2002/085

Rapport

1. Verzoeker klaagt erover dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND) hem een zeer korte termijn heeft gegeven, te weten drie werkdagen, voor het indienen van eventuele correcties en aanvullingen op het "rapport onderzoek herkomstbepaling".

2. Verder klaagt verzoeker over de afdoening door de IND van zijn klacht van 1 november 2000 over de termijnstelling. Met name klaagt hij erover dat op zijn opmerking over de beperkte duur van de reactietermijn slechts is gereageerd met een verwijzing naar werkinstructie 167A en naar artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beoordeling

I. Ten aanzien van de reactietermijn.

1. Verzoeker, een asielzoeker, werd op 17 oktober 2000 door een contactambtenaar van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND) gehoord in het kader van een onderzoek naar zijn herkomst. Het rapport van dit gehoor werd op 1 november 2000 ter aanvulling en correctie ter beschikking gesteld van verzoekers gemachtigde. De termijn waarbinnen eventuele aanvullingen en correcties dienden te worden ingeleverd eindigde op 3 november 2000.

2. Verzoeker klaagt erover dat deze termijn te kort is.

3. De Staatssecretaris van Justitie acht de klacht van verzoeker op dit punt ongegrond. Zij wees er in haar reactie op de klacht op dat ingevolge het toen geldende artikel 52d, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (zie Achtergrond, onder 3.) de termijn waarbinnen correcties en aanvullingen op een nader gehoor moesten worden ingediend, ten minste twee dagen diende te bedragen, en concludeerde dat verzoeker hiervoor meer tijd was gegund, te weten drie dagen. Voorts wees zij op de bijzondere positie van het onderzoek naar de herkomst van asielzoekers. De asielzoeker dient tijdens het desbetreffende gehoor blijk te geven van parate kennis over zijn gestelde land van herkomst. Derhalve hebben achteraf ingediende correcties en aanvullingen op het rapport van een dergelijk gehoor in beginsel geen meerwaarde.

4. Vaststaat dat de IND verzoeker een termijn van drie dagen heeft geboden om correcties en aanvullingen op het “gehoor herkomstbepaling” in te dienen.

5. Allereerst wordt overwogen dat de oude regeling in artikel 52d van het Vreemdelingenbesluit en § B7/7.4 van de Vreemdelingencirculaire (zie Achtergrond, onder 5.) slechts een minimum-reactietermijn inhield en de Staatssecretaris van Justitie geenszins belemmerde asielzoekers een langere reactietermijn te gunnen.

6. Voorts is van belang dat wanneer de Staatssecretaris van oordeel is dat een asielzoeker niet alleen na een nader gehoor, maar ook na een “gehoor herkomstbepaling” in de gelegenheid moet worden gesteld correcties en aanvullingen op het verslag in te dienen, de termijn die daarvoor wordt gegund dan wel zodanig moet zijn, dat het voor de asielzoeker in redelijkheid mogelijk is de aanvullingen en correcties op te stellen. Door verzoeker en zijn gemachtigde drie dagen de tijd te geven om eventuele correcties en aanvullingen in te dienen, heeft de IND niet redelijk gehandeld. Deze reactietermijn ten aanzien waarvan artikel 52d van het Vreemdelingenbesluit (oud) ruimte liet tot nadere beleidsmatige invulling was onder het oude recht niet in beleidsregelgeving (de Vreemdelingencirculaire 1994) neergelegd. Zo al sprake was van een bekende en bestendige praktijk van de Regionale Directie Zuid-Oost om ten aanzien van een aanvullend gehoor een reactietermijn van slechts drie dagen te hanteren, kan evenmin gesproken worden van een redelijke invulling van de in artikel 52d van het Vreemdelingenbesluit (oud) gegeven beleidsruimte. Immers, het tijdstip waarop het rapport ter correctie en aanvulling ter beschikking zou worden gesteld was van tevoren op geen enkele manier door verzoeker en zijn gemachtigde te bepalen. Hierdoor was het met name voor de gemachtigde niet mogelijk te anticiperen op de nabespreking met verzoeker door tijd in te ruimen en eventueel een tolk te reserveren. De enkele mededeling van de Staatssecretaris van Justitie dat het rapport van het gehoor onderzoek herkomstbepaling altijd zo spoedig mogelijk na het afnemen van het gehoor aan de gemachtigde wordt toegezonden biedt, daartoe onvoldoende houvast.

Overigens is in de nieuwe regeling een termijn van twee weken aangehouden (zie Achtergrond, onder 6.)

De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.

II. Ten aanzien van de klachtbehandeling

1. Bij brief van 1 november 2000 van zijn advocaat diende de verzoeker een klacht in bij de IND over de hem gegeven termijn van drie dagen waarbinnen hij kon reageren op het rapport van het “onderzoek herkomstbepaling”.

2. Uit de reactie van 29 november 2000 van de IND blijkt dat de klacht van verzoeker correct is herkend.

Door echter in de klachtafdoening alleen in te gaan op het limitatieve aantal situaties op grond waarvan een advocaat uitstel kan vragen voor het indienen van correcties en aanvullingen is de IND voorbij gegaan aan de klacht van verzoeker, namelijk dat de reactietermijn als zodanig te kort was. Deze klachtafhandeling was niet adequaat.

De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, is gegrond.

Onderzoek

Op 5 december 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer J. te Leiderdorp, ingediend door de heer mr. M.J.A. Leijen, advocaat te Alkmaar, met een klacht over een gedraging van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND).

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de Staatssecretaris van Justitie verzocht op de klacht te reageren. Tevens werd de Staatssecretaris van Justitie een aantal specifieke vragen gesteld.

Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Mede naar aanleiding van zijn reactie werd de Staatssecretaris opnieuw een aantal specifieke vragen gesteld. Daarna werd verzoeker wederom in de gelegenheid gesteld te reageren op de nadere reactie van de Staatssecretaris van Justitie. Nadien is nog eenmaal informatie opgevraagd bij de Staatssecretaris van Justitie.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

Verzoeker en de Staatssecretaris van Justitie deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoeker diende op 25 december 1998 bij de korpschef van het regionale politiekorps Gelderland-Midden een aanvraag in om toelating als vluchteling.

2. Op 17 oktober 2000 werd verzoeker door een contactambtenaar van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND) gehoord in het kader van een zogeheten "onderzoek herkomstbepaling".

3. Verzoeker werd door de IND in de periode van 1 november 2000 tot en met 3 november 2000 in de gelegenheid gesteld om te reageren op het rapport dat naar aanleiding van dit gehoor was opgemaakt.

4. Naar aanleiding van deze reactietermijn schreef de gemachtigde op 1 november 2000 een brief aan de IND waarin onder meer het volgende staat:

"Hierbij bericht ik u, dat ik cliënt heb uitgenodigd op woensdag 8 november a.s. en dat ik eerst daarna een eventuele reactie kan geven op het rapport van nader gehoor.

Bij dezen dien ik eveneens een klacht in vanwege uw termijnstelling voor het geven van een reactie op dit gehoor (van 1/11 tot 3/11).

Ik acht deze termijn onbehoorlijk in de zin van de wet op de Nationale Ombudsman, gezien de enorme tijdsduur die u zichzelf toebedeelt voor besluitvorming. Om dan vervolgens aan de vreemdeling en diens raadsman een termijn te stellen van drie dagen voor het geven van een reactie is buiten alle proporties."

5. De IND reageerde bij brief van 29 november 2000 als volgt op deze klacht:

"…U heeft mij op 1 november 2000 een brief geschreven waarin u klaagt over de termijnstelling voor het geven van een reactie op het rapport onderzoek herkomstbepaling van (verzoeker; N.o.), verder betrokkene.

(…)

Zoals gebruikelijk in de procespraktijk dient de rechtshulp ervoor zorg te dragen dat binnen de daartoe gestelde termijnen de correcties en aanvullingen op een rapport van gehoor worden ingediend en onderbouwd. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) hanteert als uitgangspunt dat geen uitstel wordt verleend voor het indienen van correcties en aanvullingen.

Omdat de IND de rechtshulp in bepaalde situaties tegemoet wil komen, is in werkinstructie 167A (zie Achtergrond, onder 7.; N.o.) een vijftal reden opgenomen die aanleiding kunnen geven tot het verlenen van uitstel voor het indienen van de correcties en aanvullingen. Zo kunnen het niet (tijdig) beschikbaar zijn van een tolk, de ziekte van de gemachtigde of de vreemdeling, overplaatsing van de vreemdeling, vakantie en wijziging van de gemachtigde, redenen zijn om uitstel te verlenen voor het indienen van - onder meer - de correcties en aanvullingen.

Ik acht het verantwoord dat de IND 'slechts' in de in de werkinstructie genoemde uitzonderingsgevallen, indien hierom wordt verzocht, uitstel verleent voor het indienen van de correcties en aanvullingen.

Ik wijs u overigens op artikel 3:2 Awb (zie Achtergrond, onder 1.; N.o.) waaruit volgt dat dezerzijds niettegenstaande de termijnen voor het indienen van de correcties en aanvullingen, bij het nemen van een beslissing, alle feiten en omstandigheden die op het moment van het nemen van die beslissing bekend waren, meegewogen dienen te worden.

Uit het dossier van betrokkene is mij gebleken (dat; N.o.) inmiddels, op 10 november 2000, de correcties en aanvullingen op het gehoor door mij zijn ontvangen.

Gelet op al het vorenstaande beoordeel ik uw klacht als kennelijk ongegrond. Ik ben van oordeel dat werkinstructie 167A voldoende ruimte biedt om in voorkomende gevallen uitstel voor het indienen van de correcties en aanvullingen te verlenen…"

B. Standpunt verzoeker

Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht.

C. Standpunt Staatssecretaris van Justitie

Bij brief van 8 mei 2001 reageerde de Staatssecretaris van Justitie op de klacht. De Staatssecretaris deelde onder meer het volgende mee:

"Uit artikel 52d, lid 3 Vreemdelingenbesluit (oud; zie Achtergrond, onder 3.; N.o.) blijkt dat het verslag van nader gehoor de termijn vermeldt waarbinnen de vreemdeling uit eigen beweging of desgevraagd nadere gegevens kan verstrekken. Deze termijn bedraagt ten minste twee dagen.

Daarnaast blijkt uit de Vreemdelingencirculaire 1994 B7/7.4 (zie Achtergrond, onder 5.; N.o.) dat in het rapport van nader gehoor wordt aangegeven binnen hoeveel dagen de vreemdeling aanvullende gegevens op het rapport kan verschaffen. Ook deze bepaling vermeldt een termijn van ten minste twee dagen.

Door de Regionale Directie Zuid-Oost werd als gangbare praktijk -met in achtneming van voornoemde regelingen- een reactietermijn van 7 dagen op een rapport van nader gehoor gehanteerd. Op een nader gehoor van een alleenstaande minderjarige asielzoeker werd standaard 15 dagen als reactietermijn gegeven. Als reactietermijn op een aanvullend gehoor werd standaard 3 dagen gehanteerd. De reactietermijn op een nader gehoor verschilt zodoende van de termijn die betrokkene heeft om te reageren op een aanvullend gehoor. Door de inhoud, vorm en plaats van het aanvullend gehoor in de asielprocedure is een reactietermijn van 3 dagen een aanvaardbare en overigens meer dan rechtens voorgeschreven reactietermijn.

Het kenmerkende van een onderzoek naar herkomstbepaling is dat betrokkene in het desbetreffende gehoor blijk dient te geven van parate kennis over zijn gestelde land van herkomst. Een gehoor ten behoeve van herkomstbepaling vindt immers plaats omdat er twijfel is gerezen over de door betrokkene gestelde herkomst. Derhalve nemen correcties en aanvullingen als reactie op dit soort aanvullende gehoren een specifieke plaats in, aangezien het in beginsel geen meerwaarde heeft dat betrokkene de verklaringen omtrent zijn kennis over zijn gestelde land van herkomst in een later stadium aanvult of corrigeert. Desondanks is aan gemachtigde in casu een eenzelfde reactietermijn toegekend als gebruikelijk is bij overige aanvullende gehoren.

In de werkinstructie 167A (zie Achtergrond, onder 7.; N.o.) staat aangegeven in welke gevallen uitstel kan worden verleend in onder meer de eerste aanlegfase en aan welke voorwaarden dient te worden voldaan. Behoudens uitzonderlijke gevallen wordt er in principe geen uitstel verleend. De heer (…), gemachtigde van (verzoeker; N.o.), geeft in zijn brief d.d. 1 november 2000 aan dat hij (verzoeker; N.o.) heeft uitgenodigd op woensdag 8 november 2000 en derhalve eerst daarna een eventuele reactie kan geven op het rapport van nader gehoor. Voorts dient de heer (…) een klacht in tegen het hanteren van een reactietermijn van drie dagen. In de bovengenoemde brief van de heer (…) zijn echter geen aanknopingspunten gelegen, die aanleiding dienden te geven voor het verlenen van uitstel ten behoeve van het indienen van aanvullingen en correcties op grond van werkinstructie 167A.

Aangaande de schriftelijke reactie d.d. 29 november 2000 zijdens de medewerker van de IND op de brief van 1 november 2000 en de daarin opgenomen klacht wordt het volgende opgemerkt. Naar de stand van zaken op het moment van de beantwoording van de klacht geoordeeld, wordt dezerzijds geoordeeld dat de behandeling van de klacht op een correcte wijze heeft plaatsgevonden. Op het moment van beantwoording van de klacht waren de aanvullingen en correcties op het rapport van onderzoek herkomstbepaling reeds ten kantore van de Regionale Directie Zuid-Oost ontvangen, terwijl de beslissing in eerste aanleg op de aanvraag van betrokkene nog niet was geconcipieerd. Nu enerzijds door de heer (…) in zijn brief d.d. (1 november 2000; N.o.) niet om uitstel is gevraagd en er ook overigens in de inhoud van de brief d.d. 1 november 2000 geen aanwijzingen gelegen waren voor de conclusie dat er sprake was van één van de redenen tot het verlenen van uitstel van toepassing opgenomen in werkinstructie 167A, en anderzijds de medewerker die de klacht heeft behandeld er vanuit mocht gaan dat bij een juiste toepassing van artikel 3:2 Algemene wet bestuursrecht (zie Achtergrond, onder 1.; N.o.) de reeds ontvangen aanvullingen en correcties zouden worden meegewogen bij de te nemen beslissing, is de klacht op goede gronden als kennelijk ongegrond beoordeeld.

Gelet op het bovenstaande acht ik de klachten van de heer (…) ongegrond.

(…)

Onder de Vreemdelingenwet 2000 zijn de reactietermijnen met betrekking tot eventuele aanvullingen en correcties van de vreemdeling op het verslag van een nader of een aanvullend gehoor als volgt geregeld. In artikel 3.111 Vreemdelingenbesluit 2000 (zie Achtergrond, onder 4.; N.o.) wordt de termijn waarbinnen de vreemdeling een reactie kan geven op het verslag van het nader gehoor vastgesteld op ten minste twee dagen. In de Vc 2000 C3/13.4.3 (zie Achtergrond, onder 6.; N.o.) is nader uitgewerkt dat de reactie van een vreemdeling op een nader gehoor en aanvullend gehoor in beginsel een termijn van twee weken bedraagt. Uit de gebruikte terminologie van de laatstgenoemde bepaling blijkt dat er de mogelijkheid bestaat om in voorkomend geval af te wijken van de genoemde termijn van twee weken. In de regel zal echter ook ten aanzien van rapporten onderzoek herkomstbepaling een reactietermijn van twee weken worden gehanteerd.

(…)

Zoals boven uiteengezet golden onder vigeur van de oude Vreemdelingenwet andersluidende bepalingen ten aanzien van de termijnen tot het indienen van aanvullingen en correcties. Het hanteren van een termijn van drie dagen week weliswaar af van de gangbare termijn van zeven werkdagen doch week niet af van, en was niet in strijd met het vigerende beleid. Beoordeeld naar aard en doel van het onderzoek waren deze termijnen redelijk te achten.

(…)

De bovengenoemde werkinstructie 167A is wat betreft de asielprocedure per 1 april 2001 vervangen door de bepalingen in de Vreemdelingencirculaire 2000 onder C3/15.3.2 en C3/13.4.3 (zie Achtergrond, onder 6.; N.o.)."

D. Reactie verzoeker

Op 11 juni 2001 reageerde verzoeker als volgt op de reactie van de Staatssecretaris van Justitie van 8 mei 2001:

"…Art 52 d lid 3 Vb (zie Achtergrond, onder 3.; N.o.) regelt een minimumtermijn en verder niets. De vraag blijft dus hoe in de praktijk op behoorlijke wijze omgegaan, dient te worden met termijnen. Dat door inhoud, vorm en plaats van het aanvullend gehoor een reactietermijn van drie dagen normaal is, is weer één van de bekende toverformules van de IND, die nader beschouwd inhoudsloos is.

(…)

Dat deze termijn niet normaal is, blijkt ook wel uit de regeling in de huidige VC waar standaard een termijn van veertien dagen is geregeld.

In casu is het gehoor 10 pagina's lang. Er is geen sprake van een standaarddeel zoals doornemen intakegegevens, reisroute, vrije versie asielrelaas. Er is sprake van 8 A4 lang, de ene na de andere vraag waarbij regelmatig teruggegrepen wordt op verklaringen uit eerdere rapporten. Ik heb 1,5 uur nodig gehad om met cliënt dit alles door te nemen, en zaken weer terug te zoeken in de eerdere rapporten om te zien waar de rapporteur op doelt. Vervolgens heb ik 4 blz reactie ingezonden. Door alle gehoren heb ik inmiddels 19 uur in de zaak moeten steken.

Dat de termijn van drie dagen meer is dan rechtens voorgeschreven is onjuist. De minimumtermijn van 2 dagen van het Vb wordt alleen in uitzonderlijke gevallen gehanteerd. De aap komt in feite uit de mouw in de voorlaatste alinea op blz 2 van de reactie. De IND heeft helemaal geen behoefte aan een reactie. De termijn geeft men alleen voor de vorm, dus dan meteen maar zo kort mogelijk.

Verwijzing naar werkinstructie 167A verheelt niet dat de IND termijnen stelt die in geen enkele verhouding staan tot de beslistermijnen die men zichzelf toebedeelt. De praktijk staat het dan ook wel degelijk toe om met termijnen te werken die rekening houden met de werklast die er niet alleen bij de IND is, maar ook bij de andere partijen.

Dat rekening gehouden is met mijn reactie betekent niet dat daarmee aan mijn meer algemene klacht dat op disproportionele wijze met termijnstellingen wordt omgegaan, is tegemoetgekomen.

Het geven van een reactie op het uitstelbeleid daar zie ik maar van af.

(…)

Ik volsta nog met op te merken dat de IND zelfs termijnen door u gesteld negeert. Het geeft eens temeer aan dat men disproportioneel handelt door zelf zeer strikt met termijnen voor de asielzoeker en de rechtshulpverlener om te gaan. Termijnen waar de IND zich aan dient te houden, betekenen vervolgens niets voor dit bestuursorgaan…"

E. NADERE Reactie Staatssecretaris van Justitie

1. Bij brief van 2 oktober 2001 reageerde de Staatssecretaris van Justitie op hetgeen verzoeker bij brief van 11 juni 2001 naar voren had gebracht. Zij deelde onder meer het volgende mee:

“Met betrekking tot de reactie van de gemachtigde dat de minimumtermijn van twee dagen zoals opgenomen in artikel 52d, derde lid Vreemdelingenbesluit (oud) (zie Achtergrond, onder 3.; N.o.), niet normaal is hetgeen ook zou blijken uit het feit dat dit in de huidige Vreemdelingencirculaire is aangepast in een standaard reactietermijn van veertien dagen alsmede de stelling dat de minimumtermijn van twee dagen alleen in uitzonderlijke gevallen wordt gehanteerd, wordt het volgende opgemerkt.

De onderhavige zaak is naar oud recht behandeld, derhalve golden voor de reactie de termijnen zoals vermeld in artikel 52d, derde lid Vreemdelingenbesluit (oud). Een verwijzing naar de nieuwe wet- en regelgeving maakt dat niet anders. Ook in artikel 3.111 Vreemdelingenbesluit 2000 (zie Achtergrond, onder 4.; N.o.) wordt overigens als uitgangspunt een minimumtermijn van twee dagen aangegeven om te reageren op een verslag van het nader gehoor. Een rapport van gehoor herkomstbepaling is aan te merken als een verslag van een nader gehoor. Zoals ik reeds heb aangegeven in mijn brief van 8 mei 2001 is door de Regionale Directie Zuid-Oost op grond van de regelgeving onder de oude wet steeds als gangbare praktijk een termijn van drie dagen gehanteerd als reactietermijn op een aanvullend gehoor. Tevens is hierbij reeds toegelicht dat de termijn van drie dagen - zoals in onderhavig geval is gesteld - niet afweek van en niet strijdig was met het toen vigerende beleid.

De opmerking van de gemachtigde dat de termijn enkel wordt gegeven voor de vorm, kan niet worden gevolgd. Zoals immers reeds is aangegeven per brief van 8 mei 2001 is deze termijn, beoordeeld naar de aard en het doel van het onderzoek herkomstbepaling, redelijk te achten.

Met betrekking tot de stelling van gemachtigde "de IND termijnen stelt die in geen enkele verhouding staan tot de beslistermijnen die men zichzelf toebedeelt", wordt het volgende opgemerkt.

De beslistermijnen welke door de IND in een asielprocedure worden gehanteerd volgen uit de Vreemdelingenwet (artikel 15e, eerste lid Vreemdelingenwet (oud) in het onderhavige geval) (zie Achtergrond, onder 2.; N.o.) en aanverwante regelingen. De IND bedeelt zich, in tegenstelling tot hetgeen de gemachtigde stelt, hierin geen termijn toe. Hiernaast merk ik nog op dat de gemachtigde rechtsmiddelen ter beschikking staan indien de IND zich niet aan vernoemde beslistermijnen houdt.

(…)

Het rapport van het gehoor onderzoek herkomstbepaling werd voor 1 november 2000 schriftelijk toegezonden aan gemachtigde. Echter ten kantore van de IND Zuid-Oost is helaas niet meer te traceren op welke datum vernoemd poststuk aan de gemachtigde werd verzonden. Uit de fax van gemachtigde van 1 november 2000, waarin hij de IND verzoekt om uitstel van de reactietermijn op vernoemd rapport, blijkt dat de gemachtigde het rapport voor 1 november 10.05 uur heeft ontvangen.

(…)

Na invoering van de Vreemdelingenwet 2000 hanteren alle Regionale Directies ten aanzien van gehoren, waaronder het onderzoek herkomstbepaling - voor zover deze gehoren in de verschillende Regionale Directies plaatsvinden - een zelfde reactietermijn van twee weken.

(…)

Het rapport van het gehoor onderzoek herkomstbepaling wordt steeds zo spoedig mogelijk na het afnemen van het gehoor aan gemachtigde toegezonden. Artikel 52d, derde lid Vreemdelingenbesluit (oud) bepaalde dat het verslag van gehoor de termijn vermeldt binnen welke de vreemdeling kan reageren. Pas bij verzending van het rapport van het gehoor is dus de termijn aangevangen. Helaas is niet meer te achterhalen op welke datum het rapport is verzonden. De gemachtigde beschikte in ieder geval op 1 november 2000 over het rapport en diende derhalve uiterlijk 3 november 2000 te reageren of tijdig en gemotiveerd om uitstel te vragen.”

F. Nadere reactie verzoeker

Verzoeker reageerde bij brief van 9 november 2001 als volgt op de nadere reactie van de Staatssecretaris van Justitie:

“…De reactie van de IND komt er op neer dat men termijnen hanteert gebaseerd op een beleid dat wringt met de praktijk. De IND heeft te maken met grote aantallen dossiers die verwerkt dienen te worden, de rechtshulp idem dito.

Ik zou ook graag van de IND een inhoudelijke reactie hebben op brieven mijnerzijds binnen drie dagen. Helaas ik moet er mee leven dat dit niet mogelijk is. De IND verschuilt zich dermate achter beleid dat geen rekening meer gehouden wordt met andere partijen in het proces. De wijze waarop men reageert op andere partijen komt steeds verder af te staan van handelen naar inzicht en gezond verstand, gebaseerd op de stand van zaken in een dossier. Zie ook de wijze waarop men (te laat) reageert op verzoeken van de ombudsman in deze. De rechtshulp komt zo in het gedrang en dat baart zorgen.

In casu was het gezien al het tijdsverloop dat al had plaatsgevonden en waaruit niet blijkt dat er bijzonderheden aan de hand waren die de IND ertoe noopten om met grote voortvarendheid te beslissen, (aangewezen; N.o.) rekening te houden met de werkdruk bij in dit geval de rechtshulp. Mijn conclusie blijft dat het stellen van een termijn van drie dagen disproportioneel kort was en daarmee onbehoorlijk in de zin van de wet op de nationale ombudsman…”

Achtergrond

1. Algemene wet bestuursrecht

Artikel 3:2

"Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen."

2. Vreemdelingenwet 1994

Artikel 15e, eerste lid

“1. Een beschikking omtrent de inwilliging van een aanvraag om toelating dient te worden gegeven binnen de bij of krachtens deze wet bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag.”

3. Vreemdelingenbesluit 1994

Artikel 52d, derde lid

"3. Het verslag van nader gehoor vermeldt de termijn binnen welke de vreemdeling uit eigen beweging of desgevraagd vanwege Onze Minister nadere gegevens kan verstrekken. Deze termijn bedraagt ten minste twee dagen."

4. Vreemdelingenbesluit 2000

Artikel 3.111, derde lid

"Het verslag van nader gehoor vermeldt de termijn binnen welke de vreemdeling uit eigen beweging of desgevraagd nadere gegevens kan verstrekken. Deze termijn bedraagt ten minste twee dagen."

5. Vreemdelingencirculaire 1994

B7/ 7.4

"In het rapport wordt aangegeven binnen hoeveel dagen de asielzoeker aanvullende gegevens op het rapport kan verschaffen. Deze termijn bedraagt ten minste twee dagen."

6. Vreemdelingencirculaire 2000

C3/13.4.3

"De ambtenaar die het nader gehoor heeft gehouden, maakt op grond van artikel 3.111, tweede lid, Vreemdelingenbesluit van dit gehoor een verslag. Zodra het verslag van nader gehoor beschikbaar is, wordt aan de asielzoeker en de (rechts)hulpverlener van zijn keuze een exemplaar gezonden.

(…)

De reactietermijn bedraagt in beginsel twee weken. Ook indien een aanvullend nader gehoor wordt gehouden, bedraagt de termijn in beginsel twee weken. Het gestelde in C3/15.3.2 is van overeenkomstige toepassing op verzoeken om uitstel."

C3/15.3.2

"Op grond van artikel 3.115, tweede lid, Vreemdelingenbesluit dient de zienswijze binnen vier weken te zijn ingediend, tenzij een met redenen omkleed verzoek om verlenging van deze termijn wordt gehonoreerd.

Uitgangspunt is dat geen uitstel voor het indienen van de zienswijze van de asielzoeker wordt verleend. Niettemin kan het voorkomen dat de betrokkene toch voor het verstrijken van de termijn om uitstel vraagt. Hieronder staat onder a tot en met e hoe met verzoeken om uitstel in verschillende fasen van de procedure moet worden omgegaan:

a. Het niet (tijdig) beschikbaar zijn van een tolk

(…)

b. Ziekte van de advocaat of de asielzoeker

(…)

c. Overplaatsing van de asielzoeker

(…)

d. Vakantie

(…)

e. Wijziging van gemachtigde "

7. Werkinstructie 167A

"3. Uitstel van indiening van nadere gronden

Hieronder staat onder A t/m E hoe met verzoeken om uitstel in verschillende fasen van de procedure moet worden omgegaan:

A. Het niet (tijdig) beschikbaar zijn van een tolk

(…)

Eerste aanleg

Een tolk wordt geacht tijdig te zijn aangevraagd indien een schriftelijke verklaring van het tolkencentrum wordt overgelegd, waaruit blijkt dat binnen drie werkdagen na uitreiking van het rapport van gehoor een tolk is aangevraagd.

B. Ziekte van advocaat of betrokkene

Bij plotselinge ziekte van een rechtshulpverlener geldt als uitgangspunt dat voor zaken waarin de termijn gedurende de eerstvolgende vijf werkdagen verloopt, voor vijf werkdagen (vanaf datum ziekte) uitstel kan worden verleend.

(...)

C. Overplaatsing van betrokkene

Overplaatsing van de betrokken vreemdeling behoeft in principe geen belemmering te vormen voor het indienen van aanvullingen en correcties of nadere gronden.

De betrokken vreemdeling kan immers ook na overplaatsing naar zijn rechtshulpverlener reizen om het rapport van gehoor of de beschikking in eerste aanleg te bespreken.

(…)

D. Vakantie

Eerste aanleg

Voor het indienen van correcties en aanvullingen wordt geen uitstel verleend wegens vakantie.

(…)

E. Wijziging van gemachtigde

In dit geval bestaat geen aanleiding om uitstel te verlenen."

Instantie: Immigratie- en Naturalisatiedienst

Klacht:

Termijn van slechts drie werkdagen gegeven voor indienen van correcties en aanvullingen op "rapport onderzoek herkomstbepaling"; wijze van afdoening klacht van verzoeker over termijnstelling.

Oordeel:

Gegrond