regiopolitie heeft meegewerkt aan de samenstelling van het programma dat de promotie van de regiopolitie ten doel had. De rode draad in het programma vormde de burenruzie in Z, een zaak die onder de rechter is.

De Hoofd advocaat-generaal van het ressortparket heeft de brief doorgestuurd aan het College van procureurs-generaal. Het Hoofd Bestuurlijk en Juridische Zaken van het College antwoordde onlangs en adviseerde de klacht over de politie te deponeren bij de korpsbeheerder, hetgeen we bij dezen doen. Bijgaand ontvangt u de brief die naar de procureur-generaal is gegaan. U kunt daarin kennis nemen van onze bezwaren die, zoals u kunt lezen, zich hoofdzakelijk richten op de politie.

De politie heeft de video-opnamen van de tegenpartij in de burenruzie dhr. X gebruikt voor eigen promotie. Dat op zich getuigt van slechte smaak, maar het lijkt ons ook juridisch onjuist. De promotiefilm is tenminste twee keer uitgezonden door sbs-6 en later nog eens vertoond tijdens de pauze van een voetbalwedstrijd (…). Het is op zich smakeloos dat een bedrijf zich profileert ten koste van een ander bedrijf. In dit geval gaat het veel verder: het gaat hier om de politie, die gebruik maakt van filmmateriaal dat is gemaakt door een van de partijen in een burenruzie die de ander daarmee wilde belasten. De politie verzorgt haar promotie ten koste van die andere partij, i.c. ondergetekenden.

De betrokkenheid van de politie blijkt onweerspreekbaar uit de vertoonde beelden. De boodschap van de film is kort samengevat: kom bij de politie (m/v), daar heeft men heel spannende zaken onderhanden, bijvoorbeeld een interessante burenruzie waarbij de ene partij de andere te lijf gaat met een bijl met als gevolg een winkelhaak in het overhemd van het slachtoffer. Zelfs de gemiddelde burger begrijpt dat zoiets volkomen onzin is (hoezo bijl, die stond in de buurt en dan nog; hoezo overhemd, die was in ieder geval niet van mijn buurman; hoezo winkelhaak, is er een dode gevallen?) Maar de toon is gezet!.

Ook uit het commentaar van uw politiemensen blijkt dat de politie zeer betrokken is en niet onpartijdig. Hoe er even een bandje wordt afgeluisterd van de cassette-recorder (ouwe jongens krentenbrood), het is toch stuitend. Maar ondergetekenden worden er subtiel mee in de verdachtenbank gezet.

De politie heeft, als ons gezin weer eens door de X-en bedreigd werd en we de politie erbij haalden, ons meer dan eens gezegd dat we bewijzen zouden moeten overleggen, daarzonder kon men niets voor ons doen. Kennelijk heeft de politie deze hint ook gegeven aan onze intussen ex-buurman die deze tip wel heeft opgevolgd. Op de videoband is te zien dat wij, na dagen getergd te zijn met de videocamera (de finale actie van onze buurman), op een bepaald moment op de heg toelopen. Maar mag de plaatselijk politie nu met dit zogenaamde bewijsmateriaal de schuldvraag bepalen en vervolgens dit materiaal gebruiken ten eigen voordeel. Heeft de politie misschien uit puur eigen belang gevraagd om dit 'bewijsmateriaal'?

Wij kunnen ons heel goed voorstellen dat er bij de politie wel eens wat mis gaat. Daar zouden we het nodige over kunnen zeggen. Er bestaan incorrecte en akelige agenten en er zijn verhoren en verdachtmakingen die echt niet kunnen. Misschien komen we daar t.z.t. overheen.

Maar, wij, als meervoudig slachtoffer in deze zaak krijgen gaandeweg de indruk dat de politie in deze zaak niet alleen partij kiest voor de X-en, die misschien gezien worden als helpers van de politie (ze leverden immers het begeerde bewijsmateriaal. De man met die videorecorder, de vrouw met de geluidsapparatuur), maar veel erger nog, er belang bij heeft dat de X-en in deze zaak winnen.

Tijdens de feitelijke ruzie was de pers en de politie onmiddellijk te plaatse. De officier heeft gevraagd terughoudend te zijn t.a.v. de publiciteit. De kranten hebben over de burenruzie vol gestaan met zwart-wit verhalen (wij zwart, onze zieke buren wit). Ook de politie negeert kennelijk de wens van de officier. Overigens vormt de rol van de officier ook onderwerp van onderzoek.

Dat de politie nu juist in deze zaak toch de publiciteit zoekt en deze verbindt met het eigen succesvolle politiewerk, bewijst dat de politie gewoon haar eigen gang gaat met misachting van de rechterlijke macht en van de burgers, i.c. ondergetekenden. Er zijn hier andere, misschien persoonlijke belangen in het spel.

De politie weet dat dhr. X ook ernstig ruzie had met de vorige bewoners. Zij zijn alleen om hun buren verhuisd (…). De politie weet dat ook. De politie kent ook de betrokkenheid van de dhr. K., voorlichter bij de gemeente (…), een overbuur van de familie X en een video-hobbyist die mogelijk dhr. X zijn apparatuur heeft geleend voor het verzorgen van de opnames. In ieder geval was deze zelf op het cruciale moment aanwezig en in het geweer met steigermateriaal. En de politie is ongetwijfeld ook bekend met de met deze bevriende plaatselijke reporter van o.m. sbs.

Een dienstdoende politieman vertelde ons dat de politie zich had voorgenomen deze zaak 'nu eens' op een correcte manier te behandelen. Opvallend genoeg heeft de officier in een ander verband zich op dezelfde manier over deze zaak uitgelaten.

Als u de beelden bekijkt ziet u dat niet elke politieman daarop even professioneel overkomt, het is een jolige toffe jongens boel. Verder ontbreekt in ieder geval de professionaliteit bij de politieleiding die de band heeft afgestaan en beschikbaar heeft gesteld voor de publiciteit. Dat doet een normaal mens niet, dat is onkies. Dat doet een politieman zeker niet, en helemaal niet in een zaak die onder de rechter is en waarmee de belangen van mensen zijn gemoeid.

Twee ex-politie mensen van uw korps zeiden mij onafhankelijk van elkaar dat je geen klacht hoeft in te dienen bij de politie: "Men houdt elkaar de hand boven het hoofd, men dekt elkaar, zo werkt dat".

Geachte korpsbeheerder.

Wij hebben besloten de moeite te nemen en toch maar een klacht in te dienen. We begrijpen dat het voor u lastig is, het gaat om uw mensen en er zal de verleiding zijn onze klacht maar te seponeren zoals volgens de ex-agenten de gewoonte is in een zaak tegen de politie. We begrijpen ook dat de regiopolitie nu niet gemakkelijk meer terug kan. Men heeft zich ernstig aan de X-en gebonden: de film wordt onbruikbaar en de politie wordt ongeloofwaardig als de zaak wat genuanceerder blijkt te liggen (kan de politie het bij het verkeerde eind hebben?).

De politie heeft met de film de achterban van onze zieke buren gemobiliseerd (wij zijn op de film voor de kleine gemeenschap in Z goed herkenbaar: iedereen weet nu zogenaamd hoe het precies gegaan is). De politie is partij en waarschijnlijk zijn er persoonlijke redenen om partij te zijn. Wij kunnen er naar gissen. Misschien is er wel een onderonsje van de driehoek.

Wij hebben besloten de moeite te nemen en toch een klacht in te dienen. De P.G heeft ons dit geadviseerd. De echte reden is echter dat we het gevoel hebben dat er toch ergens in de politiehiërarchie iemand moet zijn die wel eerlijk, oprecht en objectief is, die dit onderonsje kan doen stoppen, die de schuldigen, de betrokkenen van de politie die meewerkten en de film naar buiten brachten gaat straffen en die ons zal rehabiliteren.

Wij zijn gewone beschaafde mensen die geen mens kwaad doen en die zeker niet als slechteriken door het leven wensen te gaan. Daarom hebben we ons terughoudend opgesteld zoals de officier van ons gevraagd heeft.

In een van de laatste alinea's in de brief aan de procureur-generaal leest u dat wij ons nu helaas door de regiopolitie gedwongen voelen de publiciteit te zoeken. Ook wij hebben toch rechten?

We hebben intussen contact gelegd met de media. Onze brief en uw reactie kan bij een eventuele publiciteitsactie daarbij t.z.t. een rol spelen.

Verder zal de hoofdofficier door ons op de hoogte gesteld worden.

Het lijkt ons correct u hierop te wijzen."

7. Tot op het moment dat verzoekers zich voor de eerste maal tot de Nationale ombudsman wendden - 29 februari 2000 - beantwoordde de beheerder van het regionale politiekorps Groningen verzoekers brief van 17 oktober 1999 niet.

8. De hoofdofficier van justitie te Groningen gaf in een brief van 19 oktober 1999 de volgende reactie op verzoekers brief van 27 september 1999:

"Het programma 'Regiopolitie', waarop uw klacht betrekking heeft, is wekelijks bij SBS6 te zien. Beoogd wordt een beeld van het politiewerk te geven. De uitzending van 23 september jl. had onder meer betrekking op het werk van de Technische Recherche. Uw 'zaak' is onderdeel geweest van deze uitzending.

Naar aanleiding van de uitzending heeft u een tweetal klachten geformuleerd, te weten over:

1. het gebruik van materiaal in een nog openstaande zaak

2. het gebruik van selectief beeld- en geluidsmateriaal en commentaar.

Ad 1.

Het is in beginsel niet ongeoorloofd om materiaal in een nog openstaande zaak in de media te gebruiken. Hierbij dient rekening te worden gehouden met een aantal belangen, zoals het privacybelang van slachtoffers, verdachten en getuigen, het onderzoeksbelang en het belang van de rechtsgang. De Regiopolitie Groningen heeft een 'pre-scan' verricht op de uitzending van 23 september jl. waarbij deze belangen zijn afgewogen. Na het bekijken van de pre-scan is besloten tot uitzending. De zaak waar u bij betrokken bent is in ieder geval voor derden volledig geanonimiseerd (naar naam, plaats, datum, lokatie, en persoon). Voor (direct) betrokkenen en bekenden is de anonimiteit vanzelfsprekend niet in alle gevallen te waarborgen. Ik ga er vanuit dat die laatstgenoemden ook zonder de uitzending op de hoogte waren van uw 'zaak'.

Het OM Groningen is van mening dat de Regiopolitie Groningen de belangen, zoals hierboven geformuleerd, op een juiste wijze heeft afgewogen.

Ad 2.

Doel van de uitzendingen is om te laten zien dat politiewerk vooral ook mensenwerk is. Beeld, geluid en commentaar moeten in dit licht worden gezien. Het gebruik van de video- en de geluidsopname in de uitzending van 23 september jl. zijn (geanonimiseerd) gebruikt om de kijker te laten zien op welke wijze de technische recherche onderzoek doet. Dit geldt ook voor het beeld- en geluidmateriaal dat door uw buren is aangeleverd aan de Technische Recherche. Het is niet ongebruikelijk dat de Technische Recherche gebruik maakt van materiaal dat door derden is aangeleverd. Derden kunnen op basis van het getoonde materiaal geen verband leggen met uw familie of zelfs met uw woonplaats. Het commentaar van de technisch rechercheurs over het gebeuren moet worden beschouwd als een collegiaal gesprek inzake het onderzoek. Hierbij is ook van belang dat door de agenten wordt opgemerkt dat het gebeuren een deel is uit een langslepend burengeschil. Het beeld dat bij u kan zijn ontstaan dat sprake is van selectiviteit of zelfs van partijdigheid wordt hierdoor ontkracht. Het is goed te benadrukken dat de politie en het Openbaar Ministerie in geen enkel opzicht partijdig zijn in de burenruzie waar u bij betrokken bent.

Hoewel alle zorgvuldigheid is betracht en politie en Openbaar Ministerie ten aanzien van de uitzending geen verwijten valt te maken, betreur ik het dat deze een grote impact op u en uw familie heeft gehad.

Op grond van bovenstaande zal duidelijk zijn dat ik uw eis tot rectificatie op regionaal en landelijk niveau niet zal inwilligen."

B. Standpunt verzoeker

Het standpunt van verzoekers staat samengevat weergegeven onder Klacht, en komt naar voren uit de hiervoor onder A.3., A.4., en A.6. weergegeven brieven van respectievelijk 27 september 1999 en 17 oktober 1999.

C. Standpunt Minister van Justitie

1. Bij brief van 14 september 2000 verzocht de Nationale ombudsman de Minister een reactie te geven op de klacht en daarbij antwoord te geven op de volgende vragen:

"1. Welk bestuursorgaan heeft het uiteindelijke besluit genomen om tot uitzending van het bewuste videomateriaal over te (laten) gaan?

2. Waarom is in dit geval besloten het videomateriaal te verstrekken aan de media?

3. Op grond van welke criteria wordt in het algemeen besloten om materiaal al of niet in de media te gebruiken tijdens een lopende strafzaak?

4. Wat wordt er precies bedoeld met een "pre-scan"?

5. Welke rol hebben het openbaar ministerie en de politie Groningen afzonderlijk gespeeld bij de totstandkoming van dit televisieprogramma?

6. Hoe verhoudt zich het recht op privacy van verzoekers met de beslissing het videomateriaal te gebruiken in de uitzending?

7. Waarom is het beeldmateriaal naar buiten gebracht terwijl er nog een strafzaak aanhangig was?

8. Welk(e) belang(en) was/waren ermee gediend om dit videomateriaal aan de media te verstrekken?

9. Is in deze zaak in overeenstemming gehandeld met het bepaalde in de Richtlijn voorlichting opsporing en vervolging? (zie Achtergrond, onder 6.; N.o.)"

2. Bij brief van 15 januari 2001 gaf de Minister de volgende reactie op het verzoek van de Nationale ombudsman van 14 september 2000:

"Hieronder zal ik allereerst ingaan op de klachtformulering. Daarbij zal reeds een aantal van de door u gestelde vragen worden beantwoord. De overige vragen worden aan het einde van de reactie beantwoord.

1. de Richtlijn

De vraag of het openbaar ministerie zijn medewerking mocht verlenen aan het programma dient te worden beantwoord in het licht van de Richtlijn voorlichting opsporing en vervolging (…) (zie Achtergrond; onder 6.; N.o.). Omdat het een programma betrof waarbij journalisten in de gelegenheid werden gesteld om mee te draaien in lopende strafrechtelijke onderzoeken, heeft het openbaar ministerie in deze medewerking verleend aan 'geplande reality-tv' (zie de bij de Richtlijn behorende beleidsnota (zie Achtergrond; onder 7.; N.o.).

In het kader van actieve informatieverstrekking kan het soms zinvol zijn een televisieploeg mee te laten lopen met (delen van) het opsporings- en vervolgingstraject, zij het dat daarmee terughoudend dient te worden omgegaan, zo blijkt uit de genoemde Beleidsnota.

Met het programma werd beoogd een beeld van de (menselijke kant van) het politiewerk te geven. Een achterliggend doel was imagoverbetering van de politie Groningen. Op zich zelf ben ik van oordeel dat het tonen van de omstandigheden waarin politiemensen hun werk dienen te doen het begrip voor het functioneren van de politie kunnen doen toenemen. In die zin meen ik dat er aan het programma op zich medewerking kon worden verleend.

2. zijn de privacybelangen voldoende gewaarborgd?

De vraag is wel of er in het kader van de medewerking voldoende waarborgen zijn getroffen ten aanzien van privacybelangen van in de uitzendingen voorkomende personen.

2a. het contract tussen N. en de regiopolitie Groningen

Aan de medewerking aan het programma ligt een contract ten grondslag tussen de productiemaatschappij N. en de Regiopolitie Groningen (…). Dit contract is vooraf niet aan het openbaar ministerie voorgelegd, hetgeen op grond van de Beleidsnota (zie Achtergrond; onder 7.; N.o.). wel had dienen te geschieden. Bovendien had het contract door of namens het openbaar ministerie moeten worden ondertekend. Het contract voldoet overigens inhoudelijk wel aan hetgeen daaromtrent in de Beleidsnota wordt aangegeven.

Met betrekking tot het contract zijn in het kader van onderhavige klacht met name de artikelen 3 en 6 van belang (zie hierna, onder C.3.; N.o.). Artikel 6 stelt dat 'aan personen van wie opnamen zijn gemaakt' kenbaar wordt gemaakt waar ze bezwaar kunnen maken tegen de uitzending. Artikel 3 bepaalt dat mensen die niet in beeld willen komen in het programma, niet zullen worden gefilmd.

Ik ben van oordeel dat met dit contract in beginsel voldoende waarborgen worden geboden ter bescherming van de privacy. In onderhavige zaak is aan het bepaalde in artikel 6 echter niet voldaan, omdat de betreffende opnamen niet door N., maar door de buurman van verzoekers zijn gemaakt, aldus de korpschef van de Regiopolitie Groningen in een brief van 12 oktober 1999 aan de hoofdofficier van justitie (…) (zie hierna, onder C.4.; N.o.).

Ik acht dit een onjuiste interpretatie van het bepaalde in artikel 6. Ervan uitgaande dat er bij geplande reality-tv meer nog dan bij andere vormen van publiciteit rond de opsporing en vervolging gewaakt moet worden voor de privacy-belangen van betrokken personen, acht ik het onjuist in het contract in te lezen dat het moet gaan om 'personen van wie door N. opnamen zijn gemaakt'. De identiteit van betrokkenen was bekend, evenals hun verblijfplaats. Naar mijn oordeel hadden verzoekers dan ook in de gelegenheid moeten worden gesteld hun bezwaren tegen de uitzending kenbaar te maken. Dit volgt niet alleen uit de letter van het contract, maar vooral ook uit het doel en de geest ervan. Overigens merk ik op dat N. wel opnamen van het vertonen van de band lijkt te hebben gemaakt (en dus van verzoekers).

2b. zijn de getoonde beelden herleidbaar tot de persoon van verzoeker?

Los van de bepalingen van het contract kan de vraag worden gesteld of de politie en het openbaar ministerie 'ambtshalve' voldoende oog hebben gehad voor de bescherming van de privacy van met name de heer Y en zijn zoon, die in de betreffende uitzending enige tijd te zien zijn. In de uitzending zijn de gezichten van beide personen onherkenbaar gemaakt. Echter, de stem van de heer Y wordt onvervormd weergegeven en is nogal karakteristiek. Tevens speelde de burenruzie zich af in een kleine gemeenschap (Z) en worden er in de uitzending door rechercheurs enkele feitelijke opmerkingen gemaakt over de ruzie (het duurt al vier jaar, er is net een rechtszaak geweest waarbij de filmende buurman is vrijgesproken, vader en zoon zijn met bijlen op de slachtoffers ingegaan). De opmerkingen zijn naar hun aard overigens 'neutraal' en niet beschuldigend (zoals verzoekers betogen).

Deze omstandigheden brengen mij tot het oordeel dat de heer Y en (in mindere mate) zijn zoon voor hun woon- en werkomgeving herkenbaar in beeld zijn gebracht.

De Richtlijn stelt daaromtrent: 'Bij het verstrekken van gegevens die herleidbaar (kunnen) zijn tot de persoon van de verdachte, dient een afweging plaats te vinden tussen het belang van de openbaarheid en de omstandigheid dat door het verstrekken van informatie over de initialen en/of leeftijd en/of (enz.) ...en/of andere de persoon van de verdachte betreffende omstandigheden, zoals functionele omstandigheden, de betrokkene gemakkelijker herkenbaar wordt voor zijn woon- of werkomgeving'.

Doel van het programma was te tonen dat politiewerk vooral mensenwerk is. De beelden over de zaak van verzoekers zouden een beeld moeten geven van het werk van de technische recherche. Niet duidelijk is echter wat de technische recherche met de beelden die met de camera van de buurman zijn gemaakt heeft gedaan, anders dan deze bekeken. De beelden geven dan ook in het geheel geen beeld van het werk van de technische recherche. Dat is anders voor de beelden die ook in het programma voorkomen, waarbij de technische recherche de bijlindrukken analyseert en de scheuren in een overhemd. Ik ben van oordeel dat er geen voldoende openbaar belang aanwezig was, dat het schenden van de privacy van verzoekers rechtvaardigde. De afweging van belangen had er dan ook toe moeten leiden dat de betreffende beelden niet zouden zijn uitgezonden.

3. het uitzenden van de beelden voor de strafzitting

De betreffende zaak was nog onder de rechter op het moment dat de uitzending plaatsvond. Het betreffende materiaal was de politie ten behoeve van de bewijsvoering overhandigd. Ik acht het niet juist dat dergelijk bewijsmateriaal aan de media wordt overhandigd, omdat het niet met dat doel aan de politie ter hand is gesteld.

Met betrekking tot de vraag of beelden die gerelateerd zijn aan de opsporing en vervolging nog voor een terechtzitting uitgezonden mogen worden dient een onderscheid te worden gemaakt tussen nieuwsuitzendingen aan de ene kant en achtergrondprogramma's. Ten aanzien van nieuwsuitzendingen kan het gerechtvaardigd zijn om (zelfs ruim) voor een zitting actief de media te informeren over het verloop van een strafzaak, bijvoorbeeld om onrustgevoelens onder burgers weg te nemen. Naar mijn oordeel ligt dit anders bij programma's als 'de Regiopolitie', die ten doel hebben te informeren over het werk van de politie. Ik ben van oordeel dat in onderhavig geval met het uitzenden van de beelden in ieder geval had dienen te worden gewacht tot na de zitting, onverlet hetgeen ik hiervoor heb gesteld omtrent de beelden die van verzoekers zijn gemaakt.

In deze zaak speelt daarbij overigens nog een ander argument. De uitzending betrof een reeds vier jaar durende burenruzie, waarbij het reeds tot een eerdere vervolging was gekomen (van de latere slachtoffers) en waarbij de politie reeds meermalen op had moeten treden. Het zal bepaald niet aan de deëscalatie van de spanningen hebben bijgedragen, dat de betreffende beelden zijn uitgezonden (ik meen dat uit de brieven van verzoekers ook af te kunnen leiden). En meer dan het tonen van en begrip kweken voor het werk van de politie, had in de zaak van verzoekers en hun buren het primaire doel van de politie moeten zijn de spanningen tussen de buren te doen afnemen.

4. Conclusie

Dat het openbaar ministerie haar medewerking heeft verleend aan het programma zoals dit op 23 september 1999 is uitgezonden acht ik op zich niet onbehoorlijk. In dit geval is met de belangen van verzoekers echter zodanig onzorgvuldig omgesprongen dat de klacht gegrond geoordeeld dient te worden.

Ik merk daarbij het volgende op. De Regiopolitie Groningen heeft het openbaar ministerie niet gekend in de totstandkoming van het programma en het onderliggende contract. Ook is het openbaar ministerie, ondanks een verzoek daartoe van de hoofdofficier van justitie, niet in staat gesteld de pre-scan van de uitzending bij te wonen. Verder heeft de politie er niet voor zorg gedragen dat verzoekers in staat zijn gesteld bezwaren tegen de uitzending kenbaar te maken en is de politie - kennelijk - onvoldoende kritisch geweest bij de pre-scans van de uitzendingen. Desalniettemin ben ik van oordeel dat de klacht ook ten aanzien van het openbaar ministerie gegrond is, omdat de richtlijn bepaalt dat het meelopen van een cameraploeg bij een lopend onderzoek, hoe gering en lokaal bepaald wellicht ook, onder verantwoordelijkheid van de officier van justitie geschiedt. Wellicht heeft de politie op het eerste gezicht niet stilgestaan bij het feit dat er door journalisten werd meegedraaid in een lopend onderzoek, waardoor de belangen van opsporing en vervolging en daarmee de zeggenschap van de officier van justitie in beeld kwamen, maar de politie had zich dat wel moeten realiseren. De hoofdofficier van justitie te Groningen heeft dit inmiddels ook aan de korpschef van de regiopolitie Groningen kenbaar gemaakt.

5. de resterende vragen

Ik meen dat ik hiermee uw vragen 2, 3, 5, 6, 7, 8 en 9 heb beantwoord. De antwoorden op uw vragen 1 en 4 luiden als volgt:

1. De regiopolitie Groningen.

4. Een pre-scan is het vooraf toetsen van uit te zenden beelden op de belangen van privacy, opsporing en vervolging en het belang van een goede rechtsgang."

3. In het bij de reactie van de Minister gevoegde contract tussen de productiemaatschappij N. en het regionale politiekorps Groningen gesloten contract staat onder meer het volgende:

"Overeenkomst voor het maken van opnamen ten behoeve van een 'docu-soap' over Regiopolitie Groningen in de periode februari-juni 1999

Het korps Regiopolitie Groningen, gevestigd te Groningen, vertegenwoordigd door hoofd Voorlichting mw. H. en N., gevestigd te Groningen, vertegenwoordigd door eindredacteur (…), komen het volgende overeen:

Voorwaarden

1. N. maakt een serie van programma's over enkele Groninger politiemensen tijdens hun werk. Uitgangspunt is het politiewerk zelf, hoe deze politiemensen er mee omgaan, hoe zij hun dagelijkse werk ervaren. Niet aan de orde komen evt. persoonlijke opinies van medewerkers over de beleidskeuzes van de politieleiding of het lokale bestuur.

2. Privacy-gevoelige informatie wordt tijdens de montage - indien betrokkenen daarom vragen - onherkenbaar gemaakt. Zoals: gezichten en kentekens van verdachten, van aangevers en/of getuigen, op personen herleidbare informatie als huisnummers, naambordjes van verdachten of aangevers en/of getuigen. Deze aspecten worden tijdens de opnames al zoveel mogelijk buiten beeld gelaten.

3. Personen die voor, tijdens of na het filmen aangeven niet te willen worden gefilmd, worden NIET in beeld gebracht.

4. Het productieteam van N. zal de hulpdiensten niét hinderen tijdens hun werkzaamheden. Instructies van het politiepersoneel worden bij het filmen tijdens de uitoefening van het politiewerk strikt opgevolgd. Indien er zich situaties voordoen dat N.-teamleden plaats moeten maken in het dienstvoertuig dan zorgen zij zelf voor vervoer (op eigen kosten) naar het politiebureau van het district waar de opnamen plaatsvinden.

5. Er worden geen opnames gemaakt in een woning of bedrijfspand tenzij hiervoor uitdrukkelijke toestemming is verkregen van de bewoner c.q. eigenaar van het pand.

6. Aan personen van wie opnamen zijn gemaakt, wordt kenbaar gemaakt waar ze moeten zijn voor informatie, bezwaren e.d. over de opnamen. Er zal daar waar mogelijk een brief aan direct betrokkenen worden overhandigd met gegevens over het programma en het adres en telefoonnummer van de makers van het programma, waarin aangegeven staat binnen welke termijn zij bezwaar tegen de uitzending kunnen maken.

7. Regiopolitie Groningen kan bedingen dat bepaalde beelden niet worden uitgezonden indien de rechtsgang of het imago van het korps in ongunstige zin zou worden beïnvloed. Van de pilot en de overige afleveringen krijgt de politie voorafgaande aan de uitzending een vhs-kopie van de pre-montage ter inzage.

8. De medewerking wordt verleend voor totaal 70 draaidagen in de periode februari - juni 1999. De politie kan te allen tijde met redenen omkleed tussentijds de medewerking stopzetten.

9. Het opsporingsbelang mag nooit in gevaar worden gebracht. In voorkomende gevallen zullen in dat verband op aangeven van de verantwoordelijke politiefunctionaris geen publicaties worden gedaan over tactisch en technisch politieoptreden en zullen er geen beelden van worden uitgezonden.

10. Er worden uitsluitend afspraken met politiemensen gemaakt voor opnames door tussenkomst van de afdeling Voorlichting van Regiopolitie Groningen.

11. De naam van Regiopolitie Groningen wordt vermeld in de aftiteling van de uitzendingen.

12. De uitzendingen worden niet gesponsord.

13. De gemaakte opnamen worden niet dan na uitdrukkelijke toestemming van Regiopolitie Groningen ter beschikking gesteld van andere media of programma's. Er zullen door de makers van de serie geen kopieën van ruw materiaal aan derden worden verstrekt.

14. N. is verantwoordelijk voor eventuele claims die voortvloeien uit de uitzending van de opnamen. Regiopolitie Groningen vrijwaart zich van iedere aansprakelijkheid voor (schade-)claims die voortvloeien uit de opnamen, danwel uit de uitzending van de opnamen.

15. Regiopolitie Groningen is niet aansprakelijk voor schade aan cameramensen of aan derden in hun kleding, apparatuur en dergelijke, veroorzaakt tijdens het maken van de opnamen.

16. De medewerkers van N. en zij die voor hen welken zullen de informatie over zaken en/of personen die hen ter ore is gekomen tijdens het maken van de opnamen en waarvan zij moeten begrijpen dat die vertrouwelijk is, ook als zodanig behandelen."

4. Bij de reactie van de Minister was voorts gevoegd een brief van 12 oktober 1999 van de chef van het regionale politiekorps Groningen aan de hoofdofficier van justitie te Groningen. Deze brief houdt het volgende in:

"In september startten de uitzendingen, die momenteel wekelijks lopen. Sindsdien wordt iedere week een nieuwe aflevering gemonteerd. Een of enkele dagen voor uitzending krijgt de politie die te zien ter beoordeling. Waar nodig wordt de aflevering aangepast. De productietijd is kort, het uitzendschema strak. Desondanks nemen wij bij iedere uitzending telkens opnieuw alle criteria in serieuze overweging. Dat geldt voor privacy-aspecten en zeker ook voor het mogelijk belemmeren van de rechtsgang, zoals u in het contract hebt kunnen lezen. Waar nodig en mogelijk overleggen we over bepaalde beelden met de tactisch coördinator die zich met de zaak heeft beziggehouden, om een zorgvuldige afweging te garanderen.

Hieronder zal ik puntsgewijs uw vragen beantwoorden.

(…) Premontage

Regiopolitie Groningen heeft de premontage van de bewuste aflevering enkele dagen voor uitzending bekeken en laten aanpassen op sommige punten. Dit had ondermeer betrekking op de wijze waarop personen onherkenbaar gemaakt waren.

(…) Rechtsgang

Bij het bekijken van de premontage hanteert Regiopolitie Groningen een aantal criteria, die ook in het contract met N. zijn genoemd. De rechtsgang is er daar een van. De serie geeft een beeld van het politiewerk. Dat daarbij zaken aan de orde komen die betrekking hebben op een vooronderzoek (en dus nog niet bij de rechter zijn behandeld) is bijna onvermijdelijk. Daarom is een schouw van de premontage ook cruciaal. De aflevering van 23 september jongstleden had onder meer betrekking op het werk van de technische recherche, die zich bezighield met het onderzoek in de zaak in Z.

Wij hebben bij het Openbaar Ministerie geïnformeerd wanneer de zaak voorkwam. Dat bleek een datum na de uitzending te zijn. Dit aspect hebben wij in de schouw van de premontage sterk laten meewegen. Derhalve is deze zaak niet alleen volledig geanonimiseerd in het programma opgenomen, maar zijn zelfs de plaatsnaam, datum van het gebeuren of lokatie-aanduiding geheel buiten de uitzending gehouden. Dit om te voorkomen dat betrokkenen later in de rechtszaak ook maar enigszins zouden kunnen aanvoeren dat zij 'gestraft zijn door de publiciteit' of anderszins in hun belangen zouden zijn geschaad. Uiteraard kunnen er mensen in de directe omgeving van betrokkenen zijn, die de zaak van a tot z kennen uit eigen waarneming of op basis van andere informatie. Dat geldt in feite voor elk incident met enige impact. Wij hebben er echter op toegezien dat de beelden en tekst in het programma voor derden op geen enkele manier herleidbaar waren op betrokkenen zelf of hun woonplaats. Vóór de uitzending hebben wij aan (…) het Openbaar Ministerie laten weten hoe wij met het materiaal zijn omgegaan (volledig geanonimiseerd en niet herleidbaar).

(…) Contact met familie Y (Pnt. 6 contract)

Dit punt 6 heeft betrekking op opnamen die door N. gemaakt worden. In de bewuste zaak zijn echter door N. geen opnamen van familie Y gemaakt. De beelden die (geanonimiseerd) werden getoond waren afkomstig van een video-opname die een der betrokkenen zelf had gemaakt en die de technische recherche ten behoeve van het onderzoek bekeek. De kijker van het programma Regio Politie ziet daar enkele korte fragmenten van, waarop de technisch rechercheur verder gaat met zijn onderzoek. Hetzelfde geldt voor een geluidsopname die een der betrokkenen van het incident had gemaakt en aan de technisch rechercheur ter beschikking had gesteld. Er is dus geen enkel directe confrontatie geweest tussen de televisieploeg en de familie Y of andere betrokkenen in dit incident. Zou dit wel het geval zijn geweest, dan had N. uiteraard moeten handelen zoals in punt 6 omschreven. Wij hebben ons op het standpunt gesteld dat, nu betrokkenen geen toestemming hebben (kunnen) geven, zij in de getoonde fragmenten volledig geanonimiseerd moesten worden. Dat is met de fragmenten zelf, maar ook met alle verwijzingen naar de zaak in het bewuste programma dan ook gebeurd. De kijker is niet in staat op basis van de getoonde gegevens ook maar enigszins verband te leggen met de familie Y of zelfs met de plaats Z.

(…) Gebruik van materiaal

Het programma laat onder meer het dagelijks werk van een technisch rechercheur zien. Kern van zijn werk vormt het vergaren en onderzoeken van mogelijk (bewijsmateriaal in het vooronderzoek. Vanuit die invalshoek is in het programma te zien hoe de technisch rechercheur met dat materiaal aan het werk is en hoe hij daarmee omgaat. Daarmee staat het materiaal zelf geenszins centraal in de uitzending. Het komt slechts zijdelings en ter illustratie van het werk aan bod. Omdat de bewuste zaak nog moest voorkomen is er op toegezien dat de materialen in geen geval op bepaalde personen of plaatsen herleidbaar zouden zijn. Uiteraard wordt het incident wel met zoveel woorden omschreven ('een burenruzie') om het werk van de technische recherche toe te lichten. Echter zonder plaatsnaam, datum, betrokkenen.

(…) Selectief beeld

Beeld en commentaar in het programma hebben uitsluitend betrekking op het werk van de technisch rechercheur. Het televisieprogramma heeft als doel te laten zien dat politiewerk vooral ook mensenwerk is. Het programma heeft niet tot doel een objectieve weergave van zaken te geven (in tegenstelling tot bijvoorbeeld een nieuwsrubriek of een journalistieke documentaire) maar om het 'mensenwerk' te laten zien. Zoals gezegd, het gaat niet om de zaak, het gaat om het werk van de technisch rechercheur. Daarbij komen onvermijdelijk zaken aan bod die nog in de vooronderzoeksfase zitten. De technisch rechercheur is dan ook in al zijn menselijkheid gefilmd. Er is naar onze mening geen sprake van commentaar om de rechtsgang te beïnvloeden, maar van een spontane menselijke reactie van een politieman tijdens zijn werk. Wij hebben het beschouwd als een collegiaal gesprek tussen twee technisch rechercheurs die van de zaak onder de indruk zijn. Wij hebben het daarmee toelaatbaar geacht binnen de doelstellingen van het televisieprogramma, mede gezien het feit dat de gehele zaak volkomen geanonimiseerd is.

(…) Volgende uitzendingen

De overige opnamen van de technisch rechercheur, die nog in toekomstige uitzendingen zullen worden gebruikt, hebben geen betrekking op de zaak in Z.

Wij informeren bij opsporingszaken steeds tevoren bij het openbaar ministerie wanneer een zaak voorkomt, zodat we dat aspect in onze schouw kunnen laten meewegen."

D. Standpunt korpsbeheerder

Bij brief van 5 februari 2000 en aangevuld bij brief van 8 maart 2001 gaf de beheerder van het regionale politiekorps Groningen zijn reactie op de klacht. De korpsbeheerder verwees voor zijn standpunt naar een bijgevoegd ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie te Groningen aan het College van procureurs-generaal van 2 oktober 2000. Dit ambtsbericht luidt als volgt:

"De vragen die de Nationale ombudsman heeft in deze zaak zal ik puntsgewijs beantwoorden.

1. De Regiopolitie Groningen heeft het uiteindelijke besluit genomen om tot uitzending van het bewuste videomateriaal over te gaan.

2. Met de 'docu-soap' werd beoogd een beeld van (de menselijke kant van) het politiewerk te geven. Imagoverbetering van de politie was daarbij een achterliggend doel. In de uitzending waarin de zaak van de familie Y voorkwam, stond specifiek het werk van de technische recherche centraal (zie verder het antwoord onder punt 7).

3. Voor het openbaar ministerie geldt in het algemeen de Richtlijn voorlichting opsporing en vervolging (zie Achtergrond, onder 6.; N.o.). In deze richtlijn staan de algemene belangen vermeld die afgewogen dienen te worden voordat tot openbaarmaking wordt overgegaan. Privacy van alle bij de zaak betrokkenen en eventuele getuigen is een zwaarwegend belang. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met het opsporingsbelang en het belang van een goede rechtsgang.

4. Met een 'pre-scan' wordt bedoeld dat het gemonteerde materiaal voor de uitzending is getoetst op de onder 3 vermelde belangen.

5. Voorafgaand aan de reeks uitzendingen is overleg gevoerd tussen politie en het openbaar ministerie over de uitgangspunten en de voorwaarden. Deze zijn vastgelegd in een contract van de Regiopolitie Groningen met de produktiemaatschappij N.

De Regiopolitie Groningen heeft de uitvoering voor haar rekening genomen.

6. Privacybelang is een zwaarwegend belang dat meegewogen dient te worden bij een besluit om tot uitzending over te gaan. In de Richtlijn voorlichting opsporing en vervolging is dit uitgangspunt nadrukkelijk verwoord. De zaak van de familie Y is daarom voor derden volledig geanonimiseerd. Naam, woonplaats, datum, lokatie en persoon zijn niet herkenbaar. Voor (direct) betrokkenen en bekenden is anonimiteit natuurlijk niet in alle gevallen te voorkomen. Laatstgenoemden waren echter ook zonder de uitzending al op de hoogte van de zaak.

7. Doel van de uitzending was om te laten zien dat politiewerk vooral ook mensenwerk is. Het uitgezonden materiaal (waaronder door de buren van de familie Y gemaakte videobeelden) vormt daarvan een goede illustratie. Het is overigens niet ongebruikelijk dat voor een zitting informatie naar buiten wordt gebracht. Voorwaarde is dat de rechtsgang niet wordt beïnvloed door de vrijgave van het materiaal. In de strafzaak tegen de vader en zoon Y heeft de rechter in zijn (veroordelende) vonnis bepaald dat van beïnvloeding of partijdigheid niet is gebleken.

8. Zie onder punt 7

9. In de zaak is conform de Richtlijn voorlichting opsporing en vervolging gehandeld. Met name is voldoende aandacht besteed aan de privacy van betrokkenen. Het belang van een goede rechtsgang en het opsporingsbelang zijn niet geschaad door de uitzending.

De 'pre-scan' van alle uitzendingen is verricht door de Regiopolitie Groningen. Naar aanleiding van de klacht van de familie Y en een later binnengekomen klacht over een andere uitzending heb ik mijn voorlichter opgedragen om in het vervolg bij pre-scans aanwezig te zijn.

Mijns inziens dient de klacht van de familie ongegrond te worden verklaard.

Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd."

E. Reactie verzoekers

In antwoord op de hiervoor onder C. en D. weergegeven standpunten van de Minister van Justitie en de beheerder van het regionale politiekorps Groningen deelden verzoekers, voor zover hier van belang, bij brief van 14 oktober 2001 nog mee:

"- Privacybelangen gewaarborgd?

Contract tussen TV-productiemij N. en Regiopolitie vooraf voorleggen aan OM.

Dit is niet gebeurd. Art 3 en 6 van dat contract zijn hiermee omzeild. Wij hebben geen bezwaar kunnen maken tegen de uitzending, evenmin tegen het in beeld komen van een of meer van ons. Bovendien gaat het er niet om of de opnamen door N. of door onze buurman zijn gemaakt, maar dat die buurman (X) onze grootste vijand is. (…)

Wij geloven ook niet, dat er sprake is van nalatigheid maar van boze opzet. Daarvoor heb ik tien dagen opgesloten gezeten en mocht ik daarna niet meer in Z komen, naar wij later begrepen hebben een onjuist oordeel van het Groningse OM.

Herkenbaarheid van ons in de beelden. Ja door mijn stem, door de kleine gemeenschap en door enkele feitelijke opmerkingen over de ruzie. Die laatste zijn volgens het OM overigens naar hun aard neutraal en niet beschuldigend, zoals verzoekers betogen. Ja en dat blijven wij betogen. Het is een pertinente leugen, dat mijn zoon en ik met bijlen op hun slachtoffers zijn ingegaan. Wij hebben bijlen in onze hand gehad, maar er niets mee gedaan. En wat politieagenten daarover zeggen in het SBS-stuk is afkomstig van de valse getuigenissen van het dorpscomité. De rechtszaak, die ter sprake gebracht wordt was mijn rechtszaak tegen X, die mij drie keer achterelkaar heeft aangereden. Maar er waren geen getuigen. (…)

Doel van het programma was tonen dat politiewerk vooral mensenwerk is. Akkoord, maar behalve, dat de beelden niet van de technische recherche kwamen, was de houding van de politiemensen in de uitzending zo dom en waren hun opmerkingen zo partijdig, dat wij ons toen pas goed realiseerden wat voor een zootje er door de aangevers en SBS-6 van is gemaakt. Er was ons inziens sprake van een enorme vervaging van normen en waarden.

- Het uitzenden van de beelden voor de strafzitting.

Met uitzending had moeten worden gewacht tot na de zitting, onverlet de herkenbaarheid van betrokkenen. Daarbij speelt ook voor ons de duur van de burenruzie een rol. In die vier jaar zijn overigens niet wij, de latere slachtoffers, maar onze tegenstanders vervolgd (voor de aanrijding door X). Door deze uitzending is de burenruzie inderdaad weer aangewakkerd en dat was ook de bedoeling van het dorpscomité.

- Conclusie

Medewerking verlenen aan SBS-programma op zich niet onbehoorlijk, maar zo onzorgvuldig met belangen van verzoekers omgesprongen, dat klacht gegrond is. Niet alleen de klacht tegen de Regiopolitie, die van alles heeft nagelaten, maar ook die tegen het OM, omdat het bij een lopend onderzoek meelopen van een cameraploeg, hoe gering en lokaal ook onder verantwoordelijkheid van de officier van justitie valt. Het spijt ons, maar het is nog erger. Er was geen sprake van onderzoek. Er was sprake van een vechtpartij, die het direct gevolg was van een camera, die niet door een journalist werd bediend, maar door de meest partijdige persoon in onze tegenpartij. Daar kwam geen politieonderzoeker aan te pas. Het politieonderzoek, dat daarna plaats had moeten vinden is er nooit geweest. Behalve als je het eenzijdige gedoe na de vechtpartij, met name het gesprek tussen politie, OM, gemeente en dorpscomité, zonder vertegenwoordiging van onze partij, ook nog onderzoek wilt noemen.

Onze conclusie: We zijn natuurlijk heel blij met dit resultaat via de Nationale ombudsman bij het OM in Den Haag. Het is echter wel een vreemde blijdschap. Een blijdschap over het feit, dat bijna alles wat je voorgelegd hebt aan politie en justitie in de Regio Groningen, en wat daar gewoon als onjuist werd beoordeeld nu wel juist blijkt te zijn."

Achtergrond

1. Het eerste lid van art. 8 van het door Nederland geratificeerde Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) omschrijft dit grondrecht als volgt:

"Een ieder heeft recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie."

2. Artikel 10, lid 1, van het EVRM regelt het recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat onder meer de vrijheid om inlichtingen te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig openbaar gezag.

Ook art. 19, lid 2, van het IBPR geeft een ieder onder meer het recht op de vrijheid inlichtingen te vergaren, te ontvangen en door te geven.

In de Grondwet is de vrijheid van meningsuiting opgenomen in art. 7.

3. Artikel 21 van de Auteurswet (Aw):

"Is een portret vervaardigd zonder daartoe strekkende opdracht, den maker door of vanwege den geportretteerde, of te diens behoeve, gegeven, dan is openbaarmaking daarvan door dengene, wien het auteursrecht daarop toekomt, niet geoorloofd, voor zoover een redelijke belang van den geportretteerde of, na zijn overlijden, van een zijner nabestaanden zich tegen de openbaarmaking verzet."

4. In zijn arrest van 21 januari 1994 (NJ 1994, nr. 473, m.n. DWFV) overwoog de Hoge Raad dat art. 21 Aw de geportretteerde een bescherming toekent met name tegen inbreuk op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer, maar dat dit recht niet een "absoluut gewicht" heeft dat in beginsel groter is dan dat van het recht op vrije meningsuiting. Volgens de Hoge Raad gaat het hier om twee vrijheden die zowel voor de ontplooiing van het individu, als voor een democratische samenleving als zodanig wezenlijk zijn, en bestaat er geen grond tussen deze beide een rangorde te aanvaarden.

De Hoge Raad overwoog voorts dat:

"...ingeval in het kader van een perspublikatie een zonder daartoe strekkende opdracht van de geportretteerde vervaardigd portret buiten diens toestemming openbaar wordt gemaakt onder zodanige omstandigheden dat deze openbaarmaking een inbreuk vormt op zijn recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer, het antwoord op de vraag of die openbaarmaking jegens hem onrechtmatig is, slechts kan worden gevonden door een afweging die met inachtneming van alle bijzonderheden van het gegeven geval ertoe strekt na te gaan welk van beide fundamentele rechten in dit geval zwaarder weegt..."

5. In rapport 95/340 (AB 1995, nr.570, m.n. PJS) dat de Nationale ombudsman uitbracht naar aanleiding van een onderzoek, deels uit eigen beweging, naar onder meer de wijze waarop een aantal politiekorpsen en arrondissementparketten medewerking had verleend aan het totstandkomen van televisieprogramma's waarbij de privacy van betrokkenen in het geding kon komen, oordeelde de Nationale ombudsman onder meer dat het in een democratische samenleving van essentieel belang is dat overheidsinstanties hun werk zoveel mogelijk vervullen in openheid naar de samenleving. Anderzijds, zo overwoog de Nationale ombudsman in dit rapport, zijn er belangen die dwingen tot een zekere geslotenheid. Het betreft hier met name het grondrecht van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, zoals dat is neergelegd in artikel 10, lid 1 van de Grondwet, en in artikel 8, lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Voorts oordeelde de Nationale ombudsman in dit rapport dat de politie, wanneer zij met het oog op berichtgeving over haar werk door de nieuwsmedia wordt benaderd met een verzoek om informatie, zich ziet gesteld voor de noodzaak tot het afwegen van het belang van het betrachten van openheid enerzijds en, onder meer, dat van het eerbiedigen van de persoonlijke levenssfeer anderzijds. De Nationale ombudsman gaf in dit verband aan dat de politie van geval tot geval moet beoordelen of en in hoeverre een eventuele schending van de persoonlijke levenssfeer nog wel, dan wel niet meer aanvaarbaar is, en, in verband daarmee, of en in hoeverre het belang van openheid een dergelijke schending kan rechtvaardigen. De noodzaak tot belangenafweging zal, aldus de Nationale ombudsman, in de regel betekenen dat, wanneer de politie besluit om medewerking te geven aan een televisieprogramma over haar werk, aan die medewerking voorwaarden zal verbinden. De Nationale ombudsman stelde in rapport 95/340 voorts een lijst op met voorwaarden die de politie zou behoren te hanteren wanneer haar wordt gevraagd om medewerking aan televisieprogramma's over haar werk. Eén van de voorwaarden die de Nationale ombudsman formuleerde, is dat alle personen van wie opnamen worden gemaakt zoveel mogelijk vooraf schriftelijk dienen te worden geïnformeerd over het feit dat er van hen opnamen worden gemaakt, en over het televisieprogramma waarvoor deze opnamen bestemd zijn. Ook behoren betrokkenen er over te worden geïnformeerd dat zij bezwaar kunnen maken tegen het uitzenden van gemaakte opnamen, voor zover zij in en door die uitzending op enigerlei wijze herkenbaar zullen zijn. In dat verband merkte de Nationale ombudsman nog op dat het verstrekken van de hierboven bedoelde informatie niet kan worden vervangen doordat op of omstreeks het moment dat opnamen worden gemaakt aan betrokkenen wordt gevraagd om toestemming voor het uitzenden (van gedeelten) van de betreffende opnamen.

Voorts oordeelde de Nationale ombudsman in dit rapport dat opnamen voor televisieprogramma's over het werk van de politie vrijwel altijd mede politieoptreden in strafrechtelijk kader zullen betreffen. Gelet op de verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie voor de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde zal de politie daarom te allen tijde het openbaar ministerie tijdig tevoren moeten benaderen en om instemming moeten vragen met het geven van een positief antwoord op het verzoek om verlenen van medewerking. De officier van justitie die het aangaat moet daarbij de mogelijkheid krijgen om nadere voorwaarden aan de medewerking te stellen. Voorts zal het openbaar ministerie met de politie duidelijke afspraken moeten maken ten aanzien van het vooraf beoordelen van de uit te zenden opnamen.

6. De Richtlijn voorlichting opsporing en vervolging van 26 november 1997, inwerking getreden op 1 februari 1998, luidt als volgt:

"1. Inleiding

Het algemeen belang van het recht op informatie en van het waarborgen van de publieke controle op overheidshandelen brengt mee dat bestuursorganen bij de informatieverstrekking aan de media en derden (zoals bijvoorbeeld slachtoffers en andere belanghebbenden) een zo groot mogelijke openheid behoren te betrachten. In het kader van de vrije nieuwsgaring verlangen de media van de zijde van het OM en de politie informatie over het opsporings- en vervolgingsbeleid in het algemeen, maar ook over concrete strafzaken. Hierbij wordt uitgegaan van het beginsel 'openbaar, tenzij'. Dat betekent dat de informatie in beginsel wordt verstrekt, tenzij er belangrijke gronden en ook objectieve argumenten zijn om dat niet te doen. Onderdeel van het uitgangspunt 'openbaar, tenzij' is ook dat het duidelijk moet zijn waarom het OM in bepaalde situaties of op bepaalde momenten geen informatie kan of wil verstrekken.

2.Passieve en actieve voorlichting

Op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (WOB) kan een onderscheid gemaakt worden tussen passieve en actieve voorlichting. Art. 8 lid 1 WOB biedt daarvoor een wettelijke grondslag en verplicht daar onder omstandigheden ook toe. De voorlichting door het OM in concrete strafzaken bestaat hoofdzakelijk uit passieve informatieverstrekking aan burgers en de media over concrete strafzaken. Het kan echter soms geboden zijn dat het Openbaar Ministerie in een zaak actief naar buiten treedt. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn indien grote maatschappelijke onrust door een bepaald voorval is teweeggebracht of wanneer het gewenst is het publiek over het beleid in een geruchtmakende zaak te informeren.

De actieve informatieplicht uit de Wet openbaarheid van bestuur - een overheidsorgaan verschaft burgers uit eigen beweging informatie indien dit in het belang is van een goede en democratische bestuursvoering - reikt echter veel verder. Om inhoud te geven aan de verplichtingen uit hoofde van de WOB en de eigen inzichten over de verwevenheid van voorlichting met de taakuitoefening, zal het OM daarom vaker actief naar buiten treden. Daarbij verdient het OM-beleid (zowel landelijk als lokaal) meer aandacht naast de nimmer aflatende aandacht voor concrete strafzaken.

Naast die informatieverstrekking die onder het regime van de WOB valt, is er uiteraard nog het optreden van het OM op de zitting. Daar legt het OM in het openbaar verantwoording af over het eigen handelen en dat van onder het gezag van het OM opererende functionarissen.

3. Positie OM bij voorlichting

Het OM is (…) belast met de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Dat omvat alle aspecten van justitieel handelen. Hieruit volgt dat het OM ook steeds verantwoordelijk is voor voorlichting aan de media door politie en bijzondere opsporingsdiensten over justitieel politie-optreden. Het gestelde in deze richtlijn is derhalve onverkort van toepassing op informatieverstrekking door de politie en bijzondere opsporingsdiensten. Daarbij is van belang dat het OM zich steeds realiseert dat de overheid aansprakelijk is voor (al dan niet achteraf gebleken) onjuiste of onzorgvuldige informatieverstrekking.

4. Mee te wegen belangen

Deze wettelijke verantwoordelijkheid brengt met zich mee dat het OM en de onder gezag van het OM opererende diensten bij de voorlichting over individuele strafzaken steeds rekening moeten houden met de belangen van opsporing en vervolging. Deze belangen kunnen soms haaks staan op het belang van de openbaarheid.

Daarnaast moet het OM op grond van zijn wettelijke taak de persoonlijke levenssfeer van de bij strafzaken betrokken personen in acht nemen. De publiciteit over een strafrechtelijk onderzoek kan immers diep ingrijpen in de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen. De bescherming komt niet alleen toe aan verdachten, maar ook - en zeker niet in de laatste plaats - aan slachtoffers, nabestaanden, aangevers en getuigen.

5. Afweging van belangen

Het OM zal steeds in concreto een belangenafweging moeten maken en die zal niet altijd in het voordeel van de openbaarheid uitvallen. Een eerdere beslissing van het OM om bepaalde informatie niet te verstrekken, moet op dat moment of achteraf te verantwoorden zijn.

De belangenafweging bij de informatieverstrekking is niet louter onderworpen aan eigen zorgvuldigheidsnormen van het OM, maar vooral ook een uitvloeisel van de wettelijke taak van het OM als strafrechtelijk handhaver van de rechtsorde.

Dit betekent ook dat de eigen afweging van een journalist nooit in de plaats van de belangenafweging van het OM kan komen. Dat zou immers de eigen verantwoordelijkheid van het OM miskennen.

Steeds zal voorafgaande aan de informatieverstrekking een belangenafweging behoren plaats te vinden of en op welke wijze informatie over een strafzaak aan de media of anderen kan worden verstrekt. De eigen verantwoordelijkheid van het OM brengt met zich mee dat het OM niet altijd even snel de pers te woord kan staan als andere betrokken partijen. Het OM moet immers steeds rekening houden met alle hierboven genoemde belangen. Bovendien kan het OM als onderdeel van de rechterlijke macht geen commentaar leveren voordat men de ter zake doende feiten op een rij heeft. Duidelijk moet zijn dat het OM binnen en buiten de rechtszaal soortgelijke informatie moet verschaffen.

De belangenafweging in een concrete zaak kan complex zijn en zal bovendien verschillend uitvallen in de diverse stadia van de opsporing en vervolging. Het is daarom onmogelijk om in deze richtlijn uitputtende voorschriften te geven voor de informatieverstrekking. Als bijlage bij deze richtlijn is een aantal bij de belangenafweging in aanmerking te nemen vuistregels gevoegd..."

7. In de bijlage 'Vuistregels belangenafweging' bij de hiervoor onder 6 weergegeven richtlijn van 26 november 1997 staat het volgende:

"Aan de hand van de jurisprudentie is het mogelijk een aantal criteria te formuleren waarmee rekening dient te worden gehouden bij de belangenafweging, zoals beschreven in de richtlijn 'Voorlichting Opsporing en Vervolging':

Over voorgenomen opsporingshandelingen worden als regel geen mededelingen aan de media gedaan. Deze regel lijdt slechts uitzondering wanneer met een dergelijke mededeling het belang van de opsporing en/of vervolging (mede) is gediend.

Bij informatieverstrekking en voorlichting aan de media door de politie en het OM dient de vereiste objectiviteit steeds te worden gehandhaafd en dient deze te worden gekenmerkt door een zakelijke toonzetting. Zo moet steeds worden benadrukt dat met een aanhouding er slechts sprake is van verdenking en dat eerst de rechter een oordeel over de schuld van de verdachte(n) kan geven.

De mededelingen dienen te berusten op de uit het desbetreffende strafrechtelijk onderzoek gebleken feiten en hieraan mogen niet onnodig op enigerlei wijze als (strafrechtelijk) kwalificerend te beschouwen conclusies worden verbonden.

Bij het verstrekken van gegevens die herleidbaar (kunnen) zijn tot de persoon van de verdachte dient een afweging plaats te vinden tussen het belang van de openbaarheid en de omstandigheid dat door het verstrekken van informatie over de initialen en/of leeftijd en/of beroep en/of woonomgeving en/of andere de persoon van de verdachte betreffende omstandigheden, zoals functionele omstandigheden, de betrokkene gemakkelijk herkenbaar wordt voor zijn woon- en werkomgeving.

Vaak zal die belangenafweging ten nadele van de openbaarheid uitvallen.

Dit is in ieder geval anders wanneer er sprake is van een (reeds) zo bekende en/of herkenbare verdachte dat het bekend worden van zijn identiteit redelijkerwijs niet meer is te voorkomen. Voorts worden persoonlijke of functionele omstandigheden slechts bekend gemaakt indien er een duidelijke relatie bestaat tussen die omstandigheden en het feit, waarvan de verdachte wordt verdacht. Dit geldt in het bijzonder met betrekking tot nationaliteit, etnische afkomst en seksuele gerichtheid.

Bij het verstrekken van informatie kan, onder omstandigheden, rekening worden gehouden met het feit dat de verdachte en/of diens raadsman actief de publiciteit over een lopende strafzaak heeft gezocht en daarbij hem persoonlijk betreffende informatie publiek heeft gemaakt. Ook dan dient evenwel betekenis te worden toegekend aan de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betreffende verdachte.

Van slachtoffers, nabestaanden, getuigen en aangevers worden geen gegevens aan de media verstrekt die er toe kunnen leiden dat de identiteit van deze personen of instellingen bekend wordt, tenzij de identiteit al zodanig algemeen bekend is dat de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in redelijkheid niet meer te verzekeren valt. Dit betekent dat in de regel dient te worden volstaan met de vermelding van leeftijd, geslacht en woonplaats.

Wanneer actieve voorlichting omtrent een verdachte heeft plaatsgevonden, dient, indien verdenkingen niet (langer) ondersteund worden door feiten en omstandigheden en de verdachte niet langer als zodanig wordt aangemerkt, hierover, zo mogelijk in overleg met de verdachte of diens raadsman, eveneens door middel van actieve voorlichting aan de media mededeling te worden gedaan.

Wanneer voorlichting door politie of OM die achteraf (gedeeltelijk) onjuist is gebleken, en deze heeft geleid tot onjuiste berichten in de media, dient hiervan actief mededeling te worden gedaan aan de media.

Aan de media dient in beginsel geen informatie te worden verstrekt over strafprocessuele beslissingen waarmee de verdachte zelf nog niet bekend is."

Instantie: Openbaar Ministerie te Groningen

Klacht:

Bijdrage geleverd aan een door SBS6 uitgezonden televisieprogramma over politie Groningen; hierbij kwam een langlopende burenruzie aan bod waarbij verzoekers zijn betrokken.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Regiopolitie Groningen

Klacht:

Niet gereageerd op brief waarin verzoekers zich beklaagden over de medewerking die de politie heeft verleend aan het programma.

Oordeel:

Gegrond