Verzoeker klaagt erover dat de Arbeidsinspectie, regio Zuid te Roermond, bij het onderzoek van zijn werkplek onzorgvuldig heeft gehandeld en een onvolledig rapport heeft uitgebracht.
Beoordeling
1. Verzoeker diende een klacht in bij de Arbeidsinspectie, regio Zuid te Roermond, over de arbeidsomstandigheden bij zijn toenmalige werkgever. Hij klaagde er met name over dat de door de werkgever opgestelde Risico-Inventarisatie en Evaluatie (RI&E) gedateerd en onvolledig was, en geen plan van aanpak met een prioriteitstelling bevatte. Ook klaagde hij erover dat de werkgever te weinig actie had ondernomen naar aanleiding van de opgestelde RI&E, te weinig aandacht besteedde aan de psychische en fysieke belasting van beeldschermwerk en aan de werkdruk, waardoor het onmogelijk was de voorgeschreven onderbrekingen bij beeldschermwerk na te leven. Volgens verzoeker heeft de Arbeidsinspectie bij het onderzoek van zijn werkplek onzorgvuldig gehandeld en een onvolledig rapport uitgebracht. Volgens verzoeker is de Arbeidsinspectie bij haar onderzoek alleen afgegaan op de mededelingen van de werkgever en ontbreken bewijsmiddelen voor de conclusies van de Arbeidsinspectie.
2. In reactie op de klacht heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangegeven dat de arbeidsinspectie bij een klacht de werkwijze heeft om na te gaan of er ten tijde van de inspectie sprake is van overtredingen van de wettelijke voorschriften betreffende de arbeidsomstandigheden en zo ja, of deze geconstateerde overtredingen in de RI&E zijn opgenomen als risico. Daarnaast onderzoekt de Arbeidsinspectie of de werkgever beschikt over een door een arbodienst getoetste RI&E en of de arbodienst advies heeft uitgebracht ten aanzien van het plan van aanpak.
In het betreffende geval had de Arbeidsinspectie geen tekortkomingen met betrekking tot de RI&E geconstateerd, en ook geen overtredingen van de wettelijke voorschriften betreffende de arbeidsomstandigheden, behalve ten aanzien van de beeldschermreflectie. Dit probleem viel echter eenvoudig te voorkomen door het verstellen van het beeldscherm, aldus de Arbeidsinspectie. Daarnaast was het op het moment van onderzoek zo dat de werkplek van onder meer verzoeker op korte termijn zou worden verplaatst. De Arbeidsinspectie heeft haar conclusies behalve op mededelingen van de werkgever gebaseerd op bedrijfsdocumenten, een stuk van de Arbowerkgroep en heeft contact gehad met een vertegenwoordiger van de Ondernemingsraad. Verdere verificatie was, aldus de Minister, niet nodig.
3. Gelet op de werkwijze van de Arbeidsinspectie bij een klacht, kan het volgende worden geconcludeerd. Wat betreft het onderzoek door de Arbeidsinspectie of de werkgever beschikte over een door een arbodienst getoetste RI&E en of de arbodienst advies had uitgebracht ten aanzien van het plan van aanpak, kan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid niet worden gevolgd in zijn kennelijke standpunt, dat de Arbeidsinspectie terecht geen tekortkomingen met betrekking tot de RI&E had geconstateerd. De werkgever had immers in zijn brief van 18 september 2000 aan de Arbeidsinspectie laten weten dat de RI&E van 1995 niet (volledig) was getoetst door de arbodienst, vanwege problemen met de betreffende arbodienst. De inmiddels nieuwe RI&E was nog niet getoetst door de (nieuwe) arbodienst, aldus de werkgever. Nu er dus op het moment van de inspectie geen sprake was van een door een arbodienst getoetste RI&E (inclusief plan van aanpak), noch van een advies van de arbodienst ten aanzien van het plan van aanpak, kon de Arbeidsinspectie niet tot het oordeel komen dat er geen tekortkomingen met betrekking tot de RI&E bestonden bij de werkgever.
In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.
4. Wat betreft de conclusie van de Arbeidsinspectie dat er ook overigens geen overtredingen van de wettelijke voorschriften betreffende de arbeidsomstandigheden te constateren waren bij verzoekers werkgever, behoudens wat betreft de beeldschermreflectie, wordt het volgende opgemerkt. Verzoeker heeft met name gewezen op de te hoge werkdruk met betrekking tot beeldschermwerk en het feit dat er onvoldoende aandacht wordt besteed aan de psychische en fysieke belasting van werknemers in verband met beeldschermwerk. De Arbeidsinspectie heeft op basis van haar onderzoek dergelijke overtredingen niet geconstateerd. Volgens de Arbeidsinspectie is niet gebleken dat er door de werkgever onvoldoende aandacht wordt besteed aan de fysieke en psychische belasting van werknemers met betrekking tot beeldschermwerk.
De Arbeidsinspectie kan worden gevolgd in haar standpunt. Uit de door de werkgever overgelegde stukken (zie Bevindingen onder E.) blijkt immers dat de psychische en fysieke belasting van werknemers in verband met beeldschermwerk expliciet vanaf 1996 een punt van aandacht is geweest voor de werkgever. Zo zijn er aanschaffingen verricht ter verbetering van de werksituatie, is er vastgelegd dat er regelmatig onderbrekingen in het beeldschermwerk dienen plaats te vinden, en is er voorlichting over beeldschermwerk verstrekt aan de werknemers.
In zijn standpunt dat de Arbeidsinspectie alleen is uitgegaan van de mededelingen van de werkgever, kan verzoeker niet worden gevolgd, gelet op de onder punt 2. genoemde bronnen waarop de Arbeidsinspectie is afgegaan. De Arbeidsinspectie heeft aldus voldoende duidelijk gemaakt waarop haar conclusies zijn gebaseerd. Bovendien mocht de Arbeidsinspectie er van uitgaan dat deze bronnen correct waren, nu niet is gebleken van feiten en/of omstandigheden op grond waarvan de Arbeidsinspectie daar aan had dienen te twijfelen. Het voert te ver om van de Arbeidsinspectie te verwachten dat wordt bewezen dat de gebruikte bronnen correct zijn.
In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van de Arbeidsinspectie, regio Zuid, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, is gegrond wat betreft het oordeel van de Arbeidsinspectie over de stand van zaken van de Risico-Inventarisatie en Evaluatie. Wat betreft het oordeel van de Arbeidsinspectie
over de bestede aandacht aan de psychische en fysieke belasting van beeldschermwerk, is de klacht niet gegrond.
Onderzoek
Op 29 maart 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer X te Son, met een klacht over een gedraging van de Arbeidsinspectie, regio Zuid te Roermond.
Nadat verzoeker op 16 april en 29 mei 2001 nadere informatie had verstrekt, werd naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tevens werd de Minister een aantal specifieke vragen gesteld.
Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Hij maakte van deze gelegenheid geen gebruik.
Ook werd informatie opgevraagd bij de voormalige werkgever van verzoeker.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De reactie van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gaf aanleiding het verslag aan te vullen.
Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Op 2 augustus 2000 bevestigde de Arbeidsinspectie, regio Zuid te Roermond, de ontvangst van een ongedateerde klacht van verzoeker (ingediend door verzoekers gemachtigde) over de arbeidsomstandigheden bij zijn toenmalige werkgever. In zijn klachtbrief deelde verzoeker onder meer het volgende mee:
De RIE (Risico Inventarisatie en Evaluatie; N.o.) is gedateerd nu deze al vijf jaar oud is.
De RIE is onvolledig:
Door het ontbreken van de vereiste gedetailleerde beschrijving van de werkzaamheden met een verhoogd risico.
Door het ontbreken van enig plan van aanpak van de wel uit de RIE blijkende mogelijke gevaren. Met name de beeldschermwerktijden van langer dan 2 uur en de te laag geplaatste beeldschermen.
De werkgever heeft veel te lang stil gezeten na de opstelling van de RIE. Nadat in 1995 de RIE voltooid was heeft het tot februari 2000 geduurd totdat er aanpassing van de werkplek heeft plaatsgevonden.
De werkgever heeft verzuimd om prioriteitsstelling aan knelpunten en maatregelen te verbinden in de RIE.
Er wordt geen enkele aandacht besteed aan de psychische belasting, en in te geringe mate aan de fysieke belasting door beeldschermwerk zoals wordt bedoeld in artikel 5.9 van het Arbobesluit.
De werkdruk in het bedrijf van beklaagde is voor beeldschermwerk niet te combineren met de Arbo regels voor beeldschermwerkers.
Door deze nalatigheden van de werkgever heeft de situatie van klager zich kunnen verergeren zodat de huidige toestand is ontstaan. Door na te laten de arbeid zodanig te organiseren dat hieruit geen veiligheids- en gezondheidsrisico's kunnen ontstaan, heeft de werkgever gehandeld in strijd met artikel 3 van de Arbeidsomstandighedenwet, en zich niet als een goed werkgever gedragen.
Het vorenstaande in ogenschouw nemende wil ik u hierbij dan ook verzoeken zo snel mogelijk een onderzoek in te stellen naar de arbeidsomstandigheden bij (de werkgever van verzoeker; N.o.)”.
2. Namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid reageerde de Hoofdinspecteur van de Arbeidsinspectie, regio Zuid, bij brief van 9 oktober 2000 als volgt op verzoekers klacht:
“…Op vrijdag 15 september 2000 heeft (een inspecteur van de Arbeidsinspectie; N.o.) naar aanleiding van uw klacht een inspectie uitgevoerd bij (verzoekers werkgever; N.o.).
Tijdens de inspectie zijn geen ernstige overtredingen van de wet geconstateerd in relatie tot uw klacht.
Het volgende is gebleken.
In oktober 1995 is op de afdeling Repro gestart met de risicoinventarisatie/-evaluatie. De knelpunten die toen naar voren kwamen betroffen met name spiegelingen in het beeldscherm, het niet hebben van documenthouders en het niet kunnen verstellen van werkbladen en beeldschermen.
Na evaluatie is in overleg met de Arbodienst besloten om in het plan van aanpak eerste prioriteit te geven aan een voorlichtings- en instructieronde betreffende beeldschermwerk. Ook zijn toen de werkplekken door de Arbodienst bezocht. Dit heeft plaatsgevonden in de periode april - oktober 1996.
Vanaf 1997 is geïnvesteerd in de vervanging van hardware en in aanpassingen van de inrichting van de werkplekken.
In 1998 is gestart met het op medische indicatie verstrekken van beeldschermbrillen.
Vanaf 1999 zijn speciale beeldschermwerktafels aangeschaft.
Er heeft een regelmatige toetsing van de arbeidsomstandigheden plaatsgevonden. Dit is gebeurd door het regelmatig uitvoeren van afdelingsinspecties en door het zo nodig nemen van maatregelen.
Het is verder niet gebleken dat er onvoldoende aandacht wordt besteed aan psychische en fysieke belasting van werknemers.
Tijdens inspectie van de betreffende afdeling is gebleken dat de verlichting niet optimaal was.
Reflecties in de beeldschermen konden daardoor optreden. Mogelijk is dat te voorkomen door andere plaatsing van de schermen. Vanwege het feit dat deze afdeling binnenkort verplaatst wordt en de verlichtingsproblematiek in de nieuwe ruimte aandacht krijgt, heeft dit vooralsnog niet geleid tot het maken van dwingende afspraken met de werkgever hierover.
Uw klacht is als zodanig ongegrond bevonden…”
3. Bij brief van 26 februari 2001 diende verzoekers gemachtigde een klacht in bij de directeur van de Arbeidsinspectie, regio Zuid, over het door een inspecteur van die Arbeidsinspectie uitgevoerde onderzoek naar aanleiding van verzoekers klacht, zoals omschreven in de brief van 9 oktober 2000. Verzoekers gemachtigde bracht daarbij het volgende naar voren:
“…In dit klachtschrift (zie hiervoor onder 1.; N.o.) heb ik melding gemaakt van het feit dat de Risico Inventarisatie en Evaluatie van het betreffende bedrijf gedateerd en onvolledig is.
Gedateerd omdat deze ten tijde van het indienen van de klacht reeds vijf jaar oud was en onvolledig wegens het ontbreken van de vereiste gedetailleerde beschrijving van de werkzaamheden met verhoogde risico's en het ontbreken van een plan van aanpak van de wel uit de RIE blijkende mogelijke gevaren. Ook gaf ik aan dat de werkgever veel te lang heeft stil gezeten na de opstelling van de RIE. De RIE was in 1995 voltooid. Toch heeft het tot februari 2000 geduurd alvorens aanpassing van de werkplek heeft plaatsgevonden.
Daarnaast komt in mijn klacht naar voren dat de werkgever heeft verzuimd om prioriteitstelling aan knelpunten en maatregelen te verbinden in de RIE.
Tevens wordt geen enkele aandacht besteed aan de psychische belasting en in te geringe mate aan de fysieke belasting door beeldschermwerk zoals bedoeld in artikel 5.9 van het Arbobesluit.
Ten slotte heb ik nog melding gemaakt van het feit dat de werkdruk in het betreffende bedrijf voor wat betreft beeldschermwerk in flagrante strijd is met de Arbo regels voor beeldschermwerkers.
Door na te laten de arbeid zodanig te organiseren dat hieruit geen veiligheids- en gezondheidsrisico's kunnen ontstaan, heeft de werkgever gehandeld in strijd met artikel 3 van de Arbeidsomstandighedenwet, en zich niet als goed werkgever gedragen.
Op grond van deze klacht is een inspectie uitgevoerd d.d. 15 september 2000.
In het rapport wordt een opsomming gegeven van de activiteiten die zouden hebben plaatsgevonden naar aanleiding van de RIE.
Tevens wordt melding gemaakt van het feit dat een regelmatige toetsing van de arbeidsomstandigheden zou plaatsvinden door het regelmatig uitvoeren van afdelingsinspecties en door het zo nodig nemen van maatregelen.
Verder zou niet zijn gebleken, zo staat in het rapport te lezen, dat er onvoldoende aandacht wordt besteed aan psychische en fysieke belasting van werknemers.
Hierbij is iedere conclusie gebaseerd op mededelingen van de werkgever en heeft geen verificatie bij de werknemers - althans niet bij cliënt - plaatsgevonden.
Tijdens de inspectie is wel gebleken dat de verlichting niet optimaal was waardoor reflecties op het beeldscherm konden optreden. Dwingende afspraken met de werkgever zijn hierover toentertijd niet gemaakt wegens verplaatsing van de betreffende afdeling.
Uit het opgemaakte rapport valt echter niets af te leiden omtrent de klacht betreffende de gedateerdheid en onvolledigheid van de RIE.
Daarnaast wordt in het geheel ook geen aandacht besteed aan de klacht betreffende de werkdruk voor wat betreft beeldschermwerk.
Tevens is niet duidelijk hoe tot de conclusie wordt gekomen dat niet is gebleken dat er onvoldoende aandacht wordt besteed aan de psychische en fysieke belasting van werknemers. Ieder bewijsmiddel, zoals verificatoire bescheiden en/of getuigenverklaringen van werknemers (o.a. van klager) hieromtrent ontbreken.
Ook omtrent de toetsing van de arbeidsomstandigheden ontbreekt ieder bewijsmiddel.
Op grond van deze gegevens concludeer ik dat het uitgebrachte rapport onvolledig is en daarnaast zeer onzorgvuldig tot stand is gekomen.
Deze nalatigheden hebben er toe geleid dat de belangen van klager in grote mate zijn geschonden.
Hierbij verzoek ik u dan ook om alsnog een gemotiveerde beslissing te nemen met inachtneming van alle door klager geopperde klachten.
Dit mede in verband met het geschonden beginsel van hoor en wederhoor, welk beginsel is geschonden doordat klager niet is gehoord en niet in de gelegenheid is gesteld om het concept-rapport te beschouwen en op grond van deze beschouwing het rapport van commentaar te voorzien zodat feitelijke onjuistheden weerlegd hadden kunnen worden…”
4. In reactie op de klacht van 26 februari 2001 berichtte de directeur van de Arbeidsinspectie, regio Zuid, verzoekers gemachtigde bij brief van 20 maart 2001 het volgende:
“…Deze inspectie werd gehouden naar aanleiding van een door u namens uw cliënt (…) ingediende klacht die de volgende elementen omvatte:
I. De Risico Inventarisatie en -Evaluatie (RI&E) is gedateerd en onvolledig want
A. de RI&E dateert van 1995
B. niet alle (risico's van) de werkzaamheden zijn beschreven
C. een plan van aanpak ontbreekt, mede waardoor er een prioriteitstelling ontbreekt.
D. er is geen aandacht in de RI&E voor fysieke belasting van beeldschermwerkers en voor psychische belasting
II. De werkgever heeft sinds 1995 te lang stil gezeten
III. De werkdruk van beeldschermwerkers is in flagrante strijd met de arbo-regels.
Op deze punten zal ik in mijn reactie successievelijk ingaan.
Ad 1. De staat van de Risico-inventarisatie en -evaluatie
De instructie aan de inspecteurs omtrent de wijze van inspecteren van de RI&E, luidt als volgt. Wanneer de werkgever beschikt over een door een arbodienst getoetste RI&E, dan toetst de arbeidsinspecteur deze op de vormvereisten, te weten de aanwezigheid van een plan van aanpak met concrete termijnen en van een ongevalsregistratie. Er vindt slechts inhoudelijke toetsing plaats indien tijdens de werkplekinspectie concrete tekortkomingen worden vastgesteld. De toetsing blijft daarbij beperkt tot de onderwerpen waarop die tekortkomingen betrekking hebben.
(Verzoekers werkgever; N.o.) was ten tijde van de inspectie bezig met het uitvoeren van een compleet nieuwe RI&E. De reden van het opnieuw opmaken van een RI&E was erin gelegen dat het bedrijf overgestapt was naar een nieuwe Arbodienst en in overleg met die Arbodienst besloten heeft om de RI&E geheel opnieuw uit te voeren. De voorgaande was inmiddels weer enkele jaren oud. De Arbodienst was op het moment van inspectie bezig met de toetsing van de RI&E. Inmiddels heeft de toetsing ook plaatsgevonden. Deze RI&E was voorzien van een plan van aanpak en in dit plan waren termijnen genoemd met betrekking tot de te nemen maatregelen. Dit laatste geeft de volgorde weer waarin maatregelen (kunnen) worden genomen; derhalve een prioriteitstelling.
De gedateerdheid van de RI&E is geen criterium op zichzelf. De Arbeidsomstandighedenwet stelt in artikel 5 lid 3 dat de RI&E wordt aangepast wanneer daartoe aanleiding is. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij de werkgever die daarbij deskundige ondersteuning kan vragen bij de arbodienst. De rol van de Arbeidsinspectie blijft beperkt tot een check die, het zij nogmaals gezegd, alleen wordt uitgevoerd op de onderdelen waarvoor concrete tekortkomingen tijdens de werkplekinspectie zijn vastgesteld. In hoeverre dit laatste aan de orde was, komt bij onderdeel 3 ter sprake.
Ad 2. De werkgever heeft sinds 1995 te lang stil gezeten
De inspecteur heeft u eerder al bericht dat naar zijn overtuiging er doorlopend gewerkt is aan het oplossen van de in de RI&E gesignaleerde problemen. Die overtuiging was op meer gebaseerd dan op mededelingen van de werkgever. Aan de hand van gesprekken, aan de hand van bestaande bedrijfsdocumenten uit de periode 1995 - 2000 en aan de hand van een door de Arbowerkgroep opgesteld en ondertekend overzicht van activiteiten is dit vastgesteld. Tijdens de inspectie is ook een vertegenwoordiger van de Ondernemingsraad, als vertegenwoordiger van de werknemers, aanwezig geweest en heeft gelegenheid gehad voor inbreng. De belangenbehartiging van de werknemersgeleding van de onderneming was daarmee naar behoren verzekerd.
Ad 3. De werkdruk van beeldschermwerkers is in flagrante strijd met de arbo-regels.
De inspecteur is nagegaan of er m.b.t. werkdruk een beleid is geformuleerd in de RI&E en of dit beleid wordt uitgevoerd. Beide vragen zijn positief beantwoord. Met name in het overleg tussen leidinggevende en medewerker wordt aandacht besteed aan psychische belasting. Ik ben van mening dat de inspecteur datgene heeft gedaan wat de richtlijnen voorschrijven. Ik vind bevestiging van zijn conclusie m.b.t. het werkdrukbeleid in de door u aangeleverde beoordelingsstaat van uw cliënt, waaruit expliciet blijkt dat psychische belasting onderwerp van gesprek is geweest.
Ten aanzien van de fysieke belasting is komen vast te staan dat er de nodige maatregelen zijn getroffen i.v.m. het beeldschermwerk, in de vorm van verbouwingen en de aanschaf van nieuw meubilair en beeldschermbrillen. Het enig resterende probleem betrof de reflecties op beeldschermen. Hiervoor is inderdaad geen dwingend voorschrift uitgevaardigd. Omdat er interne verplaatsingen waren voorzien, waarbij dit probleem tot het verleden zou gaan behoren, konden (tijdelijke) aanpassingen vanwege de financiële effecten niet in redelijkheid worden afgedwongen. Te meer niet omdat tot die tijd maatregelen zijn genomen d.m.v. het verstellen van beeldschermen.
Op grond van mijn analyse van dit dossier kom ik tot de conclusie dat (de inspecteur; N.o.) de klacht van uw cliënt naar behoren heeft behandeld. Hij heeft zich volledig gehouden aan de geldende procedures. Daarin is een principe van hoor en wederhoor niet aan de orde. De bevindingen en conclusies van onderzoeken worden noch aan de werkgever noch aan de klager voorgelegd voor commentaar. Wél worden beide partijen geïnformeerd over het resultaat, evenals trouwens de ondernemingsraad, en wordt de aanpak voorafgaand aan de inspectie met de klager besproken. In dit geval heeft dit gesprek met u plaats gehad, als vertegenwoordiger van de klager.
Ook inhoudelijk kan ik mij volledig stellen achter de conclusies van de inspecteur. Het onderzoek is geheel volgens de inhoudelijke richtlijnen uitgevoerd. Ik merk op dat dit behelst dat conclusies worden gebaseerd op waarnemingen van de situatie op het moment van inspectie. Er vindt geen handhaving plaats op tekortkomingen die mogelijk in het verleden hebben bestaan maar ten tijde van de inspectie inmiddels waren opgeheven.
Uw conclusie dat het uitgebrachte rapport, in casu de brief van 9 oktober 2000 (…), onvolledig is en daarnaast onzorgvuldig tot stand is gekomen, mist naar mijn overtuiging derhalve elke grond…”
B. Standpunt verzoeker
Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtsamenvatting onder Klacht.
Verzoeker wees er op dat hij het niet eens was met de reactie van de Arbeidsinspectie op zijn klacht, omdat alle conclusies van de Arbeidsinspectie zijn gebaseerd op mededelingen van de werkgever, zonder dat deze mededelingen zijn geverifieerd bij de werknemers. Ook ontbreken bewijsmiddelen voor de conclusies. Verder heeft de Arbeidsinspectie geen afspraken gemaakt over de beeldschermreflecties. Tenslotte gaf verzoeker aan dat uit het rapport niets valt op te maken over de naleving van een beeldschermbesluit.
C. Standpunt Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
1. In reactie op de klacht bracht de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 30 juli 2001 het volgende naar voren:
“…De taak van de Arbeidsinspectie in gevallen als de onderhavige is als volgt. Een klacht kan worden ingediend betreffende een arbeidssituatie die naar klagers zeggen gevaarlijk, ongezond, nadelig is voor het welzijn of anderszins onbevredigend is. De Arbeidsinspectie neemt een dergelijke klacht die betrekking heeft op een wettelijk voorschrift dat door de Arbeidsinspectie wordt gecontroleerd, altijd in behandeling. Uitgangspunt is dat de klager altijd wordt geïnformeerd over de klachtenafhandeling. De procedure die door de Arbeidsinspectie wordt gevolgd bij de behandeling van klachten als die van (verzoeker; N.o.), vindt plaats conform de interne instructie klachtenafhandeling. (…)
Het onderzoek naar aanleiding van de klacht van (verzoeker; N.o.) heeft bestaan uit een inspectie uitgevoerd bij de (voormalige) werkgever van (verzoeker; N.o.). Tijdens deze inspectie is geverifieerd of werkgever beschikte over een door een gecertificeerde arbodienst getoetste Risico Inventarisatie en -Evaluatie (hierna: RI&E) en of die arbodienst advies heeft uitgebracht ten aanzien van het plan van aanpak.
Voorts is gecontroleerd of er sprake was van overtreding van wettelijke voorschriften betreffende de arbeidsomstandigheden en of deze overtreding in de RI&E is opgenomen als risico. Het verifiëren van voorgaande punten vindt plaats conform de interne instructie Arbeidsinspectie `Risico-inventarisatie en -evaluatie'. (…)
In deze folder (die aan verzoeker is gezonden met de ontvangstbevestiging van zijn klacht; N.o.) staat in algemene zin beschreven op welke wijze de klachtenprocedure wordt uitgevoerd. (…)
Een verslag van het gesprek tussen de gemachtigde van (verzoeker; N.o.) en de Arbeidsinspectie is niet opgemaakt.
Ten aanzien van de klacht van (verzoeker; N.o.) inhoudende dat de Arbeidsinspectie bij het onderzoek naar zijn werkplek onzorgvuldig heeft gehandeld en naar aanleiding van dit onderzoek een onvolledig rapport heeft uitgebracht, merk ik het volgende op.
Tijdens de inspectie bij werkgever heeft een gesprek plaatsgevonden met de werkgever. Bij deze inspectie is ook een vertegenwoordiger van de ondernemingsraad, als vertegenwoordiger van de werknemers, aanwezig geweest en deze vertegenwoordiger heeft gelegenheid voor inbreng gehad. De aanwezigheid van een vertegenwoordiger van de werknemers bij de inspectie heeft onder meer als functie dat de belangen van werknemers (dus ook die van (verzoeker; N.o.)) tijdens een inspectie kunnen worden behartigd en maakt dat de verklaringen van de werkgever aangevuld dan wel gecorrigeerd kunnen worden door deze vertegenwoordiger. Daarnaast heeft de inspecteur inzage gehad in diverse bedrijfsdocumenten (RI&E, plan van aanpak e.d.) uit de periode 1995-2000 en een door een arbo-werkgroep opgesteld overzicht van arbo-activiteiten bij werkgever (…). Door deze werkwijze wordt door de Arbeidsinspectie een volledig beeld verkregen van de arbeidsomstandigheden bij de werkgever en is verdere verificatie overbodig.
Ten aanzien van de klacht over de gedateerdheid en onvolledigheid van de RI&E merk ik op dat de bewaking van de kwaliteit en de inhoud van de RI&E een verantwoordelijkheid van de werkgever is en niet een punt van controle en/of handhaving door de Arbeidsinspectie. Zoals reeds hiervoor vermeld verifieert de inspecteur of geconstateerde overtredingen in de RI&E zijn opgenomen als risico, of de werkgever beschikt over een door een gecertificeerde arbodienst getoetste RI&E en of de arbodienst advies heeft uitgebracht ten aanzien van het plan van aanpak. Deze verificatie leverde geen tekortkomingen op zodat niet specifiek hierover is gerapporteerd.
Door (verzoeker; N.o.) wordt ook geklaagd over het feit dat in het rapport van 9 oktober 2000 geen aandacht is besteed aan de werkdruk met betrekking tot beeldschermwerk. Met betrekking tot deze klacht merk ik op dat ten aanzien van werkdruk een beleid is geformuleerd in de RI&E en dat dit beleid wordt uitgevoerd. In het rapport komt dit tot uitdrukking door het vermelden van de omstandigheid dat niet is gebleken dat er onvoldoende aandacht wordt besteed aan de fysieke en psychische belasting van werknemers. De inspecteur is tot deze conclusie kunnen komen na gesprekken met de werkgever, een vertegenwoordiger van de werknemers en na bestudering van diverse stukken. Hieruit is hem gebleken van het plaatsvinden van een regelmatige toetsing van de arbeidsomstandigheden door het uitvoeren van afdelingsinspecties en door het zonodig nemen van maatregelen. Er is in het rapport derhalve wel degelijk aandacht besteed aan de klacht betreffende werkdruk voor wat betreft beeldschermwerk, alsmede de onderbouwing daarvan.
Wel is gebleken van gebrekkige verlichting op de werkplek waardoor reflecties op het beeldscherm konden optreden. (Verzoeker; N.o.) stelt dat hierover ten onrechte geen afspraken zijn gemaakt. Zoals blijkt uit het rapport van 9 oktober 2001 is (verzoeker; N.o.) medegedeeld dat de afdeling waar zich de werkplek van (verzoeker; N.o.) bevindt, op korte termijn verplaatst zal worden en dat alsdan de verlichtingsproblematiek ruime aandacht krijgt. Het geven van een dwingend voorschrift door de Arbeidsinspectie is in het licht van deze verplaatsing én het feit dat eventuele beeldschermreflecties eenvoudig kunnen worden voorkomen door het verstellen van het beeldscherm, om gerechtvaardigde redenen achterwege gelaten en doet niet af aan de zorgvuldigheid van het rapport noch de volledigheid van het onderzoek.
Ten aanzien van de klacht dat in het rapport geen bewijsmiddelen zijn opgenomen waaruit blijkt van de toetsing van arbeidsomstandigheden, merk ik op dat het rapport zelf het bewijsmiddel is dat er een toetsing van de arbeidsomstandigheden heeft plaatsgevonden en dat er geen overtreding heeft plaatsgevonden. Welk extra bewijsmiddel (verzoeker; N.o.) wenst is ons niet duidelijk.
Concluderend ben ik gezien het bovenstaande van oordeel dat de Arbeidsinspectie naar aanleiding van de klacht van (verzoeker; N.o.) op juiste en zorgvuldige wijze een onderzoek heeft ingesteld en hierover op behoorlijke wijze heeft gerapporteerd…”
2. De Minister legde bij zijn reactie een stuk over van de Arbo-werkgroep van verzoekers voormalige werkgever van september 2000.
Hierin staat onder meer het volgende vermeld:
“Oktober 1995 gestart met de risico-inventarisatie waarbij aan de hand van een checklist door twee medewerkers de arbeidsomstandigheden op de afdeling Repro zijn geïnventariseerd.
Met betrekking tot het beeldscherm waren vooral de spiegeling en het niet beschikken over een documenthouder de belangrijkste knelpunten. (…)
Met betrekking tot de ergonomie kwam als knelpunt naar voren dat het werkvlak niet in hoogte verstelbaar was, het beeldscherm niet in hoogte verstelbaar was en de afwisseling na twee uur beeldschermwerk werd éénmaal met ja en éénmaal met nee beantwoord. (…)
Na evaluatie werd het geven van goede voorlichting als prioriteit aangegeven.”
3. De Minister legde bij zijn reactie tevens een brief van verzoekers voormalige werkgever over van 18 september 2000 aan de Arbeidsinspectie. Hierin staat onder meer het volgende vermeld:
“Met ons schrijven d.d. 16 juni 1997 hebben wij onze toenmalige Arbo-dienst verzocht om de door ons uitgevoerde risico-inventarisatie en de daarvan afgeleide acties te toetsen.
Pas in november van 1997 kwam het tot een concrete afspraak met de betreffende Arbo-dienst. Er ontstonden echter problemen tussen (de werkgever: N.o.) en de Arbo-dienst over de wijze waarop bepaalde activiteiten uitgevoerd werden. In de loop van het jaar 1998 werd door (de werkgever: N.o.) besloten de samenwerking met de Arbo-dienst aan het einde van het contractjaar niet te continueren en om te zien naar een andere Arbo-dienst. Mede als gevolg van deze beslissing was er sprake van een afbouw van activiteiten en werd er geen complete toetsing van de risico-inventarisatie uitgevoerd.
Vanaf 1 januari 1999 werd in zee gegaan met een andere Arbo-dienst (…). Deze omschakeling vroeg om een inwerkperiode van de nieuwe Arbo-dienst, en gezien proceswijzigingen en reorganisaties om een aangepaste risico-inventarisatie en evaluatie. Een groot aantal onderdelen van de risico-inventarisatie is nu gereed om geëvalueerd en getoetst te worden. Wij verwachten dan ook dat nog dit jaar een belangrijk deel van de uitgevoerde activiteiten door de Arbo-dienst getoetst zal zijn.”
d. nadere informatie Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
In antwoord op nadere vragen van de Nationale ombudsman deelde de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 26 oktober 2001 nog het volgende mee:
“…Het door u gevraagde bij de Risico-Inventarisatie en -Evaluatie (RI&E) behorende plan van aanpak, hebben wij niet in ons bezit. RI&E's, plannen van aanpak en correspondentie tussen bedrijf en arbodienst worden tijdens inspecties ingezien, maar hoogst zelden (in afschrift) door de inspecteur meegenomen. Het voorgaande heeft tot gevolg dat wij ook niet beschikken over het door u gevraagde document waaruit blijkt dat de RI&E van 1995 is getoetst door een arbodienst en een document inzake een advies dat door de arbodienst is uitgebracht ten aanzien van het plan van aanpak.
Uw verzoek om geïnformeerd te worden op grond waarvan de Arbeidsinspectie van oordeel is dat uit de beoordelingsstaat van verzoeker van 2 mei 1999 blijkt dat psychische belasting onderwerp van gesprek is geweest, heb ik voorgelegd aan de Arbeidsinspectie.
De Arbeidsinspectie heeft naar aanleiding van uw verzoek meegedeeld dat zij haar oordeel dat uit de beoordelingsstaat blijkt dat de psychische belasting onderwerp van gesprek is geweest, baseert op het hiernavolgende: Psychische belasting leidt tot problemen wanneer er een onbalans ontstaat tussen belasting en belastbaarheid van een persoon. In het werk wordt de belasting bepaald door verschillende factoren zoals:
de omvang van het werkpakket in relatie tot de beschikbare tijd (te veel of te weinig);
de moeilijkheidsgraad van het werkpakket in relatie tot de kennis en vaardigheden (te moeilijk of te gemakkelijk);
de ruimte die er bestaat om het eigen werk zelfstandig in te richten (zelf bepalen of “geleefd” worden).
De belastbaarheid is afhankelijk van factoren als:
de motivatie voor het werk;
het vermogen om met regelruimte om te gaan (zelfstandigheid);
de waardering die men ervaart van anderen;
de stijl van leiding geven (autoritair/hiërarchisch of coachend).
In het beoordelingsformulier staan een aantal aandachtspunten die met één van de hierboven genoemde factoren van doen hebben. Dit zijn de punten kennis en vaardigheden, werkinstelling en motivatie, zelfstandigheid en communicatie voor zover die tweeledig is. Ook het beoordelen op zich, dat tot uitdrukking brengt in hoeverre de leiding het werk waardeert, is in dit verband een indicator voor aandacht met betrekking tot psychische belasting…”
e. nadere informatie ex-werkgever van verzoeker
In het kader van het onderzoek vroeg de Nationale ombudsman de voormalige werkgever van verzoeker om kopieën te verschaffen van de informatie die de Arbeidsinspectie destijds bij zijn onderzoek in 2000 bij de werkgever had ingezien.
Uit de op 26 november 2001 ontvangen informatie blijkt dat er geen sprake is van een door een arbodienst getoetste RI&E uit 1995 (inclusief plan van aanpak), noch van een advies van de arbodienst ten aanzien van het plan van aanpak.
Uit de stukken blijkt verder dat er bij de betreffende werkgever wel aandacht werd besteed aan de psychische en fysieke belasting van werknemers in verband met beeldschermwerk. Zo wordt in het Arbo-jaarplan van 1996 onder meer vermeld dat in het tweede kwartaal van 1996 voorlichting en onderricht over het werken aan beeldschermen zal worden gerealiseerd, ten behoeve van de veiligheid bij het arbeidsproces. Tevens staat in dat jaarplan vermeld dat de inrichting van de beeldschermwerkplekken conform de wettelijke richtlijnen in uitvoering is. In een stuk gedateerd 24 februari 1997 over de stand van zaken van de activiteiten in het kader van het Arbo-jaarplan van 1996 staat vermeld dat de voorlichting en de inrichting zijn uitgevoerd.
In de risico-inventarisatie van de werkgever van 11 januari 2000 wordt onder meer aangegeven dat het personeel van de afdeling Repro na twee uur beeldschermwerk andere werkzaamheden kan verrichten of pauzeren (minimaal 10 minuten). Ook staat vermeld dat bij intensief beeldschermwerk het personeel om het half uur minimaal vijf minuten kan pauzeren of ander werk kan doen.
F. reactie Minister van Sociale zaken en werkgelegenheid op verslag van bevindingen
In reactie op het verslag van bevindingen gaf de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bij brief van 14 maart 2002 aan dat hij niet heeft willen suggereren dat er sprake was van een door een gecertificeerde arbodienst getoetste RI&E uit 1995. De redenen waarom de ex-werkgever de RI&E uit 1995 niet heeft laten toetsen door een arbodienst zijn beschreven in de brief van de Arbeidsinspectie aan de gemachtigde van verzoeker van 20 maart 2001. Gezien het in 1995 geldende handhavingsbeleid is de ex-werkgever van verzoeker hierop ook niet aangesproken.
Achtergrond
1. Arbeidsomstandighedenbesluit (Amvb van 15 januari 1997, Stb. 60)
Artikel 5:10 Dagindeling van de arbeid
“De arbeid aan een beeldscherm is zodanig georganiseerd dat deze arbeid telkens na ten hoogste twee achtereenvolgende uren wordt afgewisseld door andersoortige arbeid of door een rusttijd, zodanig dat de belasting van het verrichten van de arbeid aan een beeldscherm wordt verlicht.”
2. In de Interne instructie Arbeidsinspectie Risico-inventarisatie en -evaluatie en plan van aanpak van 1 augustus 2000 staat onder meer het volgende vermeld:
“Het niet beschikken over een RI&E, dus inclusief plan van aanpak en het niet beschikken over een door een gecertificeerde Arbodienst getoetste RI&E, inclusief het plan van aanpak, geldt als een direct beboetbaar feit.
Het handhavingsbeleid van de Arbeidsinspectie is niet primair gericht op de kwaliteit en inhoud van de RI&E. Daarom geeft de Arbeidsinspectie in eerste instantie geen inhoudelijk oordeel over een RI&E.
De Arbeidsinspectie controleert de inhoud van een RI&E alleen op:
de relatie tussen geconstateerde beboetbare of strafbare feiten en de geïnventariseerde risico's,
de aanwezigheid van één of meerdere risico's waarvoor bijzondere verplichtingen gelden),
de registratie van arbeidsongevallen die hebben geleid tot ziekteverzuim,
de aandacht voor bepaalde items conform de projectaanpak.”