Verzoeker klaagt over het optreden van het regionale politiekorps Gelderland-Midden op 6 augustus 1998 naar aanleiding van een kraakactie. Hij klaagt er met name over dat de politie:
- zonder aanleiding het pand heeft ontruimd en personen die zich in en bij het pand bevonden heeft aangehouden;
- heeft meegedeeld dat "in Elst niet wordt gekraakt";
- bij de aanhouding niet onmiddellijk de reden van aanhouding heeft vermeld en desgevraagd niet onmiddellijk namen en/of dienstnummers heeft gegeven.
Voorts klaagt verzoeker over de wijze waarop de korpsbeheerder de op 18 augustus 1998 ingediende klacht van verzoeker over dit politieoptreden heeft behandeld. Hij klaagt er met name over dat:
- de klacht niet tijdig is afgedaan;
- de ongegrondverklaring van klachtonderdelen over de ontruiming en de aanhoudingen ten onrechte mede is gebaseerd op de (onjuiste) stelling dat de krakers geen huisrecht konden vestigen in het pand;
- geen beslissing is genomen op het klachtonderdeel over het niet-vermelden van de reden van aanhouding.
Beoordeling
Inleiding
Op 6 augustus 1998 vond te Elst een kraakactie plaats. Ambtenaren van het regionale politiekorps Gelderland-Midden (hierna ook: de politie) hielden op een gegeven moment de personen aan die zich in en bij het desbetreffende pand bevonden.
A. MET BETREKKING TOT HET REGIONALE POLITIEKORPS GELDERLAND-MIDDEN
l. Ten aanzien van de aanhouding en de ontruiming
1. Verzoeker klaagt in de eerste plaats over de ontruiming van het pand en de aanhouding.
2. Uit het onderzoek is het volgende gebleken.
Omstreeks 16.53 uur kwam bij de politie een melding binnen dat het pand "nu" werd gekraakt door personen, die planken lostrokken. De politie was omstreeks 17.02 uur ter plaatse en zag dat het slot van de voordeur was geforceerd en dat zich een tiental personen voor, bij en in het pand bevond. Op grond van deze feiten en omstandigheden kon de politie in redelijkheid een verdenking van openlijke geweldpleging opvatten jegens degenen die in en bij het pand aanwezig waren en kon zij eveneens concluderen dat nog sprake was van een heterdaadsituatie (zie Achtergrond, onder II.). Nu niet vaststond wie van hen daadwerkelijk de planken hadden weggetrokken en de voordeur hadden geforceerd, konden in redelijkheid alle personen die zich in/bij het pand bevonden als verdachte worden aangemerkt. De politie had dus op dat moment de bevoegdheid om tot aanhouding voor genoemd strafbaar feit over te gaan, welk optreden mede tot gevolg heeft gehad dat het pand is ontruimd.
Volgens verzoeker maakte de politie echter misbruik van deze bevoegdheid, nu zij in eerste instantie de krakers de gelegenheid heeft gegeven om zich te verwijderen en pas tot aanhouding overging nadat zij hier niet aan voldeden. Dat de politie met de aanhouding het (beoogde) neveneffect bereikte dat het bewuste pand daadwerkelijk werd ontruimd, betekent nog niet dat zij misbruik maakte van bevoegdheden, zoals door verzoeker gesteld. De politie was, zoals hiervoor uiteen is gezet, op zich zelf bevoegd tot aanhouding inzake openlijke geweldpleging. Zij kon ervoor kiezen om niet onmiddellijk hiertoe over te gaan, maar de krakers eerst de gelegenheid te geven zich te verwijderen uit het pand waartegen de geweldpleging zich had gericht. Toen de krakers zich niet verwijderden, kon de politie vervolgens gebruik maken van haar bevoegdheid, waaraan niet afdoet dat daarmee feitelijke ontruiming werd bereikt.
De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.
II. Ten aanzien van de mededeling over kraken
1. Verzoeker klaagt er ook over dat een politieambtenaar heeft meegedeeld dat "in Elst niet wordt gekraakt". Volgens verzoeker is deze mededeling niet juist, daar er in Nederland, en dus ook in Elst, wel mag worden gekraakt.
2. Vast staat dat een politieambtenaar iets heeft gezegd als zou in Elst of in elk geval "hier" niet worden gekraakt. Volgens de korpsbeheerder was bij de ambtenaren op dat moment al ambtshalve bekend dat het desbetreffende pand nog geen jaar leegstond en kon de uitlating zonder meer worden gedaan. Volgens het advies van de klachtencommissie hebben de politieambtenaren ter zitting van de klachtencommissie inderdaad verklaard dat zij een en ander op dat moment al wisten. Verzoeker heeft er echter op gewezen dat er op grond van de desbetreffende mutatie en het proces-verbaal (zie Bevindingen, onder C.2.2. en 2.3.) gerede twijfel is of de politie er niet pas na haar optreden achter kwam dat het pand nog geen jaar leegstond. Immers, daarin staat dat de politie een en ander pas later bleek, terwijl niet is gebleken van enig overleg met de eigenaar van het pand, namens wie de vordering ex artikel 429sexies Sr. zou zijn gedaan. Hoe dan ook, deze enkele opmerking kon door de krakers in elk geval redelijkerwijze in die zin worden opgevat dat volgens de politie kraken in Elst in alle gevallen strafbaar was. Aan verzoeker kan worden toegegeven dat dit niet correct is, nu ook in Elst kraken niet altijd een strafbaar feit oplevert. Een en ander is echter onvoldoende reden om de uitlating als niet-behoorlijk te kwalificeren.
De onderzochte gedraging is op dit punt eveneens behoorlijk.
III. Ten aanzien van het niet-vermelden van de reden tot aanhouding en de namen/dienstnummers van de politieambtenaren
1. Verder klaagt verzoeker erover dat de politie bij de aanhouding niet onmiddellijk de reden daarvan heeft vermeld en evenmin desgevraagd de namen en/of dienstnummers van de desbetreffende agenten heeft gegeven.
2. Volgens de politieambtenaren is een en ander wel onmiddellijk vermeld en gegeven. Daarmee staan de lezingen van verzoeker en de politie tegenover elkaar. Nu niet is gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan aan de ene lezing meer betekenis moet worden toegekend dan aan de andere, onthoudt de Nationale ombudsman zich op dit punt in zoverre van een opdeel.
B. MET BETREKKING TOT DE KORPSBEHEERDER
l. Ten aanzien van de termijn van klachtafdoening
1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat de klacht niet tijdig is afgedaan.
2. Ingevolge artikel 9 van de klachtenregeling van het regionale politiekorps Gelderland-Midden dient in een geval als dit, waarin de klachtencommissie is ingeschakeld, de afhandeling van de klacht binnen twaalf weken plaats te vinden. De klacht is op 8 september 1998 binnengekomen bij de politie en afgedaan op 21 september 1999. Daarmee is niet gehandeld overeenkomstig genoemde klachtenregeling. De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.
II. Ten aanzien van de motivering
1. Verzoeker klaagt er voorts over dat de ongegrondverklaring van klachtonderdelen over de ontruiming en de aanhoudingen ten onrechte mede is gebaseerd op de (onjuiste) stelling dat de krakers geen huisrecht konden vestigen.
2. Volgens de korpsbeheerder kon geen huisrecht in het pand worden gevestigd, omdat het pand nog geen jaar leeg stond, terwijl dit overigens ook niet terzake deed, omdat de eigenaar beschermd werd door artikel 429 sexies Sr.
3. Verzoeker kan worden gevolgd in zijn standpunt. Ook in een pand dat nog geen jaar leeg staat kan een huisrecht worden gevestigd door krakers, nu dit niet afhangt van de vraag of de krakers al dan niet rechtmatig in het pand verblijven, maar afhankelijk is van de feitelijke omstandigheden.
De onderzochte gedraging is ook op dit punt niet behoorlijk.
III. Ten aanzien van het niet-beslissen op een klachtonderdeel
1. Verzoeker klaagt er ten slotte over dat geen beslissing is genomen op het klachtonderdeel over het niet-vermelden van de reden van aanhouding.
2. In het klaagschrift wordt in de beschrijving van de gang van zaken vermeld dat men pas op het politiebureau te horen kreeg dat men was aangehouden. Er staat echter ook expliciet in dat op grond van het "boven gerelateerde" wordt geklaagd over een aantal daarna apart genoemde punten, waaronder meerbedoeld klachtonderdeel niet is opgenomen. Het klaagschrift gaf dus op zichzelf geen aanleiding een beslissing op dit onderdeel te geven. Uit het verslag van het bemiddelingsgesprek komt echter naar voren dat dit onderdeel wel apart aan de orde is geweest. Volgens de korpsbeheerder is dit klachtonderdeel niet expliciet genoemd tijdens de hoorzitting, terwijl andere klachtonderdelen toen wél duidelijk zijn geformuleerd. Uit het advies van de klachtencommissie is echter niet af te leiden dat klachtonderdelen expliciet zijn geformuleerd. Een apart verslag van die zitting, waaruit een en ander zou kunnen blijken, ontbreekt. Daartegenover staat dat de gemachtigde heeft gesteld tijdens de zitting het woord te hebben gevoerd volgens door hem bij de Nationale ombudsman overgelegde aantekeningen, waarin meergemeld klachtpunt wél apart wordt genoemd. Dit is niet weersproken door de korpsbeheerder. Gevoegd bij evenbedoeld verslag van het bemiddelingsgsprek en het feit dat niet blijkt dat aan verzoeker is voorgelegd of hij nu wel of niet over een en ander wilde klagen, kon verzoeker ervan uitgaan dat hij een beslissing zou krijgen op dit klachtonderdeel. Het is niet juist dat dit niet is gebeurd. De onderzochte gedraging is op dit punt eveneens niet behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Gelderland-Midden, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Midden (de burgemeester van Arnhem), is niet gegrond, behalve ten aanzien van het niet-vermelden van de reden van aanhouden en het niet-geven van de namen en/of dienstnummers; op dat punt wordt geen oordeel gegeven.
De klacht over de onderzochte gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Midden is gegrond.
Onderzoek
Op 11 oktober 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van NN-1, ingediend door de heer J.L.B. Sévèke te Nijmegen, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Gelderland-Midden. De Nationale ombudsman verzocht de gemachtigde om de identiteit van verzoeker aan hem kenbaar te maken. Nadat aan dit verzoek was voldaan, werd de klacht op 13 maart 2000 in onderzoek genomen. Naar de gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Midden (de burgemeester van Arnhem), werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Midden (de burgemeester van Arnhem) verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Daarnaast een aantal betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Zij maakten van deze gelegenheid geen gebruik.
In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Arnhem over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was.
Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen over en weer de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder en de hoofdofficier van justitie te Arnhem deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van verzoekers gemachtigde gaf aanleiding het verslag op een enkel punt te wijzigen en aan te vullen.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. FEITEN
1. Op 6 augustus 1998 kwam bij het regionale politiekorps Gelderland-Midden (hierna ook: de politie) omstreeks 16.53 uur een melding binnen dat in Elst een pand was gekraakt. Het betrof een vrijstaande woning, die in opdracht van de gemeente Elst was dichtgetimmerd. De politie kwam omstreeks 17.02 uur ter plaatse en trof daar een aantal personen - onder wie verzoeker - aan. De politie hield deze personen aan en bracht hen over naar het politiebureau te Elst.
2. Op 18 augustus 1998 wendde onder meer verzoeker zich tot de burgemeester van Elst met de volgende klacht:
"Donderdag 6 augustus jl. waren wij, als sympathisanten, aanwezig bij de kraak en ingebruikname van een woning aan de Bemmelseweg 53 te Elst. Een kwartier na de ingebruikname van de woning (kraak rond 16.45, dus ongeveer 17.00), werd de woning door zeven/acht agenten ontruimd, zonder dat er een reden werd opgegeven voor de ontruiming. De enige verklaring die op dat moment gegeven werd was: "Hier wordt niet gekraakt!". Vervolgens werden wij op de openbare weg aangehouden. Op de vraag waarom we werden aangehouden kregen we als antwoord: "Dat weetje wel.".
De agenten wilden ook niet ingaan op de vraag wie de leiding had en waarom er in Elst niet gekraakt zou mogen worden. Ons inziens is de wet in heel Nederland gelijk en zou dus ook in Elst gekraakt mogen worden. Ook wilden de agenten hun naam en/of nummer niet geven nadat dat meerdere malen was gevraagd. Nadat we twee uur hebben vast gezeten op het bureau met de onduidelijkheid over de ontruiming, de aanhouding en wie ons had aangehouden werden we één voor één 'verhoord' en daarna vrijgelaten. Pas tijdens dat verhoor kregen we te horen dat we waren opgepakt wegens "heterdaad van openlijke geweldpleging tegen goederen". Van heterdaad kon natuurlijk géén sprake zijn als de agenten niet eens in de buurt waren toen het werd gekraakt. Bovendien hebben wij geen geweld in welke vorm dan ook toegepast. Het is dan ook vreemd dat de politie een groep van 9 mensen oppakt zonder aanleiding. Naar aanleiding van wat hiervoor beschreven is dienen wij een klacht in over:
- De ontruiming van het gekraakte pand door de politie zonder enige aanleiding.
- De uitspraken van de politie inhoudende dat er niet in Elst gekraakt zou mogen worden.
- De onterechte arrestatie op 6 augustus 1998.
- Dat de agenten hun naam en of nummer niet wilden geven."
3. Op 24 november 1998 vond een bemiddelingsgesprek plaats tussen de indieners van de klacht en een tweetal betrokken politieambtenaren. In het verslag van dit gesprek staat onder meer het volgende:
"Met betrekking tot het in de klacht gerelateerd 'pas tijdens dat verhoor (het verhoor aan het unitbureau) kregen we te horen dat we waren opgepakt wegens heterdaad van openlijke geweldpleging tegen goederen' benadrukten W. en P. dat zij dit wel degelijk ter plekke van het strafbaar feit hadden meegedeeld. W. vertelde voorts dat hij aan betrokkenen zelfs nog had uitgelegd dat de hele groep daarvoor aansprakelijk was (voor art. 141 Sr).
Met betrekking tot de klachtelementen 'de ontruiming van het gekraakte pand door de politie zonder enige aanleiding' en 'de onterechte arrestatie op 6 augustus 1998' heeft ondergetekende klachtfunctionaris meegedeeld dat de politiefunctionarissen ter plaatse en ook ik, klachtfunctionaris na bestudering van de stukken, van mening waren c.q. zijn dat hier sprake was van het strafbare feit 'openlijke geweldpleging' (art. 141 Sr: deur forceren, planken tos trekken), dat er een redelijk vermoeden van schuld was t.a.v. de aangetroffen personen en zij als verdachten konden worden aangemerkt en het hier een heterdaad situatie betrof (zie inhouden tijdstip melding en tijdstip ter plaatse komen van de politie).
Met betrekking tot het element in de klacht 'de uitspraak van de politie inhoudende dat er niet in Elst gekraakt zou mogen worden' verklaarde W. dat hij het mogelijk was geweest die dit gezegd zou hebben, maar dat dit slechts als losse opmerking was bedoeld geweest; hier achter moest geen theoretisch verhaal gezocht worden; mogelijk betrof het hier een reactie op een opmerking van een van de verdachten.
(...)
Met betrekking tot de bewering in het klachtschrift 'dat de agenten hun naam en/of nummer niet wilden geven' verklaarden zowel P. als W. dat zij hun naam wel - en wel ter plaatse - hadden genoemd. Klagers zijn het hier niet mee eens."
4. Bij brief van 21 september 1999 deed de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Midden verzoekers gemachtigde de beslissing op de klacht toekomen. Die brief houdt onder meer in:
"Ten aanzien van het klachtelement betreffende het zonder aanleiding overgaan tot ontruiming van het pand, overweeg ik het volgende.
Tijdens het ingestelde onderzoek is niet gebleken, dat de politiemedewerkers onrechtmatig tot ontruiming van het gekraakte pand zijn overgegaan. Er kon hier nog geen huisrecht gevestigd zijn; het pand stond immers nog geen jaar leeg. Bovendien bestond er bij de politie een redelijke verdenking dat de zich in en bij het pand bevindende personen zich schuldig hadden gemaakt aan overtreding van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht. Ik acht derhalve dit klachtelement ongegrond.
Ten aanzien van het klachtelement betreffende het ten onrechte arresteren van de krakers op 6 augustus 1998, overweeg ik het volgende. De politiemedewerkers waren gerechtigd om de in en bij het pand aanwezige personen aan te houden omdat er sprake was van een redelijke verdenking van schuld aan het plegen van het eerdergenoemde misdrijf.
Het is alleszins aanvaardbaar te noemen, dat door de politie wordt onderzocht of hier al dan niet een huisrecht gevestigd kon worden. In het onderhavige geval was dit overigens niet nodig, omdat het bij de politiemedewerkers bekend was, dat er van het vestigen van huisrecht nog geen sprake kon zijn. In verband hiermee acht ik dit klachtelement ongegrond.
Ten aanzien van het klachtelement betreffende het niet juist optreden van de politie door uitspraken te doen dat in de gemeente Elst niet gekraakt zou mogen worden, overweeg ik het volgende.
Niet is vast komen te staan, dat een politiemedewerker heeft gezegd of bedoeld dat in de gemeente Elst niet gekraakt zou mogen worden. Wel staat vast dat hij een uitlating heeft gebezigd die betrekking had op het feit dat "hier" niet werd gekraakt.
Ik ben de mening toegedaan, dat aan de uitspraak van de politiemedewerker geen diepere betekenis zou moeten worden toegekend. De uitspraak was zeker niet kwetsend bedoeld. Mede hierdoor acht ik dit klachtelement eveneens ongegrond.
Ten aanzien van het klachtelement betreffende het niet willen geven van hun naam en/of hun dienstnummer door betreffende politiemedewerkers, overweeg ik het volgende.
Het onderzoek geeft op geen enkele manier aan dat de betrokken politiemedewerkers hun naam en nummer niet wensten te geven.
Tussen uw cliënt en de politiefunctionarissen ontstond een licht spanningsveld doordat van de laatstgenoemden werd geëist zich te legitimeren, terwijl uw cliënt anoniem wenste te blijven. Verder onderzoek geeft aan, dat later op het bureau van politie, zij hun naam hebben kenbaar gemaakt.
Bovendien is uw cliënt zeer wel in de gelegenheid geweest om de identiteit van bedoelde medewerkers te achterhalen daar beiden in uniform gekleed waren en in een als zodanig herkenbaar politievoertuig reden. Ik acht derhalve ook dit element ongegrond."
B. STANDPUNT VERZOEKER
Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht. In het verzoekschrift staat onder meer het volgende:
"m. b. t. (het oordeel van de korpsbeheerder over) het politieoptreden
- de onrechtmatige ontruiming van het op 6 augustus 1998 gekraakte pand en het oordeel van de korpsbeheerder dat in het pand geen huisrecht gevestigd kon worden, nu het niet langer dan een jaar leegstond
toelichting: ik verwijs, als tijdens de klachtbehandeling bij de politie naar HR 22 september 1987, N J 1988, nr. 286. Een kraker kan bewoner zijn als hij in de woning zijn privé leven leidt. Vereist is niet dat de bewoning op rechtmatige wijze is aangevangen of begonnen (vgl. ook de Memorie van Antwoord bij TK 1988-1989, 19 073, pp. 12-13). De krakers hadden een huisrecht gevestigd, waarna zij overgingen tot het - zonder grof geweld - verwijderen van enige planken. Dat kan niet als openlijk geweld gekwalificeerd worden (het verwijderen van platen van het 'eigen' huis).
Onder de gegeven omstandigheden had de politie niet meteen naar het zware middel van de aanhouding moeten grijpen, maar eerst een fatsoenlijk onderzoek in kunnen stellen. Daaruit had kunnen blijken dat het pand niet langer dan een jaar leegstond. De krakers hadden vervolgens de keuze moeten krijgen tussen weggaan (de vordering uit art. 429 sexies WvSr) of aangehouden worden (wegens overtreding van art. 429 sexies WvSr). Tegen de achtergrond van de uitlating van één van de politieambtenaren heeft de gang van zaken ook meer weg van misbruik van bevoegdheden: aanhouding (vanwege willekeurig wat) om tot ontruiming te kunnen komen; 'in Elst wordt (immers) niet gekraakt'.
- de redenering van de korpsbeheerder m.b.t. het klachtonderdeel 'onterechte arrestatie'.
toelichting: Als bij de politie bekend was dat hier geen huisrecht gevestigd kon worden omdat art. 429 sexies WvSr van toepassing was. dan had het in de rede gelegen (ook) aan te houden wegens overtreding van dat artikel. Dat is niet gebeurd. Van de toepasselijkheid van dat artikel is in het geheel geen sprake geweest.
- de uitspraak van een politieambtenaar dat 'in Elst niet gekraakt wordt' en het oordeel daarover van de korpsbeheerder.
toelichting: de betreffende uitspraak is door de betreffende politieambtenaar nooit betwist, maar juist bevestigd (tijdens het bemiddelingsgesprek (vgl. het verslag) en tijdens de zitting van de klachtencommissie). Pas in het oordeel van de korpsbeheerder wordt door deze gesteld dat er iets anders gezegd zou zijn. Dat is een onjuiste gevolgtrekking uit de - door betrokkene bevestigde - feiten. Die gevolgtrekking en daarmee het oordeel zijn niet juist. De uitspraak had niet gedaan mogen worden. De betrokken politieambtenaar had al helemaal niet, in de geest van zijn uitspraak, zijn bevoegdheden mogen misbruiken. Niet relevant is of de uitspraak kwetsend bedoeld was.
- het niet opgeven van naam of dienstnummer door de betrokken politieambtenaren en het oordeel daarover van de korpsbeheerder.
toelichting: klager blijft erbij dat de politie weigerde namen of dienstnummers op te geven. Dat is door beklaagden ook in zoveel woorden bevestigd tijdens de zitting bij de klachtencommissie.
Hoe dan ook stemt het oordeel van de korpsbeheerder op dit punt bepaald niet overeen met vaste 'ombudsman-jurisprudentie'. Daar is tijdens de zitting bij de klachtencommissie ook op gewezen. Uit het feit dat de politie geüniformeerd was heeft klager afgeleid inderdaad met de politie te maken te hebben.
Daarmee wist hij nog niet met welke politieman hij te maken had. Er was geen sprake van een hectische situatie, maar hoogstens van een stroef verlopende discussie. Klager vroeg de betreffende politieambtenaren om hun naam of nummer om in de gelegenheid te zijn, later over hun optreden te klagen; ondermeer naar aanleiding van de uitlating dat 'in Elst niet gekraakt wordt' en de weigering een behoorlijk onderzoek in te stellen. Op dat moment was nog geen sprake van een eventuele aanhouding. Klager kon dan ook -voorzover van toepassing - niet voorzien dat hij later aan het bureau alsnog de naam of het nummer van de betrokken beambten zou kunnen achterhalen."
2. In het verzoekschrift wordt ook nog vermeld dat de gemachtigde van verzoeker tijdens de zitting van de klachtencommissie het woord heeft gevoerd in lijn met bijgevoegde aantekeningen. In die aantekeningen wordt als klachtpunt onder meer genoemd dat klager pas tijdens het verhoor te horen kreeg waarvoor hij was aangehouden.
C. STANDPUNT BEHEERDER VAN HET REGIONALE POLITIEKORPS GELDERLAND-MIDDEN
1. In reactie op de klacht bracht de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Midden bij brief van 2 mei 2000 het volgende naar voren:
"De indiener van de klacht klaagt erover dat de politie zonder aanleiding het pand heeft ontruimd en de personen die zich in en bij het pand bevonden heeft aangehouden. Ik ben van mening dat dit klachtelement ongegrond is. Bij de politie was er die avond, te weten 6 augustus 1998 een melding binnengekomen dat planken van het pand Bemmelseweg 53 te Elst werden verwijderd. Het pand was ambtshalve bekend hij de politie. Zij wisten dat het pand recent dichtgetimmerd was door de gemeente en dat het pand nog geen jaar leegstond. Tevens was bekend dat het pand binnen afzienbare tijd gesloopt zou worden. De verbalisanten waren binnen 10 minuten ter plaatse. Ter plekke constateerden de verbalisanten dat er planken van de woning waren verwijderd en dat er personen in en bij het pand aanwezig waren. Ten aanzien van deze personen in en nabij de woning konden de verbalisanten uit bovengenoemde omstandigheden en feiten het redelijke vermoeden van schuld als bedoeld in artikel 27 Wetboek van Strafvordering hebben dat die personen het strafbare feit, genoemd in artikel 141 Wetboek van Strafrecht, te weten het plegen van openlijk geweld tegen goederen, hadden gepleegd. Gelet op het tijdsverloop tussen de melding en de waarnemingen werden de verdachten op heterdaad aangehouden. Er was in casu dus voldoende reden om de personen die zich in en nabij het pand bevonden aan te houden. Hierbij wil ik ook opmerken dat de hoofdofficier van justitie in zijn brief van 30 maart 1999 deze aanhoudingen als rechtmatig heeft beoordeeld.
Ten aanzien van het hiermede samenhangende klachtelement dat door de personen een huisrecht was gevestigd ben ik van mening dat dit klachtelement in casu niet relevant is.
Ambtshalve was bij de betrokken ambtenaren op het moment dat zij op 6 augustus 1998 bij de woning aankwamen bekend dat de woning sedert 20 augustus 1997 en dus nog geen jaar leeg stond, de woning was nel door de gemeente dichtgetimmerd en stond op de nominatie om binnen korte tijd gesloopt te worden. Op grond van het bepaalde in artikel 429 sexies Wetboek van Strafrecht was hierdoor het gebruik van de woning door de eigenaar nog steeds beschermd.
Verder hebben de betrokken ambtenaren verklaard, zie hiervoor het verslag van 8 december 1998, dat zij de vordering ex artikel 429 sexies Wetboek van Strafrecht om de woning te ontruimen door of vanwege de rechthebbende hebben gedaan aan de personen in de woning hebben gedaan.
Verder constateerden de ambtenaren dat er sprake was van overtreding van artikel 141 Wetboek van Strafrecht en hebben zij vervolgens, zoals hierboven reeds aangegeven, de verdachten op terechte gronden ter zake aangehouden.
Ten overvloede wil ik nog opmerken dat de stelling van verzoeker dat artikel 429 sexies niet toepasselijk zou zijn omdat de verdachte hiervoor niet zijn aangehouden niet juist is. De ambtenaren hoeven bij de aanhouding niet alle artikelen aan te geven die zijn overtreden. In de aanhouding wordt aangegeven op overtreding van welke artikelen de verdachte is aangehouden. In casu is hier op terechte gronden gekozen om aan te houden voor het zwaarste artikel, het overtreden van het misdrijf van artikel 141 wetboek van Strafrecht. Het vermelden van de overtreden wetsartikelen tegenover de verdachten en later ook in het proces-verbaal is bedoeld voor de beoordeling van de rechtmatigheid van het toegepaste middel van aanhouding. Voldoende is hierbij dat wordt aangegeven op grond van welk artikel het toegepaste middel is aangewend. Dat laat echter onverlet dat er meerdere strafbepalingen kunnen zijn overtreden en ook meerdere artikelen we! toepasbaar zijn.
Een voorbeeld: De dief die 's nachts via het inslaan van een ruit inbreekt en vervolgens op heterdaad in een woning wordt aangetroffen met de televisie in de handen wordt aangehouden voor poging tot diefstal door middel van braak ( artt. 311 jo 310 WvSr) en slechts zelden ook voor huisvredebreuk, artikel 138 Wetboek van Strafrecht, terwijl dat artikel op dat moment ook toepasbaar is. De stelling van verzoeker in deze is dus niet juist.
Ten aanzien van het klachtelement dat de verbalisanten gezegd zou hebben dat "in Elst niet wordt gekraakt" ben ik van mening dat dit klachtelement als niet gegrond moet worden beschouwd. Ik verwijs hierbij ten eerste naar de brief van 27 september 1999 van de korpsbeheerder aan de klagers. Verder merk ik op dat de klager NN1 bij de hoorzitting van de klachtencommissie op 17 augustus 1999 heeft verklaard dat de betrokken ambtenaar W. in antwoord op de vraag "wilt u leegstand constateren?" geantwoord zou hebben: "Hier wordt niet gekraakt". De stelling dat pas in het oordeel van de korpsbeheerder door deze gesteld wordt dat er iets anders gezegd zou zijn is in deze dus niet correct. In het oordeel is de verklaring van klager betrokken. Welke van beide uitspraken de heer W. ook gebruikt heeft, beide zijn juist geweest. In Elst wordt gehandeld volgens de landelijke normen met betrekking tot het tegengaan van kraken en dat betekent dat er dus niet binnen een jaar gekraakt mag worden. Ter plekke was bekend dat er op dat moment niet gekraakt mocht worden, omdat het pand nog geen jaar leegstond. De in de woning aanwezige personen hebben niet aan de vordering om de woning te ontruimen voldaan. Tevens is door de politieambtenaren geconstateerd dat er openlijk geweld had plaatsgevonden en zijn de betrokkenen op grond hiervan aangehouden. De betrokken ambtenaren hebben in deze op geen enkele manier hun bevoegdheden misbruikt.
Ten aanzien van het klachtelement dat de politie desgevraagd niet onmiddellijk namen en/of dienstnummers heeft gegeven overweeg ik het volgende:
De betrokken ambtenaren waren in uniform gekleed. Op grond van artikel 2 van de ambtsinstructie voor de politie, Koninklijke Marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar dienden zij zich te legitimeren indien hen dat werd verzocht. Blijkens het verslag van de klachtencommissie heeft de klager NN1 aan de heer W. gevraagd: "Wie ben jij?" Blijkens het verslag in het bemiddelingsgesprek hebben zowel W. als P. verklaard dat ze wel en wel ter plaatse hun naam hebben genoemd. Ook de klachtencommissie komt in haar advies tot het oordeel dat op geen enkele manier is gebleken dat de betrokken politiefunctionarissen hun naam en/of hun nummer niet hebben willen geven. Tevens hebben de ambtenaren later op het bureau (nogmaals) hun naam rustig gegeven. Hiertegenover staat de stelling van klager dat de betrokken ambtenaren hun naam en nummer bij de woning niet hebben gegeven. Ik zie geen enkele reden om te twijfelen aan de verklaringen hierover van de betrokken ambtenaren en acht dit klachtelement hiermee dan ook ongegrond.
Het klachtelement dat er geen beslissing is genomen op het klachtonderdeel over het niet vermelden van de reden van de aanhouding acht ik ook niet gegrond. In de brief van 18 augustus 1998 van klagers NN1 en NN2 wordt dit klachtelement niet genoemd. In de zitting van de klachtencommissie is tijdens de behandeling van de klacht de inhoud van de klacht nog eens duidelijk geformuleerd. Het niet vermelden van de reden van de inhoud wordt hier niet mee genoemd. Het niet noemen van de namen van de verbalisanten wordt wel expliciet genoemd. Bij de afhandeling van de klacht is uitgegaan van de klachtelementen zoals die zijn besproken tijdens de zitting van de klachtencommissie en die overeenkomen met de klachtelementen zoals genoemd in de brief van 18 augustus 1998.
Overigens acht ik dit klachtelement ook inhoudelijk niet gegrond. Gedurende het bemiddelingsgesprek op 24 november 1998 is dit aspect wel ter sprake gekomen en hebben de betrokken ambtenaren medegedeeld dat zij dit wel degelijk ter plekke hadden medegedeeld. De heer W. vermeldt daar tevens nog bij dat hij aan de betrokkenen had uitgelegd dat de hele groep daarvoor verantwoordelijk was. (voor art. 141 Sr). Ik zie geen enkele reden om aan de verklaring van de betrokken ambtenaren te twijfelen en acht het klachtonderdeel dan ook niet gegrond.
Op grond van artikel 9 van de Klachtenregeling van de regiopolitie Gelderland-Midden dient een formele bemiddeling van een klacht binnen 5 weken plaats te vinden.
De formele afhandeling van een klacht dient binnen 8 weken plaats te vinden en binnen 12 weken indien de klachtencommissie door de korpsbeheerder wordt ingeschakeld.
Indien de afdoening niet binnen de hiervoor genoemde termijnen kan plaatsvinden wordt hiervan mededeling gedaan aan de indiener van de klacht en de betrokken ambtenaar met opgaaf van redenen. Daarbij wordt tevens aangegeven binnen welke termijn alsnog afdoening valt te verwachten.
De klacht van NN1 is op 08 september 1998 ingekomen bij de politieregio Gelderland-Midden.
De klacht is uiteindelijk afgedaan op 21 september 1999 middels een formele afhandeling na het verkrijgen van een advies van de klachtencommissie. De termijn van 12 weken is daarmee ruimschoots overschreden. In de afhandeling van het traject is in
- oktober 1998 (uitnodiging klachtengesprek na vakantie van indiener van klacht),
- november 1998 ( klachtenbemiddelingsgesprek),
- februari 1999 (verslag bemiddelinggesprek op verzoek van indiener toegezonden),
- maart 1999 (verzoeker vraagt om het inschakelen van de klachtencommissie)
- juli 1999 (uitnodiging voor zitting van klachtencommissie),
- augustus 199 (zitting klachtencommissie)
contact geweest met de indiener van de klachten voordat de klacht in september 1999 is afgedaan.
Ik ben van mening dat de informatie naar de klager omtrent de termijnen van de afdoening beter en duidelijker had behoren te zijn. Tevens had de klacht binnen een kortere termijn afgehandeld dienen te worden. In zoverre acht ik de klacht van klager gegrond."
2.1. Bij de reactie van de korpsbeheerder bevonden zich onder meer de volgende stukken:
2.2. Een tweetal mutaties uit het dag- en nachtrapport van de politie van 6 augustus 1998. De eerste mutatie betreft een melding betreffende de kraak aan de Bemmelse-weg 53 te Elst. Er is onder meer het volgende in gerelateerd:
"wordt nu gekraakt door 10 man
trekken planken los."
De tweede mutatie houdt onder meer in:
"Nav melding buurtbewoner gegaan naar bewust pand. Voor en bij het pand stonden een achttal krakers. Daar het pand nog niet als woning in gebruik was hen er uit gehaald. Dit ging uiteraard gepaard met een hoop "blabla" van hun kant. Op een gegeven moment hen aangehouden en overgebracht naar het buro.
(...)
Contact gehad met T. van de gemeente. Na overleg en met toestemming van de burgemeester is besloten de woning (en nog een vijftal) meteen plat te gooien.
A.s. maandag wordt e.e.a. afgezet met bouwhekken. Opgelost dus."
2.3. Een proces-verbaal van bevindingen dat is opgemaakt door brigadier W. en inspecteur P. en is gesloten en ondertekend op 6 augustus 1998. Dit proces-verbaal houdt onder meer het volgende in:
"Op donderdagmiddag 6 augustus 1998, omstreeks 16.55 uur kregen wij de melding dat een leegstaand pand op de Bemmelseweg te Elst GId werd gekraakt. Het betrof een vrijstaande woning, waarvan ons later bleek dat deze sinds 20 augustus 1997 leeg stond. Ter plaatse troffen wij een achttal jonge mensen aan. Een van hen deelde ons mee dat zij de woning gekraakt hadden en dat wij niet het recht hadden om hen te verwijderen. Wij zagen dat zij de voordeur van het pand geforceerd hadden. Wij hebben het pand betreden en zagen dat deze niet als woning in gebruik was. Wij hebben de aanwezigen verteld dat ze het pand moesten verlaten. Hieraan wensten zij geen gehoor te geven. Wij hebben ze vervolgens om 17.05 uur aangehouden terzake openlijke geweldpleging."
2.4. Het advies van de klachtencommissie van het regionale politiekorps Gelderland-Midden. Dit advies houdt over de behandeling van de klacht ter zitting van de commissie het volgende in:
"Klager vertelt ter zitting dat hij niet deel heeft genomen aan de openlijke geweldpleging. Nadat de groep krakers zich toegang tot het pand heeft verschaft door aan de achterkant een raam te forceren "vestigen" zij zich in het pand met een tafel, een stoel en een bed (volgens de politie respectievelijk een paar stenen en een lap). Gemachtigde Sévèke zegt dat op dit moment huisrecht gevestigd is in het pand. Vervolgens forceren zij de voordeur en begint een aantal van hen de planken van de voorgevel af te trekken. NN01 bevindt zich, volgens zijn zeggen, niet bij deze krakers, doch staat aan de voorzijde van het pand op straat wanneer de politie arriveert.
Hij zegt dat hij aan politiemedewerker W. gevraagd heeft: "Wie ben jij?" Naar hij ter zitting zegt heeft hij hierop geen antwoord gekregen. Ook vraagt hij - zo meldt hij ter zitting - aan politiemedewerker W.: "Wilt u leegstand constateren?" Volgens zijn zeggen krijgt hij hierop ten antwoord: "Hier wordt niet gekraakt!" Hij meent ook dat hij tegen één van de politiemedewerkers gezegd heeft "Ik eis dat hier huisrecht gevestigd wordt". De politie wil geen leegstand constateren en sommeert de groep krakers mee te gaan naar het bureau voor verhoor, hetgeen geschiedt. Volgens NN01 "stelt dit verhoor niets voor."
Politiemedewerkers P. en W. zijn een andere mening toegedaan. Nadat omwonenden aan het politiebureau gemeld hadden dat bij het bewuste pand, dat kort daarvoor was dichtgespijkerd, een groep mensen bezig was de planken van de gevel aan de voorzijde af te trekken zijn zij direct daarheen gegaan, wetende dat het betreffende pand nog geen jaar leeg stond - op 20 augustus 1997 was de laatste bewoonster vertrokken. Binnen in het pand bevinden zich een achttal krakers; op straat voor het pand bevinden zich er nog twee of drie. De politiemedewerkers vertellen de aanwezigen dat zij het pand moeten verlaten en proberen eerst om hen op deze manier "gewoon weg te krijgen". De krakers weigeren het pand te verlaten. Dan besluiten zij de krakers aan te houden op grond van openlijke geweldpleging en nemen hen mee naar het bureau, alwaar zij hen een verhoor willen afnemen."
D. STANDPUNT HOODOFFICIER VAN JUSTITIE ARNHEM
De hoofdofficier van justitie te Arnhem verwees in zijn reactie op de klacht naar de bijgevoegde brief van 30 maart 1999, waarin hij de korpsbeheerder had geadviseerd over verzoekers klacht. Die brief houdt in:
"Ik beperk mijn advies tot het klachtonderdeel dat betrekking heeft op het gebruik van strafvorderlijke bevoegdheden, te weten de naar de mening van klagers onterechte aanhouding.
Op 6 augustus werden klagers aangehouden als verdacht van openlijke geweldpleging. Dit geschiedde nadat een melding was binnengekomen dat door 10 personen planken van een dichtgetimmerd pand werden losgetrokken. Toen medewerkers van de politieregio Gelderland-Midden kort daarna ter plaatse kwamen, constateerden zij dat de voordeur van het betreffende leegstaande pand was opengebroken en troffen zij in dat pand een achttal personen aan. Onder deze personen bevonden zich ook klagers. Naar mijn oordeel was sprake van een redelijke verdenking tegen de zich in het pand bevindende personen dat zij zich schuldig hadden gemaakt aan overtreding van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht. Bovendien was sprake van een ontdekking op heterdaad. De aanhouding van verdachten was rechtmatig. Op dit punt is de klacht naar mijn mening ongegrond."
E. REACTIE VERZOEKER
Verzoekers gemachtigde merkte in de reactie op de verstrekte inlichtingen onder meer het volgende op:
"Uit die mutatie - en andere stukken - blijkt dat de insteek van de politie was:
1. het ontruimen van het pand/verwijderen van de krakers, omdat nog geen huisrecht gevestigd zou zijn, cq. nog geen sprake zou zijn van bewoning
2. toen dat - middels een sommatie - niet lukte, het aanhouden van de krakers. Van de verdenking van enig strafbaar feit is in de mutatie geen sprake, wel van tegenspraak van de krakers. Het was hen immers geheel niet duidelijk waarop het politieoptreden gebaseerd was. Even veel zeggend als het woord "blabla" in de mutatie is de afsluiting van het stuk: 'Opgelost dus'. Die "oplossing" bestond niet uit het (verder) vervolgen van de verdachten van een strafbaar feit, maar uit:
- het verwijderen van de krakers
- het slopen van het pand
Dé oplossing - zo lijkt het - voor het probleem, zoals het door de betrokken politieambtenaren ervaren werd: kraken in Elst.
(...)
Ten aanzien van het klachtonderdeel 'niet vermelden van de reden van aanhouding' of beter: 'pas tijdens dat verhoor [...] kregen we te horen dat -we waren opgepakt wegens' (brief korpsbeheerder p. 3, blok 3) het volgende:
- klagers hebben dit onderdeel in hun oorspronkelijke klacht genoemd
- het is ook door de klachtfunctionaris als klachtelement opgevat (vgl. diens verslag van 8 december 1998)
- het is telkens (in het klachtgesprek en wel degelijk bij de klachtencommissie) ter sprake gekomen.
Inhoudelijk: de politie wilde ontruimen, heeft zomaar wat gesommeerd en zomaar aangehouden. Voor de formaliteit is daar later, aan het bureau de verdenking op grond van art. 141 Sr. van gemaakt."
F. INFORMATIE SECRETARIS KLACHTENCOMMISSIE
Desgevraagd deelde de secretaris van de klachtencommissie van het regionale politiekorps Gelderland-Midden mee dat geen apart verslag van de hoorzittingen wordt gemaakt. In het algemeen legt de voorzitter eerst de procedure uit aan degene die wordt gehoord en deelt mee waarover de zaak gaat, waarna hij aan partijen vraagt of dat juist is. Hij schetst de desbetreffende gebeurtenis aan de hand van eerdere stukken, maar citeert meestal niet letterlijk uit die stukken.
Achtergrond
I. Wetboek van Strafrecht (Sr)
1. Artikel 141, eerste lid:
"1. Zij die openlijk met verenigde krachten geweld plegen tegen personen of goederen, worden gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren en zes maanden of een geldboete van de vierde categorie."
2. Artikel 429sexies Sr.:
"1. Hij die een door hem wederrechtelijk in gebruik genomen woning of gebouw, waarvan het gebruik door de rechthebbende niet meer dan twaalf maanden voorafgaande aan die wederrechtelijke ingebruikname is beëindigd, op vordering van of vanwege de rechthebbende niet aanstonds ontruimt, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste vier maanden of geldboete van de derde categorie.
2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die, vertoevende in een wederrechtelijk in gebruik genomen woning of gebouw, waarvan het gebruik door de rechthebbende niet meer dan twaalf maanden voorafgaande aan die wederrechtelijke ingebruikname is beëindigd, zich op de vordering van of vanwege de rechthebbende niet aanstonds verwijdert."
II. Wetboek van Strafvordering (Sv)
1. Artikel 27, eerste lid:
"Als verdachte wordt voordat de vervolging is aangevangen, aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan eenig strafbaar feit voortvloeit."
Dit artikel stelt aan de mate van verdenking niet de eis van een 'ernstig' vermoeden, maar eist wel dat het vermoeden van schuld (het 'gedaan hebben') moet steunen op feiten of omstandigheden en dat dit vermoeden bovendien naar objectieve maatstaven gemeten 'redelijk' dient te zijn, dat wil zeggen "niet enkel in de oogen van den opsporingsambtenaar doch redelijk op zichzelf' (Memorie van Toelichting). Een redelijk vermoeden alleen op basis van subjectief inzicht is niet voldoende.
2. Heterdaad
Op grond van artikel 53, eerste lid Sv is in geval van ontdekking op heterdaad een ieder bevoegd de verdachte van een strafbaar feit aan te houden.
Voor het antwoord op de vraag of er enige tijd nadat het feit is begaan nog sprake kan zijn van een geval van ontdekking op heterdaad zijn bepalend het tijdsverloop tussen de ontdekking van het feit en de aanhouding, en de inspanningen die zijn verricht met betrekking tot het onderzoek naar het feit.
De Hoge Raad oordeelde in zijn arrest van 17 mei 1949 (N J 1949, 553) dat er in een geval waarin een verdachte dertig uur nadat hij het feit had begaan werd aangehouden, nog sprake kon zijn van een geval van ontdekking op heterdaad wegens het:
"vrijwel onafgebroken treffen van de onmiddellijk nodige maatregelen ten dienste van het tot klaarheid brengen van het op heterdaad ontdekte feit."
III. Klachtenregeling van het regionale politiekorps Gelderland-Midden
Ingevolge artikel 9 van deze regeling dient formele behandeling van de klacht plaats te vinden binnen twaalf weken, indien de klachtencommissie is ingeschakeld door de korpsbeheerder.