Verzoeker klaagt erover dat de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost, nadat deze dienst zijn paspoort in bewaring had genomen voor technisch onderzoek naar de echtheid van een verlengingsstempel, hem zijn paspoort, ondanks zijn herhaald uitdrukkelijk verzoek daartoe, niet voor 2 juni 2000 heeft teruggegeven.
Voorts klaagt verzoeker erover dat de vreemdelingendienst niet heeft voldaan aan het verzoek kopieën te verstrekken van de correspondentie die de vreemdelingendienst in het kader van het onderzoek had gevoerd met de Nigeriaanse ambassade.
Tevens klaagt verzoeker over de lange duur van de behandeling door de vreemdelingendienst van het verzoek van 16 december 1999 om informatie over het verrichte onderzoek.
Beoordeling
I. Ten aanzien van het teruggeven van het paspoort
1. Op 31 maart 1999 nam de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost te Eindhoven het paspoort van verzoeker in bewaring omdat twijfel bestond over de echtheid van de verlenging van de geldigheidsduur van dit paspoort. Verzoekers gemachtigde verzocht de vreemdelingendienst bij brief van 22 april 1999 om in verband met verzoekers op 25 februari 1999 geboekte vliegreis van 2 juni 1999 naar Nigeria, welke reis op 19 mei 1999 werd overgeboekt naar 23 juni 1999, zo spoedig mogelijk uitsluitsel te geven over de resultaten van het onderzoek. Verzoeker klaagt erover dat de vreemdelingendienst hem zijn paspoort niet voor 2 juni 1999 heeft teruggegeven, ondanks zijn herhaald uitdrukkelijk verzoek daartoe.
2. Een bestuursorgaan dat in verband met een onderzoek een paspoort in bewaring heeft genomen, dient met het oog op het belang van betrokkene er zorg voor te dragen dat dit paspoort na afronding van het onderzoek - indien de resultaten van het onderzoek daaraan niet in de weg staan - onverwijld aan betrokkene wordt teruggegeven.
3. Verzoekers paspoort werd op 6 april 1999 door de vreemdelingendienst overgedragen aan de afdeling Technische Ondersteuning, Falsificatenonderzoek. Dezelfde dag verzocht deze afdeling de Nigeriaanse ambassade per faxbericht om de echtheid van de verlenging van de geldigheidsduur van het paspoort te verifiëren. Per faxberichten van 29 april 1999 en 21 mei 1999 rappelleerde de afdeling Technische Ondersteuning per faxbericht bij de Nigeriaanse ambassade. Bij faxbericht van 28 mei 1999 aan de vreemdelingendienst verklaarde de Nigeriaanse ambassade dat er sprake was van een geldige verlenging. De behandelend ambtenaar van de afdeling Technische Ondersteuning was op dat moment met vakantie en de lopende zaken konden niet worden behandeld, omdat de tweede documentdeskundige nog in opleiding was. Ook de interne e-mailberichten van de vreemdelingendienst aan de betrokken ambtenaar werden gedurende zijn vakantie niet gelezen of beantwoord, en verzoekers paspoort werd eerst bij terugkeer van de betrokken ambtenaar op 22 juni 1999 uit de kluiskast van de afdeling Falsificatenonderzoek gehaald en teruggebracht naar de vreemdelingendienst. Dezelfde dag werd verzoeker schriftelijk bericht dat hij zijn paspoort kon afhalen.
4. Uit de reactie van de korpsbeheerder op de klacht komt naar voren dat de lange duur van het onderzoek naar de echtheid van het paspoort deels te wijten was aan het uitblijven van een reactie van de Nigeriaanse ambassade, en voor het overige aan gebrekkige interne communicatie en het ontbreken van een goede overdracht van zaken tijdens de afwezigheid van de behandelend ambtenaar. De lange duur van de behandeling door de Nigeriaanse ambassade kan de vreemdelingdienst niet worden aangerekend. Wel moet worden vastgesteld dat, hoewel de reactie van de Nigeriaanse ambassade op 28 mei 1999 was ontvangen, verzoeker pas op 22 juni 1999 op de hoogte werd gesteld dat hij zijn paspoort kon afhalen. Uit het bij de reactie van de korpsbeheerder gevoegde overzicht blijkt onder meer dat de betrokken documentdeskundige op het moment dat hij met vakantie ging van mening was dat er geen zaken met een spoedeisend karakter waren. Dit houdt in dat de betrokken ambtenaar ofwel niet door de vreemdelingendienst op de hoogte was gesteld van het belang van verzoeker bij een spoedige afhandeling, dan wel dat hij het spoedeisende karakter van verzoekers zaak althans op dat moment niet heeft onderkend. Daarnaast komt uit genoemd overzicht naar voren dat de vreemdelingendienst op het moment dat het paspoort kon worden teruggegeven, daags voor de geboekte vliegreis, verzoeker schriftelijk heeft bericht dat hij zijn paspoort kon afhalen. Niet valt in te zien waarom de vreemdelingendienst verzoeker niet telefonisch heeft bericht. De vreemdelingendienst was immers, zeker nu verzoeker telefonisch had geïnformeerd over de stand van zaken en daarbij de vreemdelingendienst had herinnerd aan zijn vliegreis, wel degelijk op de hoogte van het spoedeisende belang.
Op grond hiervan moet worden vastgesteld dat de politie onvoldoende oog heeft gehad voor de belangen van verzoeker. Het feit dat de Nigeriaanse ambassade pas na diverse rappels heeft gereageerd, en het feit dat de Nigeriaanse ambassade verzoeker eventueel een tijdelijk reisdocument had kunnen verstrekken, doen daaraan niet af. De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.
II. Ten aanzien van het niet verstrekken van kopieën
1. Bij brief van 16 december 1999 verzocht verzoekers gemachtigde de vreemdelingendienst onder meer om kopieën te verstrekken van de correspondentie die de vreemdelingendienst in het kader van het onderzoek had gevoerd met de Nigeriaanse ambassade. Na rappel op 15 maart 2000 liet de vreemdelingendienst verzoekers gemachtigde bij brief van 22 maart 2000 weten dat de brief van 16 december 1999 was doorgestuurd naar de afdeling Technische Recherche. Na herhaald rappel op 16 juni 2000 liet de vreemdelingendienst op 5 juli 2000 weten dat kopieën van hun correspondentie niet aan derden werden verstrekt. Bij brief van 17 juli 2000 verzocht verzoekers gemachtigde nogmaals om genoemde kopieën. In antwoord op deze brief verwees de vreemdelingendienst verzoekers gemachtigde bij brief van 24 augustus 2000 naar de afdeling Technische Ondersteuning.
2. Daargelaten of verzoeker recht had op verstrekking van de gevraagde kopieën, moet worden vastgesteld dat verzoekers gemachtigde ruim elf maanden na zijn eerste verzoek daartoe nog geen kopieën van de gevoerde correspondentie had ontvangen, zonder dat hem was uitgelegd om welke reden deze niet konden worden verstrekt. Dit klemt des te meer nu de vreemdelingendienst in een nadere reactie op de klacht liet weten dat, achteraf gezien, geen enkele reden had bestaan om de gevraagde kopieën niet te verstrekken. Verzoeker kon immers reeds op 22 juni 1999 zijn paspoort afhalen en van een eventueel strafrechtelijk onderzoek was toen reeds kennelijk geen sprake (meer).
De gevraagde kopieën zijn pas op 14 juni 2001 alsnog verstrekt.
De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.
III. Ten aanzien van de beantwoording van de brief van 16 december 1999
1. Bij brief van 16 december 1999 vroeg verzoekers gemachtigde de vreemdelingendienst om informatie over het verrichte onderzoek. Bij brief van 5 juli 2000 reageerde de vreemdelingendienst inhoudelijk op dit verzoek. Verzoeker klaagt over de lange duur van de behandeling van zijn verzoek om informatie.
2. Het is een vereiste van zorgvuldigheid dat een overheidsinstantie aan haar gerichte brieven adequaat verwerkt en deze afhandelt binnen een redelijke termijn. Indien directe afhandeling niet mogelijk is, behoort de betrokkene binnen drie weken een behandelingsbericht te ontvangen, met informatie over de reden waarom directe afhandeling niet mogelijk is, en over de tijd die naar verwachting nog met de afhandeling zal zijn gemoeid.
3. Na rappel van 15 maart 2000 berichtte de vreemdelingendienst verzoekers gemachtigde bij brief van 22 maart 2000 dat zijn brief van 16 december 1999 op 22 december 1999 ter behandeling was doorgestuurd naar de afdeling Technische Ondersteuning. Bij brief van 16 juni 2000 verzocht verzoekers gemachtigde om een inhoudelijke reactie. Bij brief van 5 juli 2000 voldeed de vreemdelingendienst aan dit verzoek.
4. Uit de reactie van de korpsbeheerder op de klacht komt naar voren dat het niet tijdig beantwoorden van de brief in elk geval te wijten is aan de gebrekkige interne communicatie tussen de vreemdelingendienst en de Afdeling Technische Ondersteuning. Uit de reactie blijkt dat deze communicatie beperkt is gebleven tot regelmatig telefonisch contact tussen de betrokken afdelingen, maar niet heeft geleid tot het sturen van een ontvangstbevestiging en tot een inhoudelijke beantwoording van de brief binnen een redelijke termijn. Op grond hiervan moet worden vastgesteld dat de politie op dit punt onvoldoende zorgvuldig is geweest.
De onderzochte gedraging is ook op dit punt niet behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost (de burgemeester van Eindhoven), is gegrond.
Met instemming heeft de Nationale ombudsman ervan kennisgenomen dat verzoekers klacht ertoe heeft geleid dat bij het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost binnen de Vreemdelingendienst en de afdeling Executieve Ondersteuning, waarvan de afdeling Technische Ondersteuning deel uitmaakt, zal worden besproken:
bij wie de verantwoordelijk voor het beheer van documenten ligt als er bij een onderzoek naar die documenten meerdere afdelingen betrokken zijn;
dat er tussen de bij het onderzoek betrokken afdelingen goed overleg plaatsvindt ten aanzien van tussentijdse wijzigingen met betrekking tot de stand van het onderzoek en eventueel te nemen maatregelen;
dat de voortgang van het onderzoek wordt bewaakt;
dat de betrokkenen duidelijk wordt gemaakt of er sprake is van een administratief dan wel een strafrechtelijk onderzoek.
Tevens heeft de Nationale ombudsman er met instemming kennis van genomen dat de afdeling Technische Ondersteuning inmiddels beschikt over een tweede documentdeskundige.
Tenslotte heeft de Nationale ombudsman er met instemming kennis van genomen dat de korpsbeheerder bij brief van 14 juni 2001 zijn verontschuldigingen heeft aangeboden aan verzoeker en diens gemachtigde, en alsnog heeft voldaan aan het verzoek kopieën te verstrekken van de correspondentie die de vreemdelingendienst in het kader van het onderzoek had gevoerd met de Nigeriaanse ambassade.
Onderzoek
1. Op 10 oktober 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer E. te Eindhoven, ingediend door de heer mr. J.W. van de Wege, advocaat te Eindhoven, met een klacht over een gedraging van de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost te Eindhoven.
2. Op 8 januari 2001 is de klacht telefonisch voorgelegd aan de vreemdelingendienst met de vraag of in deze zaak een oplossing in het vooruitzicht kon worden gesteld. In reactie daarop deelde de vreemdelingendienst op 10 januari 2001 mee dat reeds bij brieven van 5 juli 2000 en 24 augustus 2000 op de klacht van verzoeker was gereageerd.
3. Het voorgaande vormde aanleiding het onderzoek naar de gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost (de burgemeester van Eindhoven), schriftelijk voort te zetten.
In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
In verband met haar verantwoordelijkheid voor vreemdelingenbeleid werd ook de Staatssecretaris van Justitie over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld haar zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar haar oordeel reden was.
De Staatssecretaris maakte van deze gelegenheid geen gebruik.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
De gemachtigde gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Op 31 maart 1999 nam de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost te Eindhoven het paspoort van verzoeker in bewaring omdat twijfel bestond over de echtheid van de verlenging van de geldigheidsduur van dit paspoort.
2. Op 6 april 1999 bood de vreemdelingendienst verzoekers paspoort aan voor onderzoek aan de afdeling Technische Ondersteuning, Falsificatenonderzoek, van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost. Dezelfde dag verzocht de afdeling Technische Ondersteuning de Nigeriaanse ambassade per faxbericht om de echtheid van de ver-lenging van de geldigheidsduur van het paspoort te verifiëren.
3. Bij brief van 22 april 1999 verzocht verzoekers gemachtigde de vreemdelingendienst in verband met verzoekers op 25 februari 1999 geboekte vliegreis van 2 juni 1999 naar Nigeria om zo spoedig mogelijk uitsluitsel te geven over de resultaten van het onderzoek.
4. Verzoekers vliegreis naar Nigeria werd op 19 mei 1999 overgeboekt op 23 juni 1999.
5. Per faxberichten van 29 april 1999 en 21 mei 1999 rappelleerde de afdeling Technische Ondersteuning per faxbericht de Nigeriaanse ambassade.
6. Op 22 mei 1999 werd verzoekers paspoort in verband met vakantie van de behandelend ambtenaar van de afdeling Technische Ondersteuning opgeslagen in de kluiskast ten behoeve van Falsificatenonderzoek.
7. Bij faxbericht van 28 mei 1999 verklaarde de Nigeriaanse ambassade dat de verlenging van de geldigheidsduur van het paspoort geldig was. De ambassade verzond deze verklaring eveneens per brief aan de vreemdelingendienst, hetgeen de vreemdelingendienst per intern e-mailbericht van 4 juni 1999 doorgaf aan de afdeling Technische Ondersteuning. Naar aanleiding van verzoekers mededeling dat hij een vliegreis naar Nigeria zou hebben geboekt voor 23 juni 1999, vroeg de vreemdelingendienst de afdeling Technische Ondersteuning per intern e-mailbericht van 16 juni 1999 naar de stand van zaken.
8. Op 22 juni 1999 keerde de behandelend ambtenaar van de afdeling Technische Ondersteuning terug van vakantie, en werd verzoekers paspoort geretourneerd aan de vreemdelingendienst. Op dezelfde dag berichtte de vreemdelingendienst verzoeker schriftelijk dat hij zijn paspoort kon afhalen.
9. Bij brief van 16 december 1999 vroeg verzoekers gemachtigde de vreemdelingendienst om informatie over het verrichte onderzoek. Na rappel van 15 maart 2000 berichtte de vreemdelingendienst verzoekers gemachtigde bij brief van 22 maart 2000 dat zijn brief van 16 december 1999 op 22 december 1999 ter behandeling was doorgestuurd naar de afdeling Technische Ondersteuning.
10. Bij brief van 16 juni 2000 verzocht verzoekers gemachtigde om een inhoudelijke reactie op zijn brief van 16 december 1999. Bij brief van 5 juli 2000 reageerde de vreemdelingendienst op dit verzoek.
B. Standpunt verzoeker
Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtformulering onder Klacht.
C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost
1. In reactie op de klacht deelde de beheerder van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost bij brief van 16 mei 2001 onder meer het volgende mee:
"Met de klachtonderzoekers ben ik van mening dat het onderzoek naar de echtheid van het paspoort te lang heeft geduurd. Slechts voor een gering deel is dat te wijten aan de wijze waarop intern binnen de politie hierover is gecommuniceerd en de beperkte capaciteit die hiervoor beschikbaar was. Zoals aangegeven in het onderzoeksverslag is inmiddels geïnvesteerd in extra capaciteit voor deze specialistische taak.
Terecht is tijdens de duur van het onderzoek niet ingegaan op het verzoek van (verzoekers gemachtigde; N.o.) om toezending van afschriften van de correspondentie met de Nigeriaanse ambassade."
2. De bij de opening van het onderzoek gestelde vragen werden als volgt beantwoord:
Vraag 1: Wat is er gebeurd tussen 31 maart 1999 en 22 juni 1999?
Antw. Kortheidshalve verwijs ik naar het opgestelde chronologisch overzicht van de documentonderzoeker, (de betrokken ambtenaar; N.o.) van de TO (Technische Ondersteuning; N.o.; zie onder 3.)
Vraag 2: Kunt u aangeven om welke reden geen kopieën kunnen worden verstrekt van de correspondentie met de Nigeriaanse ambassade?
Antw. Het niet verstrekken van kopieën had alles te maken met onvoldoende communicatie tussen de betrokken diensten VD en TO over de geconstateerde twijfels over de echtheid van het bewuste paspoort/document. Vanuit de VD is steeds het standpunt ingenomen van een eerste onderzoek naar de echtheid van het document, zonder daarbij de twijfel in relatie te brengen met een strafbaar handelen c.q. omissie van de zijde Ambassade?
Bij de Technische Ondersteuning werd direct de insteek genomen te doen te hebben met een vermoedelijk strafbaar feit. (…)
Vraag 3: Waarom is er pas op 5 juli 2000 inhoudelijk gereageerd op de brief van (verzoekers gemachtigde; N.o.) van 16 december 1999?
Antw. Niet exact kan worden aangegeven waarom pas op 5 juli 2000 inhoudelijk is gereageerd op de bewuste brief. Hoewel regelmatig ook telefonisch is gecommuniceerd tussen VD en TO. blijft onduidelijk waarom er geen ontvangstbevestiging c.q. een (tussentijds) antwoord is uitgebleven.
De samenspraak is kennelijk beperkt gebleven tot info-overdracht en verwachtingen
over en weer, in plaats van heldere doorgecommuniceerde afspraken over afwikkelings-momenten.
Als conclusie kan hierbij worden gesteld dat de overdracht voor onderzoek door de TO
de afdeling VD niet kan ontslaan van de verantwoordelijkheid jegens diegene bij wie het document is ingenomen.
Verzoek A en B: Hoewel nog geen actie naar klager is ondernomen voor wat betreft een gegrondheid van het onderdeel interne communicatie binnen de betrokken politiediensten VD-TO, lijkt een schrijven van de Korpsbeheerder, waarin opgenomen een verontschuldiging, op zijn plaats. Het is deze miscommunicatie tussen VD en TO die uiteindelijk heeft geleid tot de klacht. Immers correspondentie tussen (verzoekers gemachtigde; No.) met de politieafdelingen VD en TO betreffende het contact met de Nigeriaanse Ambassade had direct gevoerd kunnen worden. Hierdoor was onmiddellijk duidelijk geworden dat, in tegenstelling tot het schrijven van 16 december 1999 verondersteld, er contacten liepen. De trage terugkoppeling, na veelvuldig verzoek van de zijde van de TO naar de Nigeriaanse ambassade doet daar niets aan af!
Verzoek C: Relevante kopieën die op de zaak betrekking hebben zijn vervat in het antwoord op vraag 1. (…)
Deze klacht zal als casus binnen de beide afdelingen VD en EXO-TO (Executieve Ondersteuning-Technische Ondersteuning; N.o.) uitvoerig besproken worden, waarbij aandacht voor de navolgende leeraspecten:
1) Het wegleggen van de verantwoordelijkheid wie het beheer over documenten behoudt wanneer meerdere afdelingen in het onderzoek betrokken zijn;
2) Goede communicatie tussen participerende afdelingen ten aanzien van tussentijdse wijzigingen met betrekking tot de stand van het onderzoek en/of te nemen maatregelen;
3) Het organiseren van continuïteit in de voortgang van een dergelijk onderzoek; (Binnen EXO-TO is inmiddels voorzien in een tweede technisch ondersteuner op het dieptespecialisme falsificaten/documenten.)
4) Duidelijkheid naar houder (de burger) van een document omtrent status van het onderzoek (administratief onderzoek versus strafrechtelijk onderzoek)."
3. Chronologisch overzicht ( door betrokken ambtenaar VM van de afdeling Technische Ondersteuning; No.):
"Op 6 april 1999 werd door (de betrokken ambtenaar O; N.o.) werkzaam bij de Vreemdelingendienst van de Politie Brabant Zuid-Oost per Interne Post het volgende document ter onderzoek aangeboden aan de Technische Ondersteuning, Falsificatenonderzoek, te weten:
Nationaal Paspoort NIGERIA, (nummer paspoort; N.o.) op naam van (verzoeker; N.o.).
Op pagina 5 van het document was een stempel met handtekening geplaatst teneinde de geldigheid van het document te verlengen tot 28 maart 2004.
De verlenging zou zijn gepleegd door het Nigeriaanse Consulair Officer te
's-Gravenhage op 4 maart 1999.
In het stempel was het engelse woord UNTILL gedrukt met "LL", terwijl dit met één letter "L" dient te worden geschreven of gedrukt.
Hierdoor rees er twijfel over de echtheid van het gebruikte stempel.
Op 6 april 1999 heb ik per faxbericht aan de Ambassade van Nigeria te 's-Gravenhage, (…) het verzoek gedaan om de echtheid van het stempel te verifiëren. Tevens heb ik bij het faxbericht de fotokopieën gezonden van de pagina's 0-1-2-3-4-5 van het document alsmede een fotokopie van een in het paspoort aangetroffen kwitantie, betreffende de in het paspoort gedane geldigheidsverlenging.
Op 29 april 1999 heb ik het eerste voorblad van het faxbericht opnieuw verzonden, met daarop het datumstempel 29-04-1999 en de geschreven tekst "second request".
Op 21 mei 1999 heb ik het eerste voorblad van het faxbericht opnieuw verzonden, met daarop het datumstempel 21-05-1999 en de geschreven tekst "third request".
Op 22 mei 1999 ben ik met vakantieverlof gegaan tot 22 juni 1999.
Tijdens mijn vakantieverlof was het document, geheel volgens de geldende regels, opgeslagen in de kluiskast ten behoeve van Falsificatenonderzoek.
Omdat in 1999 de tweede Documentdeskundige nog in opleiding was, konden tijdens mijn vakantieverlof de binnenkomende en lopende zaken betreffende Documentonderzoek niet worden behandeld. Er waren bij de aanvang van mijn vakantie echter geen zaken met een spoedeisend karakter.
Documenten in behandeling worden opgeborgen in een daarvoor bestemde brandvrije kluiskast uit veiligheidsoverwegingen. Alleen de documentdeskundigen en (in noodgevallen) de afdelingschef hebben toegang tot de kluis. De documentendeskundige bepaalt of een document na onderzoek kan worden afgegeven. Deze heeft de verantwoording over de opslag, het onderzoek en de afhandeling.
Op 28 mei 1999 (tijdens mijn verlof) is op mijn eerder gedane en twee maal herhaalde verzoek aan de Nigeriaanse Ambassade per telefoon en daarna per faxbericht gereageerd aan (de betrokken ambtenaar C; N.o.) van de afdeling Technische Ondersteuning. In dit faxbericht verklaarde de heer E., Consulair Officer van de Nigeriaanse Ambassade in 's-Gravenhage, dat de verlenging in het bedoelde paspoort door hem is gepleegd en daardoor geldig is. Het binnengekomen bericht is geheel volgens de regels in mijn persoonlijke postvak gedeponeerd.
Het is niet mogelijk dat een document door een niet Documentdeskundige wordt beoordeeld en afgegeven, behoudens hoge uitzonderingen en in overleg met de documentdeskundige.
Op 4 juni 1999 (tijdens mijn verlof) is per interne email aan mij, door (de betrokken ambtenaar M.; N.o.), werkzaam bij de afdeling Vreemdelingendienst, navraag gedaan naar het betreffende document. Hij bericht mij dat hij een brief van de Nigeriaanse Ambassade heeft ontvangen omtrent het paspoort, waaruit zou blijken dat het bedoelde paspoort echt en onvervalst was. Het is trouwens verwonderlijk dat de Nigeriaanse Ambassade een antwoord op een door mij gedaan verzoek aan de Vreemdelingendienst zendt.
Op 16 juni 1999 (tijdens mijn verlof) is per interne email aan mij door (de betrokken ambtenaar O; N.o.), navraag gedaan naar het betreffende document, met de mededeling dat (verzoeker; N.o.) tickets naar Nigeria had geboekt voor 23 juni 1999, (in tegenstelling tot de door (verzoekers gemachtigde; N.o.) genoemde datum van 2 juni 1999.)
Interne email is alleen door de geadresseerde te openen en te lezen. Het feit dat de eigenaar van het document een reis zou hebben geboekt was niet eerder bekend bij de Dokumentdeskundige.
Op 22 juni 1999 ben ik begonnen met werken na mijn vakantieverlof. Op die dag heb ik pas kennis kunnen nemen van het antwoord van de Nigeriaanse Ambassade van 28 mei 1999 aan (de betrokken ambtenaar C; N.o.) en van de email berichten van (de betrokken ambtenaren M en O; N.o.).
Op 22 juni 1999 is door mij direkt aan (de betrokken ambtenaar O; N.o.) omtrent het onderzoek bericht en het paspoort is op die dag retour gebracht aan de afdeling Vreemdelingendienst van de Politie Brabant Zuid- Oost, zodat het direkt kon worden afgegeven aan de eigenaar.
Omtrent augustus 2000, de juiste datum is niet bekend, werd ik telefonisch benaderd door een man, die zich noemde (verzoekers gemachtigde; N.o.) en die mij mededeelde dat hij de raadsman was van (verzoeker; N.o.).
Hij verzocht mij om hem kopieën te zenden van de door mij gevoerde correspondentie met de Nigeriaanse Ambassade. Omdat ambtelijke post en de inhoud daarvan niet aan derden mag worden verstrekt heb ik (verzoekers gemachtigde; N.o.) medegedeeld dat hij zich voor de inhoud van de correspondentie tot de Officier van Justitie diende te wenden.
Ik heb (verzoekers gemachtigde; N.o.), op zijn verzoek, telefonisch duidelijkheid verschaft over de door ons ondernomen activiteiten en de data daarvan omtrent het genoemde document en daarmee de reden aangegeven voor het feit, dat het onderzoek die tijd in beslag had genomen.
Conclusie:
Het onderzoek naar vermeende valse of vervalste documenten wordt gedaan door een daarvoor gecertificeerde en aangewezen Documentdeskundige. Bij afwezigheid van deze deskundige kan in zeer dringende gevallen een beroep worden gedaan op de deskundigheid in een andere Politieregio.
Het onderzoek naar de echtheid van het bedoelde document had geen spoedeisend karakter, in ieder geval niet voor aanvang van mijn vakantieverlof.
Afgezien daarvan was het aan de Nigeriaanse Ambassade om adequaat te reageren op ons verzoek het stempel te verifiëren. (Verzoeker; N.o.) had alsdan ruimschoots voor aanvang van zijn geplande reis over zijn document kunnen beschikken.
De wijze en de frequentie van corresponderen met de Nigeriaanse Ambassade en het reclameren is geheel volgens de gebruikelijke normen verlopen.
Het is mij in het verleden gebleken dat de Nigeriaanse Ambassade niet of nauwelijks reageert op ( herhaalde ) verzoeken om documenten en/of stempels te verifiëren.
Het is echter bij het Falsificatenonderzoek vaak de enige manier om twijfel omtrent de echtheid van een Nigeriaans document weg te nemen of te bevestigen.
De twijfel omtrent de echtheid van het geplaatste verlengingsstempel is zeer terecht. Naast de officiële taal, het Edo, wordt het Engels als tweede officiële taal gevoerd in Nigeria. Er mag redelijkerwijs worden aangenomen, dat in een stempel, dat door de Nigeriaanse autoriteiten in een door hen afgegeven document wordt geplaatst als rechtsgeldige verlenging van het document, geen Engelse taalfouten mogen voorkomen.
De Nigeriaanse Ambassade is kennelijk pas in actie gekomen nadat, volgens (verzoekers gemachtigde; N.o.), (verzoeker; N.o.) zelf contact had opgenomen met de Ambassade.
In het vooruitzicht van een geplande en reeds geboekte reis had de Nigeriaanse Ambassade, geheel volgens hun doelstelling, tot zelfs zeer kort voor aanvang van de reis, een tijdelijk document aan (verzoeker; N.o.) kunnen verstrekken, waarmee hij zonder problemen en zonder extra kosten zijn reis naar Nigeria had kunnen maken."
D. Nadere reactie van het Regionale politiekorps Brabant zuid-oost
Op 20 juni 2001 zond de korpsbeheerder de Nationale ombudsman een afschrift van zijn brieven van 14 juni 2001 aan verzoeker en aan verzoekers gemachtigde, waarin de korpsbeheerder verontschuldigingen aanbood voor de lange duur van het onderzoek naar de echtheid van het paspoort van verzoeker. Tevens zond de korpsbeheerder alsnog de gevraagde afschriften van de correspondentie van de technische recherche met de Nigeriaanse ambassade.
E. Nadere reactie verzoeker
Op 1 augustus 2001 liet verzoekers gemachtigde, daarnaar gevraagd, weten dat op 19 mei 1999 de oorspronkelijk datum van verzoekers reis, 2 juni 1999, was gewijzigd in 23 juni 2001.