Verzoekster klaagt over de wijze waarop de Dienst Wegverkeer (RDW) heeft gereageerd op haar brief van 17 september 1999, waarin zij meedeelde dat een derde met gebruikmaking van een vervalst document op haar naam, een autokenteken op haar naam had laten zetten, en verzocht om beëindiging van die tenaamstelling.
In dat verband klaagt verzoekster er met name over dat de RDW:
de kwestie niet voortvarend heeft uitgezocht en afgehandeld;
de tenaamstelling voor de betreffende auto pas per 29 februari 2000 vervallen heeft verklaard, terwijl een medewerker van de RDW haar telefonisch had meegedeeld dat deze tenaamstelling per 13 juli 1999 zou worden beëindigd.
Beoordeling
1. Op 13 juli 1999 liet een onbekende derde, kennelijk met een vervalst document op naam van verzoekster, een autokenteken op de naam van verzoekster zetten. Op 6 augustus 1999 kwam verzoekster via een aanslag motorrijtuigenbelasting tot de ontdekking dat dit autokenteken op haar naam stond. Bij brief van 17 september 1999 bracht verzoekster de Dienst Wegverkeer (de voormalige Rijksdienst voor het Wegverkeer, hierna ook: RDW) hiervan op de hoogte. Zij verzocht de RDW om de tenaamstelling van het kenteken op haar naam te beëindigen, temeer omdat zij beschikkingen ontving van het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) wegens met de desbetreffende auto gepleegde verkeersovertredingen.
Op 29 februari 2000 heeft de RDW de tenaamstelling als vervallen geregistreerd en dit in een beschikking van 1 maart 2000 neergelegd.
2. Verzoekster klaagt er in de eerste plaats over dat de RDW na haar brief van 17 september 1999 de kwestie niet voortvarend heeft uitgezocht en afgehandeld.
3. De RDW heeft onder meer naar voren gebracht dat de standaardprocedure bij de beëindiging van de tenaamstelling was gevolgd, waarbij verzoekster eerst was verzocht om een vrijwaringbewijs over te leggen (de zogeheten brief S 0289), en haar vervolgens de Verklaring behorend bij verzoek tot beëindiging van registratie ter invulling was gezonden (bij brief S 0250). Het verzoek om een vrijwaringsbewijs is volgens de RDW een juiste reactie geweest op de brief van verzoekster van 17 september 1999, gezien de onduidelijkheden c.q. tegenstrijdigheden in haar verhaal. De procedures met betrekking tot de (beëindiging van de) tenaamstelling van voertuigen worden, in beginsel, strikt gevolgd en er wordt zeer terughoudend omgegaan met afwijkingen van deze procedures, aldus de RDW.
4. In verzoeksters brief van 17 september 1999, waarin zij de RDW verzocht om de tenaamstelling van de betreffende auto te beëindigen, refereerde zij aan een aan die brief voorafgaand telefoongesprek met een medewerker van de RDW. In dit telefoongesprek was haar duidelijk geworden dat de tenaamstelling had plaatsgevonden met een paspoort. Bij vergelijking van de paspoortnummers bleek dat het nummer in de gegevens van de RDW niet overeenkwam met het nummer van verzoeksters paspoort. Verzoekster maakte hiervan melding in haar brief en verwees naar de bijgaande kopie van de desbetreffende bladzijde van haar Nederlandse paspoort met nummer N6(.….)8.
Uit de door de RDW in dit onderzoek overgelegde informatie komt naar voren dat de tenaamstelling had plaatsgevonden met een Panamees paspoort met nummer A0(….)6.
Naar aanleiding van deze passage in verzoeksters brief en de overgelegde kopie van de bladzijde van haar paspoort had het voor de RDW duidelijk moeten zijn dat de tenaam- stelling van de betreffende auto klaarblijkelijk had plaatsgevonden met een vervalst document op naam van verzoekster.
5. Aangezien de procedure op grond van artikel 40, tweede lid, Kentekenreglement (zie Achtergrond, onder 2.) is bedoeld voor uitzonderingssituaties en hiervan in dit geval sprake was, had de RDW hierin aanleiding moeten zien om niet standaardmatig verzoekster om een vrijwaringsbewijs te verzoeken, dan wel haar om dat bewijs te verzoeken en tegelijkertijd haar de verklaring ten behoeve van de beëindiging van de tenaamstelling te zenden.
Weliswaar beoogde de RDW om verzoekster actie te laten ondernemen om in het bezit van een vrijwaringsbewijs te komen. Uit de door de RDW gezonden brief (S 0289) blijkt dat deze brief geheel is gericht op een situatie waarin het mogelijk is om (alsnog) in het bezit te komen van een vrijwaringsbewijs.
In verzoeksters geval valt evenwel niet in te zien hoe zij dit had kunnen verwezenlijken. Immers, het lag niet in de lijn der verwachtingen dat degene die met een vervalst document de betreffende auto op naam van verzoekster had laten registreren, bereid zou zijn geweest om die auto op eigen naam te laten registreren en verzoekster een vrijwaringbewijs te doen toekomen. Die derde is ook onbekend gebleven en heeft evenmin op een door de RDW gezonden brief gereageerd.
Hoewel verzoekster in haar brief ook vermeldde dat een kopie van haar rijbewijs was gestolen, maakte dat haar verhaal gelet op het voorgaande echter niet onduidelijk c.q. tegenstrijdig.
Het is dan ook niet juist dat de RDW de standaardprocedure heeft gevolgd en verzoekster in eerste instantie alleen om een vrijwaringsbewijs heeft verzocht.
6. Bovendien is in dit onderzoek gebleken dat de RDW op 23 september 1999 de brief met het verzoek om het vrijwaringbewijs, de zogeheten S 0289-brief, door een interne communicatiefout niet aan verzoekster heeft verzonden; dit is eerst op 9 december 1999 gebeurd. Dit getuigt niet van administratieve nauwkeurigheid.
Voorts heeft verzoekster de op 24 december 1999 verzonden brief van de RDW, de zogeheten S 0250-brief met de Verklaring behorend bij het verzoek tot beëindiging registratie, niet ontvangen. Nu die brief niet aangetekend is verzonden, dient dit voor rekening van de RDW te komen.
Nadat tenslotte op 18 februari 2000 de brief S 0250 opnieuw door de RDW was verzonden en door verzoekster was geretourneerd, heeft de RDW op 29 februari 2000 de tenaamstelling van de betreffende auto op naam van verzoekster beëindigd.
7. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de RDW de beëindiging van de tenaamstelling niet voortvarend heeft uitgezocht en afgehandeld.
In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.
8. Voorts klaagt verzoekster erover dat de RDW de tenaamstelling voor de desbetreffende auto pas per 29 februari 2000 vervallen heeft verklaard, terwijl medewerker K. van de RDW haar telefonisch had meegedeeld dat deze tenaamstelling per 13 juli 1999 zou worden beëindigd.
9. De RDW stelt daarentegen dat verzoekster niet kon worden overtuigd van het feit dat de vervaldatum tenaamstelling niet anders dan 29 februari 2000 kon zijn. Het telefoongesprek was afgesloten met het dringende advies gebruik te maken van de bezwaarmogelijkheid. Door de betrokken medewerker was aangegeven dat verval tenaamstelling niet met ingang van de datum tenaamstelling zou kunnen plaatsvinden, aldus de RDW.
10. Nu de meningen van verzoekster en de RDW op dit punt tegenover elkaar staan en er bovendien niet is gebleken van feiten of omstandigheden die het ene standpunt meer aannemelijk maken dan het andere, zal de Nationale ombudsman geen oordeel geven over de vraag of een medewerker van de RDW verzoekster telefonisch heeft meegedeeld dat de beëindiging tenaamstelling met terugwerkende kracht zou plaatsvinden.
In dit verband is voorts van belang dat verzoekster geen bezwaar heeft gemaakt tegen de beschikking van 1 maart 2000, waarbij de tenaamstelling per 29 februari 2000 is beëindigd, terwijl zij wel op dit rechtsmiddel is gewezen.
11. Ten overvloede wordt overwogen dat de RDW bij het beëindigen van tenaamstellingen ex artikel 40, tweede lid, Kentekenreglement volgens vast beleid in beginsel geen terugwerkende kracht toepast, behoudens in zeer uitzonderlijke gevallen. Daarvan is sprake in het geval de RDW een kennelijke fout heeft gemaakt. Van een kennelijke fout van de RDW bij de tenaamstelling is in het onderhavige geval niet gebleken.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van de Dienst Wegverkeer is gegrond.
Over de vraag of verzoekster is meegedeeld dat de beëindiging van de tenaamstelling met terugwerkende kracht zou plaatsvinden, wordt geen oordeel gegeven.
Onderzoek
Op 9 maart 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw G. te Wijchen, met een klacht over een gedraging van de Dienst Wegverkeer te Zoetermeer.
Naar deze gedraging werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de Dienst Wegverkeer verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Vervolgens werden verzoekster en de Dienst Wegverkeer in de gelegenheid gesteld om wederzijds op de verstrekte inlichtingen te reageren.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
Verzoekster deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
De Dienst Wegverkeer gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
A. feiten
1. Op 13 juli 1999 liet een onbekende derde, kennelijk met vervalste documenten, een autokenteken op naam van verzoekster zetten. Op 6 augustus 1999 kwam verzoekster via een aanslag motorrijtuigenbelasting tot de ontdekking dat dit autokenteken op haar naam stond.
2. Bij brief van 17 september 1999 bracht verzoekster de Dienst Wegverkeer (de voormalige Rijksdienst voor het Wegverkeer, hierna ook: RDW) hiervan op de hoogte. Zij stuurde onder meer kopieën mee van een blad uit haar Nederlandse paspoort en een proces-verbaal van aangifte d.d. 11 augustus 1999 van diefstal van een kopie van haar rijbewijs; deze kopie was gestolen uit de brievenbus van verzoeksters moeder. Verzoekster verzocht de RDW om de tenaamstelling van het kenteken op haar naam te beëindigen, mede omdat zij beschikkingen ontving van het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) wegens met de betreffende auto gepleegde verkeersovertredingen.
3. Op 23 september 1999 wilde de RDW verzoekster een brief (met het kenmerk 3S0289) sturen waarin haar onder meer werd verzocht om een vrijwaringsbewijs over te leggen. Door een interne communicatiefout bij de RDW is deze brief niet verzonden. Op 9 december 1999 is deze brief alsnog verzonden. Verzoekster heeft deze brief geretourneerd, ontvangen door de RDW op 23 december 1999, met daarop de door verzoekster handgeschreven mededelingen dat het overleggen van een vrijwaringsbewijs voor haar onmogelijk was en dat de zaak bij de RDW reeds bekend en in onderzoek was.
Hierop heeft de RDW op 24 december 1999 haar een brief gezonden (3S0250) met het verzoek de bijgaande verklaring (behorende bij het verzoek tot beëindiging van tenaamstelling) in te vullen en te retourneren.
4. Verzoekster nam in januari 2000 telefonisch contact op met een medewerker van de RDW, waarop de RDW op 18 februari 2000 opnieuw de brief (3S0250) met als bijlage de verklaring behorende bij het verzoek tot beëindiging van tenaamstelling aan verzoekster verzond. Nadat verzoekster genoemde verklaring ingevuld had opgestuurd, registreerde de RDW op 29 februari 2000 de tenaamstelling als vervallen. Bij beschikking van 1 maart 2000 tot verval van de tenaamstelling per 29 februari 2000 is dit aan verzoekster bekend gemaakt; op de beschikking werd gewezen op de mogelijkheid om bezwaar te maken. Verzoekster heeft tegen deze beschikking geen bezwaar ingediend.
B. Standpunt verzoekster
Voor het standpunt van verzoekster wordt verwezen naar de klachtomschrijving onder Klacht.
C. Standpunt Dienst Wegverkeer
1. In reactie op de klacht deelde de Dienst Wegverkeer bij brief van 13 juni 2000 het volgende mee:
"De Dienst Wegverkeer is zowel van de zijde van het Centraal Bureau Motorrijtuigenbelasting als rechtstreeks door (verzoekster; N.o) bijna gelijktijdig benaderd inzake de tenaamstelling van het voertuig met het kenteken xx-yy-zz. De aangeleverde stukken werden samengevoegd tot één dossier.
Hierdoor is er bij de afhandeling verwarring ontstaan en werd ten onrechte aangenomen dat een brief was verstuurd naar verzoekster. Dit werd eerst na afloop van de rappeltijd ontdekt, en op 9 december 1999 is door de Dienst Wegverkeer alsnog gereageerd middels een brief met het kenmerk 3S0289c.
Naar aanleiding van de reactie van verzoekster op 23 december 1999 werd op 24 december 1999 een brief met een in te vullen verklaring naar verzoekster verstuurd.
Tevens werd ook de door verzoekster opgegeven eigenaar van het voertuig aangeschreven en tot overschrijving op zijn naam aangedrongen. Blijkbaar heeft verzoekster de brief en de verklaring van 24 december niet ontvangen (de brief staat echter wel als verzonden geregistreerd). De op 18 februari 2000 opnieuw naar verzoekster verstuurde brief met verklaring werd op 25 februari terug ontvangen en op 29 februari 2000 is de tenaamstelling als vervallen geregistreerd. Naar aanleiding van de beschikking van 1 maart 2000 werd door verzoekster geen bezwaar ingediend.
Bij deze brief heb ik een overzicht met zes bijlagen gevoegd met betrekking tot de gevoerde correspondentie tussen de Dienst Wegverkeer en verzoekster.
Voor wat betreft de klacht naar aanleiding van de informatieverstrekking door een medewerker van mijn Dienst, deel ik u mee dat verzoekster niet kon worden overtuigd van het feit de vervaldatum tenaamstelling niet anders dan 29 februari 2000 kon zijn. Het telefoongesprek werd afgesloten met het dringende advies gebruik te maken van de bezwaarmogelijkheid. Door de medewerker is aangegeven dat verval tenaamstelling niet met ingang van de datum tenaamstelling zou kunnen plaatsvinden.
Met betrekking tot de door u gestelde vragen antwoord ik u als volgt:
1. De RDW is op 21 september 1999 door het Centraal Bureau motorrijtuigenbelasting benaderd en de op 27 september 1999 van verzoekster ontvangen correspondentie is samengevoegd tot één dossier.
2. Voor zover uit het dossier blijkt is de RDW niet door de politie over onderhavige kwestie benaderd.
3. Er is geen informatie beschikbaar dat er enig telefonisch contact is geweest op 17 september 1999 tussen verzoekster en de RDW. Het is echter denkbaar dat dit contact er wel is geweest. De RDW handelt - in beginsel - niet op een telefonisch verzoek, doch vraagt altijd verzoeken schriftelijk aan de RDW kenbaar te maken.
4. Op 29 februari 2000 voldeed het dossier aan alle vereisten voor verval tenaamstelling.
5. Mutaties in het kentekenregister worden op geautomatiseerde wijze aan het Centraal Bureau motorrijtuigenbelasting doorgegeven. Daarnaast werd het op 21 september 1999 ontvangen dossier van het CBM op 1 maart 2000 retour gezonden met de aantekening dat de RDW is overgegaan tot verval tenaamstelling.
6. Ja, met betrekking tot het zogenaamde betwist houderschap bestaan er werkafspraken met het CBM. Voorop staat dat het CBM nadrukkelijk een eigen beleidsvrijheid heeft ten aanzien van rekeningen en bezwaren betreffende de motorrijtuigenbelasting. Indien echter bij het CBM informatie beschikbaar is welke van invloed kan zijn op de (zuiverheid van) het kentekenregister dan zal het CBM dossiers of afschriften daarvan ter beoordeling daarvan naar de RDW doorsturen.
2. Bijlagen:
a. Brief van verzoekster aan de RDW van 17 september 1999:
LS,
Deze brief schrijf ik u n.a.v. een telefonisch onderhoud met een van uw medewerkers.
Medio juni is bij mijn moeder in Den Haag uit de brievenbus een kopie van mijn rijbewijs gestolen. Deze had ik opgestuurd i.v.m. een notariële kwestie betreffende mijn vaders erfenis. Van deze diefstal is destijds melding gemaakt bij het politiebureau Loosduinen aan de A. Noordewierstraat te Den Haag.
Na mijn vakantie, 6 augustus, kwam ik tot de ontdekking via de aanslag motorrijtuigenbel. dat er een auto met bovenstaand kenteken op mijn naam staat.
Ik heb hiervan aangifte gedaan, (…).
Na het telefonisch onderhoud eerder deze week is gebleken dat het niet mijn rijbewijs is geweest waarmee de aankoop is gedaan, met "mijn" paspoort. Na het vergelijken van de paspoortnummers, bleek dat de nummers van uw gegevens en mijn paspoort niet overeenkomen, Zie bijgaande kopie.
Ik hoop dat deze ellende zo gauw mogelijk is afgelopen.
De beschikkingen van het CJIB stromen nl. binnen, (…).
Er is een overtreding gepleegd op 5 augustus toen ik op het vliegveld van Lanzarote (Can.Eil.) zat.
Ik hoop dat deze informatie u voldoende bewijs levert, zodat het kenteken van deze auto niet langer met mijn naam in verband wordt gebracht.
Ondertekening
b. Computeruitdraai RDW, Bureau Aansprakelijkheids- en persoonsregistratie d.d. 25 mei 2000
(…)
Informatie bureau APR
Aansprakelijkheid
(…)
kenteken: xx-yy-zz
reg-dat-a: 13-07-1999 16:11
naam : verzoekster
(…)
kantoor : P 4D8 GILZE
(…)
legitim. : P AO1468666 PAN…"
D. Nadere reacties Dienst Wegverkeer
1. Bij brief van 8 augustus 2000 gaf de Dienst Wegverkeer een nadere reactie als antwoord op voorgelegde vragen:
"1a. De RDW heeft in totaal drie maal correspondentie verzonden.
Op 23 september had de afdeling APR van de RDW de intentie een zogeheten 3 S 0289-brief te versturen. Door een interne communicatiefout heeft de verzending echter niet plaatsgevonden.
Op 9 december 1999 is de brief 3 S 0289 alsnog verzonden (…).
Vervolgens is op 24 december1999 de brief 3 S 0250 verzonden
Tenslotte is op 18 februari 2000 de brief 3 S 0250 opnieuw verzonden (…).
1b. Bij de brief 3 S 0289 behoort geen verklaring. De brief van 9 december jl. bestaat alleen uit één brief welke geautomatiseerd wordt aangemaakt. Van die brief wordt geen afschrift in het dossier bewaard. Verzoekster heeft de aan haar verzonden brief geretourneerd en voorzien van een aantekening (…)
2a. De verzending van de brief 3 S 0289 is naar mening van de RDW een juiste reactie geweest op verzoeksters brief van 17 september 1999, aangezien het verhaal van verzoekster niet overeenstemt met de feiten blijkens het kentekenregister. De melding van verzoekster betrof het feit dat een haar onbekend voertuig op haar naam geregistreerd stond. Hierbij werd aangegeven dat een kopie van haar rijbewijs uit de postbus was weggenomen. Uit onderzoek is echter gebleken dat de tenaamstelling van het voertuig niet heeft plaatsgevonden met een rijbewijs of een kopie daarvan (legitimatie met een kopie van het rijbewijs is bovendien niet mogelijk). Het betrof een tenaamstelling met een Panamees paspoort. Bij legitimatie met een paspoort is op grond van de Regeling legitimatievoorschriften kentekenbewijzen tevens een uittreksel van de gemeentelijke Basisadministratie nodig.
2b. Gezien de onduidelijkheden c.q. tegenstrijdigheden in het verhaal van verzoekster, de inhoud van het proces-verbaal en de on-lineregistratie van de gegevens door Postkantoren N.V. in het kentekenregister, heeft de afdeling APR van de RDW doen besluiten niet zonder meer tot verzending van de verklaring behorende bij het verzoek tot beëindiging van registratie over te gaan.
Bij de beëindiging van een tenaamstelling ingevolge artikel 40, tweede lid van het kentekenreglement, hecht de RDW grote waarde aan een zo zuiver mogelijk kentekenregister, in verband met de aan de registratie verbonden verplichtingen. De in de Wegenverkeerswet 1994 en aanverwante regelingen beschreven procedures met betrekking tot de (beëindiging van de) tenaamstelling van voertuigen worden derhalve, in beginsel, strikt gevolgd en wordt zeer terughoudend omgegaan met afwijkingen van deze procedures."
2. Op 11 oktober 2000 antwoordde de Dienst Wegverkeer op enkele nadere vragen als volgt:
"…1. Bij dergelijke verzoeken wordt door de RDW de standaard procedure gevolgd welke inhoudt dat verzoek(st)er alsnog in de gelegenheid wordt gesteld om alsnog een vrijwaringsbewijs te overleggen. Hierbij heeft de RDW het stellen van nadere vragen niet noodzakelijk geacht.
2. Het is niet gebruikelijk dat de RDW naar aanleiding van een verzoek direct tot beëindiging van de tenaamstelling overgaat, aangezien het zonder meer laten vervallen van de tenaamstelling gevolgen heeft voor de voertuiggebonden verplichtingen. De RDW streeft hierbij als houder van het kentekenregister naar een zo zuiver mogelijke registratie. Het in eerste instantie versturen van de brief met kenmerk S 0289 (verzoek om vrijwaring) is een laatste poging om verzoek(st)er van een beëindiging tenaamstelling actie te laten ondernemen om in het bezit van een vrijwaringsbewijs te komen. Indien dit niet mogelijk is dan is de volgende stap in de procedure dat de brief met het kenmerk S 0250 wordt verzonden.
3. De vermelde brief met het kenmerkt S 2466 is niet aan (verzoekster; N.o.) verzonden, maar is aan de persoon gericht waarvan zij beweerde dat die in het bezit van het voertuig was gekomen."
3. Op 13 augustus 2001 antwoordde de Dienst Wegverkeer als volgt op nader telefonisch gestelde vragen:
"…1. Wat is het beleid van de RDW ten aanzien van verzoeken tot beëindiging tenaam-
stelling?
De procedure inzake betwist houderschap is erop gericht een nieuwe tenaamstelling in het kentekenregister te bewerkstelligen. Indien het registreren van een nieuwe aansprakelijke een onhaalbare zaak blijkt, zal de afweging worden gemaakt of het doen vervallen van een tenaamstelling ingevolge artikel 40, tweede lid van het Kentekenreglement (Kr) mogelijk is. De toepassing van artikel 40 Kr dient te worden gezien als een uiterste middel om iemand te vrijwaren van wettelijke voertuigverplichtingen. Aan de hand van bewijsstukken moet verzoeker e.e.a. -ter nadere beoordeling van de RDW- voldoende aannemelijk maken.
2. Waarom is in het onderhavige geval de beëindiging tenaamstelling niet met terugwer-
kende kracht toegekend?
Het niet (meer) als aansprakelijke geregistreerd staan in het kentekenregister heeft als gevolg dat men niet gehouden is aan de wettelijk voertuiggebonden verplichtingen (APK, verzekering en motorrijtuigenbelasting). Het beleid van de RDW is erop gericht de zuiverheid van het kentekenregister en de rechtszekerheid van de tenaamstelling van voertuigen te waarborgen. Het met terugwerkende kracht doen vervallen van een tenaamstelling tast deze grondbeginselen aan. In het onderhavige geval heeft verzoekster e.e.a. onvoldoende aannemelijk gemaakt doordat er onduidelijkheden c.q. tegenstrijdigheden in het verhaal van verzoekster waren.
3. Wordt er wel eens door de RDW terugwerkende kracht toegekend aan een verzoek tot beëindiging tenaamstelling?
In zeer uitzonderlijke gevallen kan de RDW met terugwerkende kracht een tenaamstelling doen vervallen. In het geval de RDW een kennelijk fout heeft gemaakt."
Achtergrond
1. Wegenverkeerswet 1994
Artikel 48
“1. Een kentekenbewijs wordt op aanvraag en tegen betaling, (…) slechts afgegeven aan in Nederland woonachtige natuurlijke personen die de leeftijd van achttien jaren hebben bereikt en aan in Nederland gevestigde rechtspersonen, (..).”
Artikel 50
“1. De aanvrager van een kentekenbewijs dient persoonlijk te verschijnen bij een bij
ministeriële regeling aan te wijzen instantie, tenzij:
a. de aanvraag namens hem wordt ingediend door degene aan wie door de Dienst Weg-
verkeer een erkenning als bedoeld in artikel 62 is verleend (…). Daartoe legt de aanvrager een document als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Paspoortwet, een geldig rijbewijs als bedoeld in artikel 107 dan wel een rijbewijs als bedoeld in artikel 108, eerste lid, onderdeel h voor zover de aldaar bedoelde registratie heeft plaatsgevonden, over. (…)
b. volgens bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen regels op andere wijze
voldoende zekerheid kan worden verkregen over de identiteit van de aanvrager.
Indien bij de aanvraag, bedoeld onder a, gebruik wordt gemaakt van een document als
bedoeld in artikel 2 van de Paspoortwet, dient bij de aanvraag tevens een de aanvrager
betreffend gewaarmerkt afschrift van de benodigde gegevens uit de basisadministratie
persoonsgegevens te worden overgelegd dat niet langer dan drie maanden voor het tijdstip van de aanvraag is verstrekt. (…)
(…)
5. De aanvraag van een kentekenbewijs dient te geschieden overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels. Bij ministeriële regeling worden voorschriften vastgesteld ter uitvoering van die regels.”
(…)
Artikel 59
“Bij algemene maatregel van bestuur worden regels vastgesteld omtrent het verval van de tenaamstelling in het kentekenregister. (…)”
2. Besluit van 6 oktober 1994, Stb 760, houdende uitvoering van de Wegen-
verkeerwet 1994 (Kentekenreglement )
Artikel 40 Verval van de tenaamstelling in het kentekenregister
“1. De tenaamstelling in het register vervalt zodra:
a. krachtens artikel 26 (wijziging van tenaamstelling bij overdracht tussen particulieren), derde lid, een vrijwaringsbewijs en een nieuw deel II zijn afgegeven;
(..)
k. de Dienst Wegverkeer de tenaamstelling vervallen heeft verklaard op grond van een
verzoek als bedoeld in het tweede lid.
2. Degene die naar zijn mening ten onrechte als tenaamgestelde in het register is vermeld, kan de Dienst Wegverkeer verzoeken de tenaamstelling te doen vervallen. De Dienst Wegverkeer gaat over tot het doen vervallen van de tenaamstelling indien hiervoor naar het oordeel van deze dienst voldoende gronden aanwezig zijn.”