2002/030

Rapport

Verzoeker, een alleenstaande minderjarige asielzoeker, klaagt over de afhandeling door het hoofd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND) van 26 januari 2001 van zijn op 19 april 1999 ingediende klacht tegen het optreden van de tolk bij het eerste gehoor in zijn asielzaak. Hij klaagt er met name over dat het hoofd van de IND zijn klacht ongegrond heeft verklaard wat betreft het klachtonderdeel dat de tolk hetgeen hij tegen de tolk had gezegd buiten aanwezigheid van de contactambtenaar, ten behoeve van de contactambtenaar, heeft vertaald.

Beoordeling

1. Verzoeker, een alleenstaande minderjarige asielzoeker, diende op 14 november 1998 aanvragen in om toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf. Op 14 november 1998 vond het eerste gehoor plaats met een ambtenaar van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND) ter vaststelling van verzoekers nationaliteit, identiteit en reisroute. Bij het gehoor deed een tolk dienst.

2. Tijdens het gehoor verliet de ambtenaar van de IND gedurende een korte tijd de gehoorkamer. Gedurende zijn afwezigheid vond er een gesprek plaats tussen de tolk en verzoeker. Na terugkeer deelde de tolk de contactambtenaar mee dat verzoeker zijn hulp had ingeroepen omdat hij niet uit Rwanda afkomstig was, zoals hij de contactambtenaar had verteld, maar uit Tanzania. De ambtenaar nam deze opmerking van de tolk op in zijn verslag van het eerste gehoor.

3. Bij brief van 19 april 1999 diende verzoekers gemachtigde een klacht in bij de Klachtencommissie Tolken sinds 1 juli 1999: Klachtenadviescommissie Tolken. Verzoeker betwistte dat hij de tolk had meegedeeld dat hij afkomstig was uit Tanzania en dat hij de hulp van de tolk had ingeroepen. Daarnaast was verzoeker van oordeel dat de tolk een mededeling, gedaan, in afwezigheid van de ambtenaar van de IND, niet later had mogen overbrengen aan de ambtenaar van de IND.

4. Op 11 augustus 2000 hoorde de Klachtenadviescommissie Tolken de betrokken partijen en bij brief van 6 november 2000 stuurde zij haar advies naar de IND.

De commissie oordeelde dat niet vast was komen te staan dat de tolk een onjuiste weergave had gegeven van het gesprek tussen hem en verzoeker tijdens de afwezigheid van de contactambtenaar. Dit klachtonderdeel achtte de commissie ongegrond.

De commissie adviseerde IND voorts om de klacht, voorzover deze inhield dat de tolk niet de vrijheid had om een mededeling van verzoeker, gedaan in afwezigheid van de contactambtenaar, aan de contactambtenaar over te brengen, gegrond te verklaren.

Overigens had naar de mening van de commissie de contactambtenaar de mededelingen naast zich neer moeten leggen.

Daarnaast adviseerde de commissie de IND om de tolken die door de IND worden ingezet nog eens op de verplichting te wijzen om te allen tijde de gehoorkamer te verlaten zodra de gehoormedewerker dat doet.

5. Bij brief van 26 januari 2001 antwoordde het hoofd van de IND op de klacht. Hij volgde het advies van de commissie, met uitzondering van het oordeel van de commissie dat het de tolk niet was toegestaan hetgeen verzoeker tegen hem had gezegd in afwezigheid van de contactambtenaar, te vertalen voor de contactambtenaar.

Het hoofd gaf hierbij onder meer aan dat de situatie waarbij de tolk alleen was achtergebleven met verzoeker, weliswaar niet had mogen ontstaan, maar dat wel van de tolk werd verwacht alles te vertalen wat de vreemdeling zegt, ook als dit niet een directe reactie betreft op een vraag van de contactambtenaar. Dit geldt ook in een situatie waarbij de contactambtenaar niet aanwezig is, aldus het hoofd van de IND in de afdoeningsbrief. Verzoeker klaagt thans over deze wijze van afdoening.

6. In reactie op deze klacht gaf de Staatssecretaris van Justitie aan dat volgens de Gedragscode Tolken (zie Achtergrond, onder 2) een tolk zich uitsluitend als intermediair dient op te stellen om te voorkomen dat hij actief gaat participeren in het gesprek tussen de contactambtenaar en de vreemdeling. De tolk dient zich te beperken tot het vertalen, maar wordt niet geacht aan het gesprek deel te nemen.

Volgens de Staatssecretaris van Justitie dient een tolk alles te vertalen wat de vreemdeling zegt, ook als dit niet een rechtstreekse reactie op een vraag betreft. De Staatssecretaris van Justitie achtte het daarom in overeenstemming met hetgeen van tolken verlangd wordt dat ook een gesprek dat in afwezigheid van de hoormedewerker gevoerd is, wordt vertaald na de terugkomst van die medewerker. De Staatssecretaris gaf aan dat het hoofd van de IND de klacht met betrekking tot het vertalen van hetgeen verzoeker had gezegd tijdens de afwezigheid van de contactambtenaar, om die reden ongegrond had verklaard.

7. In de Gedragscode Tolken is onder meer opgenomen dat een tolk zich uitsluitend opstelt als intermediair. Dit betekent dat de tolk zich dient te beperken tot het vertalen van het gesprek tussen de asielzoeker en de contactambtenaar. Daarnaast is opgenomen dat de tolk de gehoorruimte verlaat zodra de IND-medewerker dat doet. Het is niet toegestaan om voor, of na het gehoor een gesprek aan te gaan met de vreemdeling voor wie als tolk wordt opgetreden. In de Gedragscode Tolken onder het onderdeel “Gedragscodes voor contactambtenaren” (zie Achtergrond, onder 2.) staat vermeld dat de contactambtenaar erop toeziet dat de tolk en de asielzoeker geen direct contact hebben voor, tijdens of na het gehoor zonder zijn bijzijn. Ook in de gedragscode die als bijlage is opgenomen bij de kwaliteitsovereenkomst tussen de tolk en de Staatssecretaris van Justitie (zie Achtergrond, onder 1) en in de “aanbevelingen en uitgangspunten beroepshouding tolken” van het Tolk- en Vertaalcentrum Nederland (zie Achtergrond, onder 3.) is opgenomen dat de tolk zich uitsluitend opstelt als intermediair en niet zelf een gesprek voert.

8. Doordat de contactambtenaar de gehoorruimte verliet, werd het gehoor onderbroken. Zoals de contactambtenaar ook zelf al aangaf tijdens de zitting van de Klachtenadviescommissie Tolken, had hij daarbij niet de situatie mogen laten ontstaan dat verzoeker en de tolk tijdens zijn afwezigheid achterbleven in de gehoorruimte. Daarnaast had ook de tolk die situatie moeten vermijden door de gehoorruimte tegelijk met de contactambtenaren te verlaten.

Het optreden van de contactambtenaar en de tolk waarop de bij de IND ingediende klacht betrekking had, kon alleen plaatsvinden omdat beiden de genoemde onwenselijke situatie hebben laten ontstaan, hoewel dat hun niet was toegestaan.

Alleen al om die reden had het hoofd van de IND de klacht gegrond moeten verklaren ten aanzien van het optreden dat daaruit rechtstreeks is voortgevloeid: de vertaling van de tolk van hetgeen verzoeker hem had meegedeeld tijdens de onderbreking, en het opnemen daarvan door de contactambtenaar in zijn verslag.

9. Voorts is nog het volgende van belang. Tijdens de afwezigheid van de contactambtenaar, trad de tolk niet op als intermediair maar had hij zelf een gesprek met verzoeker. Verzoeker en tolk spreken elkaar tegen wat betreft de vraag van wie het initiatief tot het gesprek is uitgegaan. Er zijn geen feiten en omstandigheden voor handen op grond waarvan aan de verklaring van de een in dit opzicht meer waarde gehecht zou moeten worden dan aan de verklaring van de ander.

De Staatssecretaris van Justitie bracht naar voren dat van de tolk wordt verlangd dat alles wordt vertaald wat de asielzoeker zegt tijdens het gehoor, ook als het geen reactie betreft op een vraag van de contactambtenaar. In dit geval betrof het echter mededelingen buiten het kader van het vraaggesprek van het gehoor. De Staatssecretaris kan dan ook niet worden gevolgd in haar stelling dat ook hetgeen tussen verzoeker en tolk is besproken bij afwezigheid van de contactambtenaar moest worden vertaald bij terugkomst van de contactambtenaar. Door deze eis aan de tolk te stellen komt diens onpartijdigheid in het geding, hetgeen te meer geldt indien het initiatief tot het gesprek van de tolk zou zijn aangegaan. Ook om deze reden is het niet juist dat het hoofd van de IND de klacht op dit punt ongegrond heeft verklaard.

De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND), die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, is gegrond.

Onderzoek

Op 15 februari 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer E., ingediend door de heer mr. J.H. Brouwer, advocaat te Apeldoorn, met een klacht over een gedraging van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de Minister van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

Verzoeker berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.

De Staatssecretaris van Justitie gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoeker, een alleenstaande minderjarige asielzoeker, diende op 14 november 1998 aanvragen in om toelating als vluchteling en om een vergunning tot verblijf. Op 14 november 1998 vond het eerste gehoor, ter vaststelling van identiteit, nationaliteit en reisroute, plaats met een contactambtenaar van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND). Dit gehoor werd afgenomen met gebruikmaking van een tolk. Bij het eerste gehoor was geen (rechts)hulpverlener aanwezig.

2. In het verslag van het eerste gehoor is onder meer het volgende opgenomen:

"Opmerking rapporteur:

Toen ik even afwezig was vertelde betrokkene aan de tolk dat hij geen Rwandees was en de hulp van de tolk nodig had. Betrokkene zei dat hij Tanzaniaan was."

3. Op 25 februari 1999 werd verzoeker door de IND nader gehoord over zijn asielmotieven. In het nader gehoor stelde de IND nadere vragen over hetgeen verzoeker bij het eerste gehoor, tijdens de afwezigheid van de contactambtenaar, tegen de tolk zou hebben verklaard over zijn nationaliteit.

4. Bij brief van 19 april 1999 diende verzoekers advocaat, onder verwijzing naar de hierboven onder 2. vermelde passage in het rapport van het eerste gehoor, een klacht in over de tolk bij de onafhankelijke Klachtencommissie Tolken. Hij deelde onder meer het volgende mee.

"In mijn hoedanigheid van raadsman van de heer E., verblijvende in het OC Schalkhaar, zend ik u bijgaand een afschrift van het eerste gehoor.

Op pagina 3 is de navolgende alinea opgenomen: "opmerking rapporteur: "Toen ik even afwezig was vertelde betrokkene aan de tolk dat hij geen Rwandees was en de hulp van de tolk nodig had. Betrokkene zei dat hij Tanzaniaan was.".

Cliënt betwist zich in deze zin te hebben uitgelaten en wenst zich primair in verband daarmee te beklagen over de bij dit gehoor betrokken tolk.

Subsidiair is cliënt van oordeel dat de tolk door de gegeven omstandigheden, dat wil in het bijzonder zeggen de afwezigheid van de contactambtenaar, niet de vrijheid had welke mededeling dan ook aan de contactambtenaar over te brengen.

Een voorbeeld mag dat verduidelijken: als tijdens een intermezzo een asielzoeker zou aangeven seksueel geweld te hebben moeten dulden, maar daar nadrukkelijk niet over te willen praten, dan heeft de tolk dat te respecteren en is er geen professionele gehoudenheid deze evident vertrouwelijke mededeling - vertaald - over te brengen aan de contactambtenaar."

5. Op 1 juli 1999 trad hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in werking. De onafhankelijke Klachtencommissie Tolken hield op dat moment op te bestaan en werd vervangen door de Klachtenadviescommissie Tolken, een commissie in de zin van afdeling 9.3 van de Awb. Verzoekers klacht werd ter behandeling overgedragen aan de IND.

6. In reactie op de klacht van verzoekers gemachtigde deelde de IND bij brief van 24 januari 2000 het volgende mee:

"…Op 19 april 1999 diende u een klacht in over dhr. R., tolk in de Swahili taal. Nadat de klacht in behandeling is genomen door de onafhankelijke klachtenadviescommissie tolken is men er niet in geslaagd de klacht volledig af te handelen voordat hoofdstuk 9 van de AWB in werking is getreden. Zodoende is op basis van de bij de IND geldende nieuwe klachten regeling, besloten te proberen om tot een informele afdoening van de klacht te komen.

Op basis van het bovenstaande besluit heb ik op 24 januari 2000 telefonisch contact met u opgenomen. Tijdens het telefoongesprek heeft u het volgende kenbaar gemaakt, de klacht over de tolk is niet zozeer of hetgeen hij heeft gezegd tijdens de korte afwezigheid van de contactambtenaar onjuist is maar of dit correct is gezien de gedragscode die voor tolken van toepassing is.

U heeft aangegeven de klacht in te willen trekken indien hetgeen uit de opmerking van de tolk naar voren is gekomen niet meegewogen wordt in de beschikking. Kort gezegd indien er geen twijfel meer bestaat over de nationaliteit van de heer E. Zolang er wel twijfel bestaat over de nationaliteit van de heer E. dan ziet u geen andere afdoening dan dit voor te leggen aan de Klachtenadviescommissie Tolken.

Daar zowel uit het nader gehoor als uit het aanvullende gehoor van de heer E. blijkt dat er aanleiding bestond om nationaliteitsvragen te stellen is niet vast te stellen dat er geen twijfel meer bestaat over de nationaliteit van de heer E. Zodoende zend ik deze klacht retour naar de Klachtenadviescommissie Tolken volgens onze telefonische afspraak."

7. In een hoorzitting van de Klachtenadviescommissie Tolken van 11 augustus 2000 zijn alle bij de klacht betrokken personen in de gelegenheid gesteld om hun visie te geven.

In het verslag van 3 november 2000 van de hoorzitting van 11 augustus 2000 is onder meer het volgende opgenomen:

“Mevrouw B. (lid van de commissie: N.o.) geeft aan dat tijdens de korte afwezigheid van de contactambtenaar klager met de beklaagde tolk zou hebben gesproken. Mevrouw B. vraagt op wiens initiatief dit is gebeurd, of klager op eigen initiatief met de beklaagde tolk is gaan praten, of dat de tolk de communicatie heeft gestart. Klager antwoordt dat de beklaagde tolk het initiatief heeft genomen.

Mevrouw B. vraagt klager of hij zich kan herinneren hoe dat is gegaan, wat de beklaagde tolk heeft gevraagd of gezegd.

Klager antwoordt dat de beklaagde tolk zei dat hij niet bang hoefde te zijn, dat hij zelf uit Butare komt maar dat klager niet uit Butare komt. Hij zei dat hij de waarheid moest vertellen over waar hij vandaan komt.

Mevrouw B. vraagt klager hoe dit verder is verlopen.

Klager antwoordt dat de beklaagde tolk tegen hem zei dat hij de waarheid moest vertellen en hij hem zou helpen. Hij zei daarop tegen de beklaagde tolk dat hij uit Rwanda komt, maar dat hij vier jaar in Tanzania is geweest.

Mevrouw B. vraagt klager of de contactambtenaar tijdens dat gesprek helemaal niet aanwezig was. Klager antwoordt ontkennend. Hij vertelt dat de contactambtenaar hem vroeg of hij iets wilde drinken waarop hij zei dat hij water wilde drinken. De contactambtenaar was weg om water te halen.

Mevrouw B. vraagt klager of hij weet of de contactambtenaar iets heeft gemerkt van dit gesprek tussen hem en de beklaagde tolk.

Klager antwoordt dat hij dit niet weet.

(…)

De voorzitter vraagt de advocaat of hij de klacht nog nader wil toelichten. De advocaat geeft aan dat de klacht duidelijk is en dat hij deze in twee delen uiteen heeft laten vallen. Het een is de juistheid van de weergave van het gesprek en het tweede deel betreft het principiële gedeelte, namelijk dat er geen professionele gehoudenheid bestond voor het handelen buiten de aanwezigheid van de contactambtenaar. Dat het hier een belangrijk punt betreft maakt de klacht qua ernst voor hem wezenlijk.

(…)

De voorzitter vraagt de contactambtenaar of hij kan vertellen wat er is gebeurd.

De contactambtenaar antwoordt dat het gehoor in november 1998 is geweest en hij het gehoor heeft doorgenomen en heeft gekeken wat er is gebeurd. Voor zover hij zich kan herinneren is hij inderdaad weggegaan, maar weet hij niet meer of hij naar het toilet moest of dat hij drinken is gaan halen. Hij geeft aan dat in zijn visie hij dit niet had moeten doen, dat is duidelijk. Hij had de tolk en betrokkene weg moeten brengen.

De contactambtenaar vertelt dat hij, toen hij terugkwam, de mededeling van de tolk heeft gehoord en opgenomen en vervolgens verder is gegaan met het gehoor en dit verder heeft afgemaakt. Hij geeft aan dat hij in het begin van de zitting in zijn toelichting altijd duidelijk maakt wat zijn eigen rol is en wat de rol van de tolk is. Hij heeft duidelijk gesteld dat de tolk aanwezig is om het gesprek te vertalen over wat betrokkene heeft meegemaakt en eventueel meegebrachte documenten te vertalen en dat de tolk op de rest van de procedure geen invloed heeft. Hij heeft betrokkene ook gevraagd of hij de tolk goed heeft verstaan.

De voorzitter vraagt de contactambtenaar wat in de praktijk in de organisatie of het onderdeel waar hij werkt gebruikelijk is, of hij betrokkene alleen kan laten met de tolk in een ruimte. De contactambtenaar antwoordt dat dit eigenlijk niet gebruikelijk is. Hij geeft aan dat dit zijn fout was om betrokkene met de tolk alleen te laten in een ruimte. Dat gebeurt eigenlijk nooit.

De voorzitter vraagt de contactambtenaar waarom hij datgene wat de tolk hem heeft verteld in het gehoor heeft opgenomen.

De contactambtenaar antwoordt dat, om het oneerbiedig te zeggen, de tolk een instrument is. De tolk vertaalt wat betrokkene en hij zeggen. Het vertalen is de enige taak van de tolk. Zijns inziens heeft de tolk dat ook gedaan. In zijn afwezigheid heeft klager iets tegen de tolk gezegd en de tolk heeft dit weer aan hem vertaald.

De voorzitter vraagt de contactambtenaar of hij van mening is dat de tolk bij zijn afwezigheid ook een instrument is.

De contactambtenaar antwoordt bevestigend. Hij geeft aan dat de tolk in dienst was en het gesprek niet was onderbroken. Hij was alleen gestopt om wat te drinken te halen.

(…)

De voorzitter vraagt de contactambtenaar of het juist is, zoals in zijn reactie van 14 september 1999 staat, dat het naar zijn idee tot de taak van de tolk behoort om mededelingen te vertalen. De contactambtenaar antwoordt bevestigend.

De voorzitter vraagt de contactambtenaar of dit ook geldt voor situaties waarin de contactambtenaar niet aanwezig is wanneer een asielzoeker mededelingen doet.

De contactambtenaar antwoordt bevestigend. Hij geeft aan dat de tolk hier ook voor is ingehuurd. Een tolk is zelfstandig maar hij wordt ingehuurd om alles te vertalen.

De voorzitter vraagt de contactambtenaar of dit naar zijn mening ook geldt gedurende zijn afwezigheid.

De contactambtenaar antwoordt bevestigend. Hij geeft aan dat het gehoor niet was onderbroken.

De voorzitter geeft aan dat dit een soort woordspelletje wordt van wat wel en niet kan. De contactambtenaar geeft aan dat als men even naar buiten gaat wat hij niet had moeten doen, hij de tolk en betrokkene weg had moeten brengen. Hij geeft aan dat even wat water halen geen onderbreking is van het gehoor.

De voorzitter verwijst naar punt 3.3 van de gedragscode voor tolken (zoals opgenomen in de Vreemdelingencirculaire 1994, onder C33; zie Achtergrond, onder 2.; N.o.), waarin staat dat tijdens een gehoor de tolk een professionele werkwijze dient te tonen. Zo zal de tolk de gehoorruimte verlaten wanneer de IND medewerker dit doet. De tolk zal noch voor noch na het gehoor een gesprek aangaan met diegene voor wie de tolk zal gaan cq is opgetreden. De voorzitter vraagt de contactambtenaar wat zijn reactie is op deze bepaling.

De contactambtenaar geeft aan dat het zijn fout is geweest om alleen de ruimte te verlaten.

De voorzitter geeft aan dat in de gedragscode ook staat dat de tolk noch voor noch na het gehoor een gesprek zal aangaan met betrokkene. De voorzitter vraagt de contactambtenaar of in zijn visie, in een situatie wanneer een gehoor wordt onderbroken de tolk wel mag communiceren met de vreemdeling. De contactambtenaar antwoordt dat de tolk meestal aangeeft waar het over ging als er tussen tolk en betrokkene gesproken is. Hij geeft aan dat vaak ook vóór een nader gehoor wordt gepraat over wat er gaat gebeuren. Dat heeft dan ook niet inhoudelijk met het gehoor te maken. Vaak is een vreemdeling bang over wat er gaat gebeuren. De tolk koppelt in zo'n geval altijd terug wat er besproken is.

De heer M (lid van de commissie; N.o.) vraagt de contactambtenaar of hij nog weet of, op het moment dat hij weer terugkwam in de gehoorruimte die hij voor korte tijd had verlaten, het gesprek tussen klager en beklaagde tolk nog plaats vond of dat er juist niets werd gezegd. De contactambtenaar geeft aan dat volgens hem het gesprek niet gaande was toen hij de hoorkamer weer binnenkwam, maar dat hij niet met zekerheid kan zeggen dat niemand aan het woord was. Twee jaar is een lange periode.

De heer M. vraagt de contactambtenaar of de beklaagde tolk, toen hij weer was gaan zitten, hem de inhoud van het gesprek waar hij niet bij was geweest heeft meegedeeld. De contactambtenaar antwoordt bevestigend.

De heer M. vraagt de ambtenaar of de tolk dit op eigen initiatief heeft gemeld.

De contactambtenaar antwoordt bevestigend. Hij geeft aan dat dit ook is vertaald.

De voorzitter geeft het woord aan de heer M. om met de beklaagde tolk te spreken.

De heer M. geeft aan dat de commissie van de klager heeft gehoord wat hij zich herinnert van het gesprek dat plaatsvond toen de contactambtenaar weg was. Hij vraagt de beklaagde tolk wat hij zich herinnert, of hij het moment toen de contactambtenaar de hoorruimte verliet kan beschrijven.

De beklaagde tolk geeft aan dat het inderdaad een lange tijd is geleden - bijna twee jaar - en het niet gemakkelijk is zich te herinneren wat er precies is gebeurd. Hij vertelt dat hij zich herinnert dat op het moment dat de contactambtenaar wegging klager zelf begon. Klager nam het initiatief om hem te vertellen dat hij uit Tanzania kwam, dat hij Tanzaniaan is of was en hij vroeg hem om hulp. Dit was in een heel korte tijd en de deur stond open.

(…)

De heer M. vraagt de beklaagde tolk, die zegt dat klager het initiatief nam, wat hij daarvan dacht, wat hij ervan vond, aangezien hij ook had kunnen zeggen dat klager niet tegen hem moest praten, omdat de contactambtenaar weg was.

De beklaagde tolk antwoordt dat hij niets tegen klager heeft gezegd, omdat dit zijn taak niet is. Het is niet toegestaan tegen een vluchteling iets te zeggen.

De heer M. vraagt de beklaagde tolk of hij heeft gezegd dat klager zijn mond moest houden.

De beklaagde tolk antwoordt ontkennend.

(…)

Mevrouw B. verwijst naar de gedragscode tolken, waarin onder andere staat vermeld dat het bij een professionele werkwijze hoort dat de tolk de ruimte verlaat wanneer de IND-medewerker dat doet.

Mevrouw B. vraagt de beklaagde tolk of hem dat bekend is.

De beklaagde tolk geeft aan dat hij wel weet dat hij volgens de gedragscode altijd de ruimte moet verlaten als de contactambtenaar niet aanwezig is. Hij geeft aan dat in het onderhavige geval dit moment een heel korte tijd in beslag nam en de deur ook open was. Hij geeft aan dat de contactambtenaar iets ging pakken of halen en dat is de reden dat hij de ruimte niet heeft verlaten.

Mevrouw B. vraagt de beklaagde tolk of hij het gevoel heeft dat hij eigenlijk wel de ruimte had moeten verlaten.

De beklaagde tolk antwoordt bevestigend. Hij geeft aan dat het ook zijn ervaring is dat het beter is de ruimte te verlaten, ook al is de contactambtenaar maar voor een korte tijd weg.

(…)

De voorzitter vraagt de beklaagde tolk wat hij doet als hij tijdens het tolken voor de IND aan de uitspraak van de asielzoeker die een bepaalde taal spreekt, hoort dat deze niet uit de streek komt waaruit hij zegt te komen.

De beklaagde tolk antwoordt dat hij onder de aandacht wil brengen dat hij geen specialist is in het bepalen of iemand uit een bepaalde streek komt, maar als hij het zou horen, dan zou hij dat niet zeggen, dat is niet zijn taak.

(…)

Het feit dat klager hem iets heeft gezegd was het initiatief van klager.

(…)

De advocaat geeft aan dat het hem opvalt dat de contactambtenaar toegeeft dat hij onjuist heeft gehandeld door weg te gaan en dat, als hij de tolk goed heeft beluisterd, deze ook heeft aangegeven dat hij op grond van ervaringen in deze kwestie er in het vervolg beter op zal letten. De advocaat zegt dat hij zelf vindt dat je die onderbreking niet mag beschouwen als een doorlopen van het gehoor. De advocaat geeft aan dat je dan altijd een discussie kan krijgen over de grens hiervan wanneer een deur open staat of niet, maar dit is hier niet relevant. Zaak is dat de ambtenaar kan waarnemen wat er gebeurt en er desnoods op kan doorgaan.

De advocaat geeft aan dat de versies over wat is uitgewisseld tussen cliënt en de beklaagde tolk op punten tegenover elkaar staan en het aan de commissie is dit te wegen. Hij merkt op dat er een tegenstrijdigheid is op het punt van de toestand bij terugkeer van de contactambtenaar, waarbij de contactambtenaar aangeeft dat er geen gesprek plaats vond en de beklaagde tolk zegt dat dit wel zo was.

De advocaat geeft aan dat hij de reactie van de contactambtenaar op de gedragscode wat 'mistig' vindt. Hij heeft het zo begrepen dat de contactambtenaar verklaarde dat er situaties zijn dat de tolk in gesprek is met een vreemdeling en deze geruststelt en hier ook verslag van doet. Het gaat hier echter juist om de positie van de tolk in afwezigheid van de contactambtenaar.

Hij geeft aan dat hij in de klachtenbrief met opzet een voorbeeld naar voren heeft gebracht om dat te verduidelijken. De advocaat is van mening dat een tolk zijn mond heeft te houden wanneer een dient in afwezigheid van de ambtenaar de tolk mededelingen doet. Hij voegt er uitdrukkelijk aan toe dat dit naar zijn mening niet het geval is als de contactambtenaar aanwezig is en de cliënt de tolk in zijn eigen taal iets mededeelt.”

8. Bij brief van 6 november 2000 bracht de Klachtencommissie Tolken advies aan het Hoofd van de IND. In het advies, dat eveneens aan verzoeker werd toegezonden, is onder meer het volgende opgenomen:

“Naar aanleiding van de verklaringen tijdens de hoorzitting en de overige informatie die de commissie ter beschikking staat, overweegt de commissie als volgt. De klacht betreft het volgende.

In het rapport van eerste gehoor is de volgende alinea opgenomen: Opmerking rapporteur: "Toen ik even afwezig was vertelde betrokkene aan de tolk dat hij geen Rwandees was en de hulp van de tolk nodig had. Betrokkene zei dat hij Tanzaniaan was."

Primair betwist klager dat hij zich in deze zin heeft uitgelaten en subsidiair stelt hij dat de tolk niet de vrijheid had om welke mededeling van hem dan ook, gedaan in afwezigheid van de contactambtenaar, aan de contactambtenaar over te brengen.

Klager heeft verklaard dat de tolk het initiatief heeft genomen om tijdens de afwezigheid van de contactambtenaar met hem te gaan praten.

De tolk zou, toen de contactambtenaar even weg was om water te halen, tegen klager hebben gezegd dat hij niet bang hoefde te zijn, dat hij zelf uit Butare komt maar dat klager daar niet vandaan komt en dat klager de waarheid moest vertellen over waar hij vandaan komt en dat hij, de tolk, klager zou helpen. Klager zou daarop tegen de tolk hebben gezegd dat hij uit Rwanda komt, maar dat hij vier jaar in Tanzania is geweest

De contactambtenaar heeft verklaard dat hij, voorzover hij zich kan herinneren, inderdaad voor korte tijd de gehoorruimte heeft verlaten en dat de tolk en klager - ten onrechte - samen zijn achtergebleven. Toen hij terugkwam was er naar zijn herinnering geen gesprek gaande tussen de tolk en de klager. Hij heeft de mededeling van de tolk gehoord, deze opgenomen en is vervolgens verder gegaan met het gehoor. De tolk heeft volgens de contactambtenaar zijn mededeling op eigen initiatief gedaan. Naar de mening van de contactambtenaar behoorde het tot de taak van de tolk om te vertalen hetgeen tijdens zijn afwezigheid tussen tolk en klager wordt besproken, aangezien het gehoor niet was onderbroken. Naar de mening van de contactambtenaar is het zijn fout geweest dat hij alleen de gehoorruimte heeft verlaten.

De tolk heeft verklaard dat hij zich herinnert dat klager het initiatief voor het gesprek heeft genomen. Klager zou hem hebben verteld dat hij een Tanzaniaan was en hem om hulp hebben gevraagd. Volgens de tolk was het gesprek nog gaande toen de contactambtenaar terugkwam.

De tolk heeft verklaard dat hij weet dat hij volgens de gedragscode voor tolken de gehoorruimte altijd moet verlaten als de contactambtenaar niet aanwezig is. In het onderhavige geval was de contactambtenaar maar voor korte tijd weg om iets te halen en de deur stond open. Om deze reden heeft hij de ruimte in dit geval niet verlaten.

Hij heeft aangegeven dat zijn ervaring nu is dat het beter is de gehoorruimte te verlaten, ook al is de contactambtenaar maar voor korte tijd weg.

De commissie is, gelet op de gedragscode voor tolken, van oordeel dat de tolk niet achter had mogen blijven in de gehoorruimte. De contactambtenaar had weliswaar niet weg mogen gaan terwijl de tolk en klager samen achterbleven, maar de tolk had in deze een eigen verantwoordelijkheid en had uit zichzelf de gehoorruimte moeten verlaten.

Anders dan de contactambtenaar is de commissie van mening dat er wel sprake is van een schorsing van het gehoor als de contactambtenaar de gehoorruimte verlaat. De tolk is een instrument tussen klager en contactambtenaar. Artikel 3.1 van de Gedragscode Tolken van de IND brengt dit tot uitdrukking door voor te schrijven dat de tolk zich uitsluitend als intermediair opstelt. Dit betekent dat zijn functie als tolk wegvalt op het moment dat klager of contactambtenaar niet aanwezig is.

Er ontstaat op zo'n moment een informele situatie en de tolk had zich hiervan bewust moeten zijn. Hij had zich moeten realiseren dat een asielzoeker, en zeker een jonge asielzoeker, hem ziet als landgenoot en steun bij hem zoekt De tolk had naar het oordeel van de commissie niet moeten praten met klager. Voorzover het initiatief voor het gesprek bij klager lag, had de tolk hem zijn rol als tolk uiteen moeten zetten en moeten meedelen dat deze rol zich beperkt tot het vertalen van hetgeen tussen klager en contactambtenaar wordt gecommuniceerd. Hij had in ieder geval de mededelingen van klager niet mogen overbrengen, ongeacht of dit al dan niet op uitnodiging van de contactambtenaar is gebeurd en los van de vraag wie de communicatie heeft geïnitieerd.

Overigens had naar de mening van de commissie ook de contactambtenaar de mededelingen naast zich neer moeten leggen.

De klacht is naar het oordeel van de commissie gegrond voor wat betreft de subsidiaire klacht.

Voor wat betreft het primaire onderdeel van de klacht is de commissie van oordeel dat niet is komen vast staan dat de tolk een onjuiste weergave heeft gedaan van het gesprek tussen hem en de klager tijdens de afwezigheid van de contactambtenaar. De commissie acht dit onderdeel van de klacht derhalve ongegrond.

Advies

De commissie adviseert u de klacht, voorzover deze inhoudt dat de tolk niet de vrijheid had om welke mededeling van klager dan ook, gedaan in afwezigheid van de contactambtenaar, aan de contactambtenaar over te brengen, gegrond te verklaren.

De commissie vindt in de 'aanbevelingen en uitgangspunten beroepshouding Tolken' van het Tolkencentrum steun voor haar advies.

De commissie adviseert u voorts om de tolk, de heer R. maar ook de overige tolken die door de IND worden ingezet, nog eens te wijzen op de verplichting te allen tijde de gehoorkamer te verlaten zodra de gehoormedewerker dat doet en het belang van het vermijden van situaties waarin hij/zij als tolk genoodzaakt is te communiceren met de cliënt buiten aanwezigheid van de andere partij, nog eens te benadrukken. “

9. Bij brief van 26 januari 2001 werd de klacht afgehandeld. Het hoofd van de IND deelde verzoekers advocaat het volgende mee:

"…Tijdens de hoorzitting van de Klachtenadviescommissie Tolken is naar voren gekomen dat er inderdaad een gesprek tussen uw cliënt en de tolk in afwezigheid van de contactambtenaar heeft plaatsgevonden. Niet is komen vast te staan wie het gesprek initieerde. Zowel de tolk, als de contactambtenaar erkennen dat uw cliënt niet alleen gelaten had mogen worden met de tolk. Evenmin is komen vast te staan dat de tolk een onjuiste weergave heeft gegeven van het gesprek tussen uw cliënt en de tolk tijdens de afwezigheid van de contactambtenaar.

De Klachtenadviescommissie Tolken adviseert mij het deel van de klacht met betrekking op onjuiste vertaling door de tolk ongegrond te verklaren. Ik volg dit advies onverkort en beschouw de klacht voor wat betreft dit deel ongegrond.

De Klachtenadviescommissie Tolken is voorts van oordeel dat, gelet op de gedragscode voor tolken, de tolk niet alleen met de cliënt in de gehoorruimte achter had mogen blijven. De contactambtenaar had weliswaar niet weg mogen gaan, maar de tolk had in deze zijn eigen verantwoordelijkheid en had uit zichzelf de gehoorruimte moeten verlaten. De commissie is met u van oordeel dat de tolk niet de vrijheid had om hetgeen uw cliënt en de tolk in afwezigheid van de contactambtenaar besproken hebben, ten behoeve van de contactambtenaar te vertalen. De Klachtenadviescommissie Tolken adviseert mij derhalve het deel van de klacht dat hierop ziet gegrond te verklaren.

Met de Klachtenadviescommissie Tolken ben ik van mening dat de tolk, conform hetgeen van hem volgens de Gedragscode Tolken wordt verlangd, uit eigener beweging de ruimte waar uw dient zich bevond, had moeten verlaten toen de contactambtenaar deze verliet. In de Gedragscode Tolken wordt bovendien aangegeven dat een tolk geen zelfstandig gesprek met een vreemdeling voor wie hij als tolk heeft opgetreden, dient te voeren.

Ik onderschrijf echter niet het oordeel van de commissie dat de tolk niet de vrijheid had hetgeen uw cliënt tegen hem zei in afwezigheid van de contactambtenaar ten behoeve van de contactambtenaar te vertalen. De bepaling in de Gedragscode Tolken die stelt dat de tolk zich uitsluitend als intermediair zal opstellen, strekt ertoe te voorkomen dat de tolk actief zal participeren in het gesprek van de IND-medewerker met de vreemdeling. De tolk dient zich te beperken tot vertalen. Van de tolk wordt echter wel degelijk gevraagd alles te vertalen dat de vreemdeling zegt, ook als dit niet een rechtstreekse reactie op een vraag van de contactambtenaar betreft. Weliswaar had de situatie die zich nu heeft voorgedaan niet mogen ontstaan, maar nu uw cliënt opmerkingen heeft gemaakt tegen de tolk in afwezigheid van de contactambtenaar is het met alleen geoorloofd dat de tolk dit alsnog vertaald heeft ten behoeve van de contactambtenaar, maar wordt dit zelfs van de tolk verwacht. Nu de tolk heeft verzuimd om de gehoorruimte te verlaten met de contactambtenaar en hij daardoor een situatie heeft laten ontstaan die uw cliënt het idee kon geven dat hij opmerkingen tegen de tolk kon maken die niet zouden worden vertaald voor de contactambtenaar, had van de tolk verwacht mogen worden dat hij fatsoenshalve uw cliënt erop opmerkzaam had gemaakt dat de tolk alles wat er tegen hem gezegd werd, zou vertalen ten behoeve van de contactambtenaar.

Ik verklaar uw klacht met betrekking tot hetgeen zich in afwezigheid van de contactambtenaar heeft afgespeeld, gezien het voorgaande, deels gegrond nu de tolk uw cliënt in een ongeoorloofde situatie heeft gebracht en heeft nagelaten uw cliënt erop te wijzen dat hetgeen hij tegen de tolk zei, vertaald zou worden ten behoeve van de contactambtenaar."

B. Standpunt verzoeker

Het standpunt van verzoeker is weergegeven onder KLACHT.

C. Standpunt Staatssecretaris

In reactie op de klacht liet de Staatssecretaris van Justitie de Nationale ombudsman bij brief van 8 mei 2001 het volgende weten.

"…Bij brief van 26 januari 2001 is de beslissing op de klacht door de IND aan de heer Brouwer bekend gemaakt. Het advies van de Klachtenadviescommissie Tolken om dat deel van de klacht met betrekking tot het geven van een onjuiste vertaling door de tolk ongegrond te verklaren, is onverkort door de IND overgenomen. Het advies van de Klachtenadviescommissie Tolken, voorzover dit inhoudt dat de tolk niet de vrijheid had om welke mededeling van klager dan ook, gedaan in afwezigheid van de contactambtenaar, aan de contactambtenaar over te brengen, gegrond te verklaren, is deels overgenomen.

Onderschreven wordt dat het inderdaad in bovengenoemde situatie wenselijk was geweest indien de tolk de gehoorkamer had verlaten op het moment dat de hoormedewerker de gehoorkamer verliet, zoals door de Gedragscode tolken wordt voorgeschreven. Nu de tolk dit achterwege heeft gelaten, heeft de situatie kunnen ontstaan waarin de heer E. buiten de aanwezigheid van de hoormedewerker een gesprek heeft gevoerd met de tolk. Van de tolk had verwacht mogen worden dat hij de heer E. erop wees dat alles wat hij tegen de tolk zei ten behoeve van de hoormedewerker vertaald zou worden. Zodoende is de klacht voorzover deze ziet op het niet verlaten van de gehoorkamer tijdens de afwezigheid van de medewerker en de daardoor ontstane situatie gegrond verklaard.

In de Gedragscode tolken wordt voorts gesteld dat de tolk zich uitsluitend als intermediair dient op te stellen, om te voorkomen dat de tolk actief zal participeren in het gesprek met de IND-medewerker en de vreemdeling. De tolk dient zich te beperken tot vertalen van hetgeen de IND-medewerker en de vreemdeling tegen elkaar zeggen, maar wordt geacht niet aan het gesprek deel te nemen. Van de tolk wordt echter wel degelijk gevraagd alles te vertalen wat de vreemdeling zegt, ook als dit niet een rechtstreekse reactie op een vraag van de medewerker betreft. Dat de tolk hetgeen in afwezigheid van de hoormedewerker gezegd is, na diens terugkeer alsnog ten behoeve van de hoormedewerker heeft vertaald, is daarom conform hetgeen van tolken verlangd wordt. De klacht betreffende het vertalen van hetgeen de heer E. heeft gezegd tijdens de afwezigheid van de medewerker, is door de IND daarom ongegrond verklaard.

Een kopie van het advies van de Klachtenadviescommissie Tolken en een kopie van de beslissing op de klacht van de heer E. is tevens aan de tolk gezonden. Naar aanleiding van de beslissing op deze klacht heeft de coördinator tolken van Regionale Directie Zuid-West een gesprek gevoerd met de tolk, waarin hem nogmaals gewezen is op de Gedragscode tolken en het belang van de naleving hiervan. Met name is benadrukt dat het ongewenst is in de gehoorkamer achter te blijven indien de hoormedewerker deze verlaat. Hierbij is duidelijk gemaakt dat het niet navolgen van de Gedragscode tolken als consequentie kan hebben dat niet langer van de diensten van een tolk gebruik wordt gemaakt. In het licht van de wijze waarop de tolk in het verleden tolkwerkzaamheden heeft verricht, is besloten op dit moment geen verdere maatregelen te nemen naar aanleiding van deze klacht.

D. reactie verzoeker

Verzoekers advocaat gaf bij brief van 27 juni 2001 het volgende commentaar op de reactie van de Staatssecretaris van Justitie.

“…Als opgenomen in C33 van de Vreemdelingencirculaire dienen contactambtenaar en tolk zich te houden aan de gedragsregels. Toegespitst op de Gedragscode voor tolken, wordt expliciet het volgende bepaald, 3A sub 3: het is verboden noch voor, noch na het gehoor een gesprek aan te gaan met de vreemdeling voor wie als tolk opgetreden en onder sub 4: de tolk zal zich uitsluitend beperken tijdens de werkzaamheden als tolk tot het vertalen van datgene wat de IND-medewerker en de vreemdeling zeggen.

De Staatssecretaris reageert met te stellen dat de tolk zich dient te beperken tot het vertalen van hetgeen de IND-medewerker en de vreemdeling tegen elkaar zeggen, maar wordt geacht niet aan het gesprek deel te nemen. De door de tolk in acht te nemen vertaalregels richten zich op het gesprek, op het gehoor in aanwezigheid van de contactambtenaar. De tolk wordt immers geacht de gehoorruimte te verlaten wanneer de IND-medewerker dit doet. Zou de tolk deze gedragsregel in acht nemen, dan kan zich nimmer een omstandigheid voordoen als de onderhavige.

Cliënt begrijpt dat - zoals de Staatssecretaris schrijft - van de tolk gevraagd wordt alles te vertalen wat de vreemdeling zegt, ook als dit niet een rechtstreekse reactie op een vraag van de medewerker betreft. Deze attitude vooronderstelt de fysieke aanwezigheid van een derde.

De opvatting van de Staatssecretaris dat de tolk ook dient te vertalen hetgeen hij in afwezigheid van de hoormedewerker heeft gehoord, is niet conform hetgeen van tolken wordt verlangd. De gedragscode, noch wet of circulaire, geven daarvoor steun.

Cliënt weet zich ook gesteund door de wijze waarop niet alleen als regel maar ook in zijn geval het nader gehoor wordt ingeleid. Op pagina 2 van zijn rapport van nader gehoor van 25 februari 1999, kan het navolgende worden ontleend: tot slot van de inleiding heb ik medegedeeld dat de tolk zich slechts zal bezighouden met de vertaling van hetgeen wordt gezegd tijdens het nader gehoor en eventueel overgelegde schriftelijke relevante stukken.

Met het vertrek van de contactambtenaar uit de gehoorruimte is de facto het gehoor onderbroken. Toegespitst op de inleiding is er sprake van informed consent van de zijde van cliënt wat betreft de taak van de tolk tijdens het nader gehoor, doch niet ten tijde van de onderbreking.

De tolk zelf heeft verklaard dat hij niet tegen cliënt heeft gezegd, omdat dit zijn taak niet is (pagina 3, laatste volzin, verslag van de Adviescommissie Tolken).

Cliënt blijft van oordeel dat het litigieuze gedeelte van de klacht ten onrechte door de Staatssecretaris ongegrond is verklaard…”

Achtergrond

1. Gedragscode tolken en vertalers

“Bijlage bij de kwaliteitsovereenkomst die de tolk/vertaler sluit met de Staatssecretaris van Justitie, voor deze de directeur Bestuurszaken.

1. De tolk/vertaler dient te allen tijde integer te zijn, waaronder wordt begrepen dat:

- hij/zij zijn/haar werkzaamheid in onafhankelijkheid uitoefent en de belangen van alle bij de tolk- of vertaaldienst betrokken partijen op onpartijdige wijze en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid behartigt;

- hij/zij op geen enkele wijze (door het taal- of woordgebruik, intonaties, etc.) één van de betrokken partijen tracht te beïnvloeden;

- hij/zij geen giften/geschenken of gelden zal aannemen van of geven aan derden met als doel zijn/haar functioneren op enigerlei wijze te beïnvloeden;

- de door hem/haar ingediende declaraties correct zijn.

(…)

6. De tolk/vertaler is professioneel in die zin dat:

- hij/zij zich uitsluitend als intermediair opstelt;

- hij/zij geen privé-gesprekken aangaat met degene voor wie hij/zij als

tolk/vertaler optreedt;

- hij/zij vertaalt hetgeen er gezegd of geschreven is en zich daartoe beperkt;

- hij/zij bij interpretaties laat weten dat een letterlijke vertaling op dat moment niet

mogelijk is;

- hij/zij gevolg zal geven aan de door de gespreksleiding aangegeven

aanwijzingen;

- hij/zij zijn/haar diensten verleent volgens de afspraken met de afnemer van

tolk- en vertaaldiensten (bijvoorbeeld over het tijdstip van dienstverlening)…”

2. Vreemdelingencirculaire 1994, C33/Regeling tolken IND

"…3 Gedragscodes

Voor het afnemen van geboren dient zowel de contactambtenaar die is belast met het gehoor, als de tolk zich te houden aan centraal door de IND vastgestelde gedragsregels. Overtreding van deze regels kan ertoe leiden dat de tolk niet meer door de IND wordt ingezet of zelfs wordt verwijderd uit het IND-tolkenbestand. De controle op de naleving van gedragsregels door de contactambtenaren maakt deel uit van de leidinggevende taken van hun directe lijnchef. Overtreding van de normen kan worden bestraft met toepassing van de reguliere sancties uit het Algemeen Rijks-Ambtenaren Reglement (ARAR).

A. Gedragscodes voor tolken

1. De tolk dient zich uitsluitend als intermediair op te stellen bij werkzaamheden die hij/zij voor de IND uitvoert in het kader van het horen van vreemdelingen.

2. De tolk dient voortdurend objectief zijn/haar tolkwerkzaamheden te verrichten.

3. Tijdens een gehoor dient de tolk een professionele werkwijze te tonen. Zo zal hij/zij de gehoorruimte verlaten wanneer de IND medewerker dit doet. Het is verboden noch voor, noch na het gehoor een gesprek aan te gaan met de vreemdeling voor wie als tolk wordt opgetreden.

4. De tolk zal zich uitsluitend beperken tijdens de werkzaamheden als tolk tot het vertalen van datgene wat de IND-medewerker en de vreemdeling zeggen. Indien een uitspraak van de vreemdeling niet letterlijk in het Nederlands vertaald kan worden, dient deze nader te worden omschreven. De tolk maakt melding dat e.e.a. niet letterlijk kan worden vertaald en derhalve is omschreven. Het is de tolk niet toegestaan te discussiëren over de inhoud van het gehoor.

5. De in het IND-tolkenbestand opgenomen tolk dient voortdurend van onbesproken gedrag te zijn.

6. De tolk dient een strikte geheimhouding te betrachten met betrekking tot hetgeen hij tijdens zijn werkzaamheden hoort.

7. Bij het niet nakomen van één van deze hiervoor genoemde gedragscodes kan uitsluiting van het tolkenbestand volgen.

Een dergelijke beslissing zal niet eerder worden genomen dan nadat de desbetreffende tolk zich heeft kunnen verantwoorden voor de IND klachtencommissie (zie hoofdstuk 6).

B. Gedragscodes voor contactambtenaren

(…)

5. De contactambtenaar zal, wanneer een gehoor langer dan 2 uur heeft geduurd, een pauze inlassen.

6. De contactambtenaar is tijdens het gehoor zowel verantwoordelijk voor een professionele werkhouding tussen hem/haar en de tolk, als van beiden ten opzichte van de asielzoeker/ster.

7. De contactambtenaar geeft de tolk geen andere werk-instructies dan in het kader van tolk c.q. vertaal-werkzaamheden.

8. De tolk blijft niet bij de contactambtenaar buiten de aanwezigheid van de vreemdeling.

9. De contactambtenaar ziet erop toe dat de tolk zich onthoudt van het nemen van initiatieven m.b.t. de inhoud van het gehoor.

10. De contactambtenaar ziet erop toe dat de tolk en de te horen asielzoeker zonder zijn/haar bijzijn geen direct contact met elkaar hebben zowel voor, tijdens, als direct na het gehoor.

11. Problemen met betrekking tot het functioneren van tolken dient de contactambtenaar diezelfde dag nog schriftelijk te melden bij de regio-coördinator.

12. Bij aanvang van het gehoor dient de contactambtenaar de asielzoeker/ster te informeren over:

(…)

d. de functie van de tolk als neutraal intermediair tijdens het gehoor;…”

3. Aanbevelingen en uitgangspunten beroepshouding tolken van het Tolk- en Vertaalcentrum Nederland.

“4.3 NEUTRALITEIT

- De tolk zal een neutrale positie tijdens het tolkgesprek handhaven.

- De tolk zal bij de uitvoering van zijn taak er naar streven zich zo min mogelijk te laten beïnvloeden door de bij het tolkgesprek betrokken partijen.

- De tolk zal zich niet in een positie laten manoeuvreren dat hij het gesprek voert namens of in plaats van de aanvrager of belanghebbende. De taak van de tolk is: communicatie tussen partijen mogelijk maken; niet zelf een gesprek voeren.

- De tolk zal situaties vermijden waarin hij genoodzaakt is te communiceren met slechts één van de bij het tolkgesprek betrokken partijen, waarbij de andere partij uitgesloten wordt. Zou de tolk onverhoopt toch in een dergelijke positie geraken, dan zal hij zijn rol als tolk uiteenzetten en meedelen dat zijn rol als tolk zich beperkt tot het vertalen van hetgeen tussen partijen wordt gecommuniceerd.

- Indien de tolk een tolkdienst verricht, waarbij blijkt dat hij de belanghebbende persoonlijk kent, zal hij dit terstond aan de aanvrager meedelen.

- Indien de tolk van mening is dat belanghebbende of aanvrager onheus bejegend wordt, zal hij zich in woord en gebaar neutraal blijven gedragen.”

Instantie: Immigratie- en Naturalisatiedienst

Klacht:

Klacht over tolk, die t.b.v. contactambtenaar vertaald heeft wat verzoeker heeft gezegd buiten aanwezigheid van contactambtenaar, ongegrond verklaard.

Oordeel:

Gegrond