Verzoeker klaagt erover dat het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland hem op 23 mei 1999 op onwaardige wijze met onnodig veel politieambtenaren heeft aangehouden ter executie van een aan hem opgelegde straf.
Verzoeker klaagt er verder over dat politieambtenaren van dit korps zich op diezelfde datum intimiderend en/of manipulerend tegenover zijn vriendin hebben uitgelaten over zijn verleden.
Ten slotte klaagt verzoeker erover dat hij vervolgens op 25 mei 1999 naar gevangenis De Koepel in Arnhem is overgebracht, zonder dat de politieambtenaren hem in de gelegenheid hebben gesteld om een advocaat te raadplegen.
Beoordeling
I. Met betrekking tot de aanhouding
1. Ambtenaren van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland hebben verzoeker op 23 mei 1999 aangehouden ter executie van een aan hem opgelegde straf.
Verzoek klaagt erover dat de politie hem op onwaardige wijze met onnodig veel politieambtenaren heeft aangehouden.
2. In een door politieambtenaar Z. opgemaakt rapport van 13 juli 2000 is opgenomen dat Z. op 23 mei 1999 in een opvallende politieauto achter een Mercedes reed. Hij besloot een routinecontrole bij de meldkamer uit te voeren. Bij navraag van het kenteken bleek dat de auto op naam stond van verzoeker, die in het opsporingsregister stond vermeld vanwege een openstaande boete en een vonnis voor een gevangenisstraf van vier maanden.
Z. besloot verzoeker hierop staande te houden. De meldkamer riep intussen een aantal collega's op, omdat Z. alleen was. Ondanks dat Z. via het politietransparant een stopteken gaf aan verzoeker en meerdere keren met groot licht knipperde, negeerde verzoeker het stopteken. Z. gaf dit door aan de meldkamer, die vervolgens de collega's hiervan op de hoogte bracht. Uiteindelijk stopte verzoeker voor een woning en maakte aanstalten om de woning binnen te gaan. Achteraf bleek dit de woning te zijn van zijn vriendin. Z. hield verzoeker hierop staande en vroeg om zijn rijbewijs. Na verificatie van de naam op het rijbewijs, deelde Z. verzoeker mee dat er vonnissen van hem openstonden, en verzocht hij hem mee te gaan naar het politiebureau. Verzoeker rende echter naar de woning en trok de deur achter zich dicht. Inmiddels waren nog vier politieambtenaren ter plaatse gekomen. Op het verzoek van de politie om naar buiten te komen en zijn autosleutels mee te nemen, werd door verzoeker niet gereageerd. De ambtenaren zagen dat hij telefoneerde. Na enige tijd kwam verzoeker wel naar buiten en trok de deur snel achter zich dicht. Verzoeker zei dat hij de sleutels binnen had laten liggen. Vervolgens is hij aangehouden en overgebracht naar het politiebureau.
3. In een door politieambtenaar S. opgemaakt rapport van 7 juli 2000 en in een door politieambtenaar B. opgemaakt rapport van 11 juli 2000 is opgenomen dat zij tezamen ter plaatse kwamen in opdracht van de meldkamer. Er waren in totaal vijf politieambtenaren aanwezig. Wegens vluchtgevaar is besloten om de woning af te zetten. Verzoeker weigerde de woning uit te komen, bleef lang telefoneren en keek niet in hun richting. Verzoeker is meerdere keren verzocht om naar buiten te komen. Ook is hem gevraagd zijn autosleutels mee te nemen opdat de auto buiten gebruik kon worden gesteld vanwege de openstaande boete. Na geruime tijd kwam verzoeker toch naar buiten, waarna hij is aangehouden door twee politieambtenaren. De sleutels had hij binnen laten liggen, aldus B. en S.
4. In een door politieambtenaar F. opgemaakt rapport van 3 augustus 2000 is opgenomen dat verzoeker tegenover hem had verklaard dat hij de stoptekens van de politieauto achter hem niet had gezien. Verder verklaarde hij dat hij de woning was ingelopen om het gevraagde kentekenbewijs te halen. Nadat hij de deur achter zich had dichtgetrokken, werd er direct tegen de deur geschopt en geschreeuwd. Verzoeker vroeg de politie hierop om rustig aan te doen, omdat hij even zijn vriendin moest bellen. Hij heeft niet geweigerd om naar buiten te komen, en heeft tijdens het telefoneren met gebaren duidelijk aangegeven dat hij er zo aankwam, aldus verzoeker.
5. Uit een politiemutatie van 24 mei 1999 is gebleken dat verzoeker de woning is ingevlucht, waarna de woning is afgezet.
Uit het proces-verbaal van aanhouding is gebleken dat geen handboeien zijn gebruikt en dat verzoeker niet is gefouilleerd. Verder is niet gebleken dat bij de aanhouding van verzoeker enig geweld is gebruikt.
6. De korpsbeheerder neemt het standpunt in dat de klacht niet gegrond is. Hierbij verwijst hij naar een advies van een onafhankelijke adviescommissie, waarin is opgenomen dat gezien het gedrag van verzoeker als bestuurder, de openstaande straffen en de vlucht van verzoeker nadat de politie hem had aangesproken, de politie in alle redelijkheid rekening heeft gehouden met een mogelijke vluchtpoging van verzoeker en vervolgens met meerdere collega's tot actie is overgegaan. Volgens de commissie is niet komen vast te staan dat deze actie met veel kabaal en op een oneervolle/ onwaardige wijze zou hebben plaatsgevonden.
7. Beslissingen met betrekking tot de inzet van politiepersoneel dienen te voldoen aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit, hetgeen onder meer inhoudt dat in beginsel moet worden gekozen voor de inzet van het minst zware middel dat ter beschikking staat.
Het aanhouden van een burger door de politie is een ingrijpend dwangmiddel. De bevoegdheid daartoe moet daarom alleen worden gebruikt indien het onderzoek in de desbetreffende zaak dat rechtvaardigt.
In zoverre moet de beslissing om tot aanhouding over te gaan ook voldoen aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
8. De lezing van verzoeker staat tegenover de lezingen van de politieambtenaren. Vast is komen te staan dat vijf ambtenaren en drie politieauto's bij de aanhouding aanwezig waren. Nu verzoeker de lezingen van de politieambtenaren niet heeft weerlegd, de eventuele onwaardigheid van de aanhouding niet nader heeft omschreven, en niet is ingegaan op het verzoek om getuigen te vermelden, en nu verder geen feiten of omstandigheden naar voren zijn gekomen om de lezing van verzoeker meer aannemelijk te achten dan de lezingen van de drie politieambtenaren, wordt aan de lezingen van de politieambtenaren meer betekenis toegekend. Om die reden is het aannemelijk dat verzoeker het stopteken van Z. heeft genegeerd, en vervolgens de woning is binnengevlucht. Hiermee heeft verzoeker zelf aan de politie aanleiding gegeven om vanwege het reële vluchtgevaar meerdere politieambtenaren op te roepen.
Nu verzoeker niet is ingegaan op het verzoek van politieambtenaar Z. om uit eigen beweging mee te gaan naar het politiebureau, hadden de ambtenaren ook voldoende reden om verzoeker aan te houden. Van een onwaardige wijze van aanhouding is tijdens het onderzoek niet gebleken.
De onderzochte gedraging is behoorlijk.
II. Met betrekking tot de uitlatingen tegen de vriendin van verzoeker
1. Verzoeker klaagt er verder over dat politieambtenaren zich op 23 mei 1999 intimiderend en/of manipulerend tegenover zijn vriendin hebben uitgelaten over zijn verleden. De politie zou aan zijn vriendin hebben gevraagd of zij wel weet wat voor man zij in huis heeft.
Vanwege haar psychische toestand is het volgens verzoeker niet verstandig om zijn vriendin te benaderen over deze klacht.
2. In de voornoemde rapporten van de politieambtenaren B. en S. is opgenomen dat zij na de aanhouding van verzoeker op zijn verzoek bij de woning hebben gewacht op zijn vriendin. De vriendin liet hen binnen, de ambtenaren hebben koffie gedronken en intussen de vriendin van verzoeker in kennis gesteld van de omstandigheden waaronder verzoeker was aangehouden. De vriendin deelde hierop mee dat zij niets wist van boetes en onherroepelijke vonnissen, en betaalde vervolgens de nog openstaande geldboete, aldus B. en S.
3. Een ieder heeft op grond van artikel 10, eerste lid van de Grondwet recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen (zie Achtergrond, onder 1.). Opsporingsambtenaren behoren informatie waarover zij beroepshalve beschikken, alleen te gebruiken binnen de geldende rechtsregels. Ingevolge de Ambtsinstructie voor politie moet een politieambtenaar een familielid of huisgenoot van een ingeslotene zo spoedig mogelijk op de hoogte brengen van de insluiting. Indien de ingeslotene meerderjarig is, doet hij dit slechts op verzoek van de ingeslotene (zie Achtergrond, onder 2.).
4. Omdat verzoeker zelf de politieambtenaren had verzocht om op zijn vriendin te wachten, en het voor de ambtenaren duidelijk was dat verzoeker al telefonisch met zijn vriendin over de aanhouding had gesproken, is het niet onjuist dat de politieambtenaren bij het op de hoogte brengen van de vriendin van de insluiting, ook de reden hiervan hebben meegedeeld.
Wat betreft de wijze waarop dit is gebeurd, staan de lezingen van verzoeker en van de politieambtenaren tegenover elkaar. Omdat tijdens het onderzoek geen feiten of omstandigheden naar voren zijn gekomen die voldoende grondslag bieden om de lezing van verzoeker - die niet aanwezig was bij het gesprek tussen de ambtenaren en zijn vriendin - meer aannemelijk te achten dan de lezingen van de ambtenaren, wordt het ervoor gehouden dat de politieambtenaren zich niet intimiderend noch manipulerend tegenover zijn vriendin hebben uitgelaten over zijn verleden.
De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.
III. Met betrekking tot het raadplegen van een advocaat
1. Ten slotte klaagt verzoeker erover dat hij vervolgens op 25 mei 1999 naar gevangenis De Koepel in Arnhem is overgebracht, zonder dat de politieambtenaren hem in de gelegenheid hebben gesteld om een advocaat te raadplegen.
In het voornoemde rapport van politieambtenaar F. is opgenomen dat verzoeker tegenover hem had verklaard dat hij de avond van 23 mei 1999 niet mocht telefoneren. De volgende dag had hij de arrestantenwacht verzocht te mogen bellen. Ook dit verzoek is niet ingewilligd. Wel had de arrestantenwacht zijn vriendin gebeld en haar verzocht om kleding en medicijnen van verzoeker over te brengen.
2. De korpsbeheerder onthoudt zich van een oordeel op dit punt, omdat na een jaar niet meer was na te gaan of de politie daadwerkelijk had geweigerd om verzoeker te laten bellen.
Politieambtenaar F. merkte in zijn rapport onder meer op dat indien het verzoeker is geweigerd om nog dezelfde avond te bellen, dit naar alle waarschijnlijkheid kwam door het late tijdstip en het feit dat zijn vriendin al op de hoogte was van de insluiting.
3. Met het oog op de ordentelijke gang van zaken op het politiebureau is te rechtvaardigen dat de politie niet zonder meer elk verzoek om te telefoneren van een in een politiecel ondergebrachte persoon honoreert. Het is immers onvermijdbaar, alleen al vanuit een oogpunt van beschikbare menskracht en middelen, dat een in een politiebureau ondergebrachte persoon zekere beperkingen worden opgelegd, waaronder het contact met derden.
4. Uit het onderzoek is gebleken dat verzoeker om twintig minuten over elf 's avonds is aangehouden. Hoewel de politie gezien het tijdsverloop niet heeft kunnen nagaan of verzoeker daadwerkelijk heeft verzocht om te bellen, wordt het gezien de stellige bewering van verzoeker en zijn verklaring dat de arrestantenwacht de volgende dag zijn verzoek had geweigerd, maar wel zijn vriendin had gebeld om kleding en medicijnen te brengen, aannemelijk geacht dat verzoeker meerdere keren heeft verzocht om te mogen telefoneren.
Gezien het late tijdstip van de aanhouding en het feit dat de vriendin van verzoeker al op de hoogte was van de aanhouding, is het echter niet onredelijk dat de politie hem op 23 mei 1999 niet in de gelegenheid heeft gesteld om te telefoneren.
In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.
5. Mocht verzoeker de volgende dagen gemotiveerd hebben aangegeven dat hij met een advocaat wilde bellen, dan had de politie hem in beginsel zoveel mogelijk de gelegenheid moeten bieden zich met zijn raadsman in verbinding te stellen. Nu echter niet is vast te stellen of verzoeker zijn verzoek om te telefoneren heeft gemotiveerd, moet de Nationale ombudsman zich op dit punt van een oordeel onthouden.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland (de burgemeester van Apeldoorn), is niet gegrond; over het niet in de gelegenheid stellen van verzoeker om een advocaat te raadplegen, onthoudt de Nationale ombudsman zich van een oordeel.
Onderzoek
Op 10 januari 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer H. te Apeldoorn, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland.
Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland (de burgemeester van Apeldoorn), werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd vier betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om te reageren op de klacht. Zij maakten van deze gelegenheid geen gebruik.
In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Zutphen over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik.
Tijdens het onderzoek kreeg verzoeker de gelegenheid om op de door de korpsbeheerder verstrekte inlichtingen te reageren.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
Noch verzoeker noch de korpsbeheerder gaven binnen de gestelde termijn een reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Op 23 mei 1999 hielden ambtenaren van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland verzoeker in Apeldoorn aan ter executie van een aan hem opgelegde straf.
2.1 Bij brief van 9 april 2000 diende verzoeker over deze aanhouding een klacht in bij de Nationale ombudsman. In verband met het kenbaarheidsvereiste ingevolge artikel 12, tweede lid, van de Wet Nationale ombudsman stuurde de Nationale ombudsman de klacht ter behandeling door naar de beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland. De klacht hield onder meer het volgende in:
"Op 23 mei 1999 om 23.20 uur werd ik voor de deur van mijn vriendin aangehouden door de politie Apeldoorn. Met veel kabaal (4 politiewagens, 9 à 10 politieagent(e)n(s) werd ik op onwaardige/oneervolle wijze gesommeerd naar buiten te komen en overgebracht naar het politiebureau te Apeldoorn. Mijn vriendin werd op de hoogte gebracht van mijn aanhouding en op intimiderende/manipulerende wijze geïnformeerd over mijn verleden.
Gelukkig heeft zij er zich niets van aangetrokken en zo snel mogelijk een advocaat in de arm genomen om mij vrij te krijgen. Zij heeft de geldboete van 93,75 d.m.v. een girobetaalkaart betaald.
Zelf werd ik niet in de gelegenheid gesteld om een advocaat in de arm te nemen. Op 25 mei 1999 werd ik overgebracht naar gevangenis De Koepel te Arnhem. (...)
In gevangenis De Koepel heb ik 14 dagen doorgebracht. Op grond van gratieverzoek ben ik vrijgelaten. Ik heb de wijze van optreden van de politie Apeldoorn (...) beleefd als traumatische ervaring, waarvan ik thans nog last heb van de gevolgen (achtervolgingen en nachtmerries). Momenteel word ik behandeld door een psychiater.
Om u een indruk te geven van de gang van zaken, doe ik u bijgaande schriftelijke informatie toekomen in de hoop dat u mij verder kunt helpen."
2.2 Bij zijn brief voegde verzoeker onder meer een afschrift van een door politieambtenaren S. en Z. op 24 mei 1999 opgemaakte politiemutatie, en een afschrift van een door politieambtenaren P., S. en Z. opgemaakt proces-verbaal van aanhouding van verzoeker van 23 mei 1999. In de mutatie van 24 mei 1999 is onder meer het volgende opgenomen:
"23 mei 1999
(...)
Werd de bestuurder van een zwarte Mercedes C 25 met het kenteken (…) gecontroleerd door coll. Z.
Tijdens natrekken bij de MK (meldkamer; N.o.) bleek deze gesignaleerd te staan voor div. vonnissen. Hij moest o.a. een geldboete betalen van ƒ 93,75. Tevens stond VE (verdachte; N.o.) gesignaleerd voor 4 (vier) maanden OH (onherroepelijke; N.o.) gevangenisstraf terzake 225 SR.
Toen de controle plaatsvond, stond de VE bij de woning (…) voor de deur.
Daar was woonachtig zijn vriendin Sc. (…).
Hij vloog daar naar binnen. De woning werd rondom afgezet. Op aanspreken werd hij naar buiten gesommeerd. In een van de vonnissen stond ook buitengebruikstelling van de auto indien de geldboete niet voldaan zou worden.
De verdachte H. (verzoeker ; N.o.) werd aangezegd tevens de autosleutels mee te nemen. Bij het verlaten van de woning trok hij echter de deur van de woning snel achter zich dicht en verklaarde dat de autosleutels binnen lagen. Hij werd overgebracht naar het bureau. De auto zal door W. aan het bureau gebracht worden. Omdat de aangehouden verdachte klaagde over hoge bloeddruk, last van hartkloppingen en kortademigheid werd via de AR-wacht de GGD-arts in kennis gesteld.
De VE zal bij justitie moeten worden aangemeld."
2.3 In het proces-verbaal van aanhouding van 23 mei 1999 is onder meer het volgende opgenomen:
"Op zondag 23-MEI-99 23:20 uur werd door ons te APELDOORN in de (…)LAAN (…) OPENBARE WEG een persoon aangehouden, die opgaf te zijn:
H. (…)
De aanhouding werd verricht op grond van artikel
000 geen tenlastelegging
en vond plaats naar aanleiding van het volgende:
De bestuurder van een personenauto, merk Mercedes, voorzien van het kenteken (…), werd gecontroleerd. De bestuurder bleek open te staan voor diverse vonnissen. O.a. geldboete van ƒ 93,75, evt. buitengebruikstelling van de auto, evt. gijzeling van 7 dagen. Tevens zou VE nog gesignaleerd staan voor een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden.
De verdachte werd aangehouden en overgebracht naar het bureau.
Zijn er handboeien gebruikt : nee
Reden gebruik handboeien : nvt
Veiligheidsfouillering : nee
Reden fouillering : nvt
Veiligheidsfouillering lichaam : nee
Op last van de (h)ovj : nvt
Reden fouillering : nvt
Ter geleiding voor een hulpofficier van justitie, werd de verdachte onverwijld overgebracht naar het bureau van politie te APELDOORN.
Na aankomst op genoemd bureau op zondag 23-MEI-99 te 23:45 uur, werd de verdachte op 24-MEI-99 te 00:00 uur voorgeleid aan: NIET VOORGELEID."
3. Bij brief van 2 oktober 2000 liet het stafbureau van de beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland aan verzoeker weten dat de korpsbeheerder zich bij de beoordeling van de klacht had laten adviseren door een onafhankelijke adviescommissie. De korpsbeheerder heeft het advies van 2 oktober 2000 van de adviescommissie overgenomen. Dit advies hield onder meer het volgende in:
"dat de commissie (...) het volgende heeft overwogen:
(...)
- dat een betrokken politieambtenaar tijdens surveillance klager in zijn auto heeft zien rijden en vervolgens was overgegaan tot een routinematige controle; dat deze controle het opvragen van de gegevens van het kenteken van de auto en van de kentekenhouder heeft behelsd;
- dat hierbij is gebleken dat de kentekenhouder gesignaleerd stond voor een geldboete en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf;
- dat de betrokken politieambtenaar in eerste instantie solo heeft gesurveilleerd en direct om assistentie van meerdere collega's heeft verzocht;
- dat de politieambtenaar heeft verklaard dat klager niet heeft gereageerd op de door hem gegeven stoptekens;
- dat klager heeft verklaard wel geweten te hebben dat er een politieauto achter hem reed, maar dat deze slechts met het licht knipperde en geen stoptekens heeft gegeven;
- dat klager uiteindelijk is gestopt voor de woning van zijn vriendin, waarna hij door de politie is aangesproken over de openstaande straf;
- dat klager na hierover door de betrokken politieambtenaar aangesproken te zijn de woning van zijn vriendin is binnengegaan en de deur heeft afgesloten;
- dat er bij de politieambtenaar een vrees voor vlucht heeft bestaan;
- dat drie politieambtenaren hebben verklaard dat klager pas na geruime tijd en geruim aandringen daartoe weer naar buiten is gekomen;
- dat klager heeft gezegd dat politiemensen onmiddellijk tegen de deur van de woning schopten en dat hij hen heeft duidelijk gemaakt alleen even te willen telefoneren;
- dat twee politiemensen bij de vriendin van klager, na zijn aanhouding, in haar woning koffie hebben gedronken, waarbij zij de openstaande boete van klager heeft betaald;
- dat klager heeft verklaard dat de politie haar op intimiderende- en manipulerende manier zou hebben benaderd;
- dat de vriendin van klager hier zelf niets over heeft gezegd;
- dat klager diezelfde avond in het bureau van politie te Apeldoorn bezoek heeft gehad van een arts vanwege zijn gezondheidsklachten;
- dat, gezien het tijdsverloop sinds het politieoptreden niet meer was na te gaan of het klager was toegestaan om te telefoneren;
- dat de politie heeft aangegeven dat, indien er sprake was geweest van een weigering om klager te laten telefoneren als reden voor deze mogelijke weigering het late tijdstip en het feit dat klager zijn vriendin op de hoogte was van de verblijfplaats van klager heeft aangegeven;
(...)
dat de commissie daarbij tot het volgende oordeel komt:
(...)
dat, gezien het gedrag van klager als bestuurder, de openstaande straffen ten name van klager en de vlucht van klager in de woning van zijn vriendin nadat hij door de politie is aangesproken, de politie in alle redelijkheid rekening heeft gehouden met een mogelijke vluchtpoging van klager en vervolgens met meerdere collegae tot een actie is overgegaan; dat niet is komen vast te staan dat deze actie met veel kabaal en op een oneervolle/onwaardige wijze zou zijn gebeurd, zoals dit door klager in zijn klaagschrift naar voren is gebracht; dat de gedraging op dit punt niet onbehoorlijk is geweest en de klacht derhalve als ongegrond dient te worden beschouwd;
- dat voor wat de klachtonderdelen betreft die betrekking hebben op de gedragingen van politieambtenaren ten aanzien van de vriendin van klager, er niet gezegd kan worden dat klager de eerste direct belanghebbende is; dat de vriendin van klager tijdens dit klachtonderzoek over deze aspecten niet met de klachtbehandelaar heeft gesproken en zelf geen klacht heeft ingediend; dat niet is gebleken dat de vriendin klager heeft gemachtigd om namens haar een klacht in te dienen; dat de klacht derhalve op dit punt als niet ontvankelijk moet worden beschouwd;
- dat, gelet op het grote tijdsverschil tussen de eventuele gedraging (23 mei 1999) rond het wel of niet toestaan om te telefoneren c.q. een advocaat waarschuwen en het tijdstip van het indienen van een klacht (20 juni 2000), de juiste toedracht van een en ander niet meer te achterhalen is; dat de commissie zich geen oordeel kan vormen op dit punt en zich derhalve onthoudt van het geven van een oordeel"
B. Standpunt verzoeker
1. het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht.
2. Verzoeker deelde in zijn verzoekschrift van 7 januari 2001 nog onder meer mee dat het gezien de psychische toestand van zijn vriendin niet verstandig is om haar een machtiging voor het indienen van de klacht te vragen. Zij heeft dit mondeling al aan hem gedaan.
C. Standpunt korpsbeheerder
1. Bij brief van 27 maart 2001 verwijst de beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland voor zijn standpunt naar het eerder gegeven advies van de onafhankelijke klachtencommissie van 2 oktober 2000.
2. Voorts voegde hij bij zijn brief onder meer afschriften van een door politieambtenaar S. opgemaakt rapport van 7 juli 2000, een door politieambtenaar B. opgemaakt rapport van 11 juli 2000, een door politieambtenaar Z. opgemaakt rapport van 13 juli 2000, en een door politieambtenaar F. opgemaakt rapport van 3 augustus 2000. Het door S. opgemaakte rapport van 7 juli 2000 hield onder het volgende in:
"Aanhouding van H. op 23 mei 1999.
Na een controle bleek H. een geldboete open te hebben staan, alsmede een OH-vonnis, te weten een gevangenisstraf voor vier maanden. De controle werd uitgevoerd door collega Z. die op dat moment alleen surveilleerde. H. had zich onttrokken aan een staandehouding. H. wist tijdens de controle een woning aan de (…)laan (…) te Apeldoorn binnen te komen en weigerde aanvankelijk de woning uit te komen. Dit kennelijk om een aanhouding te voorkomen.
Hierop werd door de coll. Z. de hulp ingeroepen van enkele andere coll. om de woning af te zetten teneinde te beletten dat H. er vandoor zou gaan. Volgens mij waren wij ter plaatse met totaal vijf (5) collega's.
H. deed na enig aandringen zelf de deur open. H. heeft binnen nog enkele telefoontjes gepleegd. H. weigerde de autosleutels mee naar buiten te nemen van de auto waarin hij werd gecontroleerd, kennelijk om te voorkomen dat de auto buiten gebruik gesteld zou worden. H. werd ter plaatse vanwege het OH-vonnis aangehouden. In verband met de openstaande geldboete werd op het verzoek van H. zelf later contact opgenomen met zijn vriendin welke aldaar woonachtig was. Zij was ten tijde van de aanhouding niet thuis. Zij betaalde per giro de openstaande geldboete. Zij betaalde deze boete aan coll. B. en mij. Onder het genot van een kop koffie werd zij in kennis gesteld van de omstandigheden waaronder haar vriend H. was aangehouden. Ik kan mij niet herinneren dat H. om een advocaat heeft gevraagd.
Omdat mij over het verleden van H. niets bekend is zal daarover dus niet met de vriendin gesproken zijn.
De aanhouding van H. is op een routinematige wijze verlopen. Van een onwaardige of oneervolle wijze was geen sprake. Dat wij H. een aantal malen hebben moeten sommeren uit de woning te komen heeft hij geheel aan zich zelf te wijten. Immers hij had allereerst op het stopteken van de surveillanceauto kunnen reageren. Vervolgens had hij de aanwijzingen van coll. Z. kunnen opvolgen om niet de woning binnen te gaan. Tenslotte had hij ook op ons eerste verzoek naar buiten kunnen komen en niet ons de rug toekeren terwijl hij binnen aan het telefoneren was.
In dat geval had de aanhouding op een nog meer discrete wijze kunnen plaatsvinden."
3. In het door B. opgemaakte rapport van 11 juli 2000 is onder meer het volgende opgenomen:
"Aanhouding van H. op 23 mei 1999.
Na een controle bleek dat betrokkene H. voor een aantal vonnissen stond gesignaleerd. Naar aanleiding hiervan had collega Z. de heer H. een stopteken gegeven. H. reed door en negeerde het stopteken. Hij reed door en stopte ter hoogte van perceel (…) (woning) aan de (…)-laan te Apeldoorn.
Op het moment dat H. uit zijn auto stapte en richting genoemde woning wilde lopen arriveerde ik, rapporteur B., samen met collega S. met een opvallende politiesurveillanceauto. Ik zag dat H. genoemde woning inliep. Daar duidelijk was geworden dat H. kon worden aangehouden voor een onherroepelijk vonnis en tevens duidelijk was geworden dat H. niet voornemens was meteen naar buiten te komen, werd besloten de woning met een aantal collega's af te zetten om een verdere onttrekking (vlucht) aan de aanhouding te voorkomen. Ik, rapporteur B., heb diverse malen gehoord dat collega's hebben verzocht naar buiten te komen. Hierop reageerde H. in het geheel niet. Hij bleef langdurig telefoneren en keek niet in onze richting.
Na geruime tijd besloot H. toch naar buiten te komen en liep naar de voordeur, waarna hij de woning verliet en werd aangehouden door andere collega's.
Daar de sleutels van zijn auto nog in de woning lagen was het op dat moment niet mogelijk de auto buiten gebruik te stellen in verband met nog een openstaand vonnis.
De heer H. vertelde dat hij zijn vriendin, mevrouw Sc., had gebeld en dat die meteen naar genoemde woning zou komen om de geldboete te betalen. Na even gewacht te hebben kwam mevrouw Sc. ter plaatse en nodigde ons, rapporteur B. en collega S., uit binnen te komen in haar woning. Zij vroeg of wij een kopje koffie wilden blijven drinken, hetgeen is gebeurd.
Zij vertelde verder dat zij de heer H. een tijd terug heeft leren kennen en dat zij niets wist van geldboetes en onherroepelijke vonnissen. Zij vertelde verder dat dat voortvloeide uit een periode voor haar relatie met hem en dat zij daar geen verantwoording voor kon nemen. Volgens mevrouw Sc. was dat iets waar hij zelf verantwoordelijk voor was. Tijdens het gesprek met mevrouw Sc. is zowel van onze kant als van haar kant niet inhoudelijk gesproken over het verleden van de heer H.
Mevr. Sc. betaalde vervolgens, middels een acceptgiro, de nog openstaande geldboete waarna wij vertrokken.
Verder merk ik, rapporteur B., nog op dat wij daar met 4 of 5 collega's ter plaatse waren op het moment dat de heer H. de woning in vluchtte."
4. In het door Z. opgemaakte rapport van 13 juli 2000 is onder meer het volgende opgenomen:
"Op 23 mei 1999, omstreeks 23:06 uur, reed ik in een opvallend politievoertuig over de Laan van Westenenk te Apeldoorn. Voor mij reed een zwarte personenauto van het merk Mercedes en voorzien van het kenteken (…). Ik besloot een routinecontrole uit te voeren.
Bij navraag van het kenteken via de Regionale meldkamer van de Regiopolitie Noord en Oost-Gelderland bleek dat het voertuig op naam stond van ene H. (…). De kentekenhouder zou thuis horen in Veenendaal. Tevens werd er aan mij medegedeeld dat de kentekenhouder in het opsporingsregister stond. Het ging hierbij om een openstaande geldboete van ƒ 93,75 en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden.
Door de Regionale meldkamer werden, in verband met het feit dat ik alleen was, een aantal collega's in mijn richting gestuurd. Dit was voor mijn veiligheid. Ik gaf middels het politietransparant aanwezig aan de voorzijde van het politievoertuig de bestuurder van de Mercedes een stopteken. Ik zag dat het politietransparant werkte omdat de letters in de achterruit van de Mercedes verschenen. Dit stopteken gaf ik op de Aluminiumweg. Ik zag dat de bestuurder geen gevolg gaf aan het stopteken. De bestuurder sloeg vanaf de Aluminiumweg linksaf de Hoenderparkweg in. Ik heb diverse malen met het groot licht geknipperd om de aandacht van de bestuurder te trekken. De bestuurder sloeg hierna vanaf de Hoenderparkweg rechtsaf de Winkeweijertlaan in. De bestuurder gaf nog steeds geen gevolg aan het stopteken. Ik heb dit ook medegedeeld aan de meldkamer waarop deze de overige voertuigen over dit feit informeerde. De meldkamer verzocht hierop de overige voertuigen om toch een beetje haast te maken in verband met mogelijke problemen. Ik zag dat de bestuurder van de Mercedes rechtdoor de (…)-laan op reed en het voertuig (…) stil zette.
De bestuurder kwam uit het voertuig en wilde bij perceel (…) naar binnen lopen. Ik heb de bestuurder hierop aangesproken en vroeg de bestuurder om zijn rijbewijs. De bestuurder gaf mij een op zijn naam staand rijbewijs. Het bleek te gaan om: H. (…)
Ik deelde de bestuurder mede dat er nog vonnissen voor hem openstonden en verzocht hem om mee te gaan naar het politiebureau. De bestuurder, H., rende hierop het perceel (…) binnen en trok de deur snel achter zich dicht. Hij probeerde zich aan zijn aanhouding te onttrekken. Inmiddels waren er 4 collega's ter plaatse gekomen. Inclusief mij waren er in totaal 5 politieagenten aanwezig.
Hierop werd H. verzocht om naar buiten te komen. Hierop werd niet gereageerd en hij ging telefoneren. Wederom werd door mij een aantal malen verzocht om naar buiten te komen. Tevens deelde ik hem mede om de autosleutels mee te nemen omdat het voertuig buiten gebruik gesteld kon worden als het openstaande geldbedrag niet door hem werd betaald. Na enige tijd kwam H. naar buiten en trok snel de voordeur van de woning dicht. Hij zei dat hij zijn sleutels in de woning had laten liggen. H. werd hierop aangehouden en overgebracht naar het bureau van Politie aan de Vosselmanstraat 201 te Apeldoorn.
Door andere collega's werd contact gezocht met de vriendin van H. omdat hijzelf niet in staat was het openstaande bedrag te betalen. Ik heb zelf de vriendin van H. niet gesproken in verband met andere meldingen. Wat ik wel weet is dat zij vroeg waarom haar vriend niet mee mocht naar huis. Door een collega werd zij op de hoogte gebracht van het feit dat H. op het bureau van politie moest blijven in verband met het feit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden."
5. Het door F. opgemaakte rapport van 3 augustus 2000 hield het volgende in:
"…Na daartoe door mij te zijn uitgenodigd, verscheen klager op dinsdag 1 augustus 2000 omstreeks 10.30 uur aan het teambureau Zuidwest te Apeldoorn.
(…)
Vervolgens heb ik hem de inhoud van de drie rapportages medegedeeld, waarna dhr. H. in de gelegenheid is gesteld zijn visie te geven over de manier waarop hij op 23 mei 1999 werd aangehouden. Samengevat deelde hij mij het volgende mede:
Allereerst vertelde hij mij dat hij die bewuste avond geen stopteken had gezien en ook niet had gezien dat de auto achter hem lichtsignalen gaf met het grote licht. Hij was er zeker van dat deze tekens niet waren gegeven want hij had wel gezien dat er een politie-auto achter hem reed die hij voortdurend in de gaten had gehouden. Ook zou hem de reden van de aanhouding niet direct bij het ter inzage geven van het rijbewijs zijn medegedeeld, maar later nadat Z. contact had gehad met de meldkamer.
H. vertelde dat hij tevens de sleutels van de auto moest afgeven aan Z. Dit weigerde hij. Hij was naar binnen gegaan om het gevraagde kentekenbewijs te halen en deed de deur achter zich dicht. Direct werd er tegen de deur geschopt en geschreeuwd. H. vroeg om rustig aan te doen en zei dat hij direct weer naar buiten zou komen en dat hij meteen even zou bellen naar zijn vriendin.
Hij had dus volgens zijn zeggen niet geweigerd om naar buiten te komen, maar wilde eerst even bellen. Tijdens het telefoneren zou hij met gebaren duidelijk te kennen hebben gegeven "Ik bel even. Ik kom eraan." Volgens hem had niemand gezegd waarom de auto mee moest en dat het ging om een geldboete. De boete had hij namelijk op dat moment kunnen betalen.
Een van de twee politiemensen die zijn vriendin die avond heeft gesproken, heeft tegen haar gezegd: "Weet u wel wat voor man u in huis heeft". Onder andere deze uitlating en verdere informatie over zijn echtscheiding en nog meer oud zeer zouden hem diep geschokt hebben.
Verder heeft H. zich gestoord aan het feit dat hij die avond niet meer mocht telefoneren. Gezien zijn gezondheidsklachten heeft hij dezelfde avond nog wel bezoek gehad van een arts. De volgende dag zou hij de arrestantenwacht verzocht hebben te mogen telefoneren.
Ook dit verzoek was niet ingewilligd. Wel had de arrestantenwacht voor hem zijn vriendin gebeld en haar verzocht kleding en medicijnen te brengen.
Met betrekking tot het toestaan om te telefoneren is door mij geen nader onderzoek ingesteld omdat, mede gezien het tijdverloop van meer dan een jaar, vrijwel onmogelijk is te achterhalen of deze bewering op waarheid berust dan wel aan wie hij dit gevraagd zou kunnen hebben. Zo er al diezelfde avond hem geweigerd is te telefoneren zal naar alle waarschijnlijkheid het late tijdstip en het feit dat zijn vriendin op de hoogte was van zijn verblijfplaats een rol hebben gespeeld.
(…)
Ten slotte deelde klager mij mede dat volgens hem een geldboete bleef openstaan en dat het zover is gekomen dat de politie hem kwam ophalen was gekomen omdat correspondentie van justitie hem nooit bereikt had. Hij heeft een aantal hectische jaren achter de rug waarin hij tweemaal van adres gewisseld was in het bevolkingsregister. Dat was volgens hem de reden dat hij die correspondentie niet had ontvangen.
Klager dankte mij voor het gesprek dat hij als zeer positief had ervaren, maar zou toch graag het oordeel van de klachtencommissie willen vernemen. De reden hiervoor is dat hij nog steeds moeite heeft deze ervaring te verwerken en dat een oordeel van de klachtencommissie hem misschien een handvat biedt om de achterliggende periode te kunnen afsluiten…"
Achtergrond
1. Artikel 10, eerste lid van de Grondwet:
"Ieder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer."
2. Artikel 27, eerste lid, van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar:
"Voor zover het bij of krachtens het Wetboek van Strafvordering bepaalde zich hiertegen niet verzet stelt de ambtenaar een familielid of een huisgenoot van een ingeslotene zo spoedig mogelijk op de hoogte van de insluiting. In het geval de ingeslotene minderjarig is, doet hij dit uit eigen beweging, indien de ingeslotene meerderjarig is, doet hij dit slechts op verzoek van de ingeslotene."