2001/299

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Utrecht op 22 respectievelijk 23 december 1998:

- onrechtmatig en zonder noodzaak zijn woning zijn binnengetreden;

- ten onrechte gebruik hebben gemaakt van het meubilair in zijn woning;

- hem rond 21.00 uur de toegang tot zijn woning hebben belet;

- onvoldoende toezicht hebben gehouden op zijn woning.

Voorts klaagt verzoeker erover dat het regionale politiekorps Utrecht heeft geweigerd om alle schade te vergoeden die is ontstaan als gevolg van het politieoptreden van 22 en 23 december 1998.

Ten slotte klaagt verzoeker erover dat een met naam genoemde officier van justitie van het arrondissementsparket Utrecht op 22 december 1998 ten onrechte een machtiging tot binnentreden in de woning van onder meer verzoeker heeft verstrekt aan het regionale politiekorps Utrecht.

Beoordeling

Inleiding

Op 21 december 1998 werd een woningcomplex te Utrecht, waarin ongeveer 70 woningen, gekraakt. Verzoeker en zijn gezin waren op dat moment de laatste legale bewoners in het complex, dat gesloopt zou gaan worden. Zij hadden reeds andere woonruimte aangeboden gekregen en zouden binnen enkele dagen verhuizen. Op 22 december 1998 vond ontruiming van het complex plaats door het regionale politiekorps Utrecht (hierna ook: de politie). Een aantal krakers bevond zich toen op het dak van het complex. De politie trad verzoekers woning binnen om het dak van het complex te kunnen bereiken. Dit laatste lukte niet. Uiteindelijk is het dak bereikt via het belendende pand.

a. Ten aanzien van het regionale politiekorps Utrecht

I. Ten aanzien van het binnentreden

1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat ambtenaren van het regionale politiekorps Utrecht op 22 december 1998 onrechtmatig en zonder noodzaak zijn woning zijn binnengetreden. Er was niet met hem overlegd en hij had geen toestemming gegeven om zijn woning te betreden. Verzoeker stelt verder dat in zijn woning geen krakers aanwezig waren en dat er geen noodzaak was om uitgerekend zijn woning uit te kiezen om door te breken naar het dak, aangezien er talloze andere woningen in het complex leeg stonden.

2. Ingevolge artikel 2 van de Algemene wet op het binnentreden (zie Achtergrond) is voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner in beginsel een schriftelijke machtiging vereist.

3. In dit geval beschikte de politie over een door de officier van justitie afgegeven machtiging tot binnentreden van - onder meer - verzoekers woning, met als doel aanhouding van de krakers. Zoals hierna onder B.3. wordt overwogen, kon de officier van justitie in redelijkheid beslissen een machtiging tot binnentreden af te geven.

4. De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord is of de politie ter plaatse redelijkerwijze zonder toestemming van verzoekers het pand kon betreden.

5. De omstandigheid dat zich geen krakers in verzoekers woning bevonden, maakte het binnentreden, anders dan verzoeker meent, op zichzelf nog niet onjuist. Indien de bevoegdheid een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner strekt tot aanhouding van een verdachte, kan van deze bevoegdheid ook gebruik worden gemaakt in het geval de verdachte zich niet in de woning bevindt, maar op een plaats die redelijkerwijze slechts via die woning en niet langs een andere weg kan worden bereikt.

6. De korpsbeheerder deelde omtrent de vraag of de politie had moeten proberen het dak te bereiken via het belendende perceel - samengevat - het volgende mee.

In de uitvoeringsfase is gekozen voor de optie om het dak via verzoekers (bewoonde) woning te bereiken, omdat minder ingrijpende opties te veel tijd in beslag zouden nemen, gezien het feit dat deuren waren gebarricadeerd en sloten waren volgespoten met lijm. De krakers gooiden bovendien vanaf het dak voorwerpen naar de politie. Daarom is besloten tot de "snelle optie" via de woning van verzoeker, die op dat moment de meest veilige en best haalbare wijze van betreden leek.

7. Een mutatie uit het dag- en nachtrapport over de desbetreffende gebeurtenissen houdt het volgende in. Tijdens de voorbespreking was gezegd dat de laatste legale bewoners zouden vertrekken en dat men met behulp van een sleutel via dat pand eventueel het blok zou kunnen binnenkomen. Bij het ter plaatse komen werd via de operationeel commandant gevraagd of de bewoners inderdaad vertrokken waren, hetgeen werd bevestigd. Vervolgens staat in de mutatie: "Derhalve de toegangsdeur van perceel (…) met geweld geopend en het pand betreden. Op de bovenste verdieping aangekomen bleek dat de woning nog bewoond werd."

Een andere mutatie houdt in dat door een communicatiefout voor dit pand was gekozen. De woning was nog bewoond door een gezin. Op het moment van binnentreden was er niemand in de woning, maar wel in de directe omgeving, aldus de mutatie.

8. Uit deze mutaties rijst het beeld op dat gekozen is voor de - relatief eenvoudig toegankelijke - woning van verzoeker, omdat de politieambtenaren die ter plaatse waren kennelijk in de veronderstelling verkeerden dat verzoeker en zijn gezin inmiddels waren verhuisd. Volgens de korpsbeheerder slaat de in de tweede mutatie genoemde communicatiefout echter op het feit dat de politie er bij het binnentreden ten onrechte van uitging dat de bewoners tijdens het binnentreden afwezig waren en ook niet in de directe omgeving vertoefden. Nog afgezien van het feit dat deze interpretatie moeilijk te rijmen valt met de informatie uit de verschillende mutaties, en wat hiervan verder ook zij, de politie kon in de gegeven situatie verzoekers woning niet zonder diens toestemming betreden op grond van het navolgende.

9. Uit de Algemene wet op het binnentreden volgt dat de politie, wanneer zij in een woning wil binnentreden, in beginsel eerst toestemming dient te vragen aan de bewoner(s), ook als zij in bezit is van een machtiging tot binnentreden.

10. Vast staat dat de politie de toegangsdeur van de woning van verzoeker met geweld heeft geopend en het pand om 16:15 uur is binnengetreden, zonder daaraan voorafgaand te hebben geprobeerd van verzoeker toestemming te verkrijgen. De politie heeft om 12:35 uur enkele ontruimingsstrategieën ontworpen, waarvan er één het binnentreden van de woning van verzoeker behelsde. Voorts staat vast dat de politie wist dat de legale bewoners daar nog woonden, althans er niet zeker van was dat zij al waren vertrokken naar hun nieuwe woning. Een en ander is vervolgens aan de orde geweest in het driehoeksoverleg van 13:15 uur, waarna de officier van justitie om 14:10 uur een machtiging tot binnentreden in verzoekers woning heeft getekend. De politie heeft in de daarop volgende uren niet geprobeerd verzoeker op de hoogte te stellen van de mogelijkheid dat zij diens woning zou binnentreden. De politie heeft daarmee ten onrechte een gelegenheid om toestemming voor binnentreden te vragen voorbij laten gaan.

Verder was het aan de politieambtenaren die binnentraden niet bekend dat er op dat moment twee dochters van verzoeker, die ook in verzoekers pand woonden, bij de dranghekken rond het complex aanwezig waren en dat zij contact hadden met regulier politiepersoneel. De binnentredende politieambtenaren gingen ervan uit dat er geen bewoners in het pand waren en ook niet in de directe omgeving. De korpsbeheerder heeft hieromtrent meegedeeld dat de noodzakelijke afstemming tussen genoemde twee gegevens niet heeft plaatsgevonden.

Gelet hierop en gelet op de hiervoor onder 7. weergegeven mutaties, is aannemelijk dat de politie niet, althans niet zonder meer, met geweld en zonder toestemming van de bewoners zou zijn binnengetreden, indien zij op de hoogte was geweest van de aanwezigheid van bewoners bij het complex.

11. Uit hetgeen hiervoor onder 10. is overwogen volgt dat de politie het aan zich zelf te wijten heeft gehad dat zij voorafgaand aan het binnentreden geen toestemming van verzoeker heeft kunnen krijgen. Dit is niet juist en brengt mee dat het binnentreden in verzoekers woning zonder diens toestemming evenmin juist was.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

12. Overigens voldoet het verslag van binnentreden niet aan de wettelijke eisen (zie Achtergrond). Het is namelijk pas een half jaar na het binnentreden opgemaakt en behelst niet de wettelijke bepalingen waarop het binnentreden berust. Tevens staat ten onrechte vermeld dat het doel van het binnentreden de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing was. Ook aan de vereisten van administratieve nauwkeurigheid is dus niet voldaan.

II. Ten aanzien van het gebruik van het meubilair

1. Nadat de politie de woning van verzoeker was binnengetreden, heeft zij geprobeerd een gat in het plafond van de bovenste etage te maken. Zij heeft daartoe onder meer een stapelbed van verzoeker gebruikt.

Verzoeker klaagt erover dat de politie ten onrechte gebruik heeft gemaakt van het meubilair in zijn woning.

2. Hiervoor onder I. is overwogen dat het binnentreden niet behoorlijk was. Hieruit volgt dat ook de gebruikmaking van het meubilair om het dak te bereiken onjuist was. De onderzochte gedraging is op dit punt derhalve eveneens niet behoorlijk.

Ten overvloede zal hier echter worden beoordeeld of de betreffende gedraging behoorlijk zou zijn geweest indien de politie de woning wel had mogen binnentreden.

3. De korpsbeheerder heeft over dit klachtonderdeel onder meer meegedeeld dat in eerste instantie gebruik is gemaakt van het meubilair van verzoeker, omdat dit om praktische redenen het meest geëigende middel was om een snelle betreding van het dak mogelijk te maken.

4. De politie dient bij het verrichten van een opsporingsonderzoek in beginsel te kiezen voor een werkwijze die voor betrokkenen het minst bezwaarlijk is. Dit houdt onder meer in dat de aanwending van strafvorderlijke bevoegdheden in overeenstemming moet zijn met eisen van gematigdheid en evenredigheid.

5. Vast staat dat de politie de actie heeft voorbereid. Zij heeft tijdens de planfase, ruim voorafgaand aan het moment van binnentreden in de woning van verzoeker, het binnentreden aldaar en de poging om via die woning het dak te bereiken als reële optie voor ogen gehad. Tevens had de politie een kettingzaag meegenomen naar de woning. Gelet op deze omstandigheden had het in de rede gelegen dat de politie ter verwezenlijking van haar doelstelling ook een trap had meegenomen. Dit zou mogelijk anders zijn geweest indien er feiten of omstandigheden waren geweest op grond waarvan de politie in redelijkheid ervan uit had kunnen gaan dat in de betreffende woning al een trap aanwezig zou zijn die naar het dak leidde. Van deze feiten of omstandigheden is echter niet gebleken. "Beeldvorming", op grond waarvan volgens de desbetreffende mutatie de politie in dit geval van de aanwezigheid van een trap was uitgegaan, kan evenmin als zodanig worden aangemerkt, in het bijzonder niet aangezien de politie geen antwoord heeft kunnen geven op de vraag hoe die beeldvorming was ontstaan. Het onder deze omstandigheden gebruiken van verzoekers eigendommen is dan ook niet in overeenstemming met de eisen van gematigdheid en evenredigheid, en derhalve niet juist.

III. Ten aanzien van de toegang tot de woning

1. Voorts klaagt verzoeker erover dat de politie hem om ongeveer 21:00 uur de toegang tot zijn woning heeft belet, anders dan om enkele persoonlijke papieren en andere bezittingen veilig te stellen. De rest van de nog aanwezige inboedel, waaronder een ijskast en een wasmachine, moest verzoeker achterlaten. De politie heeft volgens verzoeker in elk geval de schijn gewekt dat een langer verblijf in de woning door haar niet werd toegestaan door de sterke aandrang jegens verzoeker om vooral op te schieten.

2. De korpsbeheerder heeft hieromtrent onder meer meegedeeld dat er na gezamenlijk en zorgvuldig overleg met verzoeker en familie was besloten op dat moment alleen enkele persoonlijke papieren en andere bezittingen veilig te stellen. Hiermee staan de lezingen van betrokkenen tegenover elkaar. Niet gebleken is van feiten en omstandigheden die de ene lezing aannemelijker maken dan de andere. Op dit punt kan dan ook geen oordeel worden gegeven.

IV. Ten aanzien van het toezicht op de woning

1. Verzoeker klaagt er verder over dat de politie onvoldoende toezicht heeft gehouden op zijn woning. Volgens verzoeker waren 's nachts medewerkers van woningbouwvereniging M., de eigenaar van het woningcomplex, de woning weer binnengegaan, kennelijk om deze onbewoonbaar te maken, waarbij ook bezittingen van verzoeker zijn vernield en besmeurd. Nu verzoeker (mede) door toedoen van de politie zijn spullen niet had kunnen veiligstellen, had de politie de verantwoordelijkheid om toezicht op de woning te houden, aldus verzoeker.

2. Na de beëindiging van de ontruimingsactie is de verantwoordelijkheid voor het complex overgedragen aan de verhuurder, waarbij de politie erop heeft toegezien dat de beveiliging voldoende werd geregeld. Zelfs al zou verzoeker door toedoen van de politie zijn spullen na de ontruiming niet hebben kunnen veiligstellen - wat niet is komen vast te staan - dan zou dit nog niet hebben betekend dat de politie zelf toezicht had moeten houden op het complex. Dat de verhuurder mogelijk heeft gehandeld zoals door verzoeker is gesteld, kan de politie niet worden aangerekend.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

V. Ten aanzien van de schadevergoeding

1. Verzoeker klaagt er voorts over dat het regionale politiekorps heeft geweigerd alle schade te vergoeden die is ontstaan als gevolg van het politieoptreden op 22 december 1998. Volgens de berekening van verzoeker is de schade in totaal ƒ 15.000,-

2. Uit het onderzoek is het volgende gebleken. In eerste instantie heeft de politie mondeling (al dan niet gezamenlijk met M.) aan verzoeker een schadevergoeding van ƒ 4.000,- ter finale kwijting geboden. Verzoeker heeft dit aanbod afgewezen. Een naar diverse kostenposten (beschadigde meubels, bedden, kleding, sieraden, immateriële schade en kosten van rechtsbijstand) uitgesplitste schadeclaim, die kennelijk ook aan de politie bekend was ten tijde van de klachtbehandeling, kwam neer op een totaalbedrag van ƒ 15.000,-. Bij de afdoening van de klacht heeft de politie te kennen gegeven een bedrag van ƒ 2.500,- te laten storten op rekening van verzoekers advocaat. Dit bedrag moest volgens de politie beschouwd worden als algehele vergoeding van schade die verzoeker en zijn familie zouden hebben geleden door toedoen of nalaten van politie en M.

Desgevraagd kon van politiezijde niet een overzicht worden gegeven van de inventarisatie van schade die door de wijkagent zou zijn opgemaakt op 22 en 23 december 1998.

3. Van de politie mag worden verwacht dat zij een (gedeeltelijke) afwijzing van een schadeclaim voldoende motiveert. Daarvan is in dit geval geen sprake. De politie had moeten aangeven waarom zij de geclaimde kostenposten niet, althans niet ter hoogte van het geclaimde bedrag, wenste te voldoen. Weliswaar waren die kostenposten niet uitgesplitst naar kosten die door de politie dan wel door M. waren veroorzaakt, maar daar was voor verzoeker ook geen reden toe, nu de politie hier kennelijk niet om heeft verzocht naar aanleiding van verzoekers schriftelijke mededeling dat hij het gezamenlijke aanbod van de politie en M. van ƒ 4.000,- afwees. Bovendien heeft de politie die ƒ 2.500,- ook toegekend voor handelen van de politie en M. gezamenlijk. Al met al is de (gedeeltelijke) afwijzing van de schadeclaim niet voldoende gemotiveerd.

De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.

4. Overigens heeft de korpsbeheerder in reactie op de klacht gemeld dat de politie te allen tijde bereid is de schade die het gevolg is geweest van politieoptreden te vergoeden. Het bedrag van ƒ 2.500,- was overgemaakt als uiting van genoemde bereidheid en teneinde de familie in staat te stellen de eerste kosten voor herstel van, wegens het politieoptreden, beschadigde goederen te financieren.

Gelet hierop, alsmede op hetgeen hiervoor onder 3. is overwogen, ziet de Nationale ombudsman aanleiding een aanbeveling te doen.

B. Ten aanzien van het arrondissementsparket te Utrecht

1. Ten slotte klaagt verzoeker erover dat een met naam genoemde officier van justitie van het arrondissementsparket te Utrecht op 22 december 1998 een machtiging tot binnentreden in de woning van onder meer verzoeker heeft verstrekt aan het regionale politiekorps Utrecht. Volgens verzoeker is er geen redelijke belangenafweging geweest tussen zijn belangen en die van de noodzaak tot beëindiging van de geconstateerde strafbare feiten.

2. De politie heeft aan de desbetreffende officier van justitie informatie aangereikt betreffende de operationele noodzaak om het dak van het pand ook via het bewoonde pand van verzoeker te kunnen betreden. Eerst zouden andere opties worden geprobeerd, maar indien die te veel tijd in beslag zouden nemen doordat woningen bijvoorbeeld waren gebarricadeerd, zou eventueel uitgeweken moeten kunnen worden naar de optie van doorgang via verzoekers woning.

3. Gelet op deze gegevens kon de officier van justitie in redelijkheid besluiten dat de machtiging tot binnentreden ook betrekking diende te hebben op de woning van verzoeker. Dat zich in de woning van verzoekers geen krakers bevonden, doet daaraan niet af. Immers, zoals hiervoor onder A.I.5. is overwogen, strekt de bevoegdheid tot binnentreden in een woning ter aanhouding zich ook uit tot het betreden van een woning indien de verdachte(n) redelijkerwijze slechts via die woning bereikt kan (kunnen) worden.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Utrecht die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht (de burgemeester van Utrecht) is gegrond ten aanzien van het binnentreden, het gebruik van meubilair en de schadevergoeding, en niet gegrond ten aanzien van het toezicht op de woning; over het verschaffen van toegang tot de woning wordt geen oordeel gegeven.

De klacht over de onderzochte gedraging van een met naam genoemde officier van justitie te Utrecht, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, is niet gegrond.

Aanbeveling

De beheerder van het regionale politiekorps Utrecht wordt in overweging gegeven het besluit tot gedeeltelijke afwijzing van de schadeclaim te heroverwegen, dit met inachtneming van hetgeen onder A.V.3. is overwogen.

Onderzoek

Op 5 oktober 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer A. te Utrecht, ingediend door mr. C.L.J.M. de Waal, advocaat te Utrecht, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Utrecht en een gedraging van het arrondissementsparket te Utrecht. Naar deze gedragingen, die worden aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht (de burgemeester van Utrecht) respectievelijk een gedraging van de Minister van Justitie, werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht (de burgemeester van Utrecht) en de Minister van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. In de loop van het onderzoek is gebleken dat de klachtformulering voor wat betreft de schadevergoeding gewijzigd diende te worden. De gewijzigde klachtformulering werd vervolgens eveneens aan de korpsbeheerder voorgelegd met het verzoek een reactie daarop te geven. Daarnaast werd zes betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Zij maakten van deze gelegenheid geen gebruik.

In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van Justitie te Utrecht over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld haar zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar haar oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van Justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder, de Minister van Justitie en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de korpsbeheerder en de Minister van Justitie een aantal specifieke vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder en de Minister van Justitie deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 21 december 1998 werd een woningcomplex te Utrecht gekraakt. Verzoeker en zijn gezin waren toen de laatste legale bewoners in het complex, dat gesloopt zou gaan worden. Zij hadden reeds andere woonruimte aangeboden gekregen en zouden binnen enkele dagen verhuizen. Op 22 december 1998 vond ontruiming van het complex plaats door het regionale politiekorps Utrecht (hierna ook: de politie). De politie trad daarbij zonder toestemming van verzoeker diens woning binnen.

2. Op 22 december 1998 gaf de officier van justitie te Utrecht aan de politie een machtiging af tot binnentreden in onder meer verzoekers woning. De machtiging houdt onder meer in dat deze is afgegeven ter aanhouding.

3. Op 3 februari 1999 wendde verzoekers advocaat zich tot de politie met onder meer het volgende:

"Hoewel zowel bij M. (de eigenaar van het woningcomplex; N.o.) als bij de politie bekend was dat cliënt en zijn gezin hun woning aan de B-straat nog bewoonden, heeft de politie een toegang tot deze woning geforceerd en daarin grote vernielingen aangebracht. Vervolgens heeft (althans hebben medewerkers van) M. in de avond van 22 op 23 december j.l. verdere vernielingen in de woning aangebracht, cliënten verhinderd hun woning weer te betrekken, althans daaruit hun inboedel te redden en aan die inboedel schade toegebracht.

Door deze gang van zaken heeft de politie onrechtmatig gehandeld jegens cliënt en zijn gezin, reden waarom zij (mede) aansprakelijk is voor de door hen geleden schade.

De feitelijke gang van zaken was als volgt:

In het begin van de middag van 22 december 1998 heeft de politie het betreffende complex afgezet. Cliënt en echtgenote waren op dat moment bezig met het gereedmaken van de woning T.-kade. Twee dochters en een baby waren aanwezig in de woning aan de B-straat. Deze dochters hebben naar aanleiding van het dreigende politieoptreden de elders wonende zus S. gebeld met het verzoek de ouders te halen. Dochter S. is naar de T-kade gereden en heeft daar de ouders opgehaald. De dochters met baby waren door het dreigende politieoptreden zo verontrust dat zij zekerheidshalve de komst van de ouders buiten hebben afgewacht.

Toen dochter S. met de ouders (cliënt en zijn echtgenote) in de buurt van hun woning aan de B-straat kwamen, mochten zij aanvankelijk die woning niet benaderen. Met veel moeite lukte het hen de aanwezige medewerkers van de politie te overtuigen dat zij contact moesten hebben met de in of om de woning aanwezige andere gezinsleden. De betreffende twee andere dochters en de baby troffen zij buiten de woning aan, geheel verkleumd. Door politie en M. werd cliënt verboden om zijn woning binnen te gaan om daar belangrijke bezittingen als persoonlijke papieren e.d. uit te halen. Na overleg heeft het gezin besloten dat cliënt en echtgenote met de baby naar de T-kade zouden gaan en aldaar de gebeurtenissen zouden afwachten. De dochters werden door de politie verplicht om op een afstand toe te kijken.

Daar waren zij er getuige van dat de politie zonder enige waarschuwing met geweld een toegang forceerde tot hun woning, die (als enige) van buitenaf duidelijk een bewoonde indruk maakte. Vervolgens zagen zij diverse politieagenten in de woning rondkijken en vanuit de ramen naar buiten kijken. Zeker vijf minuten later, d.w.z. nadat de politie al lang duidelijk moet zijn geweest dat het een bewoonde woning betrof, zagen zij een politieagent naar buiten komen en met een kettingzaag weer naar binnen gaan. Diverse getuigen hebben dit ook kunnen waarnemen.

Naar Burgemeester en wethouders van Utrecht in antwoord op vragen van de gemeenteraad hebben medegedeeld (bron: Utrechts Nieuwsblad 2 februari 1999) bestond er zelfs een vooraf door de politie en M. opgesteld benaderplan, dat er van uitging dat het complex juist via de woning van cliënten zou worden binnengedrongen. Daarover heeft vooraf geen enkel overleg met cliënten plaatsgevonden en daarvoor hebben cliënten op geen enkele wijze toestemming gegeven (in tegendeel).

De politie heeft vervolgens een gat in het plafond van de slaapkamer op de bovenste etage gezaagd, althans pogingen daartoe ondernomen. Toen dit niet lukte heeft de politie een tweede gat gezaagd in het plafond van de gang/overloop van de bovenste etage.

Een en ander met de bedoeling via deze gaten het dak van het complex te betreden om aldus de krakers te kunnen benaderen Dit had kennelijk geen succes, waarna de politie de woning van cliënt weer verliet en via een andere woning (…) zich alsnog toegang tot het dak verschafte. De krakers zijn de woning van cliënten nimmer binnen geweest.

Cliënt en zijn echtgenote waren inmiddels weer in de buurt van de woning gearriveerd. Tezamen met de dochters hebben zij de gebeurtenissen afgewacht in de woning van een overbuurvrouw. Pas rond ca. 21 uur mochten cliënten hun woning weer binnen, onder begeleiding van medewerkers van de politie en M., echter uitsluitend om hun allerbelangrijkste bezittingen weg te halen. Vrijwel al hun kleren, hun bedden, de wasmachine, de ijskast en vele andere bezittingen moesten zij achterlaten.

In de nacht van 22 op 23 december j.l. zijn medewerkers van M. onder toezicht van de politie de woning van cliënten weer binnengegaan en hebben deze volledig vernield, kennelijk om deze onbewoonbaar te maken. Daarbij is hetgeen op kasten, op de ijskast etc. lag over de vloer gegooid en zijn meubels van cliënten door elkaar gegooid. Ook een door cliënt aangebracht venster van isolatieglas is vernield. Daarna is het gehele complex door M. afgesloten met een hoog en ondoordringbaar hekwerk.

Ondanks uitdrukkelijke verzoeken van cliënten heeft M. geweigerd om hen gedurende woensdag 23 december tot de woning toe te laten.

Pas op donderdag 24 december werd het door M. mogelijk gemaakt dat cliënten hun woning weer betraden en de (restanten van hun) inboedel daaruit weghaalden. In de betreffende periode is er sprake geweest van hevige regenval. Via de in het dak aangebrachte gaten boven de slaapkamer en de overloop van de bovenste etage is veel water de woning binnengedrongen, waardoor de bezittingen van cliënten werden vervuild en vernield.

Voorts bleken ook een aantal gouden sieraden van cliënten (drie ringen van moeder en een armband van een dochter) die in het begin van de dag op 22 december nietsvermoedend op de ijskast waren gelegd, alvorens een afwas te gaan doen en brood te bakken, bij de bezichtiging op 24 december verdwenen.

Zowel M. als de politie waren zeer wel op de hoogte van het feit dat cliënten hun woning aan de T-straat nog bewoonden.

Ook afgezien van deze wetenschap was het voor een ieder van buitenaf duidelijk dat de woning bewoond was. Er bestond geen enkele redelijke aanleiding voor het met geweld forceren van toegang tot de woning en voor het daarin aanbrengen van vernielingen. En er was al in het geheel geen reden om hiervoor vóóraf een plan te ontwikkelen zonder overleg met, laat staan toestemming van cliënten. Evenmin bestond er een redelijk belang om cliënten vervolgens te beletten om hun woning weer te betreden, al was het maar om verdere schade te voorkomen en hun bezittingen in veiligheid te brengen.

Door aldus te handelen, althans toe te laten dat aldus werd gehandeld, heeft de politie onrechtmatig jegens cliënten gehandeld. Namens cliënten stel ik de politie hierbij aansprakelijk voor alle door hen geleden schade en te maken kosten."

4. Bij brief van 14 april 1999 deelde verzoekers advocaat mee dat verzoeker niet akkoord ging met een schadevergoeding van de politie en M. tezamen van in totaal ƒ 4000,-. Voorts deelde hij nog het volgende mee:

"1. De politie is zonder enige noodzaak de woning van cliënten binnengedrongen. Het had veeleer voor de hand gelegen om te kiezen voor een van de tientallen leegstaande woningen, via welke eveneens het dak van het complex kon worden bereikt. Dat blijkt ook uit het feit dat het dak van het complex niet via de woning van cliënten is bereikt, maar, nadat de vernielingen aan het dak van de woningen van cliënten reeds waren aangebracht, via een andere, leegstaande woning.

2. de politie is onrechtmatig de woning van cliënten binnengedrongen. U deelde mee dat er sprake zou zijn van een last tot binnentreding. Deze is niet getoond. Cliënten waren op geen enkele wijze betrokken bij de kraakactie of bij enig ander strafbaar feit en ook hun woning was daar niet bij betrokken. Als al een last tot binnentreden was afgegeven, dan is deze onbevoegd afgegeven, althans is deze kennelijk onredelijk omdat kennelijk geen afweging tussen middel en doel heeft plaatsgevonden.

3. Toen de politie in de woning van cliënten tot twee maal toe trachtte gaten in het dak te maken, is ten onrechte gebruik gemaakt van meubilair van cliënten (waaronder op elkaar gestapelde bedden, matrassen waarover werd gelopen etc.). Daarvoor bestond geen enkele reden. Vijf minuten nadat de woning was binnengedrongen is een medewerker van de politie naar buiten gekomen om een zaagmachine te halen. Op dat moment had ook een trap of ladder kunnen worden gehaald. Van een zodanige spoedeisendheid dat dit laatste niet mogelijk zou zijn geweest is geen sprake geweest.

4. In de namiddag van 22 december 1998, na de ontruiming van het dak van het complex, zijn cliënten belet om hun woning weer te betreden, anders dan om enkele persoonlijke papieren en andere bezittingen veilig te stellen. Daarvoor was geen enkele rede. Vooralsnog, gelet op de van de verhuurder ontvangen informatie, moeten cliënten er van uitgaan dat dit op last of aanwijzing van de politie geschiedde. Die last of aanwijzing is onbevoegd en onrechtmatig gegeven en was onredelijk, want hij diende geen redelijk doel.

5. Tussen de avond van 22 december en 24 december 1998 zijn (nog meer) vernielingen aangebracht aan de woning en de daarin aanwezige bezittingen van cliënten. Gelet op het voorgaande had de politie de verantwoordelijkheid om toezicht te houden op de woning die cliënten gedwongen waren te verlaten en op de daarin achtergelaten bezittingen. Dat toezicht heeft de politie niet, althans veel te weinig, gehouden. Dat die vernielingen zijn aangebracht door of in opdracht van de verhuurster doet aan het voorgaande niet af."

5. De chef van het district Marco Polo van het regionale politiekorps Utrecht deed verzoeker bij brief van 9 juni 1999 de beslissing op diens klacht toekomen. In die brief staat onder meer het volgende:

“Uw klacht richt zich op de volgende punten:

1. De politie is zonder noodzaak binnengetreden in de woning van cliënten.

2. De politie is onrechtmatig binnengetreden in de woning van cliënten.

3. De politie heeft ten onrechte gebruik gemaakt van meubilair van cliënten.

4. De politie heeft zonder reden cliënten de toegang tot de woning belet.

5. De politie heeft na de ontruiming onvoldoende toezicht gehouden op de leegstaande woning van cliënten.

Ad 1 en 2. Teneinde het gehele complex met uitzondering van de woning van uw cliënten te kunnen ontruimen, diende dit via één van de woningen te worden betreden. Daar het belang van de openbare orde een snelle betreding vereiste, is door de Officier van Justitie mr. E. een machtiging tot binnentreden uitgeschreven voor de woningen gelegen binnen het complex, inclusief de woning van uw cliënten (de machtiging voeg ik als bijlage bij deze brief). Mede naar aanleiding van overleg dat de heer Wd. voerde met de Officier van Justitie die de machtiging tot binnentreden afgaf en namens hem, deel ik u mede dat de Officier van Justitie bij de totstandkoming van de beslissing tot afgifte van die machtiging, een zorgvuldige afweging heeft gemaakt tussen de belangen van uw cliënt en de aanzienlijke belangen in verband met de openbare orde en noodzaak tot beëindiging van de geconstateerde verboden gedragingen.

De beslissing van de politie om daadwerkelijk gebruik te maken van het zware middel (het schenden van het huisrecht van cliënten), is gelegen in het belang van de rechtsorde en de gevaarsituatie die op dat moment voor omwonenden en politiemensen bestond toen het betreden van het complex via reeds verlaten woningen niet lukte. De benadering van het dak van het complex via de woning van de familie A. (verzoekers; N.o.), leek op dat moment de meest veilige en best haalbare wijze van betreden. Dit doet niet af aan de later geconstateerde feitelijke onmogelijkheid het dak van het complex via de tweede etage van deze woning te betreden. Uw cliënten waren niet op de hoogte van de voorgenomen werkwijze van de politie. In het gesprek dat de heer Wd., in uw bijzijn, met uw cliënten heeft gevoerd, heeft hij namens de politie hiervoor verontschuldigingen aangeboden. Deze zijn door de familie geaccepteerd. Concluderend acht ik uw klacht op dit punt ongegrond; de politie is bevoegd en behoorlijk opgetreden.

Ad 3. De politie heeft, teneinde een snelle betreding van het dak mogelijk te maken gebruik gemaakt van het meubilair van cliënten. Dit was om praktische redenen het meest geëigende middel. Toen er geen sprake meer was van spoedeisendheid, had de politie door middel van het gebruik van eigen middelen de werkzaamheden kunnen vervolgen. Concluderend acht ik uw klacht op dit punt gegrond en zal als vervolg op uw eerdere mededeling niet akkoord te gaan met het mondelinge aanbod tot schadevergoeding, binnen enkele dagen een bedrag van 2500 gulden laten storten op uw rekening onder vermelding van: "de familie A.". Dit bedrag moet beschouwd worden als algehele vergoeding van alle schade die de familie A. door toedoen of nalaten van politie en M. zou hebben geleden.

Ad 4. De politie heeft uw cliënten alleen de toegang tot de woning ontzegd op momenten dat dit om hun eigen veiligheid geboden was. Het moment waaraan u in uw brief refereert, is niet op last van de politie uw cliënten de toegang tot de woning ontzegd. Er is na gezamenlijk en zorgvuldig overleg met uw cliënten besloten om op dat moment alleen enkele persoonlijke papieren en andere bezittingen veilig te stellen. Daarna is het beheer van het gehele complex overgedragen aan de verhuurder, inclusief de woning van uw cliënten. Op dit punt acht ik uw klacht ongegrond; de politie heeft rechtmatig, behoorlijk en redelijk gehandeld.

Ad 5. De verantwoordelijkheid voor de veiligheid in het complex en de woning van uw cliënten is na beëindiging van de ontruimingsactie overgedragen aan de verhuurder. Dit is expliciet gebeurd door zorgvuldig overleg en advies terzake te nemen maatregelen door de verhuurder. Op dit punt acht ik uw klacht derhalve ongegrond.

Resumerend acht ik uw klacht gedeeltelijk gegrond.

6. Op 22 juni 1999 maakte politieambtenaar C. een verslag op van binnentreden in de woning van verzoeker op 22 december 1998. Volgens dit verslag vond het binnentreden zonder toestemming van de bewoners plaats ter tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing.

B. Standpunt verzoeker

1. Het standpunt van verzoeker staat hiervoor samengevat weergegeven onder Klacht.

2. Voorts deelde verzoekers advocaat in het verzoekschrift als reactie op de afdoeningsbrief van 9 juni 1999 van het regionale politiekorps Utrecht onder meer nog het volgende mee:

“A. Gesteld wordt dat de Officier van Justitie een zorgvuldige afweging zou hebben gemaakt tussen de belangen van klager enerzijds en de belangen in verband met de openbare orde en de noodzaak tot beëindiging van geconstateerde verboden gedragingen anderzijds. Deze gedragingen bestonden uit het feit dat krakers zich bevonden op de daken van het complex woningen waarvan de woning van klager deel uitmaakte. Van die belangenafweging is niets gebleken. In de woning van klager bevonden zich - zoals de politie wist - uitdrukkelijk géén krakers. Ook van enige noodzaak om, bij een beschikbaarheid van tientallen leegstaande woningen in het complex, uitgerekend de ene nog bewoonde huurwoning uit te kiezen om (letterlijk) door te breken naar het dak van het complex is niets gebleken.

(…)

D. In de reactie op de klacht wordt gesteld dat aan klager en zijn gezinsleden niet op last van de politie de toegang tot de woning werd ontzegd, na afloop van de ontruiming, in de namiddag van 22 december 1998 en de dagen daarna. De verantwoordelijkheid voor de veiligheid zou geheel zijn overgedragen aan de verhuurder (woningcorporatie M. te Utrecht).

In deze zaak is echter niet de formele verdeling van verantwoordelijkheden aan de orde, maar is van belang met welke feiten klager en zijn gezin werden geconfronteerd. In werkelijkheid was er sprake van een sterke samenwerking tussen politie en M., verleende de politie assistentie aan M. bij het plaatsen van een groot hek rondom het complex (inclusief de nog steeds door klager bewoonde woning), en heeft de politie door klager en zijn gezin slechts de mogelijkheid te bieden om zeer snel de belangrijkste persoonlijke bezittingen uit de woning te halen, met een sterke aandrang om vooral op te schieten, tenminste de schijn gewekt dat een langer verblijf in de woning door de politie niet werd toegestaan."

C. Standpunt korpsbeheerder

1. De korpsbeheerder deelde in reactie op de klacht mee dat een onderzoek was ingesteld en dat het resultaat hiervan overeenkwam met de eerder door de districtschef getrokken conclusie (zie de onder A.5. opgenomen afdoeningsbrief van 9 juni 1999). Er waren geen feiten en omstandigheden die de korpsbeheerder aanleiding hadden gegeven tot een ander oordeel te komen.

2.1. Bij de reactie van de korpsbeheerder was een aantal mutaties uit dag- en nachtrapporten (hierna: mutatie) gevoegd. Daarin staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld.

2.2. Mutatie van 23 december 1998

"Vanaf 14.30 uur met regulier personeel en toezichthouders (ca. 40) is een zestal posities ingenomen rondom het gekraakte sloopcomplex omsloten door de A.-straat, B.-straat, S.-straat en T.-straat. Vier motorrijders in de directe omgeving. De afsluiting van de omgeving is d.m.v. hekken gerealiseerd. Bij iedere post een aanspreekpunt.

Nadat vruchteloos geprobeerd was om de krakers vrijwillig het complex te laten verlaten is omstreeks 15.30 uur de Bratra en ME ingezet, ondersteund door Levende Have.

De vordering om het pand te verlaten is mondeling en tweemaal per luidspreker namens M. gedaan op 22 december 1998 om 15.40 uur.

De toegang tot het pand is verkregen door een woning binnen te gaan de T.-straat (…). Door een communicatiefout is voor dit pand gekozen.

Deze woning was nog bewoond door een gezin van 9 personen die doende waren met de verhuizing. Op het moment van binnengaan door de Bratra was er niemand in de woning, maar wel in de directe omgeving. Zowel door politie als door M. is veel (en hopelijk voldoende) aandacht geschonken aan dit gezin. Door wijkagent (…) en de heer I. van M. zijn afspraken gemaakt. Het is te verwachten dat er een schadeclaim volgt."

2.3. Mutatie van 23 december 1998

"Met de complete groep + reservelid ingezet te 15.00 uur bij de ontruiming van het sloop woonblok (…). Bij aankomst werden ongeveer 15 krakers op het dak gesignaleerd die gooiden met fruit, dakpannen e.d. Ivm het feit dat tijdens de voorbespreking werd gezegd dat op de B.-str nr (het adres van verzoekers; N.o.) de laatste legale bewoners zouden vertrekken, en men met behulp van een sleutel via dat pand eventueel het Blok zou kunnen (binnen; N.o.) dringen werd dit als reële optie aangenomen. Voorts waren er nog 4 andere opties besproken. Bij het TP komen werd via de dubbel 00 (operationeel commandant; N.o.) gevraagd of die bewoner inderdaad vertrokken was. Dit werd bevestigd. Derhalve de toegangsdeur van perceel (…) met geweld geopend en het pand betreden. Op de bovenste verdieping aangekomen bleek dat de woning nog bewoond werd, althans er was huisraad aanwezig, weliswaar een puinhoop. Ook bleek dat er geen trap was die naar het dak leidde, hetgeen door beeldvorming was ontstaan. Desondanks mbv een stapelbed getracht in de hal bovenste verdieping een doorgang door het dak te maken. Dit werd snel gebarrikadeerd door de krakers, zodat doorkomen niet mogelijk was. Teneinde vast te leggen, dat de puinhoop niet geheel te wijten was aan onze aktie dit op Video laten opnemen. Kort daarna na overleg met de Dubbel 00 werd besloten via het belendende perceel (…) een opening naar het dak te creëren. Dit had meer mogelijkheden omdat er een schuin dak was, hetgeen lastiger is te barrikaderen. De Me zou aan de andere zijde van het blok mbv een hoogwerker de aandacht afleiden. Dit lukte. Op het dak aangekomen bleek dat de krakers inmiddels de panden ingevlucht zijn. Vervolgens werd ism de ME het blok doorzocht.

Gedurende de aktie werden een aantal ijzeren afdekdeuren geforceerd omdat de sloten ingespoten waren met lijm en dus niet geopend konden worden. Een aantal krakers werden op aanwijzing van de Bratra aangehouden door de ME. De aktie tp duurde tot 21.00 uur, waarna de bratra vertrok. Einde oefening. 22.00 uur."

2.4. Mutatie van 23 december 1998

"Hebben rapp. na kraakactie, met de familie A. en dhr. I. van de woningbouwvereniging, de woning van A. bekeken op schade.

Op de begane grond bestaat het pand uit een hal met daarin een vaste trap naar de 1e verdieping. Op de 1e verdieping was nagenoeg geen schade. Vervolgens komt men vanaf de Ie verdieping met een vaste trap op de 2e verdieping.

In het houten dak zat een gat dat van buitenaf was afgedekt met een stuk hout. Genoemd gat was waarschijnlijk middels een slijptol gemaakt daar de randen van het gat verkoold waren door de hitte van de slijptol.

Op de 2e verdieping lagen in de hal en twee aangrenzende kamers (zijde B-straat) resten van isolatiemateriaal en hout die door onbekende reden nat waren geworden. In genoemde slaapkamers waren matrassen en kleding, die vermoedelijk door de bratra van de trapdoorgang zijn weggehaald en in de kamer zijn gelegd, besmeurd met water, isolatiemateriaal en houtsplinters al dan niet verkoold.

In genoemde kamers lagen nog meer goederen die mogelijk besmeurd zijn.

Op 24-12 te 10.00 uur, zal rapp. samen met de bewoners en M. een lijst opmaken van de goederen die zijn besmeurd. Dit ivm een schadeclaim die zal worden ingediend door de fam. A."

3. Blijkens het door de korpsbeheerder bij zijn reactie gevoegde logboek van de ontruiming vond om 12.35 uur een voorbespreking plaats van een aantal politiecommandanten. De driehoek (politie/openbaar ministerie/korpsbeheerder) kwam om 13.15 uur bij elkaar en om 14.10 is de machtiging tot binnentreden door de officier van justitie getekend. De actie is om 14.45 uur van start gegaan. Aan de krakers is tot 15.15 uur gelegenheid gegeven vrijwillig het complex te verlaten. Het pand van verzoekers werd om 16.15 uur binnengetreden. Verder staat er in het logboek onder meer vermeld:

"Als de ME is vertrokken en de situatie is onder controle,

neemt M. de beveiliging meteen over.

Contactpersoon voor M. is dan dhr. U. (…) M. loopt dan

ook alle leegstaande panden in de omgeving na. De ME is waarschijnlijk

nog 1 à 1,5 uur bezig. Wordt doorgegeven aan de meldkamer.

(…)

M. heeft 4 medewerkers ingeschakeld voor de beveiliging van het complex, 19.41

dit wordt als onvoldoende ervaren.

Driehoek beslist naar M. toe dat zij hun afspraken na moeten komen. 19.42

(…) belt M. daarover (U.). Geeft naar U. de afspraken nog even aan.

Geen uniformen, geen honden, klopt dit bericht? (…) geeft aan dat

dit onvoldoende is en wil persoonlijk contact met dhr. W.

Er wordt melding gemaakt dat er geen arrestantenafvoer meer is 19.45

(…) belt dhr. W. en geeft aan dat deze oplossing onvoldoende is. 19.47

Hij verzoekt dhr. W. welke bedrijven benaderd zijn. Dit is gedaan door een

facilitair medewerker van M.. Dhr. W. gaat na welke bedrijven benaderd zijn.

Mensen van de dagdienst komen binnen 19.47

Er wordt gesurveilleerd rond het complex 19.50

(…) probeert zelf beveiligingsbedrijven in te schakelen 19.53

(…) Contact met U. van M. ivm beveiliging (…) (nummer bev. Bedrijf) 20.15

U. belt nog terug.

M. belt terug: 3 man beveiliging geregeld, 4 man M., geen honden 20.23

(…) belt (…). Verzoekt het wijkteam of zij morgen kunnen nakijken of het 20.25

complex goed achtergelaten wordt. Tevens verzoekt (…) aan te geven

hoeveel mensen er nog op de been zijn. Dit blijkt een man of 10 te zijn.

Regulier personeel dat nog aanwezig is wacht totdat de panden dicht zijn 20.32

en keert dan terug op de MP

ME is aan het afbouwen, na een kwartier vertrekt de ME, de evaluatie 20.32

van de ME heeft geen bijzonderheden opgeleverd

Overdracht van regulier personeel aan M. wordt door Wd. geregeld 20.33

persbericht editie 2 versie 2 gaat de deur uit 20.34

Driehoek wordt opgeheven 20.35"

4. In reactie op de (gewijzigde) klachtformulering betreffende de schadevergoeding, deelde de korpsbeheerder het volgende mee:

"Met betrekking tot dit klachtonderdeel deel ik u mede dat de Politie Regio Utrecht niet heeft geweigerd de schade, die is ontstaan als gevolg van het politieoptreden van 22 en 23 december 1998 te vergoeden. De Politie Regio Utrecht is te allen tijde bereid geweest om de door de familie geleden schade als gevolg van het politieoptreden te vergoeden. In een gesprek met de familie in aanwezigheid van hun raadsman is dit op 8 april 1999 duidelijk gemaakt. De heer W. van de Politie Regio Utrecht heeft toen wel aangegeven dat de bereidheid tot vergoeding van geleden schade alleen die schade betreft die aantoonbaar en gespecificeerd is terug te voeren op het politieoptreden. Een specificatie waarin deze relatie kon worden gelegd, ontbrak tijdens het gesprek.

Op basis van de inventarisatie van de schade verricht door de wijkagent R. op 22 en 24 december 1998 én de ingediende claim van de verzoeker ter hoogte van f 15000,- is een bedrag van f 4000,- aangeboden als vergoeding van schade die gerelateerd kon worden aan het politieoptreden. De hoogte van het bedrag is tot stand gekomen op basis van een ruimhartige interpretatie van de door verzoeker aangegeven schade die gerelateerd zou kunnen worden aan het optreden van de politie.

In zijn brief van 14 april 1999, deelde de raadsman van verzoeker, namens zijn cliënten mede, dat hij niet accoord kon gaan met een schadevergoeding van f 4000,--. Daarna is er door verzoeker of diens raadsman, geen correspondentie meer gevoerd over de hoogte van de schadevergoeding.

Teneinde de familie in staat te stellen de eerste kosten voor herstel van, wegens het politieoptreden, beschadigde goederen te financieren en als uiting van genoemde bereidheid, is indertijd, bij ontbreken van een nadere specificatie, door de Politie Regio Utrecht en verhuurder van de woning, woningbouwvereniging M., een bedrag van f 2500,- aan de familie overgemaakt."

5. Gevraagd naar stukken van de door de politie geconstateerde schade, werd van politiezijde bericht dat geen mutatie was gemaakt betreffende het bezoek van de wijkagent aan verzoekers op 24 december 1998 in verband met het opmaken van schade.

Verder werd desgevraagd een stuk van verzoekers advocaat betreffende de schadeclaim van ƒ 15.000,- overgelegd. Hierin staat een uitsplitsing van kosten in verband met die van wasserette, dekbedden, matrassen, kussens, (verbogen) (stapel)bed(den), beschadiging van bankstel en kast, diverse niet meer te reinigen kledingstukken, verdwenen sieraden en een vernield voorzetraam alsmede kosten van rechtsbijstand (ad ƒ 1.880,-) en immateriële schade (ad ƒ 4.179,50). De politie kon overigens niet een bij dit overzicht behorende aanbiedingsbrief overleggen.

d. Standpunt minister van justitie

1. De Minister van Justitie deelde in reactie op de klacht op 6 maart 2000 onder meer het volgende mee:

“Op 21 december 1998 meldde de regiopolitie Utrecht aan het arrondissementsparket Utrecht dat een voor de sloop bestemd woningencomplex in het centrum van de stad van Utrecht was gekraakt. De politie gaf als indicatie dat zich op dat moment 100 à 150 krakers in het complex ophielden en dat de sfeer grimmig te noemen was.

De rechthebbende op de woningen, woningbouwvereniging M., deed aangifte. Politie en OM werden om ingrijpen verzocht op grond van overtreding van artikel 429 sexies van het Wetboek van Strafrecht.

Na gestrande pogingen tot het realiseren van een vrijwillig vertrek door de krakers, is op 22 december 1998 besloten tot strafrechtelijke ontruiming. Daarbij is door de politie gebruik gemaakt van een machtiging tot binnentreden in bedoelde leegstaande en voor aanstaande sloop bestemde woningen. Deze machtiging tot binnentreden in een woning ter aanhouding is, gelet op artikel 55 WvSv en artikel 429 sexies WvSr, afgegeven door de officier van justitie in het arrondissement Utrecht, mr. E.

Onder de woningen waarvoor deze machtiging is afgegeven is ook de nog bewoonde woning van de familie A.

Anders dan de verzoeker stelt, heeft in een driehoeksoverleg op 22 december 1998 in het politiebureau van district Marco Polo een inhoudelijke en zorgvuldige afweging plaatsgevonden van alle in het geding zijnde belangen bij de ontruiming van het gekraakte complex. Na dit overleg is door de officier van justitie een machtiging verstrekt tot binnentreden in de woningen, waaronder de woning van de verzoeker. Het verstrekken van deze machtiging acht ik rechtmatig aangezien het voorgenomen optreden gericht was op de eventuele aanhouding van krakers, die zich op het dak van (onder andere) de woning van de heer A. bevonden. Met afweging van alle veiligheidsrisico's voor de optredende politieambtenaren, de omwonenden, de krakers en eventuele sympathisanten, is gekozen voor het betreden van genoemd complex via de woning van de familie A. die als enige niet gebarricadeerd was noch gekraakt.

De suggestie van de heer A. dat misbruik is gemaakt van strafrechtelijke bevoegdheden om een openbare orde kwestie op te lossen, acht ik niet juist. De noodzaak tot beëindiging van de geconstateerde strafbare feiten (art. 429 sexies WvSr) rechtvaardigt het binnentreden van de bedoelde woningen. Het is daarbij juist en zorgvuldig om bij de keuze van de wijze waarop wordt binnengetreden rekening te houden met openbare orde aspecten.

(…)

Concluderend ben ik van oordeel dat het OM in deze rechtmatig en zorgvuldig heeft gehandeld en dat de klacht dat een met name genoemde officier van justitie van het arrondissementsparket Utrecht ten onrechte een machtiging tot binnentreden in de woning van (in het bijzonder) verzoeker heeft verstrekt ongegrond is."

2. Bij de reactie van de Minister was een aantal (concept)persberichten gevoegd. Volgens deze berichten waren zeventig woningen gekraakt, die moeilijk toegankelijk waren aangezien de eigenaar de ramen en deuren had gebarricadeerd met ijzeren platen om kraken te voorkomen.

E. Nadere inlichtingen korpsbeheerder

De korpsbeheerder deelde in antwoord op nadere vragen van de substituut-ombudsman bij brief van 31 juli 2000 onder meer het volgende mee:

“De communicatiefout waar de heer B. (tijdens de ontruimingsactie werkzaam als commandant van het regulier politiepersoneel) op doelt, is het feit dat de woning van verzoeker is binnengetreden door de commandant van de binnentredende eenheid (politieambtenaar C.), terwijl deze en de operationeel commandant (Wd.) ervan uitgingen dat de bewoners afwezig en ook niet in de directe omgeving waren. Dit terwijl bij een van de dranghekken door het regulier politiepersoneel contact was met een van de bewoners. De noodzakelijke afstemming tussen deze twee gegevens heeft niet plaatsgevonden.

- Wat was de inhoud van de afspraken tussen de heer R. en de heer I.?

De afspraken tussen de heer R. (wijkagent) en de heer I. (woningbouwvereniging M.) hielden de volgende zaken in:

• In aanwezigheid van de politie zou na afloop van de ontruimingsactie door M., politie en bewoners de woning geschouwd worden en de schade worden opgenomen;

De woning zou door de familie A. worden leeggehaald, in ieder geval de waardevolle spullen;

• De bewaking van het gehele complex zou worden overgedragen aan de verhuurder M.

(…)

2. Op grond van welke informatie werd tijdens deze voorbespreking kennelijk verondersteld dat de laatste legale bewoners (...) zouden vertrekken? Wie was daarvan op de hoogte, wat was bekend over genoemd vertrek?

Tijdens de voorbespreking is aangegeven dat de bewoners van de T.-straat (…) de woning nog niet hadden verlaten. Bekend was dat zij de laatste bewoners van het complex waren, andere woonruimte hadden aangeboden gekregen en binnen enkele dagen zouden verhuizen. De informatie werd ingebracht door de medewerker van M.; na de voorbespreking zouden de participanten over deze informatie kunnen hebben beschikt. Bij het plannen van de actie is uitgegaan van het gegeven dat de bewoners het pand (…) nog bewoonden. Door de politie is geen contact gelegd met de verzoeker.

3. Waarom is in eerste instantie niet gekozen om het pand nummer (…) te betreden en waaruit bestond de noodzaak om in het bijzonder via verzoekers woning binnen te treden? Omtrent welke informatie was beeldvorming rondom de aanwezigheid van een trap in woning van verzoeker, ontstaan? Wat waren de overige vier opties om het dak te bereiken?

In de totstandkoming van het plan van aanpak, dat tijdens de genoemde voorbespreking is gemaakt, is uitgegaan van benadering van het complex in eerste instantie via het perceel (…). Om tactische redenen lag dit perceel het meest voor de hand. Wanneer deze benadering niet zou lukken, door een onbekende vertraging of barricade, zou worden uitgeweken naar drie andere percelen aan de diezelfde straat. Wanneer deze opties in de uitvoering niet haalbaar zouden blijken, zou in laatste instantie worden uitgeweken naar het enige bewoonde pand, de woning van verzoeker. In de planfase heeft de afweging plaatsgevonden ten aanzien van het schenden van woonrecht, in relatie tot het algemeen openbare orde of veiligheidsbelang. Alleen wanneer de overige, minder ingrijpende opties zouden stranden, zou worden uitgeweken naar de benadering van het dak van het complex via de bewoonde woning. De inschatting in de planfase was dat benadering via deze woning het voordeel had dat relatief snel het dak benaderd zou kunnen worden. In de uitvoeringsfase is uiteindelijk gebruik gemaakt van de optie het complex te betreden via de woning van verzoeker omdat de minder ingrijpende opties te veel tijd in beslag namen gezien het feit dat deuren waren gebarricadeerd en de sloten volgespoten met lijm. Bovendien gooiden krakers vanaf het dak met voorwerpen naar de optredende politieambtenaren. Het gevaar dat hierdoor voor ambtenaren en aanwezige burgers ontstond alsmede het belang van ontruiming van het complex, heeft de operationeel commandant doen besluiten de "snelle optie" via de woning van verzoeker te hanteren. Dit ondanks de inbreuk op het woonrecht. Op de vraag op basis van welke informatie er beeldvorming was ontstaan over de aanwezigheid van een trap in het perceel (…), kan ik momenteel nog geen antwoord geven in verband met de langdurige afwezigheid van rapporteur, de heer C., commandant van de binnentredende eenheid.

De beslissing om vervolgens het dak via het perceel (…) te gaan benaderen, is genomen op het moment dat bleek dat benadering van het dak van het complex via het dak van (…), leidde tot barricadering door de krakers van de gecreëerde toegang. De mogelijkheid daartoe bestond omdat er sprake was van een plat dak. Lerend van het gedrag dat de krakers als reactie vertoonden en geconfronteerd wordend met dit gegeven, werd de commandant van de binnentredende eenheid duidelijk dat deze belemmering omzeild kon worden door het dak van het complex te benaderen via een woning met een schuin dak. Ook pas op dat moment, en niet in de planfase, werd duidelijk dat pand nummer 14 van zo'n dak was voorzien.

4. Om welke reden is verzoeker niet van te voren op de hoogte gesteld van het binnentreden en de voorgenomen handelwijze van de politie?

Dit is een omissie van onze zijde. Ondanks het feit dat geen juridische noodzaak bestond en er wellicht tactische risico's verbonden zouden kunnen zijn aan een dergelijke mededeling, ware het fatsoenlijker geweest verzoeker wel in kennis te stellen. Voor het - overigens niet opzettelijk - achterwege laten van deze informatieverschaffing, heeft de heer Wd. in het gesprek dat hij met enkele familieleden had, reeds verontschuldigingen aan verzoeker aangeboden die zijn geaccepteerd.

5. Welke informatie is verschaft aan de officier van justitie in het bijzonder ten aanzien van de bewoning van de woning?

Aan de officier van Justitie is informatie aangereikt met betrekking tot de operationele noodzaak om de optie via het bewoonde pand te kunnen operationaliseren. Er was geen onduidelijkheid over het al dan niet bewoond zijn van het pand. De aangedragen argumenten vindt u hierboven bij de beantwoording van de vraag 3. In de informatie is expliciet aan de officier meegegeven dat er sprake was van een inbreuk op het woongenot van een niet betrokken burger. Er zou door de politie alleen gebruik gemaakt worden van een te verstrekken machtiging indien het algemene openbare orde belang daartoe aanleiding zou geven.

6. Aan wie is gevraagd en door wie werd ter plaatse bevestigd dat de familie A. was vertrokken en op grond van welke informatie? Wat wordt verstaan onder de dubbel 00? Tijdens de actie is er communicatie geweest over het al dan niet aanwezig zijn van de bewoners van perceel (…). Er is niet gesproken over het al dan niet vertrokken zijn van de familie. De operationeel commandant (de dubbel 00) kan zich herinneren dat de vraag naar het al dan niet aanwezig zijn, werd gesteld door de commandant van de binnentredende eenheid. De bevestiging van het niet in de woning aanwezig zijn van de bewoners is, voorzover hij zich nu nog kan herinneren, gekomen van een medewerker van de reguliere eenheid die bij de voordeur van het pand aanwezig was.

7. Is er getracht om toestemming van een van de bewoners te verkrijgen voor het binnentreden? Zo nee, waarom niet?

Na de bevestiging is niet getracht op een andere manier alsnog toestemming te verkrijgen, omdat noch bij de operationeel commandant noch bij de commandant van de binnentredende eenheid bekend was waar de familie zich ophield.

(…)

9. Wanneer heeft er na de ontruiming overleg plaatsgevonden tussen de politie en verzoeker over het veiligstellen van bezittingen van verzoeker? Wie was betrokken bij dat overleg?

Voorzover er thans kan worden nagegaan, heeft het bedoelde overleg plaatsgevonden bij de woning direct nadat de familie zich meldde bij hun woning. Bij dat overleg waren de heer R., de wijkagent en iemand van de woningbouwvereniging betrokken. De afspraken zoals hierboven beschreven zijn voorzover thans nog is na te gaan, uitgevoerd omstreeks 21.15 uur, direct nadat het gevaar voor veiligheid was geweken."

2. In verband met de wijziging van de klachtformulering betreffende de schadevergoeding is ter gelegenheid van het voorleggen hiervan voor commentaar aan de korpsbeheerder vanuit het Bureau Nationale ombudsman nog geïnformeerd of de vraag over de beeldvorming omtrent de aanwezigheid van een trap in verzoekers woning kon worden beantwoord. Hierop is, ondanks rappel, geen reactie meer gekomen.

F. Nadere inlichtingen Minister van Justitie

In antwoord op nadere vragen van de substituut-ombudsman deelde de Minister van Justitie op 17 mei 2000 schriftelijk het volgende mee. De officier die de machtiging tot binnentreden heeft verstrekt, kon zich herinneren dat in het driehoeksoverleg onder andere is gesproken over één woning die niet door krakers werd bewoond, zijnde de woning van de familie A. De machtiging was verstrekt op grond van de informatie die in de driehoek was uitgewisseld. Of de officier bij het afgeven van de machtiging nog andere informatie heeft betrokken, was niet bekend en ook niet meer na te gaan.

e. Reactie verzoeker

1. Verzoeker handhaafde na kennisname van de door de korpsbeheerder en de Minister van Justitie verstrekte inlichtingen zijn eerder ingenomen standpunt. Zijn advocaat deelde in de reactie, voor zover hier van belang, nog het volgende mee.

De krakers zaten op het dak van het complex, in elk geval niet in de woning van de heer A. In die woning werd geen enkel strafbaar feit gepleegd, noch had de politie enig vermoeden dat dit het geval was. De politie was derhalve niet bevoegd om de woning binnen te dringen.

2. In reactie op de door de korpsbeheerder verschafte inlichtingen naar aanleiding van de klacht betreffende de schade, deelde verzoekers gemachtigde bij brief van 21 juni 2000 nog het volgende mee:

"1. Het gesprek van 8 april 1999 vond plaats tussen de politie, M. (verhuurder) en de advocaat van M. enerzijds en de familie A. en ondergetekende anderzijds. De vertegenwoordigers van politie en M. en de advocaat van M. hadden daaraan voorafgaand een voorbespreking gehouden. In het betreffende gesprek werd door M. en de politie gezamenlijk een schadevergoeding van in totaal f 4000,- aangeboden, uitsluitend tegen finale kwijting.

2. Tijdens dit gesprek is namens A. een (voorlopige) specificatie van de geleden schade overgelegd (zie hierna onder 3.; N.o.). Omdat op voorhand duidelijk was dit de totale schade het bedrag van f 4000,- te boven ging heeft A. geweigerd bovenbedoeld voorstel te accepteren.

3. Nadien heeft A. aan de advocaat van M. een berekening van de totale schade doen toekomen, afgerond op f 15.000,- met een specificatie van de tot en met 30 augustus verleende rechtsbijstand (…).

4. Bij brief van 26 mei 1999 had de advocaat van M. reeds bericht dat M. zich op het standpunt stelde dat alle door de politie en M. tezamen veroorzaakte schade zou zijn vergoed door betaling van een bedrag van f 2.500,- door de politie.

5. A. kan uit het voorgaande slechts concluderen dat de politie en M. gezamenlijk hebben besloten dat aan A. slechts een schade van f 2.500,- wordt vergoed. Ook wanneer de werkelijke schade niet precies valt vast te stellen, of wanneer daartoe een civiele vordering aanhangig zou moeten worden gemaakt, is evident dat door de betaling van f 2.500,- niet de werkelijke schade is vergoed."

3. De specificatie van de schade die volgens verzoekers advocaat tijdens het overleg van 8 juli 1999 is overgelegd, bevat eenzelfde uitsplitsing van kosten als die in het door de politie overgelegde overzicht (zie hiervoor onder C.5.) met dien verstande dat voor de kosten van rechtsbijstand en die van immateriële schade een pm-post was opgenomen. Het overzicht dat volgens verzoekers advocaat naar M. is opgestuurd, is hetzelfde als het overzicht dat van politiezijde is overgelegd.

Achtergrond

Algemene wet op het binnentreden

Artikel 2:

“1. Voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is een schriftelijke machtiging vereist, tenzij en voor zover bij wet aan rechters, rechterlijke colleges, leden van het openbaar ministerie, burgemeesters, gerechtsdeurwaarders en belastingdeurwaarders de bevoegdheid is toegekend tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner. De machtiging wordt zo mogelijk getoond."

Artikel 10:

“1. Degene die zonder toestemming van de bewoner in een woning is binnengetreden, maakt op zijn ambtseed of -belofte een schriftelijk verslag op omtrent het binnentreden.

2. In het verslag vermeldt hij:

(…)

c. de wettelijke bepalingen waarop het binnentreden berust en het doel waartoe is binnengetreden;”

Artikel 11:

“1. Indien krachtens een machtiging is binnengetreden, wordt het verslag uiterlijk op de vierde dag na die waarop in de woning is binnengetreden, toegezonden aan degene die de machtiging heeft gegeven. Is de machtiging gegeven door een hulpofficier van justitie, dan wordt het verslag ook aan de officier van justitie toegezonden. Indien overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, derde lid, zonder machtiging is binnengetreden, wordt het verslag toegezonden aan de officier van justitie dan wel, voor zover is binnengetreden voor andere doeleinden dan strafvordering, aan de burgemeester.

2. Een afschrift van het verslag wordt uiterlijk op de vierde dag na die waarop in de woning is binnengetreden, aan de bewoner uitgereikt of toegezonden. Indien het doel waartoe wordt binnengetreden daartoe noodzaakt, kan de uitreiking of de toezending aan de bewoner worden uitgesteld. Uitreiking of toezending geschiedt in dat geval, zodra het belang van dit doel dit toelaat. Indien het niet mogelijk is dit afschrift uit te reiken of toe te zenden, houdt degene aan wie overeenkomstig het eerste lid het verslag is toegezonden dan wel degene die zijn bevoegdheid zonder machtiging binnen te treden heeft uitgeoefend, het afschrift gedurende zes maanden voor de bewoner beschikbaar.”

Instantie: Regiopolitie Utrecht

Klacht:

Ambtenaren zijn onrechtmatig en zonder noodzaak woning binnengetreden, ten onrechte gebruik gemaakt van meubilair, verzoeker toegang tot de woning belet, onvoldoende toezicht gehouden op zijn woning en geweigerd schade te vergoeden .

Oordeel:

Geen oordeel

Instantie: arrondissementsparket Utrecht

Klacht:

Ten onrechte een machtiging tot binnentreden in de woning verstrekt.

Oordeel:

Niet gegrond