Verzoeker klaagt erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid onvoldoende actie hebben ondernomen naar aanleiding van zijn drie meldingen dat hij op 14 december 1999 onderdelen van zijn in maart 1999 gestolen bromfiets heeft aangetroffen bij een handelaar.
Beoordeling
1. In maart 1999 werd verzoekers bromfiets gestolen, waarvan hij op 26 maart 1999 aangifte heeft gedaan bij de politie te Nijmegen. Op 14 december 1999 was verzoeker bij een handelaar in bromfietsonderdelen, waar hij meerdere onderdelen van zijn gestolen bromfiets meende te herkennen. Verzoeker stelde met name de voorvork te herkennen, omdat hij daar een speciaal slot op had gelast.
Verzoeker heeft de politie gemeld dat hij onderdelen van zijn gestolen bromfiets bij de bromfietshandelaar had aangetroffen, waarna de betrokken ambtenaren P. en H. op 14 december 1999 bij de handelaar zijn geweest en de zaak hebben onderzocht. Omdat zij niet over specifieke gegevens beschikten, zoals een framenummer, een serienummer of een motorbloknummer, was het voor hen niet mogelijk om te verifiëren of de betreffende bromfietsonderdelen van verzoekers gestolen bromfiets afkomstig waren.
Verzoeker is een paar keer op het politiebureau geweest, waar hij heeft gemeld dat hij het sleuteltje, dat in het slot op de voorvork paste, in zijn bezit had. Ondanks het feit dat verzoeker meerdere malen contact heeft gezocht met de politie, heeft de politie niet vastgesteld of de betreffende bromfietsonderdelen verzoekers eigendom waren.
2. Verzoeker klaagt erover dat politieambtenaren onvoldoende actie hebben ondernomen na zijn drie meldingen dat hij op 14 december 1999 onderdelen van zijn gestolen bromfiets bij een handelaar heeft aangetroffen.
3. De korpsbeheerder liet de Nationale ombudsman bij brief van 21 augustus 2001 weten dat hij geen aanleiding zag om zijn standpunt in deze zaak te herzien en dat hij de klacht ongegrond achtte voor wat betreft het optreden van de betrokken ambtenaren P. en H.
Voorts gaf de korpsbeheerder nog aan dat de beide ambtenaren - nadat zij bij de bromfietshandelaar waren geweest - geen verdere actie hebben ondernomen omdat zij niet konden beschikken over de specifieke gegevens van de gestolen bromfiets, maar dat
(één van) beide ambtenaren nog wel contact heeft gehad met verzoeker.
4. Het staat de politie in beginsel vrij te bepalen welke opsporingshandelingen zij verricht naar aanleiding van een aangifte. Slechts wanneer de politie niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om af te zien van een bepaalde opsporingshandeling, is het nalaten van die opsporingshandeling als onjuist te kwalificeren.
5. Vast is komen te staan dat de politieambtenaren P. en H. de bromfietshandelaar na verzoekers melding nog dezelfde dag hebben bezocht. Politieambtenaar H. heeft gesteld dat verzoeker de politie geen specifieke gegevens van de bromfiets kon geven, zoals een framenummer of een motorbloknummer, hetgeen verzoeker niet heeft bestreden.
In het door P. en H. opgemaakte proces-verbaal van 7 februari 2000 staat vermeld dat de bromfietsonderdelen die verzoeker als zijn gestolen bromfietsonderdelen heeft herkend, verroest waren en dat daarop geen serienummer zichtbaar was. Ook dit heeft verzoeker niet bestreden.
Voorts is vast komen te staan dat de politieambtenaren P. en H. na hun bezoek aan de bromfietshandelaar hebben geprobeerd contact met verzoeker op te nemen. Nadat was gebleken dat verzoeker niet thuis was, hebben de betrokken ambtenaren de zaak middels een mutatie afgedaan. Politieambtenaar P. heeft enkele weken later telefonisch contact met verzoeker gehad en heeft verzoeker uitgelegd waarom niet kon worden vastgesteld of de betreffende bromfietsonderdelen van verzoekers gestolen bromfiets afkomstig waren. Ook dit heeft verzoeker niet ontkend.
6. De politieambtenaren P. en H. hebben voortvarend gehandeld door gelijk na verzoekers melding een bezoek te brengen aan de bromfietshandelaar, alwaar zij hebben onderzocht of de betreffende bromfietsonderdelen verzoekers eigendom waren.
Politieambtenaar H. heeft verklaard dat verzoeker haar niet heeft verteld dat hij de sleutel van het slotje nog in zijn bezit had. Politieambtenaar P. heeft verklaard dat hij niet meer weet of verzoeker dit aan hem of aan zijn collega heeft gemeld. Verzoeker heeft verklaard dat hij tweemaal op het politiebureau is geweest en aan een vrouwelijke politieambtenaar heeft gemeld dat hij de sleutel van het slotje nog in bezit had, maar dat hij niet meer weet of hij dit ook aan P. en H. heeft gemeld. Gelet op deze verklaringen is het niet aannemelijk dat verzoeker aan P. en H. heeft gemeld dat hij de sleutel van het slotje nog in zijn bezit had. Dat de politieambtenaren P. en H. hiervan niet op de hoogte waren, kan hen niet worden verweten. Door miscommunicatie op het politiebureau hebben verzoekers meldingen de betrokken ambtenaren niet bereikt, welke gedraging de korpsbeheerder reeds onzorgvuldig heeft geacht en waarnaar de Nationale ombudsman om die reden geen onderzoek heeft ingesteld.
Aangezien het niet mogelijk bleek om serienummers, framenummers of motorbloknummers met elkaar te vergelijken, én de politieambtenaren P. en H. niet op de hoogte waren van het feit dat verzoeker de sleutel van het slotje in zijn bezit had, is het niet onredelijk dat zij geen verdere onderzoekshandelingen hebben verricht en kan hun daarover geen verwijt worden gemaakt. In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.
7. Na het bezoek aan de bromfietshandelaar hebben de politieambtenaren P. en H. geprobeerd contact met verzoeker op te nemen, hetgeen niet is gelukt. Politieambtenaar P. heeft na enige tijd wederom telefonisch contact met verzoeker gezocht. Wanneer P. met verzoeker contact heeft opgenomen is niet bekend, maar P. heeft verklaard dat hij niet dagelijks heeft geprobeerd contact met verzoeker op te nemen.
Gelet op het vereiste van actieve informatieverstrekking én het feit dat verzoeker de politieambtenaren wellicht mededelingen had kunnen doen die van belang waren voor het opsporingsonderzoek, had van de betrokken ambtenaren mogen worden verwacht dat zij spoedig na 14 december 1999 opnieuw contact met verzoeker hadden opgenomen. In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid (de burgemeester van Nijmegen), is gegrond ten aanzien van het niet spoedig opnieuw contact opnemen met verzoeker ná 14 december 1999, en niet gegrond ten aanzien van de opsporingshandelingen die het heeft verricht.
Onderzoek
Op 23 maart 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer S. te Nijmegen, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid. Verzoeker had zich al eerder, bij brief van 30 januari 2001, tot de Nationale ombudsman gewend. Zijn verzoek voldeed toen echter niet aan het kenbaarheidsvereiste als neergelegd in artikel 12, tweede lid, van de Wet Nationale ombudsman, zodat het niet in onderzoek werd genomen.
Naar aanleiding van verzoekers tweede brief werd naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid, een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Daarnaast werd de betrokken ambtenaren P. en H. verzocht om ten behoeve van het onderzoek inlichtingen te verstrekken.
In verband met zijn verantwoordelijkheid voor het justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Arnhem over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik.
Vervolgens werd verzoeker verzocht om inlichtingen te verstrekken.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De korpsbeheerder berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen. De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag op een enkel punt aan te vullen. De betrokken ambtenaren gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. In maart 1999 is verzoekers bromfiets gestolen, waarvan verzoeker op 26 maart 1999 aangifte deed bij de politie in Nijmegen.
2. Bij brief van 20 december 1999 deelde verzoeker de chef van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid het volgende mee:
"In maart 1999 is mijn bromfiets gestolen. Daarvan heb ik aangifte gedaan.
Mijn brommer vond ik (…) in onderdelen terug bij K., een handelaar in bromfietsonderdelen (…). Meerdere onderdelen kon ik herkennen. Met name de voorvork. Dit omdat ik daaraan een speciaal slot had gelast. Deze constructie is uniek.(…)
Ik ben toen meteen naar het politiebureau gegaan en heb bovenstaande gemeld. De agenten P. en H. zijn vervolgens langs de handelaar geweest en hebben de zaak onderzocht. Zij konden echter geen framenummer meer vinden en vertelden mij dat zij zonder framenummer niets voor mij konden doen.
Ik heb hen toen verteld dat ik de sleutel van het betreffende slot nog in mijn bezit heb en heb gevraagd of op deze wijze mijn eigendom niet kon worden vastgesteld. Tot op heden heb ik hierop echter nog geen antwoord gekregen, ondanks veelvuldig telefonisch contact. (…)"
3. Bij brief van 21 december 1999 berichtte de klachtencoördinator van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid verzoeker onder meer dat naar zijn klacht een onderzoek zou worden ingesteld.
4. De beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid nam op 2 januari 2001 onder meer het volgende besluit:
"IV Feiten en overweging
4.1 Klager beklaagt zich over nalatig politieoptreden bij de behartiging van zijn belangen.
4.2 Gehoord de verklaringen van P. en H., en gezien de overige stukken is het aannemelijk dat P. en H. correct hebben gehandeld. Met de bij hen bekende gegevens hebben zij een beperkt onderzoek verricht. Dat zij daarbij geen contact hebben gehad met S. is een gevolg van omstandigheden, die hen niet zijn aan te rekenen. Het optreden van P. en H. was behoorlijk. (…)
4.3 Anderzijds is er reden tot zorg met betrekking tot de interne communicatie en controle bij de politie. Tot drie keer toe is de publieksopvang van het politiebureau (…) er kennelijk niet is geslaagd P. en H. op de hoogte te brengen van het feit dat klager letterlijk de sleutel tot de mogelijke oplossing voorhanden had. Dit geeft reden tot twijfel aan de zorgvuldigheid en behoorlijkheid van de processen bij de politie. (…)
VI Beoordeling
Gelet op het advies van:
de Klachtencommissie politieoptreden Politieregio Gelderland-Zuid,
de burgemeester van Nijmegen,
de hoofdofficier van justitie,
besluit ik
de klacht van de heer S.
ongegrond te verklaren voor wat betreft het optreden van P. en H., en
gegrond te verklaren voor wat betreft het niet opnemen en verwerken door de politie van de door klager verstrekte informatie."
B. Standpunt verzoeker
Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht.
C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid
1. Onder verwijzing naar twee bijgevoegde processen-verbaal, berichtte de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid de Nationale ombudsman bij brief van 21 augustus 2001, onder meer het volgende:
"Met name verzoekt u een reactie op de volgende vragen:
1. Waarom hebben de ambtenaren P. en H. nadat zij op 14 december 1999 bij de handelaar in bromfietsonderdelen zijn geweest en contact hebben proberen te krijgen met verzoeker, geen verdere actie ondernomen?
2. Wat zijn de omstandigheden geweest waardoor de ambtenaren P. en H. geen contact hebben gehad met verzoeker?
ad.1
Naar aanleiding van de melding van de heer S. hebben de ambtenaren P. en H. een onderzoek ingesteld bij het door S. bedoelde bedrijfje. Omdat de beide ambtenaren niet konden beschikken over de specifieke gegevens van de gestolen bromfiets was het voor hen onbegonnen werk naar de gestolen onderdelen te zoeken.
ad. 2
Er blijkt wel contact geweest te zijn tussen de beide ambtenaren (of één van hen) met de heer S., weliswaar telefonisch en kort.
Van het onderzoek zijn twee processen-verbaal opgemaakt (…).
Het vorenstaande heeft mij geen aanleiding gegeven mijn standpunt in deze te herzien."
2. In het op 7 februari 2000 door de betrokken ambtenaren P. en H. opgemaakt proces-verbaal staat onder meer het volgende vermeld:
"Op dinsdag 14 december 1999 (…) werden wij, verbalisanten, gestuurd naar het bedrijfje (…).
Het betrof een bedrijfje dat gespecialiseerd was in bromfietsonderdelen. Volgens het personeel van de politiemeldkamer zou de melder zijn gestolen bromfietsonderdelen hebben teruggevonden in het voornoemde bedrijfje. (…)
Wij verbalisanten hebben een onderzoekje verricht aan de betreffende onderdelen. Wij zagen dat de onderdelen in een verroeste staat verkeerden. De eigenaresse toonde ons een grote bak met daarin diverse carburators. Wij konden absoluut geen serienummer of een ander kenmerk ontdekken aan een carburator die volgens de eigenaresse het gestolen onderdeel zou moeten zijn. Ook de door de eigenaresse getoonde voorvork bleek geen serienummers of een kleur te bezitten. Wel was er een slot aan de voorvork bevestigd maar dat was niet meer bruikbaar. Het was voor ons dus niet mogelijk om te controleren of de onderdelen van diefstal afkomstig waren.
Wij verbalisanten zijn hierop naar het huisadres van de melder gereden (…) om onze bevindingen mede te delen. De man bleek niet thuis te zijn. Ook op zijn mobiele telefoon was de man niet te bereiken. We hebben vervolgens de zaak middels een mutatie afgedaan.
Een aantal weken later heb ik verbalisant P. nog wel telefonisch contact gehad met de melder (…). Ik heb hem hetzelfde verhaal verteld als hierboven beschreven."
3. Betrokken ambtenaar H. heeft op 24 juli 2001 een proces-verbaal opgemaakt, waarin onder meer het volgende staat vermeld:
"Op 4 mei 2001 ontving ik (…) een schrijven van de Nationale ombudsman met het verzoek om te reageren op twee vragen die men in deze brief stelde.
Bij deze antwoord op de vragen.
1. Op verzoek van de heer S. heb ik (…) en mijn collega P., op 14 december 1999 een bezoek gebracht aan de handelaar in bromfietsonderdelen (…).
Samen met collega P. heb ik een aantal bromfietsonderdelen bekeken. Wij hadden echter geen specifieke gegevens van de gestolen bromfiets van de heer S. Ik bedoel hiermee een framenummer of een motorbloknummer.
Ik heb vervolgens telefonisch contact opgenomen met de heer S. Ik dacht dat dit was nadat wij een bezoek hadden gebracht aan de "K." (het bedrijfje dat in bromfietsonderdelen handelt; No). Maar ik weet dit niet meer zeker.
Ik wilde wat specifieke gegevens hebben van de gestolen bromfiets. Deze gegevens kon de heer S. mij niet geven, waardoor het voor mij en mijn collega een onbegonnen zaak was om naar de gestolen onderdelen te zoeken.
De gehele loods lag vol met bromfietsonderdelen.
2. (…) Er is wel contact geweest. Weliswaar telefonisch en kort.
Abusievelijk staat in een eerder proces-verbaal van bevindingen vermeld dat er geen telefonisch contact is geweest met de heer S. Dat is dus wel het geval."
D. inlichtingen betrokken ambtenaren
1. In het kader van het onderzoek naar de klacht van verzoeker, verklaarde mevrouw H., betrokken ambtenaar, op 8 oktober 2001 telefonisch onder meer het volgende tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman:
"Mijn collega en ik kregen een melding dat we in een loods moesten gaan kijken naar gestolen bromfietsonderdelen. De heer S. zou in die loods onderdelen hebben ontdekt van zijn gestolen bromfiets. Deze loods lag helemaal vol met bromfietsonderdelen.
Ik heb de heer S. gebeld, maar ik weet niet meer of ik hem heb gesproken voordat mijn collega en ik naar de loods gingen of dat ik hem daarna heb gesproken. De heer S. kon mij geen specifieke gegevens, zoals een framenummer of een motorbloknummer, van zijn gestolen bromfiets verstrekken. Ik weet niet waarom hij mij die gegevens niet kon verstrekken. Het telefoongesprek met de heer S. heeft kort geduurd. Mijn collega en ik hebben de heer S. uitgelegd dat we zonder deze gegevens zijn bromfiets(onderdelen) niet op konden sporen.
Ik weet niet meer waarom mijn collega en ik in het proces-verbaal van 7 februari 2000 hebben vermeld dat het slot dat aan de voorvork was bevestigd, onbruikbaar was. Ik weet niet meer wat wij daarmee hebben bedoeld. Ik kan het wel gaan verzinnen, maar ik weet het echt niet meer.
Pas later, tijdens de interne klachtenprocedure, hoorden wij dat er een sleutel was die op het slot zou kunnen passen. Mij was niet bekend dat de heer S. een sleutel in zijn bezit had die op het slot paste. Dit heeft de heer S. mij niet verteld. De heer S. gaf tijdens de klachtenprocedure wel aan dat hij meerdere malen op het politiebureau was geweest om melding te maken van het feit dat hij de sleutel nog in bezit had. Of de sleutel daadwerkelijk in het slot paste, weet ik niet."
2. Betrokken ambtenaar P. verklaarde op 11 oktober 2001 telefonisch onder meer het volgende tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman:
"Mijn collega H. en ik kregen op 14 december 1999 een melding van de meldkamer dat wij naar een locatie moesten gaan waar een persoon onderdelen van zijn gestolen bromfiets zou hebben gevonden.
We kwamen in een hangar die helemaal volstond met bromfietsonderdelen. Deze bromfietsonderdelen kocht de eigenaresse op of waren afkomstig van de sloop of het vuil. Wij hebben de eigenaresse aangesproken en zij vertelde dat er een man was geweest die beweerde dat hij onderdelen van zijn gestolen bromfiets had aangetroffen. De eigenaresse heeft ons de onderdelen aangewezen. Deze waren geheel verroest. Het ging in dit geval om een voorvork en een carburator. Het bijzondere kenmerk van de voorvork was dat er een slotje op gelast zat, maar dat functioneerde niet meer. De onderdelen waren allemaal in hele slechte staat.
Verder hebben mijn collega en ik gekeken of er serienummers op de voorvork en de carburator zaten. Deze waren echter niet te vinden. Zodoende was het voor ons niet mogelijk om te constateren dat deze onderdelen van diefstal afkomstig waren.
Ik weet niet meer of de heer S. tegen mij of tegen mijn collega H. heeft gezegd dat hij over de sleutel van het slotje beschikte. Gelet op de staat waarin de bromfiets-onderdelen verkeerden en de prioriteitstelling weet ik niet of ik in dat geval actie zou hebben ondernomen
Na het bezoek aan de bromfietshandelaar hebben wij contact opgenomen met de meldkamer en onze bevindingen meegedeeld.
Vervolgens zijn we meteen naar de heer S. gegaan, om hem op de hoogte te stellen van het feit dat het voor ons niet mogelijk was om vast te stellen dat de bromfietsonderdelen aan hem toebehoorden. De heer S. bleek niet thuis te zijn. Later heb ik telefonisch contact met hem opgenomen. Ik heb geen flauw idee wanneer ik hem precies heb gesproken. Daar ging wel een tijdje overheen. Ik heb de heer S. zeker niet elke dag geprobeerd te bellen. Ik weet ook niet meer wat ik precies met de heer S. besproken heb. Ik neem aan dat ik hem hetzelfde heb verteld als wat ik u nu heb verteld.
Vervolgens heb ik via mijn groepschef gehoord dat de heer S. een klacht heeft ingediend."
E. inlichtingen verzoeker
In het kader van het onderzoek naar zijn klacht, verklaarde verzoeker op 18 december 2001 telefonisch onder meer het volgende tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman:
"Kort nadat de twee betrokken ambtenaren op 14 december 1999 een bezoek hebben gebracht aan de bromfietshandelaar, hebben zij geprobeerd contact met mij op te nemen. Ik was echter niet thuis.
Wel ben ik tweemaal op het politiebureau geweest en heb ik verteld dat ik de sleutel, die op het slot van de bromfiets paste, nog in bezit had. De vrouwelijke politieambtenaar die mij op het politiebureau te woord stond, heeft hiervan aantekening gemaakt in een boekje. Wat zij hier verder mee heeft gedaan weet ik niet. Ik weet niet of ik dit ook aan de twee betrokken ambtenaren heb verteld. Het verbaasde mij dat zij op de hoorzitting voor het eerst kennis namen van deze informatie.
Ik had de bromfiets al vijf jaar. Alle kenmerken van de bromfiets waren nog aanwezig en ik had de sleutel van het slotje. Ik verwacht van de politie dat zij ervoor zorgt dat gestolen zaken bij de eigenaar terugkomen."