2002/101

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat het arrondissementsparket te Almelo in januari 2001 een persbericht aan de media heeft verstrekt, zonder hem of zijn raadsman daarvan tegelijkertijd een afschrift toe te sturen.

Beoordeling

1. Verzoeker, tegen wie een strafrechtelijk onderzoek is ingesteld naar aanleiding van de vuurwerkramp te Enschede, klaagt erover dat het arrondissementsparket te Almelo in januari 2001 een persbericht aan de media heeft verstrekt, zonder hem of zijn raadsman daarvan tegelijkertijd een afschrift toe te sturen. Verzoeker heeft aangegeven dat deze gedraging van het parket ertoe heeft geleid dat zijn raadsman door de media werd benaderd over ontwikkelingen in zijn strafzaak, waarvan hij op dat moment nog niet op de hoogte was.

Uit het onderzoek is gebleken dat het in deze zaak geen persbericht betrof, in tegenstelling tot hetgeen in de klachtformulering was opgenomen, maar telefonische voorlichting van de pers door het arrondissementsparket, in reactie op vragen van de pers. In het hiernavolgende zal deze passieve mediavoorlichting dan ook onderwerp van de beoordeling van de Nationale ombudsman zijn.

2. Uit de namens verzoeker en door de Minister van Justitie verstrekte informatie is gebleken dat een medewerkster van het arrondissementsparket te Almelo in de eerste helft van januari 2001 mededelingen heeft gedaan aan de media naar aanleiding van telefonische vragen over de strafzaak tegen verzoeker. Deze mededelingen gingen er onder meer over dat naar verwachting in april 2001 een (regie)zitting zou plaatsvinden, waarna de inhoudelijke behandeling van de zaak na de zomervakantie zou volgen. Ook heeft het parket de media desgevraagd geïnformeerd over voorgenomen nader onderzoek door TNO naar het verband tussen het bij het bedrijf van verzoeker aanwezige schietkatoen (zie Achtergrond, onder 2.) en het ontstaan van de brand op het bedrijfsterrein.

Het parket heeft verzoekers raadsman niet tegelijk met de informatieverstrekking aan de media over het bovenstaande bericht. Bij brief van 19 januari 2001 heeft de officier van justitie te Almelo verzoekers raadsman op de hoogte gesteld van de voorgenomen (regie)zitting.

3. In dit geval bestond tussen het openbaar ministerie en verzoekers raadsman een afspraak over de informatieverstrekking door het openbaar ministerie aan verzoeker. Over de precieze inhoud van deze toezegging lopen de lezingen uiteen. Verzoeker heeft aangegeven dat het openbaar ministerie hem had toegezegd dat hij afschriften zou ontvangen van eventueel uit te brengen persberichten. De minister heeft laten weten dat de toezegging inhield dat verzoeker niet alleen afschriften zou ontvangen van uit te brengen persberichten, maar dat hij daarnaast op de hoogte zou worden gehouden van majeure ontwikkelingen in het onderzoek.

4. Het verstrekken van informatie door het arrondissementsparket aan de media wordt genormeerd door de Richtlijn "Voorlichting opsporing en vervolging" van het College van procureurs-generaal (zie Achtergrond, onder 1.). In deze richtlijn is onder meer bepaald dat het openbaar ministerie in de regel de media niet dient te informeren over strafprocessuele beslissingen waarmee de verdachte zelf nog niet bekend is. Voorts dient het openbaar ministerie op grond van de richtlijn in de regel geen mededelingen aan de media te doen over voorgenomen opsporingshandelingen, tenzij met een dergelijke mededeling het belang van de opsporing en/of vervolging (mede) is gediend. De richtlijn bepaalt dat het openbaar ministerie steeds, als onderdeel van de rechterlijke macht, voorafgaande aan de informatieverstrekking aan de media een afweging zal moeten maken of en op welke wijze informatie over een strafzaak aan de media kan worden verstrekt.

Ten aanzien van passieve mediavoorlichting brengt een redelijke uitleg van de richtlijn naar het oordeel van de Nationale ombudsman mee dat het openbaar ministerie ervoor dient te zorgen dat een raadsman van een verdachte wordt geïnformeerd vóór of tegelijk met de informatieverstrekking aan de media, in het geval het gaat om informatie over relevante ontwikkelingen in een strafzaak.

Juist in een zaak waarvoor van de zijde van de media veel aandacht bestaat, mag van een parket worden verwacht dat het ervoor zorgdraagt dat de verdediging niet op de media achterloopt waar het gaat om informatie over ontwikkelingen die van betekenis zijn in een strafzaak, alsmede ontwikkelingen die naar verwachting de belangstelling van de media zullen trekken.

5.1. De minister is van oordeel dat het in de rede had gelegen dat verzoekers raadsman op de hoogte was gesteld van de vermoedelijke termijn waarbinnen een (regie)zitting zou plaatsvinden, gelijktijdig of vóórdat de pers hierover was ingelicht. Reden hiervoor was volgens de minister dat het belangrijke informatie betrof voor de voorbereiding van de verdediging. De officier van justitie te Almelo heeft verzoekers gemachtigde bij brief van 26 juni 2001 - tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman - excuses aangeboden voor dit verzuim.

5.2. Ten aanzien van de mededeling van het parket op een vraag van de pers dat TNO nader onderzoek zou verrichten naar een eventueel causaal verband tussen de aanwezigheid van het schietkatoen op het bedrijfsterrein van verzoeker en het ontstaan van de brand, heeft de minister aangegeven van mening te zijn dat het parket noch op basis van de gemaakte afspraak, noch op grond van de richtlijn was gehouden eerst contact op te nemen met verzoekers raadsman, alvorens de vragen van de pers te beantwoorden.

6.1. Met de Minister is de Nationale ombudsman van oordeel dat het parket - gelet op het onder 4. als eerste genoemde voorschrift van de richtlijn - verzoekers raadsman in kennis had behoren te stellen van de informatie die voorhanden was over de (voorlopig verwachte) planning van de (regie)zitting, vóór of gelijktijdig met de informatieverstrekking hierover aan de pers. Dat het parket dit heeft nagelaten is niet juist.

6.2. Met betrekking tot de mededelingen aan de pers over het onderzoek van TNO komt de Nationale ombudsman - nog afgezien van de vraag of het parket de hiervoor onder 3. genoemde toezegging ten aanzien van de informatieverstrekking heeft geschonden - op grond van de hiervoor onder 4. weergegeven uitleg van de richtlijn op dit punt tot het volgende oordeel.

Van het parket had mogen worden verwacht - gegeven de keus de vragen van de pers over het onderzoek van TNO inhoudelijk te beantwoorden - dat het verzoekers raadsman op de hoogte had gesteld van dit onderzoek, vóór of gelijktijdig aan de mededeling hierover aan de pers. In redelijkheid mocht van het parket worden verwacht dat het er rekening mee had gehouden dat deze ontwikkeling in de strafzaak de belangstelling van de pers zou trekken, en dat de verdediging zich naar aanleiding van deze ontwikkeling geconfronteerd zou kunnen zien met vragen van de pers. Een tijdig bericht aan verzoekers raadsman zou hebben gewaarborgd dat hij geïnformeerd was geweest op het moment dat hij door de media werd benaderd. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die kunnen rechtvaardigen dat het arrondissementsparket te Almelo in dit geval heeft nagelaten verzoekers raadsman tijdig op de hoogte te stellen van deze ontwikkeling. Deze gang van zaken is niet juist. De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het arrondissementsparket te Almelo, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, is gegrond.

Onderzoek

Op 18 januari 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer P., ingediend door de heer mr. G. Meijers, advocaat te Amsterdam, met een klacht over een gedraging van het arrondissementsparket te Almelo.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de Minister van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Tijdens het onderzoek werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de door de Minister verstrekte inlichtingen te reageren. Verzoeker maakte van die gelegenheid geen gebruik.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

Noch verzoeker noch de Minister van Justitie gaf binnen de gestelde termijn een reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

Verzoeker was één van de directeuren van het vuurwerkbedrijf S.E. Fireworks te Enschede, ten tijde van de vuurwerkramp op 13 mei 2000. Het openbaar ministerie te Almelo stelde ter zake tegen verzoeker een strafrechtelijk onderzoek in. De media benaderden in januari 2001 het arrondissementsparket te Almelo telefonisch met een aantal vragen aangaande het nog lopende onderzoek. In reactie op deze vragen verschafte het parket de pers enige informatie.

B. Standpunt verzoeker

1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht.

2. Bij brief van 15 januari 2001 diende verzoeker bij het arrondissementsparket te Almelo een klacht in over de gang van zaken. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:

"Volgens woordvoerster (…) van het Openbaar Ministerie in Almelo wordt het afsluitend proces-verbaal in de zaak van mijn cliënt in maart a.s. verwacht. Daarna zou er in april bij de Rechtbank een regiezitting plaatsvinden, waarbij de raadslieden in de gelegenheid worden gesteld eventuele getuigen op te geven.

De werkelijke zitting zou dan in augustus of september a.s. kunnen plaatsvinden.

Ik heb dit alles uit de krant vernomen en moet dus wederom vaststellen dat beslissingen over processuele gebeurtenissen onder verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie eerder bekend worden gemaakt aan de media dan aan de raadslieden van de betrokken verdachten.

Dit heeft er onder meer toe geleid dat ik werd benaderd door de media omtrent ontwikkelingen in de strafzaak waarvan ik op dat moment nog niet op de hoogte was.

Ook voor mijn cliënt is het buitengewoon bezwaarlijk dat hij telkens uit de krant moet vernemen welke ontwikkelingen zich in zijn strafzaak hebben voorgedaan.

(…)

Naast de bovengenoemde gevallen dient nog opgemerkt te worden dat ik vorige week door verschillende journalisten werd gebeld om te reageren op de mededeling van de persofficier dat het TNO nader onderzoek gaat doen in verband met de vraag of het op het terrein van mijn cliënt aanwezige schietkatoen (flash cord) (zie Achtergrond, onder 2.; N.o.) oorzaak geweest kan zijn van de brand.

Ik kan slechts constateren dat de toezegging van het Openbaar Ministerie ervoor te zullen zorgdragen dat ik afschriften zou ontvangen van in de toekomst eventueel uit te brengen persberichten niet is nagekomen."

C. Standpunt minister van justitie

1. De Minister van Justitie deelde in reactie op de klacht onder meer het volgende mee:

"Naar aanleiding van de klacht heb ik het College van procureurs-generaal om inlichtingen en advies verzocht. Het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie te Almelo, treft u hierbij aan (zie ook hierna, onder C.2.; N.o.) Op grond van dit ambtsbericht kan ik u als volgt berichten.

(…)

Beoordeling

Gezien de klachtomschrijving is voor de beoordeling van de klacht vooreerst van belang dat het arrondissementsparket Almelo geen persbericht heeft laten uitgaan. De klacht is dan ook ongegrond.

Niettemin verstrek ik u de volgende inlichtingen over de zaak. In de door (verzoekers gemachtigde; N.o.) geschetste gevallen is steeds gereageerd op vragen van journalisten.

De voorlichting door het openbaar ministerie in strafzaken wordt genormeerd door de Richtlijn voorlichting opsporing en vervolging van het College van procureurs-generaal (zie Achtergrond, onder 1.; N.o.). Uit het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie komt naar voren dat met de raadslieden van beide directeuren van S.E. Fireworks is afgesproken dat zij niet alleen afschriften ontvangen van uit te brengen persberichten, maar daarnaast tevens op de hoogte zullen worden gehouden van majeure onwikkelingen in het onderzoek. De hoofdofficier van justitie te Almelo heeft in genoemd ambtsbericht opgemerkt dat het echter niet mogelijk is (en ook niet wenselijk) is om naar aanleiding van iedere vraag van de pers over het onderzoek eerst contact op te nemen met de raadslieden. Die opvatting kan ik, mede gezien de praktische problemen die dit anders zou opleveren en gezien het belang van nieuwsgaring in deze omvangrijke en gevoelige zaak, onderschrijven.

Eerdergenoemde Richtlijn maakt een onderscheid tussen actieve en passieve voorlichting. De in de voorliggende klacht aangevallen gedragingen betreffen passieve voorlichting. De Richtlijn verplicht het openbaar ministerie er onder meer toe om op grond van zijn wettelijke taak de persoonlijke levenssfeer van de bij strafzaken betrokken personen in acht te nemen. De publiciteit over een strafrechtelijk onderzoek kan immers diep ingrijpen in de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen. De bescherming komt niet alleen toe aan verdachten, maar ook - en zeker niet in de laatste plaats - aan slachtoffers, nabestaanden, aangevers en getuigen. Het openbaar ministerie zal steeds in concreto een belangenafweging moeten maken en die zal niet altijd in het voordeel van de openbaarheid uitvallen. De belangenafweging bij de informatieverstrekking is niet louter onderworpen aan eigen zorgvuldigheidsnormen van het openbaar ministerie, maar vooral ook een uitvloeisel van de wettelijke taak van het openbaar ministerie als strafrechtelijk handhaver van de rechtsorde. In de bijlage bij de Richtlijn is een aantal vuistregels opgenomen waarmee rekening dient te worden gehouden bij de belangenafweging om al dan niet informatie te verstrekken. Voor de onderhavige klacht zijn van deze vuistregels in het bijzonder de volgende van belang:

- over voorgenomen opsporingshandelingen worden als regel geen mededelingen aan de media gedaan. Deze regel lijdt slechts uitzondering wanneer met een dergelijke mededeling het belang van de opsporing en/of vervolging (mede) is gediend;

- aan de media dient in beginsel geen informatie te worden verstrekt over strafprocessuele beslissingen waarmee de verdachte zelf nog niet bekend is.

De mededeling van het arrondissementsparket te Almelo inzake de inzending van het proces-verbaal en de regiezitting is geschied naar aanleiding van telefonische vragen van de pers over de voortgang van de zaak. Op een vraag van een journalist heeft de parketvoorlichtster te Almelo gezegd dat er, naar het zich op dat moment liet aanzien, in april 2001 een zogenaamde regiezitting zou plaatsvinden, en de zaak na de zomervakantie inhoudelijk zou worden behandeld. Ook is medegedeeld dat het proces-verbaal eind maart werd verwacht. Het voorbehoud dat de parketvoorlichtster heeft gemaakt ('naar het zich nu laat aanzien') is echter in de berichten van de media niet teruggekomen.

Hoewel de verwachte binnenkomst van een proces-verbaal en de vermoedelijke termijn waarop een (regie)zitting kan plaatsvinden geen 'strafprocessuele beslissingen' zijn, ligt het in de rede dat de verdediging van dit soort zaken op de hoogte wordt gesteld gelijktijdig of vóórdat de pers hiervan verneemt. Dit omdat het zowel voor de verdachte als voor de raadsman, in verband met de voorbereiding van de verdediging, belangrijke informatie betreft. De behandelend officier van justitie (…) heeft in antwoord op diens brief van 15 januari 2001 aan de hoofdofficier van justitie te Almelo, (verzoekers gemachtigde; N.o.) bij brief van 19 januari 2001 gedetailleerd ingelicht over de ontwikkelingen die in de media globaal waren beschreven. In die brief is overigens niet met zoveel woorden weergegeven dat het arrondissementsparket te Almelo de gewraakte gang van zaken heeft betreurd. Het arrondissementsparket te Almelo heeft, in het kader van de bij u ingediende klacht, het College te kennen gegeven dat het (verzoekers gemachtigde; N.o.) alsnog in deze geest zal berichten (zie hierna, onder C.3.; N.o.).

Ten aanzien van de mededeling van de persofficier van het arrondissementsparket te Almelo, dat het TNO nader onderzoek gaat doen in verband met de vraag of het op het terrein van (verzoeker; N.o.) aanwezige schietkatoen (flash cord) oorzaak kan zijn geweest van de brand, merk ik het volgende op.

Ook in het geval van deze mededeling was sprake van een passieve vorm van persvoorlichting. De mededeling van de persofficier was een reactie op een artikel dat eerder in de krant was verschenen over de mogelijke oorzaken van de vuurwerkramp. Naar aanleiding van dit artikel nam een journalist contact op met de persofficier. Dit technisch onderzoek door TNO is één van de talrijke onderzoeken naar de mogelijke oorzaken van het ontstaan van de vuurwerkramp, dat - helaas - net als andere onderzoeken bij de pers bekend is geworden. Het betrof niet een zodanige majeure ontwikkeling in het onderzoek, dat voor de uitlatingen naar de pers eerst contact opgenomen had moeten worden met de raadslieden van de directeuren van S.E. Fireworks. Er was geen sprake van 'voorgenomen opsporingshandelingen', in de zin van bovengenoemde bijlage bij de Richtlijn, waarover als regel geen mededelingen aan de media worden gedaan. Evenmin betrof de mededeling informatie over strafprocessuele beslissingen. Het openbaar ministerie was derhalve niet gehouden voorafgaand aan deze mededeling aan de journalist (verzoeker; N.o.) en (zijn gemachtigde; N.o.) met dit gegeven bekend te maken.

Het arrondissementsparket Almelo liet het College nog weten dat het in dit grootschalige onderzoek waarover in de plaatselijke pers dagelijks, en in de landelijke pers met grote regelmaat, berichten verschenen, veel moeite heeft gedaan - en nog doet - om bij alle aspecten, waaronder - niet in het minst - de contacten met de raadslieden, de nodige zorgvuldigheid te betrachten. Het spijt het parket dat dit niet steeds gelukt is. Het College zou het betreuren als uit het feit, dat er door deze raadsman bij u (inmiddels) twee klachten zijn ingediend, de indruk bij u zou ontstaan dat het parket Almelo het onderzoek niet zorgvuldig behandeld heeft."

2. De Minister van Justitie zond de Nationale ombudsman een afschrift toe van het hiervoor bedoelde ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie te Almelo. In dit ambtsbericht staat onder meer het volgende vermeld:

"Dat het proces-verbaal waarschijnlijk in maart van dit jaar gereed zou zijn was een bericht dat reeds eerder in de media was verschenen (zie als voorbeeld het artikel in de Twentsche Courant/Tubantia d.d. 11 november 2000 (…)). Aangezien de journalist vroeg wat er daarna met het proces-verbaal zou gebeuren, heeft de parketvoorlichtster gezegd dat er naar het zich op dat moment liet aanzien in april 2001 een zogenaamde regiezitting zou plaatsvinden, en na de zomervakantie de zaak inhoudelijk ter zitting zou worden behandeld.."

3. De Minister zond de Nationale ombudsman in het kader van het onderzoek tevens een afschrift toe van een brief van het arrondissementsparket te Almelo van 26 juni 2001 aan verzoekers raadsman. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:

"Hoewel de verwachte binnenkomst van een proces-verbaal en de vermoedelijke termijn waarop een (regie)zitting kan plaatsvinden geen 'strafprocessuele beslissingen' zijn (waar de Richtlijn voorlichting opsporing en vervolging op ziet), had het in de rede gelegen dat de verdediging hiervan op de hoogte was gesteld gelijktijdig of vóórdat de pers hiervan vernam. Dit omdat het zowel voor de verdachte als voor de raadsman, in verband met de voorbereiding van de verdediging, belangrijke informatie betrof.

Deze gang van zaken is betreurenswaardig en ik bied u hiervoor mijn excuus aan."

Achtergrond

1. Richtlijn voorlichting opsporing en vervolging (vastgesteld dor het College van Procureurs-Generaal op 26 november 1997, in werking getreden op 1 februari 1998)

"AFWEGING VAN BELANGEN

(…)

Steeds zal voorafgaande aan de informatieverstrekking een belangenafweging behoren plaats te vinden of en op welke wijze informatie over een strafzaak aan de media of anderen kan worden verstrekt. De eigen verantwoordelijkheid van het OM brengt met zich mee dat het OM niet altijd even snel de pers te woord kan staan als andere betrokken partijen. Het OM moet immers steeds rekening houden met alle hierboven genoemde belangen.

(…)

VUISTREGELS BELANGENAFWEGING

(bijlage bij de richtlijn 'Voorlichting Opsporing en Vervolging' (…))

(…)

- Over voorgenomen opsporingshandelingen worden als regel geen mededelingen aan de media gedaan. Deze regel lijdt slechts uitzondering wanneer met een dergelijke mededeling het belang van de opsporing en/of vervolging (mede) is gediend.

(…)

- Aan de media dient in beginsel geen informatie te worden verstrekt over strafprocessuele beslissingen waarmee de verdachte zelf nog niet bekend is."

2. Van Dale, groot woordenboek der Nederlandse taal, twaalfde druk, pagina 2662, beschrijft het begrip "schietkatoen" als volgt:

"- ontplofbare stof, cellulosenitraat met minstens 12,6% stikstof, uit katoenvezels of ander cellulose bevattend materiaal vervaardigd."

Instantie: Arrondissementsparket Almelo

Klacht:

Persbericht aan de media verstrekt zonder verzoeker, tegen wie een strafrechtelijk onderzoek was ingesteld, daarvan tegelijkertijd een afschrift toe te sturen.

Oordeel:

Gegrond