Verzoekster klaagt erover dat OVM Univé Zorg u.a. met haar de onredelijke afbetalingsregeling ten bedrage van f 200 per maand heeft getroffen in verband met achterstallige eigen bijdragen ingevolge het Bijdragebesluit Zorg. Zij klaagt er in dit verband ook over dat OVM Univé Zorg u.a. het aanbod van 12 november 1999 van haar zoon om f 3000,- per finale kwijting te betalen, heeft afgewezen.
Beoordeling
1. Verzoekster klaagt erover dat de afbetalingsregeling ten bedrage van f 200 per maand, die OVM Univé Zorg u.a. met haar heeft getroffen in verband met achterstallige eigen bijdragen ingevolge het Bijdragebesluit Zorg, onredelijk is. Zij klaagt er in dit verband ook over dat Univé het aanbod van haar zoon van 12 november 1999 om f 3000 ter finale kwijting te betalen, heeft afgewezen. Het bedrag aan achterstallige bijdragen is ontstaan omdat de Sociale Verzekeringsbank in de periode januari 1997 tot september 1998 heeft verzuimd de eigen bijdrage in te houden op verzoeksters pensioen.
2. In reactie op de klacht liet Univé onder meer weten dat verzoekster maandelijks een vrij besteedbaar bedrag van f 326,78 overhield; dat is f 59,61 minder dan het bedrag zoals bedoeld in artikel 5, tweede lid, Bijdragebesluit Zorg (zie Achtergrond, onder 1.), voorts dat Univé bij de vaststelling van de eigen bijdrage rekening had kunnen houden met voornoemd bedrag door een lagere eigen bijdrage vast te stellen, maar dat Univé dit niet kan doen "als het bedrag lager wordt door achterstallig verschuldigde eigen bijdrage".
3. De Nationale ombudsman kan Univé in de onderbouwing van de afwijzing van de verzoeken van verzoekster niet volgen. Immers heeft verzoekster heeft Univé niet verzocht om een verlaging van de eigen bijdrage, maar om een verlaging van het maandelijks af te betalen bedrag, c.q. om kwijtschelding van het restant van de schuld na betaling van een bedrag van f 3.000. Artikel 5, tweede lid, Bijdragebesluit zorg is in dit geval dan ook niet van toepassing. Daarmee kan evenwel nog niet gezegd worden dat de afwijzing van de verzoeken van verzoekster niet behoorlijk is.
4. Artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (zie Achtergrond, onder 2.) stelt regels ten aanzien van de hoogte van de beslagvrije voet in geval van executoriaal beslag onder derden. Ingevolge het vierde lid van dit artikel bedraagt de beslagvrije voet voor een schuldenaar die in een daartoe bestemde inrichting is opgenomen de prijs die is verschuldigd voor verzorging dan wel verpleging, verhoogd met twee derde van de bijstandsnorm genoemd in artikel 31 van de Algemene Bijstandswet (zie Achtergrond, onder 3.) Hoewel in het onderhavige geval geen sprake is van executoriaal beslag onder derden kan voor de bepaling van de hoogte van het maandelijks vrij te besteden bedrag aansluiting worden gezocht bij voornoemde wettelijke bepalingen. Dat wil zeggen dat bij de vaststelling van een betalingsregeling een vrij te besteden bedrag van twee derde van de geldende bijstandsnorm redelijk is. Nu in dit geval sprake is van een vrij te besteden bedrag van f 326,78 per maand en een bijstandsnorm geldt van 456,10 per 1 januari 2001, moet de betalingsregeling van f 200 per maand dan ook als redelijk worden aangemerkt. Op grond van het in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalde, en gelet op het feit dat sprake is van een wettelijk verschuldigde bijdrage, moet ook de afwijzing van het aanbod om f 3000 ter finale kwijting van het verschuldigde bedrag te betalen, als redelijk worden aangemerkt.
De onderzochte gedraging is behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van OVM Univé Zorg u.a. is niet gegrond.
Onderzoek
Op 30 augustus 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw A. te Alkmaar, ingediend door haar zoon de heer A. te Alkmaar, met een klacht over een gedraging van OVM Univé Zorg u.a. te Alkmaar.
Naar deze gedraging werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd OVM Univé Zorg u.a. verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Vervolgens werd verzoekster in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Zij maakte van die gelegenheid geen gebruik.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
Zij deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
A. feiten
1. In september 1998 trof OVM Univé Zorg u.a. (hierna ook: Univé) met verzoekster, die verblijft in een verzorgingshuis, een afbetalingsregeling in verband met achterstallige eigen bijdragen ingevolge het Bijdragebesluit Zorg (zie Achtergrond, onder 1) ten bedrage van in totaal f 12.991,04. Over de periode januari 1997 tot juli 1997 was verzoekster een maandelijkse bijdrage verschuldigd van f 766,07 per maand. Over de periode 1 juli 1997 tot 1 juli 1998 bedroeg de maandelijkse bijdrage f 727,10 en over de periode 1 juli 1998 tot 1 juli 1999 f 854,77 per maand. Hoewel verzoekster de desbetreffende beschikkingen waren toegezonden, bleek bij een interne controle dat de Sociale Verzekeringsbank vanaf januari 1997 tot september 1998 geen eigen bijdrage had ingehouden op verzoeksters pensioen, terwijl dit wel was vermeld op de beschikkingen. De met verzoekster getroffen afbetalingsregeling hield aanvankelijk in dat verzoekster maandelijks een bedrag van f 300 zou aflossen. Naderhand werd dit bedrag teruggebracht tot f 200.
2. In verband met de verhoging van de eigen bijdrage per 1 juli 1999 van f 854,77 naar f 1.344,64, verzocht verzoeksters zoon Univé in augustus 1999 om het maandelijks af te lossen bedrag terug te brengen tot f 25. In november 1999 verzocht verzoeksters zoon Univé om van zijn moeder ter finale kwijting eenmalig een bedrag van f 3000 te accepteren. Univé wees beide verzoeken af waarbij de betalingsregeling van f 200 per maand werd gehandhaafd.
B. Standpunt verzoekster
Voor het standpunt van verzoekster wordt verwezen naar de klachtomschrijving onder Klacht.
C. Standpunt OVM univé zorg u.a.
In reactie op de klacht deelde OVM Univé Zorg u.a. het volgende mee:
"…1. Univé heeft in overleg met (verzoekster; N.o.) een betalingsregeling vastgesteld. In eerste instantie is een maandbedrag van f 300 afgesproken maar dat bleek in praktijk moeilijk te realiseren. Vervolgens is een bedrag van f 200 vastgesteld.
2. Op het moment dat een aflossingsbedrag van f 200 werd afgesproken was (verzoekster; N.o.) een lagere eigen bijdrage verschuldigd. Hoewel de eigen bijdrage nu een stuk hoger is, is het maandelijks bedrag dat mevrouw vrij besteedbaar overhoudt
f 326,78. Dat is f 59,61 minder dan het bedrag zoals bedoeld in artikel 5 lid 2 AWBZ (bedoeld wordt artikel 5, tweede lid, Bijdragebesluit Zorg, zie Achtergrond, onder 1; N.o.). Voor 1999 is dit bedrag namelijk vastgesteld op f 432,49 per maand minus f 36 zijnde 1/12 deel vakantiegeld is totaal f 386,49. Univé kan bij de vaststelling van de eigen bijdrage weliswaar rekening houden met het bedrag zoals bedoeld in artikel 5 lid 2 AWBZ door een lagere eigen bijdrage vast te stellen maar kan dit niet doen als het bedrag lager wordt door achterstallig verschuldigde eigen bijdrage.
Hoewel Univé begrijpt dat de situatie voor (verzoekster; N.o.) weinig rooskleurig is, gaat het in casu om een wettelijk verschuldigde bijdrage. Univé is in haar hoedanigheid van uitvoeringsorgaan dan ook wettelijk verplicht tot vaststelling en invordering over te gaan. Het is voor Univé daarom ook niet mogelijk om ter finale kwijting eenmalig een bedrag van f 3.000,00 te accepteren…"
Achtergrond
1. Bijdragebesluit Zorg (KB van 26 september 1996, Stb. 486)
Artikel 2, eerste lid:
"De verzekerde van 18 jaar of ouder draagt bij in de kosten van de zorg, verleend door een instelling of een verzorgingshuis."
Artikel 5:
"1. Voor de vaststelling van de bijdrage wordt uitgegaan van het bijdrageplichtig inkomen dat in het berekeningsjaar, zijnde het kalenderjaar voorafgaande aan de in artikel 4, voerde lid, bedoelde periode, is genoten, of redelijkerwijs geacht kan worden te zijn genoten.
2. In afwijking van het eerste lid wordt voor de vaststelling van de bijdrage op aanvraag uitgegaan van het redelijkerwijs gedurende het lopende kalenderjaar te verwachten bijdrageplichtig inkomen indien toepassing van het eerste lid ertoe zou leiden dat na afdracht van de bijdrage maandelijks voor persoonlijke uitgaven gemiddeld minder zou overblijven dan het van toepassing zijnde bedrag, vermeld in artikel 31 van de Algemene bijstandswet, zoals dat geldt in het lopende kalenderjaar.
3. …"
2. Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
Artikel 475d, vierde lid:
"Indien de schuldenaar ter verzorging of verpleging in een daartoe bestemde inrichting is opgenomen bedraagt de beslagvrije voet de prijs die is verschuldigd voor verzorging dan wel verpleging. De beslagvrije voet wordt verhoogd met twee derden van de bijstandsnorm genoemd in artikel 31 van de Algemene bijstandswet."
3. Algemene bijstandswet (Wet van 21 december 1995, Stb. 691
Artikel 31:
"1. Bij verblijf in een inrichting is de bijstandsnorm per kalendermaand, indien het betreft:
a. een alleenstaande of een alleenstaande ouder: f 364,81 (per 1 januari 2001: f 456,10);
b. gehuwden: f 611,49 (per 1 januari 2001: f 760,16).
2. Indien een van de gehuwden in een inrichting verblijft, is de bijstandsnorm de som van de bijstandsnormen die voor ieder van hen als alleenstaande of alleenstaande ouder zouden gelden."