2001/368

Rapport

Verzoekster klaagt over de wijze waarop twee politieambtenaren van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond op 12 mei 2000 een bord in haar achtertuin in beslag hebben genomen.

Verzoekster klaagt er met name over dat de politieambtenaren:

- hebben geweigerd aan haar verzoek te voldoen om aan de voordeur aan te bellen, zodat zij de gelegenheid zou hebben om een kledingstuk aan te trekken over haar bikini;

- direct overgingen tot het in beslag nemen van het bord, zonder haar eerst te hebben verzocht om het zélf te verwijderen;

- bij het verwijderen van het bord de tuinplanten hebben vertrapt, en daarbij in reactie op verzoeksters protest hebben opgemerkt dat dit hen was toegestaan;

- geen bewijs van ontvangst van het bord aan haar hebben afgegeven.

Verder klaagt verzoekster erover dat de betreffende wijkagent van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond niet eerder, vóór 12 mei 2000, aan verzoekster of haar echtgenoot heeft gevraagd om het bord zélf te verwijderen.

Beoordeling

I. Feiten

1. Op 12 mei 2000 hebben ambtenaren J. en K. van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond een bezoek gebracht aan de achtertuin van verzoekster om een in deze tuin geplaatst bord met daarop een tekst ten aanzien van de buren in beslag te nemen. Verzoekster lag op het moment van het bezoek van de politieambtenaren in haar bikini in de achtertuin.

De officier van justitie te Rotterdam had aan de politie een machtiging voor inbeslagneming van het bord verleend, nadat de buren aangifte van belediging hadden gedaan tegen verzoekster en haar echtgenoot. Verzoekster en haar buren leven al enige tijd in onmin met elkaar.

2. Verzoekster klaagt over de wijze waarop twee politieambtenaren het bord in haar achtertuin in beslag hebben genomen.

II. Met betrekking tot het verzoek om aan de voordeur te bellen

1. Verzoekster klaagt er in de eerste plaats over dat de politieambtenaren hebben geweigerd aan haar verzoek te voldoen om aan de voordeur aan te bellen, zodat zij de gelegenheid zou hebben om een kledingstuk aan te trekken over haar bikini.

2. Politie en justitie zijn belast met de opsporing van strafbare feiten. Daartoe geeft onder meer het Wetboek van Strafvordering hun een reeks van bevoegdheden. Bij gebruikmaking van die bevoegdheden, in dit geval het verrichten van een opsporingsonderzoek, behoort de politie in beginsel te kiezen voor een werkwijze die voor de verdachte of andere betrokkenen het minst bezwarend is. Dit houdt onder meer in dat de aanwending van strafvorderlijke bevoegdheden in overeenstemming moet zijn met eisen van gematigdheid en evenredigheid. Daarbij dient de politie er steeds alert op te zijn dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van een burger door de toepassing van strafvorderlijke bevoegdheden zo gering mogelijk is.

3.1 De betrokken politieambtenaren J. en K. deelden mee dat zij verzoekster op uiterst correcte wijze te woord hadden gestaan. Hoewel J. en K. haar zagen zitten, deed verzoekster alsof ze niet aanwezig was in de tuin. Toen de politieambtenaren besloten de tuindeur te openen, verzocht verzoekster hen om aan de voordeur te bellen. Een reden hiervoor gaf zij niet. De ambtenaren hadden het gevoel dat zij door verzoekster werden behandeld als kleine kinderen. Zij hebben verzoekster gezegd dat zij er toch al waren en niet zouden omlopen om ook nog aan te bellen. Het contact was immers al gelegd. Verzoekster heeft het nimmer over haar kleding gehad en bleef passief op de tuinstoel liggen, aldus de politieambtenaren J. en K.

3.2 In het proces-verbaal van inbeslagneming van 12 mei 2000 en in een mutatie van diezelfde datum is opgenomen dat verzoekster niet wilde meewerken aan de inbeslagname en de schuurdeur had openstaan met hieraan een stoel bevestigd. Toen de politieambtenaren verzoekster vroegen om hen de toegang tot de tuin te verschaffen, antwoordde zij dat J. en K. maar bij de voordeur moesten aanbellen. Hierop hebben de politieambtenaren zichzelf de toegang tot de tuin verschaft, aldus gezien hetgeen is opgenomen in het proces-verbaal en in de mutatie.

4. De korpsbeheerder deelde mee dat hij van mening is dat, ongeacht het feit of verzoekster heeft aangegeven dat zij een kledingstuk over haar bikini wilde aantrekken, het op grond van algemene fatsoensnormen de voorkeur verdient om bij een feit als het onderhavige de betrokkene de gelegenheid te geven om zich te kleden alvorens het gesprek voort te zetten. Nu verzoekster echter een passieve houding aannam door in haar tuinstoel te blijven liggen en er sprake was van een rechtmatig optreden van de betrokken politieambtenaren, neemt de korpsbeheerder het standpunt in dat de politieambtenaren in deze omstandigheden niet onzorgvuldig hebben gehandeld. Hij acht de klacht daarom ongegrond.

5. Verzoekster liet tijdens het onderzoek nog weten dat zij een passieve houding aannam, omdat zij was overdonderd door de politieambtenaren die met veel kabaal haar tuin waren binnengekomen. Verzoekster stelt daarbij dat ze aan het herstellen was van een zenuwbeklemming en zware pijnstillers had geslikt.

6. Gelet op hetgeen hiervóór, onder 2., is gesteld, had in dit geval van de politieambtenaren mogen worden verwacht dat zij eerst aan de voordeur van verzoekster hadden aangebeld alvorens naar de achtertuin te lopen. Het is dan ook niet juist dat zij dit niet hebben gedaan.

De stelling van verzoekster dat de politieambtenaren, nadat zij hadden besloten zich direct bij de achtertuin te melden, alsnog aan de voordeur hadden moeten bellen, wordt door de Nationale ombudsman echter niet gevolgd, nu het contact met verzoekster reeds was gelegd en het in beslag te nemen voorwerp in de achtertuin stond.

De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.

7. Ten overvloede wordt wel het volgende overwogen.

Nu de politieambtenaren verzoekster in de achtertuin in haar bikini aantroffen, is de Nationale ombudsman met de korpsbeheerder van oordeel dat zij verzoekster, ongeacht of zij hierom vroeg, de gelegenheid hadden moeten bieden zich aan te kleden alvorens te beginnen met de inbeslagneming. Dit hadden zij kunnen doen door zich even achter de schuur of in de poort terug te trekken. Het is niet juist dat de politieambtenaren dit hebben nagelaten.

III. Met betrekking tot het direct overgaan tot inbeslagname

1. Verzoekster klaagt er verder over dat de politieambtenaren direct overgingen tot het in beslag nemen van het bord, zonder haar eerst te hebben verzocht om het zélf te verwijderen.

2. De betrokken politieambtenaren J. en K. deelden mee dat zij verzoekster meerdere keren hadden verzocht om zelf het bord te verwijderen, maar dat zij niet aan dit verzoek voldeed. Ook in het proces-verbaal van inbeslagneming van 12 mei 2000 en in een mutatie van diezelfde datum is opgenomen dat verzoekster niet wilde meewerken aan de inbeslagname.

3. Tijdens het onderzoek is in ieder geval aannemelijk geworden dat de politieambtenaren verzoekster hebben meegedeeld dat zij een bezoek aan haar tuin brachten om het bord in beslag te nemen, en dat verzoekster hierop een passieve houding aannam. Om die reden is het niet onjuist dat de politieambtenaren, die immers in het bezit waren van een door de officier van justitie verleende machtiging tot inbeslagneming, overgingen tot het in beslag nemen van het bord.

De onderzochte gedraging is op dit punt eveneens behoorlijk.

IV. Met betrekking tot het vertrappen van de tuinplanten

1. Verzoekster klaagt er voorts over dat de politieambtenaren bij het verwijderen van het bord tuinplanten hebben vertrapt, en daarbij in reactie op verzoeksters protest hebben opgemerkt dat dit hen was toegestaan.

2. De politieambtenaren J. en K. deelden mee dat toen verzoekster niet voldeed aan het verzoek om zelf het bord te verwijderen, er geen andere mogelijkheid was om bij het bord te komen dan over enkele planten te lopen. J. en K. hadden geprobeerd om de planten te ontzien, maar gezien de grote hoeveelheid was dat onmogelijk. In reactie op verzoeksters protest hebben J. en K. gezegd dat er geen andere mogelijkheid was, aldus de politieambtenaren.

Ook in het proces-verbaal van inbeslagneming van 12 mei 2000 en in een mutatie van diezelfde datum is opgenomen dat J. en K. niet hadden kunnen voorkomen dat zij een aantal planten hadden platgetrapt.

3. De korpsbeheerder deelde mee dat verzoekster door gehoor te geven aan het verzoek om het bord te verwijderen, had kunnen voorkomen dat de politieambtenaren de planten zouden vertrappen. Aangezien de politieambtenaren waren gerechtigd om het bord te verwijderen, konden zij met recht de opmerking maken dat hen dit was toegestaan. De politieambtenaren hebben aangegeven dat zij hadden getracht om de planten zoveel mogelijk te ontzien. Om bovengenoemde redenen neemt de korpsbeheerder het standpunt in dat de klacht op dit punt ongegrond is.

Nu tijdens het onderzoek aannemelijk is geworden dat verzoekster in het geheel geen medewerking heeft verleend aan de inbeslagname van het bord, kan de Nationale ombudsman zich vinden in het oordeel van de korpsbeheerder.

De onderzochte gedraging is op dit punt ook behoorlijk.

V. Met betrekking tot het bewijs van ontvangst

1. Verzoekster klaagt er ook over dat de politieambtenaren geen bewijs van ontvangst van het bord aan haar hebben afgegeven.

2. De korpsbeheerder deelde mee dat verzoekster inderdaad geen bewijs van ontvangst heeft ontvangen en achtte de klacht daarom gegrond.

De Nationale ombudsman kan zich, gelet op artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (zie Achtergrond) vinden in het standpunt van de korpsbeheerder.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

VI. Met betrekking tot het verzoek van de wijkagent om het bord zélf te verwijderen

1. Ten slotte klaagt verzoekster erover dat de betreffende wijkagent van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond niet eerder, vóór 12 mei 2000, aan verzoekster of haar echtgenoot heeft gevraagd om het bord zélf te verwijderen.

2. Betrokken politieambtenaar L., de betreffende wijkagent, deelde mee dat hij op de hoogte was van de burenruzie. Nadat verzoekster en haar echtgenoot hem hadden aangegeven dat ze de ruzie via hun advocaat zouden regelen, heeft hij zijn handen van de zaak afgetrokken. Wel heeft hij de buren geadviseerd om verzoekster en haar echtgenoot schriftelijk te verzoeken om het bord te verwijderen, en indien hieraan geen gevolg zou worden gegeven, aangifte te doen.

3. De korpsbeheerder neemt het standpunt in dat deze klacht in zoverre gegrond is dat de wijkagent in verband met de voormelde reden inderdaad verzoekster of haar echtgenoot niet heeft gevraagd om zélf het bord te verwijderen. De wijkagent heeft na het plaatsen van het bord, ondanks zijn eerdere terugtreden ten aanzien van de burenruzie, de buren geadviseerd om verzoekster en haar echtgenoot schriftelijk te verzoeken om het bord binnen een bepaalde periode te verwijderen. Voorts heeft hij hen geadviseerd om aangifte te doen indien daaraan geen gehoor zou worden gegeven. De korpsbeheerder is van mening dat het wenselijk zou zijn geweest dat de wijkagent, die zich ondanks zijn eerdere terugtreden opnieuw met de burenruzie bezighield, ook verzoekster en haar echtgenoot vóór 12 mei 2000 had ingelicht.

4. Politieambtenaren dienen in hun optreden bij conflicten tussen burgers altijd (de schijn van) partijdigheid te vermijden.

De Nationale ombudsman kan zich om die reden vinden in het oordeel van de korpsbeheerder dat de betreffende wijkagent ook verzoekster en haar echtgenoot had moeten inlichten, en is verder van oordeel dat het daarbij voor de hand had gelegen dat de wijkagent verzoekster en haar echtgenoot daarbij had verzocht het bord te verwijderen, voordat de politie andere maatregelen zou treffen.

De onderzochte gedraging is eveneens niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond (de burgemeester van Rotterdam), is niet gegrond, behalve ten aanzien van het bewijs van ontvangst, en het verzoek van de wijkagent om het bord zélf te verwijderen; op die punten is de klacht gegrond.

Onderzoek

Op 4 oktober 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw O. te Capelle aan den IJssel, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond (de burgemeester van Rotterdam), werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Daarnaast werd drie betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven.

In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook hoofdofficier van justitie te Rotterdam over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De korpsbeheerder en de betrokken ambtenaren J. en K. deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

De reacties van verzoekster en betrokken ambtenaar L. gaven geen aanleiding het verslag te wijzigen of aan te vullen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 12 mei 2000 brachten twee ambtenaren van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond een bezoek aan de achtertuin van verzoekster om een in deze tuin geplaatst bord met daarop een tekst ten aanzien van de buren in beslag te nemen. Voor deze inbeslagname had de officier van justitie te Rotterdam een machtiging inbeslagname aan de politie verleend.

Verzoekster lag op het moment van het bezoek van de politieambtenaren in haar bikini in de achtertuin.

2. Omdat verzoekster niet tevreden was over het optreden van de politie op 12 mei 2000 liet zij bij brief van diezelfde datum aan het district Oost van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond onder meer het volgende weten:

"Rond 15.00 uur stonden er twee agenten bij mijn schuurdeur die vast zat aan een stoel zodat je niet meteen onze tuin in kan lopen.

Zij zeiden politie en ik vroeg hen aan de voordeur te bellen want ik lag in de tuin. Ze zeiden neen en vertelden mij dat ze in de tuin moesten zijn. Zonder zich te legitimeren haalden ze een bord uit mijn tuin en vertrapten mijn tuinplanten. Vroegen of mijn man thuis was en gaven mij een brief."

3. Bij brief van 8 september 2000 gaf de chef van het district Oost van bovengenoemd korps aan verzoekster het volgende antwoord:

"…Door uw echtgenoot is, kennelijk naar aanleiding van een al langer lopende onenigheid met uw buren, een bord in de tuin geplaatst met daarop een tekst. Deze tekst werd door uw buren als grievend en beledigend ervaren, hetgeen heeft geresulteerd in een aangifte terzake belediging. Na overleg met het openbaar ministerie gaf officier van justitie mw. R. toestemming het bord in beslag te nemen.

Op 12 mei verschenen twee politieambtenaren in uniform aan de achterzijde van uw woning. U bevond zich op dat moment in de achtertuin. De politieambtenaren hebben de reden van hun komst aan u kenbaar gemaakt en u verzocht het bord te verwijderen. Toen bleek dat u zulks geenszins van plan was te doen, hebben de politieambtenaren uw tuin betreden en het bord ter inbeslagname uit de grond gehaald. Zij hebben een oproep voor uw man achtergelaten voor een verhoor over het plaatsen van het bord.

Beoordeling van uw klacht

De politieambtenaren hebben uw tuin betreden ter inbeslagname van het bord, overigens nadat zij u hadden verzocht het bord uit de tuin te halen. Ik betreur het dat daarbij enkele planten beschadigd zijn, doch er is niet duidelijk geworden of de politieambtenaren dit opzettelijk hebben gedaan. Ik merk daarbij op dat u ruimschoots in de gelegenheid bent gesteld het bord zelf uit de tuin te verwijderen. Ik acht uw klacht op dat onderdeel ongegrond.

(…)

Dat er enige commotie is ontstaan in de buurt door het optreden van politieambtenaren, is helaas niet te voorkomen. De aanwezigheid van politie trekt aandacht, zeker wanneer, zoals in uw geval, op een redelijk verzoek van de politieambtenaren geen reactie komt. Uw besluit geen medewerking te verlenen aan de politieambtenaren heeft zeker bijgedragen aan deze commotie. Immers, de politieambtenaren hebben getracht hun doel op de voor u minst bezwarende wijze te bereiken. Toen u geenszins van plan was het bord uit de tuin te halen, waren zij genoodzaakt zelf de tuin in te gaan.

Op grond van bovenstaande beschouw ik uw klachten als ongegrond..."

B. Standpunt verzoekster

Het standpunt van verzoekster staat samengevat weergegeven onder Klacht.

C. Standpunt korpsbeheerder

1. De beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond nam bij brief van 8 januari 2001 onder meer het volgende standpunt in:

"Met betrekking tot het eerste onderdeel van de klacht kom ik tot het volgende oordeel.

Op 12 mei 2000 hebben twee politieambtenaren na overleg met de officier van justitie mw. R., over de aangifte van belediging door de buren van mw. O. (verzoekster; N.o.), toestemming gekregen om het bord in beslag te nemen. De agenten hebben mw. O. de reden van hun komst medegedeeld en hebben verzocht het bord te verwijderen. Mw. O. reageerde hierop niet. De politieambtenaren besloten hierop de tuindeur te openen. Op dat moment heeft mw. O. hen verzocht om aan de voordeur aan te bellen zonder dat zij daarbij aangaf wat de reden hiervoor was. De politieambtenaren hebben aan dat verzoek geen gehoor gegeven omdat zij uit de passieve houding van mw. O. de indruk kregen dat zij in het geheel geen medewerking wilde verlenen. Ik ben van mening dat ongeacht het feit of mw. O. heeft aangegeven dat zij een kledingstuk over haar bikini wilde aantrekken het de voorkeur verdient op grond van algemene fatsoensnormen om bij een feit als het onderhavige de betrokkene de gelegenheid te geven om zich te kleden alvorens het gesprek voort te zetten. Nu mw. O. echter een passieve houding innam door in haar tuinstoel te blijven liggen en er sprake was van een rechtmatig optreden van de betrokken politieambtenaren ben ik van oordeel dat de politieambtenaren in deze omstandigheden niet onzorgvuldig hebben gehandeld. Dit onderdeel van de klacht acht ik ongegrond.

Met betrekking tot het tweede punt kan ik u mededelen dat de betrokken politieambtenaren mw. O. meerdere malen hebben verzocht om het bord zelf te verwijderen. Ik ben van oordeel dat dit onderdeel van de klacht ongegrond is.

Met betrekking tot het derde punt waarin wordt geklaagd over het feit dat de politieambtenaren bij het verwijderen van het bord de tuinplanten hebben vertrapt en daarbij in reactie op verzoeksters protest hebben opgemerkt dat dit hen was toegestaan kom ik tot het volgende oordeel.

Mw. O. had door gehoor te geven aan het verzoek om het bord te verwijderen kunnen voorkomen dat de politieambtenaren de planten zouden betrappen om het bord te kunnen verwijderen. Aangezien de politieambtenaren gerechtigd waren om het bord te verwijderen toen mw. O. dit zelf niet deed, konden zij met recht de opmerking maken dat dit hen was toegestaan. De politieambtenaren hebben aangegeven dat zij hebben getracht om de planten zoveel mogelijk te ontzien. Op grond van het bovenstaande kom ik tot het oordeel dat dit klachtpunt ongegrond is.

Ten aanzien van het vierde punt kan ik u meedelen dat het juist is dat mw. O. geen bewijs van ontvangst heeft ontvangen. Dit onderdeel van de klacht is derhalve gegrond.

Ten aanzien van de klacht dat de wijkagent niet eerder voor 12 mei 2000 heeft verzocht om het bord zelf te verwijderen merk ik het volgende op.

De betreffende wijkagent was op de hoogte van de burenruzie. De wijkagent heeft aangegeven dat hij zich niet meer met de zaak zou bemoeien omdat de zaak via de advocaten afgedaan zou worden. Dit punt is in zoverre gegrond dat de wijkagent in verband met voormelde reden inderdaad mw. O. of haar echtgenoot niet heeft gevraagd om zelf het bord te verwijderen. De wijkagent heeft na het plaatsen van het bord ondanks zijn eerdere terugtreden ten aanzien van de burenruzie de buren geadviseerd om de familie O. schriftelijk te verzoeken om het bord binnen een bepaalde periode te verwijderen. Voorts heeft hij hen geadviseerd om aangifte te doen indien daaraan geen gehoor gegeven zou worden. Ik ben van mening dat het wenselijk geweest zou zijn dat de wijkagent die zich ondanks zijn eerdere terugtreden opnieuw met de burenruzie bezighield ook de familie O. voor 12 mei 2000 had ingelicht."

2.1. Bij zijn brief van 8 januari 2001 voegde de korpsbeheerder onder meer een afschrift van een door politieambtenaren J. en K. opgemaakt proces-verbaal van inbeslagneming van 12 mei 2000, een afschrift van een door politieambtenaren J. en K. opgemaakte mutatie van 12 mei 2000, en een afschrift van een door inspecteur van politie P. opgemaakte rapportage van 24 augustus 2000 over de afhandeling van de klacht van verzoekster.

In het proces-verbaal van inbeslagneming van 12 mei 2000 is onder meer het volgende opgenomen:

"De inbeslagname uitgevoerd in opdracht van de Officier van Justitie R.

Bord met beledigende tekst stond in de achtertuin van woning (…) te Capelle aan den IJssel. Verdachte in deze zaak, O. was niet thuis, maar mevr. O. zat in de achtertuin.

Zij wilde niet meewerken aan de inbeslagname en had de schuurdeur open staan met hieraan een stoel bevestigd. Hierdoor werd het voor ons, verbalisanten, moeilijk de tuin te betreden. Wij, verbalisanten, hebben mevr. O. gevraagd ons toegang tot de tuin te verschaffen waarop zij antwoordde dat wij dan maar voor aan moesten bellen. Hierop hebben wij onszelf de toegang tot de tuin verschaft en hebben het bord met de beledigende tekst uit de tuin verwijderd en in beslag genomen. Hierbij kon niet worden voorkomen dat wij een aantal planten hebben platgetrapt.

Mevr. O. wenste echter niet mee te werken aan de inbeslagname en bleef de gehele tijd in haar tuinstoel zitten."

2.2. In de mutatie van 12 mei 2000 is onder meer het volgende opgenomen:

"Zijn verbalisanten in opdracht van de OvJ R. naar de (…) gegaan teneinde een bord met beledigende tekst in beslag te nemen. Dit bord was geplaatst in de achtertuin aan de (…) te Capelle aan den IJssel. Aan de achterzijde van de tuin was de toegang versperd door een openstaande schuurdeur met hieraan een tuinstoel bevestigd. In de achtertuin zat mevrouw O. maar zij wenste op geen enkele manier mee te werken aan de inbeslagname. Op onze vraag of zij ons toegang wilde verschaffen tot de tuin antwoordde zij dat wij maar voor aan moesten bellen. Toen zelf maar de achtertuin in gegaan waarop wij het bord uit de tuin hebben gehaald en in beslag hebben genomen.

Al die tijd bleef mevr. O. in haar stoel zitten. Mogelijk hebben wij bij het uit de grond trekken van het bord een aantal plantjes beschadigd. Dit was niet te vermijden."

2.3. In de rapportage van 24 augustus 2000 is onder meer het volgende vermeld:

"Naar aanleiding van (de) (…) klacht hebben dhr. en mevr. O. op vrijdag 7 juli 2000 (…) een persoonlijk gesprek gehad met mij.

(…)

Uit het gesprek dat ik met dhr. en mevr. O. heb gevoerd bleek mij dat zij al langere tijd problemen/onenigheid hadden met hun buren (…). Niet alleen vanwege deze problemen, maar ook vanwege een aantal andere zaken waarmee zij het niet eens waren, hebben zij gemeend hun ongenoegen kenbaar te moeten maken middels plaatsing van een bord met tekst in de achtertuin van hun woning.

Op een gegeven moment hebben zij een brief gekregen van hun buurman met daarin het verzoek het bord te verwijderen omdat de tekst voor hem beledigend was. Men heeft niet op deze brief gereageerd omdat men dacht dat het een leugen was. Tevens was men, vanuit de zijde van wijkagent L. niet benaderd om het bord weg te halen.

Op vrijdag 12 mei 2000, omstreeks 15:00 uur verschenen een tweetal agenten bij de achtertuin van de woning. Zij wilden de tuin betreden middels de tuindeur die echter vast zat met een stoel. Mevr. O., die in de tuin aan het zonnen was, vroeg aan de agenten, die zich inmiddels als zodanig kenbaar hadden gemaakt, of zij zich eerst aan de voordeur wilden vervoegen. Het kenbaar maken als politie had men op een zodanige wijze gedaan dat de gehele buurt dit gehoord had. De agenten gingen niet in op het voorstel en betraden de tuin door de tuindeur, zonder zich te legitimeren. Mevr. O. werd medegedeeld dat men het bord kwam in beslag nemen. Zonder zich om de tuinplanten te bekommeren stapten de agenten naar het bord toe en haalden het weg. Hierbij werden enkele planten vertrapt. Aan mevr. O. werd medegedeeld dat men de planten mocht vertrappen. Volgens dhr. en mevr. O. hadden de agenten, zonder op de planten te hoeven staan, het bord weg kunnen halen indien men over de bielzen gelopen had. De ontstane schade was inmiddels niet meer zichtbaar omdat dhr. O. enkele planten had verplant.

Nadat de agenten het bord hadden verwijderd werd aan mevr. O. gevraagd of haar man thuis was. Dit bleek niet zo te zijn, waarna aan haar een uitnodiging voor verhoor van haar man werd overhandigd.

Beiden zijn van mening dat door het optreden van de politie onnodige commotie in de buurt is ontstaan, waardoor zij door omwonenden hierover werden aangesproken en dat de betreffende politieagenten bewust/moedwillig enkele zeldzame planten hebben vertrapt.

Op zaterdag 8 juli 2000 te 15:00 uur heb ik een gesprek gehad met de betreffende agenten J. en K. Zij deelden mij, nadat zij de klacht hadden gelezen, het volgende mede:

Op het moment dat wij bij de achtertuin van de woning stonden hebben wij, op een normale wijze, aan mevr. O., die op een stoel in de tuin zat, medegedeeld dat wij van de politie waren. Tevens hebben wij de reden van onze komst medegedeeld. Dit hebben wij een aantal keren aan haar medegedeeld omdat zij zich zeer passief opstelde. Wilde niet uit haar stoel komen, wilde de tuindeur niet openen en wilde het bord niet weghalen. Bij ons ontstond daardoor het idee dat zij de zaak wilde traineren en derhalve zijn wij niet ingegaan op het verzoek ons te melden bij de voordeur van de woning. Wij hoefden hier niet op in te gaan omdat het ons wettelijk was toegestaan om de tuin, ter inbeslagname, te betreden.

Vervolgens hebben wij de tuin betreden en met de nodige voorzichtigheid het bord verwijderd. Omdat wij kracht moesten zetten om de palen uit de grond te krijgen ontkwamen wij er niet aan om op enkele plantjes te gaan staan. Wij hebben getracht de plantjes zoveel mogelijk te ontzien.

Aan ons is niet gevraagd ons te legitimeren, derhalve hebben wij dit niet gedaan.

Bij navraag bij de wijkagent L. bleek mij, rapporteur, dat hij op de hoogte was van de problematiek van de fam. O. met haar buren. Omdat de zaak in handen was van advocaten van beiden heeft hij hen al in een eerder stadium medegedeeld zich niet meer met de zaak te bemoeien.

Op vrijdag 21 juli 2000 te 11:55 uur is door mij telefonisch contact opgenomen met mevr. O. en is haar het standpunt van L. alsmede de reactie van K. en J. medegedeeld. Uit dit telefonisch onderhoud bleek mij dat mevr. O. hiermee geen genoegen nam.

Conclusie:

Het optreden van J. en K. was op een wettelijk voorschrift gestoeld en daarmee rechtmatig. Mede door de non-coöperatieve houding van mevr. O. is er mogelijk enige 'extra' commotie in haar omgeving ontstaan. Tevens was zij non-coöperatief in het verwijderen van het bord, waardoor de agenten als zodanig moesten handelen. Gezien het feit dat de mogelijk ontstane schade al was hersteld kon er geen schadebedrag worden vastgesteld."

D. Reactie betrokken ambtenaren

De betrokken ambtenaren J., K. en L. van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond reageerden bij brief van 19 december 2000 onder meer als volgt:

"1. Weigering om aan voordeur te bellen.

Mevrouw is door ons uiterst correct te woord gestaan. Hoewel wij haar zagen zitten, deed zij of ze niet in de tuin aanwezig was. Toen wij de tuindeur wilden openen verzocht zij ons aan de voordeur aan te bellen. Een reden hiervoor gaf zij niet. Wij hadden het gevoel als kleine kinderen door mevrouw te worden behandeld. We hebben haar gezegd dat we er toch al waren en niet zouden omlopen om dan ook nog aan te bellen. Ze had immers al contact met ons. Mevrouw heeft het nimmer over haar kleding gehad. Ze bleef passief op de tuinligstoel liggen. (J./K.)

2. Niet hebben verzocht bord zelf te verwijderen.

Dit klopt niet. Mevrouw is door ons zelfs meerdere malen verzocht om zelf het bord te verwijderen, omdat we anders op de planten zouden moeten staan. (J./K.)

3. Planten vertrapt, en medegedeeld dat dit was toegestaan.

Dit klopt niet. Toen mevrouw niet voldeed aan het verzoek om zelf het bord te verwijderen was er geen andere mogelijkheid om bij het bord te komen dan over enkele planten te lopen. We hebben geprobeerd de planten te ontzien, maar gezien de grote hoeveelheid planten was het onmogelijk om niet over de planten te lopen. In reactie op verzoekers protest hebben wij gezegd dat er geen andere mogelijkheid was en dat zij de mogelijkheid had gehad het bord zelf te verwijderen, waaraan zij niet heeft voldaan. (J./K.)

4. Geen bewijs van ontvangst.

Klopt. Dit hadden wij niet bij ons. Mevrouw heeft inderdaad geen bewijs van ontvangst gekregen. (J./K.)

5. Geen verzoek wijkagent L. tot verwijdering.

Betrof een langslepende burenruzie. Toen fam. O. tegen de wijkagent L. had gezegd dat ze de ruzie via haar advocaat zou regelen, heeft de wijkagent zijn handen van de zaak afgetrokken. Toen later het 'bord' werd geplaatst, heeft L. aan de 'tegenpartij' geadviseerd om de familie O. schriftelijk te verzoeken tot verwijdering hiervan.

Als hieraan geen gevolg zou worden gegeven, werd door hem geadviseerd aangifte te doen. Aan deze brief werd geen gehoor gegeven. (L.)

Opm: Mevrouw was gedurende de hele tijd uiterst passief. Ze bleef op de tuinligstoel liggen. (J./K.)"

E. Reactie verzoekster

Verzoekster reageerde bij brief van 25 februari 2001 onder meer als volgt:

"Als men zegt dat ik een passieve houding aannam kwam dat omdat ik werd overdonderd dat deze agenten met zoveel kabaal mijn tuin binnenkwamen zoals in mijn verklaring van 12-5-2000.

Ik was herstellende van een zenuwbeklemming en slikte zware pijnstillers. Ik heb ze gevraagd aan de voordeur te bellen zodat ik mij kon aankleden. De tuindeur staat er, maar het is de schuurdeur die openstond en aan een stoel stond vastgebonden zodat niemand mij in de tuin ziet liggen.

Ze stormden de tuin in en begonnen meteen aan het bord te trekken. Ze hebben mij nooit gevraagd of ik het bord zelf weg wilde halen of mij een brief gegeven met dit verzoek. Ze vertrapten mijn planten en zeiden dat dat mocht. Mijn buurman heeft dit alles gezien en gehoord. Hij vond het schandalig wat hier gebeurde en wil getuigen dat dit zo is gegaan.

Ik wacht nog op de toegezegde vergoeding hiervoor (…).

Waarom heeft agent L. ons niet gevraagd het bord weg te halen (dan hadden wij dit gedaan) maar adviseert wel onze buren en neemt een foto van dit bord.

Waarom kiest L. partij voor buren B.? Is dat om ons een smerige streek te leveren? Wat een ellende heeft hij hierdoor veroorzaakt. Tientallen uren onnodig werk voor de politie, justitie enz. Waarom heeft hij ons niet gewaarschuwd. Het bord stond er al 10 maanden!

Als wijkagent moet je onpartijdig zijn. Om met andere problemen die buren B. hebben gemaakt heeft hij ons niet geholpen."

Achtergrond

Artikel 94, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering:

"Van de inbeslagneming van een voorwerp wordt, ook in geval de bevoegdheid tot inbeslagneming toekomt aan de rechter-commissaris of de officier van justitie, door de opsporingsambtenaar een kennisgeving van inbeslagneming opgemaakt. Zoveel mogelijk wordt aan degene bij wie een voorwerp is in beslag genomen, een bewijs van ontvangst afgegeven."

Instantie: Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond

Klacht:

Wijze waarop twee ambtenaren een bord in verzoekers tuin in beslag hebben genomen: geweigerd aan de voordeur aan te bellen, verzoeker niet eerst verzocht het bord zelf te verwijderen, tuinplanten vertrapt en geen bewijs van ontvangst afgegeven en voor deze datum ook niet verzocht het bord zelf alvast te verwijderen.

Oordeel:

Niet gegrond