2002/059

Rapport

Verzoeker klaagt over de lange duur van de behandeling door de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND) van het bezwaarschrift van 13 oktober 1999 tegen de afwijzende beslissing op zijn asielaanvraag.

Beoordeling

1. Termijnen in het bestuursrecht zijn voor belanghebbenden doorgaans fatale termijnen. Uit een oogpunt van een op dit punt na te streven gelijkheid tussen overheid en burger en van de geloofwaardigheid van de overheid behoren bestuursorganen zich evenzeer strikt gebonden te achten aan wettelijke voorschriften inzake voor hen geldende termijnen. Dit geldt te meer wanneer de desbetreffende wettelijke voorschriften (enige) ruimte bieden voor het verlengen van de duur van de besluitvorming.

2. Het voorgaande betekent dat de behandeling van bezwaarschriften dient plaats te vinden binnen de wettelijk gestelde termijnen. De Staatssecretaris van Justitie dient ingevolge artikel 7:10, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb; zie Achtergrond, onder 1), te beslissen binnen zes, dan wel in geval een adviescommissie is ingesteld, binnen tien weken na ontvangst van het bezwaarschrift. Op grond van het derde lid van artikel 7:10 Awb kan de beslissing voor ten hoogste vier weken worden verdaagd. De Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND) dient van deze verdaging schriftelijk mededeling te doen aan de indiener van het bezwaarschrift. Verder uitstel is op grond van het vierde lid van artikel 7:10 Awb alleen mogelijk met instemming van de indiener.

3. Op 13 oktober 1999 diende verzoeker, afkomstig uit Centraal Irak, een bezwaarschrift in tegen de afwijzende beslissing van de Staatssecretaris van Justitie op zijn asielaanvraag. De IND bevestigde de ontvangst van het bezwaarschrift en deelde bij brief van 20 oktober 1999, met verwijzing naar artikel 7:10 Awb, mee binnen tien weken na ontvangst op 15 oktober 1999 op het bezwaarschrift te zullen beslissen.

De Staatssecretaris had derhalve uiterlijk op 24 december 1999 op het bezwaarschrift moeten beslissen. Op het moment dat de Staatssecretaris reageerde op de klacht, 28 mei 2001, was nog geen beslissing op het bezwaarschrift genomen. Niet is gebleken dat de IND verzoeker heeft benaderd over verder uitstel en hij daarmee heeft ingestemd. Hiermee is de wettelijke termijn van artikel 7:10 Awb ruimschoots overschreden.

4. Verzoeker heeft op 21 december 2000 bij de IND geklaagd over de lange duur van de behandeling door de IND van het op 13 oktober 1999 ingediende bezwaarschrift. De IND deelde bij brief van 23 januari 2001 mee dat er nog geen beslissing kon worden genomen op het bezwaarschrift van verzoeker omdat naar aanleiding van een tweetal uitspraken van de Rechtseenheidskamer nieuw beleid diende te worden geformuleerd ten aanzien van asielzoekers afkomstig uit Centraal Irak en behorend tot de Arabische bevolkingsgroep.

5. Voor zover de Staatssecretaris van mening was dat het nieuw te vormen beleid van belang was voor de te nemen beslissing op het bezwaarschrift van verzoeker, dan had verzoeker moeten worden verzocht om instemming met uitstel van de beslissing, onder vermelding van de redenen voor dat uitstel.

Nu dit niet is gebeurd, en de Staatssecretaris van Justitie pas op 21 juli 2001 een beslissing heeft genomen, nadat sprake was geweest van ernstige vertraging in de behandeling van het bezwaarschrift, is onjuist gehandeld.

De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND), die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, is gegrond.

Onderzoek

Op 25 januari 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer D. te Haarlem, ingediend door mevrouw mr. J.A. Pieters, advocaat te Utrecht, met een klacht over een gedraging van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND).

De klacht is op 9 februari 2001 voorgelegd aan de IND met de vraag of een oplossing in het vooruitzicht kon worden gesteld. De IND deelde op 17 maart 2001 mee dat, voordat een beslissing kon worden genomen op het bezwaarschrift, eerst het beleidsstandpunt van de Staatssecretaris van Justitie moest worden afgewacht met betrekking tot het vestigingsalternatief van mensen van Arabische afkomst uit Centraal Irak. Daarop heeft de Nationale ombudsman besloten het onderzoek schriftelijk voort te zetten. De gedraging van de IND wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie.

In het kader van het onderzoek werd de Staatssecretaris van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tevens werd de Staatssecretaris een aantal specifieke vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De Staatssecretaris van Justitie deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. FEITEN

1. Verzoeker, van Arabische origine en afkomstig uit Centraal Irak, diende op 13 oktober 1999 een bezwaarschrift in tegen de afwijzende beslissing op zijn asielaanvraag.

2. Op 20 oktober 1999 bevestigde de Staatssecretaris van Justitie de ontvangst van het bezwaarschrift en deelde verzoeker mee dat hij geen gebruik zou maken van de mogelijkheid, ingevolge artikel 7:10 Awb van de Algemene wet bestuursrecht (zie Achtergrond, onder 1.) de beslissing op het bezwaarschrift te verdagen, zodat binnen tien weken moet worden beslist.

3. De advocaat van verzoeker diende op 22 december 2000 een klacht in over de lange duur van de behandeling door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van de behandeling op het bezwaarschrift.

4. De IND reageerde daarop bij brief van 23 januari 2001 onder meer als volgt:

"Door een tweetal uitspraken van de Rechtseenheidskamer dient er nieuw beleid geformuleerd te worden rond de asielzoekers die afkomstig zijn uit Centraal Irak en behoren tot de Arabische bevolkingsgroep, Het gaat met name om het vestigingsalternatief. Zolang dit nieuwe beleid niet bekend is, kan er niet worden beslist in dit soort zaken.

Zodra het nieuwe beleid bekend is, zullen de desbetreffende dossiers, waaronder die van uw cliënt zo spoedig mogelijk worden afgehandeld."

B. Standpunt verzoeker

Het standpunt van verzoeker is weergegeven onder Klacht.

C. Standpunt Staatssecretaris van Justitie

In reactie op de klacht en op de bij de opening van het onderzoek gestelde vragen deelde de Staatssecretaris van Justitie bij brief van 28 mei 2001 onder meer het volgende mee:

" 1. Wat is er gebeurd tussen 13 oktober 1999 en heden?

Op 21 december 2000 heeft de gemachtigde van betrokkene, mr. J.A. Pieters, verzocht het bezwaarschrift van betrokkene af te handelen. Op 23 januari 2001 is de gemachtigde schriftelijk medegedeeld dat dit thans niet mogelijk is omdat er gewacht wordt op een nadere beleidslijn in verband met het vestigingsalternatief van mensen die afkomstig zijn uit Centraal-Irak en van Arabische afkomst zijn.

2. Zijn er tussenberichten gestuurd aan verzoeker? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?

Er is op 23 januari 2001 een brief gestuurd aan de gemachtigde van betrokkene, mr. J.A. Pieters, dat er thans nog niet beslist kan worden op het bezwaarschrift van betrokkene omdat er gewacht wordt op een nadere beleidslijn in verband met het vestigingsalternatief van betrokkene. Er zijn geen tussenberichten aan betrokkene zelf gestuurd. Er is informatie via de gemachtigde gegeven.

3. Hebt u inmiddels een beleidsstandpunt bepaald ten aanzien van asielzoekers afkomstig uit Centraal Irak? Zo nee; kunt u aangeven wanneer dit het geval zal zijn?

Nee, er is nog geen standpunt bepaald over dit onderwerp. Ik kan u niet mededelen wanneer dit standpunt wel zal zijn ingenomen.

4. Wanneer verwacht u een beslissing te kunnen nemen?

Omdat het niet bekend is wanneer dit standpunt ten aanzien van mensen van Arabische origine uit Centraal Irak bekend zal zijn, kan ik u niet mededelen wanneer ik een beslissing zal nemen. Ik kan u wel toezeggen dat ik binnen vier weken, nadat dit standpunt bekend is, een beslissing zal nemen in de zaak van verzoeker.

Omdat er geen beslissing is genomen op het bezwaarschrift van 13 oktober 1999 binnen een redelijke termijn en het evenmin duidelijk is wanneer deze beslissing wel kan worden genomen, acht ik de klacht gegrond. Ik kan echter geen maatregel of actie ten behoeve van verzoeker nemen."

D. nadere informatie verzoeker

Hiernaar gevraagd, deelde verzoeker mee dat de Staatssecretaris van Justitie op 21 juli 2001 op zijn bezwaarschrift heeft beslist.

Achtergrond

1. Algemene wet bestuursrecht

Artikel 7:10:

1. Het bestuursorgaan beslist binnen zes weken of - indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld - binnen tien weken na ontvangst van het bezwaarschrift.

(…)

3. Het bestuursorgaan kan de beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan.

4. Verder uitstel is mogelijk voor zover de indiener van het bezwaarschrift daarmee instemt en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad of ermee instemmen.

2. In het onderzoek dat heeft geleid tot rapportnummer 2001/149 heeft de Staatssecretaris van Justitie de Nationale ombudsman onder meer het volgende laten weten met betrekking tot het terugkeerbeleid van asielzoekers uit Irak:

"Naar aanleiding van nieuwe jurisprudentie is besloten om zaken van Turkmenen, Chaldeeuwse christenen, Assyrische christenen en Koerden uit Centraal Irak weer te behandelen. Ten aanzien van de overige zaken (…) wordt gewacht op een ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, dat in februari van dit jaar in concept wordt verwacht. Aan de hand van dat ambtsbericht zal daarna zo spoedig mogelijk worden bezien of er aanleiding bestaat het huidige beleid, met name voor de laatst genoemde categorie overige zaken, aan te passen.

(…)

Zoals ik in antwoord op de telefonische interventie d.d. 7 november 2000 heb meegedeeld, zal ik binnen een termijn van vier weken na bekendmaking van een nader beleidsstandpunt een beslissing nemen op de bezwaarschriften. In het kader van een zorgvuldige behandeling van de bezwaarschriften hecht ik er zeer aan het bovengenoemd ambtsbericht en het daarna in te nemen beleidsstandpunt af te wachten."

Instantie: Immigratie- en Naturalisatiedienst

Klacht:

Lange behandelingsduur van bezwaarschrift van 13 oktober 1999 tegen afwijzende beslissing op verzoekers asielaanvraag.

Oordeel:

Gegrond