2002/044

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland niet voldoende actie heeft ondernomen om een in verzoekers woonomgeving te Edam bestaande gevaarlijke verkeerssituatie, veroorzaakt door een daar volgens verzoeker hinderlijk geparkeerde bestelbus, tegen te gaan, ondanks het feit dat verzoeker de korpsbeheerder op 22 januari 2001 en 1 maart 2001 en de burgemeester van Edam-Volendam op 12 maart 2001 schriftelijk heeft verzocht hiertegen op te treden.

Beoordeling

1. Verzoeker is woonachtig in een in hofjes onderverdeelde woonwijk. In het midden van verzoekers hofje bevindt zich een rond plantsoen met daar omheen een weg. De geschakelde huizen die aan dit hofje liggen, hebben allemaal een (in lengte variërende) uitrit die op deze weg uitkomt. Om zijn oprit uit te rijden, moet verzoeker rechts langs de garage van zijn buurman rijden. De buurman parkeert zijn bestelbus voor zijn garage, waardoor deze gedeeltelijk op de openbare weg staat (zie BIJLAGE).

2. Verzoeker is van mening dat de op deze wijze geparkeerde bestelbus van zijn buurman een gevaar oplevert, daar hij bij het verlaten van zijn oprit verkeer dat van links komt aanrijden niet tijdig kan zien aankomen.

Verzoeker heeft erover geklaagd dat het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland niet voldoende actie heeft ondernomen om aan deze gevaarlijke verkeerssituatie een einde te maken, ondanks dat hij de korpsbeheerder op 22 januari en 1 maart 2001 en de burgemeester van Edam-Volendam op 12 maart 2001 schriftelijk heeft verzocht hiertegen op te treden.

3.1. De beheerder van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland heeft in zijn schriftelijke reactie op de klacht aangegeven dat noch zijn korps noch de gemeente Edam-Volendam maatregelen heeft genomen naar aanleiding van de aanhoudende klachten van verzoeker, en dat hij niet verwacht dat dit in de toekomst zal veranderen. Parkeercontrole heeft in zijn politiekorps geen prioriteit, zeker niet wanneer geen sprake is van een gevaarlijke situatie, zo heeft hij gesteld.

De korpsbeheerder heeft de klacht van verzoeker niet gegrond geacht.

3.2. Uit de door de korpsbeheerder meegezonden stukken is naar voren gekomen dat de gemeente Edam-Volendam in een brief van maart 1998 heeft aangegeven dat parkeren op de hofjes is toegestaan, mits de rijweg niet wordt geblokkeerd en de gemeente geen aanleiding ziet om extra verkeersmaatregelen te nemen. Een groot aantal van de bewoners van verzoekers hofje en de daaromheen liggende hofjes parkeert op de wijze van verzoekers buurman, hetgeen bij de gemeente niet heeft geleid tot het nemen van passende maatregelen, behalve tot het plaatsen van een grote kei in het plantsoen ter hoogte van de plaats waar de buurman zijn bestelbus parkeert.

Het is de korpsbeheerder gebleken dat over dit parkeergedrag in de buurt door bewoners niet of nauwelijks wordt geklaagd bij de politie. De algemene acceptatie van deze parkeerwijze geeft de politie geen reden om verbaliserend op te treden. Volgens de politie zou dit geen enkel redelijk doel dienen en mogelijk juist een parkeerprobleem creëren.

3.3. Uit de door de korpsbeheerder verschafte informatie is eveneens naar voren gekomen dat volgens de politie geen sprake is van enig verkeersgevaar voor verzoeker en zijn medeweggebruikers als gevolg van het parkeergedrag van de buurman. Ondanks het feit dat door de geparkeerde bestelbus de weg wordt versmald, blijft er voldoende ruimte over voor hulpverleningsvoertuigen om ongehinderd te passeren, hetgeen volgens de politie het criterium is voor voldoende ruimte. Ook voor andere voertuigen levert de geparkeerde bestelbus geen problemen op.

Uit de verklaring van een politieambtenaar die verscheidene keren op het hofje van verzoeker onderzoek heeft verricht, is gebleken dat ook voor verzoeker geen gevaarlijke situatie is ontstaan. Bij het uitrijden van zijn oprit heeft verzoeker aan zijn linkerhand de blinde muur van de garage van zijn buurman. Ook wanneer de bestelbus van de buurman niet voor de garage staat geparkeerd, zal het uitzicht van verzoeker beperkt zijn. Verzoeker zal, als iedere zich normaal gedragende weggebruiker, in beide situaties de nodige voorzichtigheid moeten betrachten bij het verlaten van zijn oprit. Daarnaast heeft de politie nog opgemerkt dat de straat waaraan verzoeker woont geen doorgaande weg is.

4. De gemeente Edam-Volendam heeft in een brief van maart 1998 aan de bewoners van de hofjes in verzoekers woonwijk te kennen gegeven dat parkeren op deze hofjes is toegestaan, mits de rijweg niet wordt geblokkeerd en de gemeente geen reden ziet extra verkeersmaatregelen te nemen.

Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat de gemeente in het plantsoen ter hoogte van de plaats waar de buurman zijn bestelbus parkeert een grote kei heeft geplaatst in verband met het stuk rijden van het gras. De Nationale ombudsman beschouwt de plaatsing van deze kei niet als een pseudo-verkeersmaatregel of een aanwijzing dat de bestelbus van de buurman van verzoeker de rijbaan blokkeert. Na het plaatsen van deze kei is het immers nog steeds mogelijk de bestelbus te passeren.

5. Het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland heeft naar aanleiding van een aantal meldingen van verzoeker verscheidene keren getracht in deze zaak te bemiddelen daar het hier volgens de politie in feite een burengeschil betreft, en niet een verkeersovertreding waartegen verbaliserend moet worden opgetreden. Daarnaast heeft een politieambtenaar een aantal keren ter plaatse onderzoek gedaan naar het parkeerprobleem. Hieruit is niet gebleken dat de wijze van parkeren door verzoekers buurman een gevaarlijke situatie voor verzoeker en zijn medeweggebruikers oplevert. Op grond hiervan heeft de politie besloten om niet verbaliserend op te treden.

De politie heeft hiermee niet onjuist gehandeld.

De onderzochte gedraging is behoorlijk.

6. De Nationale ombudsman merkt ten overvloede wel op dat het, gezien de herhaalde meldingen van verzoeker over door hem ondervonden parkeeroverlast, voor de hand had gelegen dat de politie hierover overleg zou hebben gevoerd met het openbaar ministerie.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland (de burgemeester van Zaanstad), is niet gegrond.

Onderzoek

Op 6 maart 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer D. te Edam, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland (de burgemeester van Zaanstad), werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Haarlem over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

De korpsbeheerder maakte van die gelegenheid geen gebruik. Tevens werd de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoeker gaf noch binnen de gestelde termijn noch binnen vier weken een inhoudelijke reactie. De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoeker woont in een woonwijk die is onderverdeeld in hofjes. In het hofje van verzoeker is in het centrum een rond plantsoen aangelegd met daar omheen een weg waarop de diverse opritten uitkomen. De buurman van verzoeker, de heer B., parkeert zijn bestelbus voor zijn garagebox waardoor hij met een gedeelte van dit voertuig op de openbare weg staat. Verzoeker ondervindt hiervan hinder bij het uitrijden van zijn oprit, doordat zijn zicht op de weg wordt belemmerd (zie BIJLAGE).

2. Verzoeker diende op 22 januari 2001 een klacht in bij de beheerder van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland over het niet optreden van politieambtenaren tegen het hinderlijk parkeren door zijn buurman. De korpsbeheerder reageerde hierop door de klacht van verzoeker niet gegrond te achten. In zijn brief van 13 maart 2001 schreef hij onder meer:

“Ik heb uw klacht over het niet optreden van de politie in een gevaarlijke parkeersituatie bij u in de buurt ontvangen. Over deze situatie heeft u reeds in augustus 1999 ook een klacht ingediend.

Destijds is er uitgebreid onderzoek gedaan naar de situatie en is er gebleken dat u de enige persoon bent die regelmatig over de manier van parkeren van de heer B. klaagt. Uit onderzoek van zowel politie als gemeente Edam-Volendam is gebleken dat de situatie die door het parkeren van de heer B. wordt veroorzaakt niet gevaarlijk is en dat er voldoende ruimte overblijft voor andere voertuigen.

De politie heeft hierover diverse malen met u en met de heer B. gesproken, doch heeft hierbij aangegeven dat geen gevaarlijke situatie bestaat, waardoor de heer B. niet verplicht hoeft te worden zijn auto elders te plaatsen.

De situatie heeft zich sinds uw vorige klacht niet gewijzigd.

Uit onderzoek bleek ook dat op meerdere soortgelijke hofjes bij u in de buurt op gelijke wijze wordt geparkeerd, zonder dat hierover klachten komen.

Ik ben dan ook van mening dat het hier gaat om een verschil van mening tussen u en de heer B. waarbij voor de politie geen reden (meer) bestaat hierin actie te ondernemen.

Het voorgaande overwegende acht ik uw klacht niet gegrond.”

3. Bij brief van 3 april 2001 reageerden burgemeester en wethouders van Edam-Volendam op verzoekers brief van 12 maart 2001 waarin deze verzocht in te grijpen in het ontstane parkeerprobleem. In deze reactie stond onder meer het volgende:

“De handhaving van de verkeersregels berust bij de politie. Desgevraagd deelde de politie mede dat men niet voornemens is de heer B., (…), te verbaliseren wegens zijn parkeergedrag. Betrokkene plaatst de auto namelijk voor zijn eigen garage, terwijl er geen sprake is van een zodanige verkeersonveilige situatie dat dit politioneel optreden rechtvaardigt.

Gelet op het vorenstaande hebben wij geen aanleiding gevonden nadere stappen te ondernemen.”

B. Standpunt verzoeker

Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht.

C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland

1. In zijn schriftelijke reactie op de klacht van 8 augustus 2001 deelde de korpsbeheerder onder meer het volgende mee.

“Ik ben van mening dat de klacht van de heer D. niet gegrond is, maar dat er sprake is van een geschil tussen de heer D. en zijn buurman dat zich uit in klachten over het parkeren van de heer B.

Er zijn door mij, noch door de gemeente Edam-Volendam maatregelen genomen naar aanleiding van de aanhoudende klachten van de heer D.

Ik verwacht ook in de toekomst niet dat er extra gecontroleerd, dan wel geverbaliseerd gaat worden voor het parkeren. Binnen het korps heeft parkeercontrole geen prioriteit, zeker niet waar er geen sprake is van een gevaarlijke situatie.“

2.1. De Nationale ombudsman stelde de korpsbeheerder in het kader van het onderzoek de volgende vragen.

1. “U stelt in uw brief van 13 maart 2001 gericht aan verzoeker dat uit het destijds verrichte onderzoek is gebleken dat er geen sprake is van een gevaarlijke verkeerssituatie. Kunt u, gelet op artikel 5 Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) en artikel 24 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990), aangeven hoe deze conclusie tot stand is gekomen?

2. U stelt in deze brief eveneens dat er voldoende ruimte overblijft voor andere voertuigen. Kunt u aangeven hoeveel ruimte overblijft voor andere weggebruikers om tussen de geparkeerde bestelbus van de heer B. en de rand van het plantsoen door te rijden? Kunt u eveneens aangeven wat het criterium is voor 'voldoende' en waarin dit staat geregeld? Ik verzoek u mij hiervan een kopie toe te sturen.

3. Kunt u aangeven wat de reden is dat in het plantsoen een grote kei is geplaatst op de plaats waar de heer B. zijn bestelbus parkeert? In hoeverre heeft het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland invloed gehad op de besluitvorming tot het plaatsen van deze kei?

4. Verzoeker klaagt met name over de onveilige verkeerssituatie die ontstaat doordat de bestelbus van de heer B. het uitzicht van verzoeker op van links komend verkeer belemmert. Kunt u aangeven in hoeverre naar deze door verzoeker geschetste situatie onderzoek is verricht en welke overwegingen hebben geleid tot uw conclusie hierin?

5. In zijn reactie van 3 april 2001 op de brief van verzoeker van 12 maart 2001, heeft de burgemeester van Edam-Volendam aangegeven dat de politie niet voornemens is de heer B. te verbaliseren, omdat hij zijn auto voor zijn eigen garage parkeert en hierdoor geen verkeersonveilige situatie ontstaat die politioneel optreden rechtvaardigt. Kunt u aangeven in hoeverre de heer B. bevoegd is zijn bestelauto daar te parkeren zonder dat daardoor een onveilige verkeerssituatie ontstaat, gelet op hetgeen is bepaald in artikel 5 WVW 1994 en artikel 24 RVV 1990?

6. Kunt u aangeven of de X-straat een weg is die is bestemd voor eenrichtingsverkeer, of verkeer het plantsoen zowel linksom als rechtsom mag passeren, en of er verkeersborden E1 (parkeerverbod) en E2 (verbod stil te staan) van bijlage I RVV 1990 zijn geplaatst?

7. Is het juist dat in het verleden politioneel is opgetreden tegen de heer B. in verband met zijn parkeergedrag? Is het juist dat de politie, zoals verzoeker stelt, recentelijk niet meer heeft opgetreden tegen de heer B.? Zo ja, kunt u aangeven wat de reden is voor de verandering in opvatting over het parkeergedrag van de heer B.? Heeft hierover overleg plaatsgevonden met het openbaar ministerie?

8. Kunt u aangeven in hoeverre door de politie is getracht te bemiddelen tussen verzoeker en de heer B. in dit geschil en in welke periode dit is geweest? Indien u in het verleden wel heeft getracht te bemiddelen, kunt u aangeven waarom voor de politie geen reden (meer) bestaat hierin actie te ondernemen, zoals u stelt in uw brief van 13 maart 2001?”

2.2. Bij de reactie van de korpsbeheerder was als bijlage bijgevoegd de beantwoording van deze vragen. In deze bijlage stond onder meer het volgende vermeld.

1. “In deze wijk van Edam zijn een vijftiental soortgelijke hofjes, waaronder het hofje van de X-straat. De parkeersituatie op deze hofjes is overal nagenoeg gelijk aan die op de X-straat, met dien verstande dat een derde tot de helft van de bewoners doorgaans buiten werktijden hun auto's geparkeerd hebben staan op de oprit voor hun respectievelijke garageboxen. Hierdoor ontstaan soms wel enige wegversmallingen doch er blijft wel voldoende ruimte over voor hulpverleningsvoertuigen als dat onverhoopt nodig zou zijn. Voor zover bekend hebben deze verkeerssituaties geen noemenswaardige verkeersincidenten veroorzaakt. De betreffende bewoners van de diverse hofjes tolereren dit als goede buren van elkaar. Klachten hieromtrent bij de politie komen niet of nauwelijks voor. Ingevolge artikel 5 WVW en artikel 24 RVV is niet aan te geven dat deze situatie `veilig' is.

2. Gezien de situatie op de soortgelijke hofjes en het dikwijls nijpende parkeerprobleem, wordt onder `voldoende ruimte' begrepen de ruimte die gewenst is om hulpverleningsvoertuigen doorgang te laten hebben. Gezien de algemeen goede onderlinge verstandhoudingen tussen de bewoners van de hofjes levert dit geen problemen op. Dit is niet formeel geregeld en derhalve kan ik daarvan geen kopie maken.

3. Volgens informatie van de gemeente Edam-Volendam zijn op sommige `punten' van de plantsoenen in het centrum van de hofjes, grote keien geplaatst om te voorkomen dat bestuurders met de wielen gedeeltelijk door het plantsoen rijden, waardoor dit beschadigd raakt. Dit is gebeurd op initiatief van de gemeente.

4. De bus van de heer B. staat in het verlengde van de garagemuur. Als de heer D. vanaf zijn woning het pleintje vooruit oprijdt, kijkt hij eerst links op de muur van de garage en dan tegen de zijkant van de bus. Ervan uitgaand dat een zich normaal gedragende weggebruiker niet achteloos achter een blinde muur vandaan komt, verandert het aan de onveiligheid niet of nauwelijks iets. Het hofje van de X-straat is geen doorgaande weg. Als de auto niet voor de garage zou staan kunnen van links komende voertuigen dichter voor de garage langsrijden en blijft de uitzichthoek dus in feite gelijk of nagenoeg gelijk. Sedert meerdere jaren is de heer D. de enige bewoner van de hofjes die aanhoudend klaagt en blijft klagen over deze `onveilige' situatie. Een slepend (buren)conflict met de heer B. kan hieraan ten grondslag liggen.

5. De `veiligheid' of `onveiligheid' is hiervoor besproken. Gezien het (eerder genoemde) feit dat een groot deel van de bewoners van soortgelijke hofjes op een zelfde wijze parkeert zonder dat dit problemen oplevert, geeft dit de politie aanleiding om hier niet tegen op te treden. Wèl optreden zou geen enkel redelijk doel dienen en mogelijk juist een parkeerprobleem creëren.

6. In de X-straat of in de andere hofjes is geen eenrichtingsverkeer ingesteld en zijn geen parkeer- of stopverbodsborden geplaatst. Hoewel men de hofjes zowel links- als rechtsom mag berijden, is het gebruikelijk dat men rechtsom rijdt. De hofjes zijn niet bestemd voor doorgaand verkeer.

7. Voor zover te achterhalen is, werd de heer B. niet geverbaliseerd. Er was van politiezijde enkel bemoeienis om te trachten het burenconflict door bemiddeling op te lossen. Er heeft dus geen verandering in opvatting plaatsgevonden. Van politiezijde ziet men geen aanleiding de heer B. te verbaliseren voor een gedraging die op alle soortgelijke hofjes in de wijk volledig is geaccepteerd en geen extra onveilige situatie teweegbrengt. Hierover is formeel geen overleg gevoerd met het openbaar ministerie.

8. Sedert eind november 1997 is het probleem van de heer D. met betrekking tot het parkeren van de heer B. in de politiedocumentatie opgenomen. Vele politiemensen van het wijkteam Edam-Volendam hebben zich met deze materie beziggehouden. De oorzaak van het hele probleem schuilt in een slepend conflict tussen de heer D. en de heer B. De algemene mening is dat de heer D. de politie wil gebruiken om de heer B. dwars te zitten.

Gezien de reeds geïnvesteerde tijd in een lang slepend conflict waarin beide partijen niet bereid zijn tot elkaar te komen, heeft het weinig zin hierin nog meer energie te steken.

Opmerkingen:

Ik, rapporteur G., ben zelf vanaf begin 1998 enige keren 's nachts wezen kijken op het hofje van de X-straat en de omliggende hofjes. De laatste keer dat ik hier kwam was omstreeks maart 2001. De situatie zoals op de X-straat was op nagenoeg alle vergelijkbare hofjes soortgelijk en van verkeersgevaarlijke situaties is mij geen enkele keer gebleken.

Hulpverleningsvoertuigen konden passeren indien dit nodig zou moeten zijn.

Zelf ben ik op verschillende data ook de weg gevolgd die de heer D. beschrijft. Hoewel de geparkeerde bus het uitzicht beperkt, kan men nog heel goed en tijdig verkeer zien aankomen dat voor de garage en/of auto van de heer B. langs komt aanrijden. Omdat de binnenzijde van het hofje rondloopt, rijdt men niet zomaar vanachter een blinde muur (of auto) vandaan de doorgaande straat op om dan vervolgens rechtsaf te slaan.”

3. Bij de reactie van de korpsbeheerder was eveneens als bijlage gevoegd de brief van de chef van dit korps van 20 oktober 1999. Hierin reageerde deze op de eerdere klacht van verzoeker van 25 augustus 1999 over het parkeerprobleem met de heer B. In deze brief stond onder meer het volgende:

“Naar aanleiding van uw bovenaangehaalde brief met betrekking tot een klacht over het optreden van een politieambtenaar van de politie Zaanstreek-Waterland is door de heer G. van mijn dienst een onderzoek ingesteld.

De resultaten van dit onderzoek zijn mij recent bekend geworden. Aangezien u met de heer G. hierover reeds diverse gesprekken hebt gehad wil ik hierbij volstaan met het volgende.

Uit bijna twintig meldingen uit ons bedrijfsprocessensysteem, informatie van de gemeente en herhaaldelijke observatie ter plaatste is gebleken dat van verkeersgevaarlijk gedrag van de zijde van de heer B. geen sprake is.

Gezien het feit dat gedurende bijna twee jaar u de enige klager bent over het op deze wijze parkeren van de heer B. lijkt een en ander meer op een burengeschil dan op het oplossen van een verkeersprobleem. Ook burgemeester en wethouders van Edam-Volendam zijn van deze situatie op de hoogte en achten maatregelen niet noodzakelijk.

Als politie zullen wij niet meer in dit verkeersprobleem interveniëren.”

4. Als laatste bijlage bij de reactie van de korpsbeheerder was een rapportage gevoegd van een drietal gesprekken dat de politie in het kader van de klachtenbemiddeling met verzoeker heeft gevoerd op 23 augustus, 27 september en 14 oktober 1999. In deze rapportage, die op 10 november 1999 in het archief is opgelegd, stond onder meer:

“Deze zaak sleept al twee jaar. De heer D. heeft onenigheid met buurman B., die zijn bestelauto voor zijn eigen garage parkeert. Hierdoor is het uitzicht van de heer D. iets belemmerd als hij met zijn auto zijn uitrit uitrijdt. Als deze bestelauto er niet staat heeft hij ruim vier meter meer zicht want tot daar loopt de blinde garagemuur van B. Voor de verkeersveiligheid maakt dit weinig of niets uit. De heer D. is de enige die al bijna twee jaar over deze situatie klaagt. Er zijn diverse gesprekken gevoerd tussen politie en B. om deze kwestie in alle redelijkheid op te lossen maar B. weigert mee te werken zijn auto elders te zetten. Er zijn sedert 25 november 1997 bijna twintig meldingen in ons bedrijfsprocessensysteem over deze `burenruzie' (want meer is het niet). Uit eigen waarnemingen en verklaringen van diverse collegae is er op geen enkele wijze sprake van enig verkeersgevaar. Ongelukken zijn tengevolge van deze situatie nog niet ontstaan.

Voorts zij opgemerkt dat in deze buurt in Edam vele soortgelijke hofjes met garages zijn en bijna de helft van de garagebezitters parkeert de auto eveneens vóór de eigen garage, zonder dat dit onoverkomelijke problemen oplevert. Op 11 oktober 1999 omstreeks 20:00 uur ben ik zelf (weer) ter plaatse gaan kijken. De bestelauto van B. stond weer voor zijn garage. Er bleef voldoende straatruimte over om vrachtauto's of hulpdiensten ongehinderd langs te laten rijden.

Vanuit de uitrit van de heer D. moet men nu met iets meer zorgvuldigheid het hofje oprijden dan anders het geval zou zijn, omdat men anders iets eerder zicht op het van links komende verkeer over het hofje zou hebben. Van verkeersgevaarlijk parkeren was in deze absoluut geen sprake.

Ook voor in- en uitrijden van de in/uitrit van de heer D. vormt het geparkeerd staan van de bestelauto van B. voor een gemiddelde automobilist geen extra belemmerende factor.

Via de heer Kw. van de gemeente Edam-Volendam ontving ik een kopie van een brief van maart 1998 aan bewoners van dit hofje dat parkeren op het `hofje' toegestaan is, mits de rijweg niet wordt geblokkeerd en dat de gemeente geen aanleiding ziet om extra verkeersmaatregelen toe te passen. Deze brief hield ook verband met deze onenigheden.“

D. Reactie verzoeker

Verzoeker handhaafde zijn standpunt in zijn schriftelijke reactie van 19 augustus 2001 op hetgeen de korpsbeheerder naar voren had gebracht.

BIJlage

Instantie: Regiopolitie Zaanstreek-Waterland

Klacht:

Niet voldoende actie ondernomen om gevaarlijke verkeerssituatie tegen te gaan.

Oordeel:

Niet gegrond