Verzoeker, een Turkse asielzoeker, klaagt erover dat medewerkers van het Aanmeldcentrum (AC) te Rijsbergen op 1 november 1999 hebben geweigerd om zijn herhaald asielverzoek in behandeling te nemen, dit terwijl zijn advocate hiertoe op 10 augustus 1999 een afspraak had gemaakt. Hij klaagt er in dit verband onder meer over dat de medewerkers van het AC geen gevolg hebben gegeven aan de telefonische instructie van zijn advocate om een onvertaald stuk buiten beschouwing te laten.
Voorts klaagt hij erover dat hij vervolgens pas na twee dagen is heengezonden met de mededeling dat hij opnieuw een afspraak moest maken met het opvangcentrum in Ter Apel voor het doen van een herhaald asielverzoek.
Beoordeling
1. Op 1 november 1999 meldde verzoeker zich bij het Aanmeldcentrum (AC) Rijsbergen voor het indienen van een herhaalde asielaanvraag, nadat zijn gemachtigde hiertoe op 10 augustus 1999 een afspraak had gemaakt. Bij brief van 10 augustus 1999 had de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND) aan de gemachtigde de gemaakte afspraak voor het indienen van de herhaalde asielaanvraag bevestigd. In die brief werd de gemachtigde erop gewezen dat verzoeker alle originele stukken die betrekking hadden op de herhaalde asielaanvraag over diende te leggen en tevens een vertaling ervan, indien deze stukken in een vreemde taal waren gesteld.
Verzoeker had een uitgebreide toelichtende brief van zijn gemachtigde van 31 oktober 1999 en een onvertaalde, in het Turks gestelde, oproep voor militaire dienst bij zich.
2. Op 1 november 1999 vond telefonisch contact plaats tussen een medewerker van het AC en verzoekers gemachtigde, waarin de gemachtigde sterk aandrong om de aanvraag zonder die oproep in behandeling te nemen. De IND heeft verzoekers herhaalde asielaanvraag echter niet in behandeling genomen en op 2 november 1999 is verzoeker heengezonden. Hij kreeg een brief mee waarin stond vermeld dat hij zich telefonisch diende te wenden tot het opvangcentrum te Ter Apel voor het maken van een nieuwe afspraak om een herhaalde asielaanvraag in te dienen.
3. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat medewerkers van de IND in het AC geweigerd hebben om zijn herhaalde asielaanvraag in behandeling te nemen en niet zijn ingegaan op het telefonische verzoek van zijn gemachtigde om de oproep voor militaire dienst buiten beschouwing te laten.
4. De Staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat juist is gehandeld door de herhaalde asielaanvraag niet in behandeling te nemen en vast te houden aan de eis van een vertaling van de in het Turks gestelde oproep voor militaire dienst van verzoeker. Zijn gemachtigde was er schriftelijk op gewezen dat verzoeker bij het indienen van de herhaalde aanvraag in het AC Rijsbergen stukken in vertaling over diende te leggen. Dit is gangbare praktijk, aldus de Staatssecretaris, met het oog op de 48-uurs procedure in het AC en ter voorkoming van het reële risico van termijnoverschrijding wanneer er nog stukken vertaald dienen te worden.
5. Ingevolge artikel 4:6 Awb (zie Achtergrond, onder 1) is de aanvrager, in geval van indiening van een herhaalde aanvraag, gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, bij gebreke waarvan de herhaalde aanvraag zonder toepassing van artikel 4:5 Awb (zie Achtergrond, onder 1.) kan worden afgewezen. Met toepassing van artikel 4:5 Awb kan een aanvraag buiten behandeling worden gesteld, onder meer ingeval een vertaling van een stuk in een vreemde taal ontbreekt, mits de aanvrager binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de gelegenheid heeft gehad die vertaling alsnog over te leggen.
De IND had verzoekers herhaalde aanvraag dan ook ófwel met toepassing van artikel 4:6 Awb moeten afwijzen, indien hij van oordeel was dat er in verzoekers geval geen sprake was van nova, ófwel de IND had verzoeker met toepassing van artikel 4:5 Awb een termijn moeten stellen om de aanvraag met een vertaling van de in het Turks gestelde oproep voor militaire dienst aan te vullen, waardoor op grond van artikel 4:15 Awb de termijn voor het geven van een beschikking zou zijn opgeschort.
6. Verzoekers herhaalde aanvraag is niet met toepassing van artikel 4:6 Awb afgewezen. Voor zover ervan moet worden uitgegaan dat aan verzoeker c.q. zijn gemachtigde een - zij het korte - termijn is gegund om alsnog een vertaling over te leggen van verzoekers oproep voor militaire dienst, is na het ongebruikt verstrijken van deze termijn - zo deze al redelijk was - de aanvraag niet met toepassing van artikel 4:5, tweede lid Awb buiten behandeling gesteld.
Verzoeker is slechts heengezonden met een brief inhoudende de mededeling dat hij opnieuw een herhaalde asielaanvraag diende in te dienen.
7. Op grond van artikel 4:5 Awb moet een aanvraag in beginsel ook wanneer die niet volledig is worden aangemerkt en behandeld als aanvraag. Dit zou slechts anders zijn in het zich hier niet voordoende geval dat de aanvraag dermate gebrekkig is dat deze in feite niet als een aanvraag kan worden beschouwd. Nu de IND verzoekers herhaalde aanvraag niet met toepassing van artikel 4:6 Awb heeft afgewezen, had hij de herhaalde aanvraag met toepassing van artikel 4:5 in behandeling moeten nemen als nieuwe - zij het onvolledige - aanvraag. Het was dan ook niet juist dat de IND ervan heeft afgezien verzoekers aanvraag in behandeling te nemen en hem slechts heeft heengezonden met een brief dat hij opnieuw een herhaalde asielaanvraag diende in te dienen.
De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.
8. Verzoeker klaagt er voorts over dat hij, nadat het AC op 1 november 1999 had geweigerd zijn herhaald asielverzoek in behandeling te nemen , pas na twee dagen is heengezonden.
Gelet op het feit dat het op 1 november 1999, na het telefoongesprek met de gemachtigde, voor de IND al duidelijk was dat er geen vertaling van verzoekers oproep beschikbaar zou komen en verzoekers herhaalde asielaanvraag in verband hiermee niet in behandeling zou worden genomen, is het niet juist dat verzoeker niet direct op 1 november 1999 is heengezonden.
Ook in zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.
9. De handelwijze in het AC jegens verzoeker is volgens de Staatssecretaris gangbare praktijk. Dit blijkt ook uit hoofdstuk B7/3.5.3 van de Vreemdelingencirculaire 1994 en het thans geldende hoofdstuk C5/20.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000, Het maken van een afspraak voor het indienen van een tweede of volgende asielaanvraag (zie Achtergrond, onder 2.). In dit hoofdstuk wordt een aantal regels gesteld over het doen van een voorafgaande telefonische kennisgeving, gegevensverstrekking ten aanzien van nieuwe feiten en omstandigheden en het overleggen van bescheiden in het Nederlands vertaald. Indien niet is voldaan aan één van de omschreven voorwaarden voor het indienen van een tweede of volgende asielaanvraag, kan dit aanleiding vormen een nieuwe afspraak te verlangen, aldus het slot van dat hoofdstuk.
Gezien hetgeen hiervoor onder 5., 6, en 7. is overwogen, behoeft deze slotpassage aanpassing aldus dat in geval van een onvolledige herhaalde aanvraag, die niet aanstonds met toepassing van artikel 4:6 Awb wordt afgewezen, met de vreemdeling een nieuwe afspraak wordt gemaakt voor de verdere behandeling van de aan te vullen aanvraag. Eerst dan wordt voldaan aan het uit artikel 4:5 voortvloeiende vereiste, dat het bestuursorgaan duidelijkheid dient te bieden over de exacte lengte van de termijn voor het aanvullen van de aanvraag.
Het voorgaande vormt dan ook aanleiding tot het doen van een aanbeveling.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND), die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, is gegrond.
Aanbeveling
De Minister van Justitie wordt in overweging gegeven te bevorderen dat hoofdstuk C5/20.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 wordt aangepast in de zin als onder 9. bedoeld.
Onderzoek
Op 10 maart 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer O., ingediend door mevrouw mr. G.E.M. Later, advocaat te 's-Gravenhage, met een klacht over een gedraging van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND).
Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de Staatssecretaris van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Tijdens het onderzoek werden verzoeker en de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.
De IND werd om nadere inlichtingen verzocht.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
Verzoeker en de Staatssecretaris van Justitie deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. FEITEN
1. Verzoeker, een Turks-Koerdische asielzoeker, geboren op 5 juli 1980, meldde zich op 1 november 1999 bij het Aanmeldcentrum (AC) Rijsbergen voor het indienen van een herhaald asielverzoek. Zijn gemachtigde had hiertoe op 10 augustus 1999 een afspraak gemaakt. Verzoeker legde een brief over van zijn gemachtigde van 31 oktober 1999. Bij die brief bevond zich een oproep met betrekking tot de militaire dienst van verzoeker. Deze oproep was in het Turks gesteld. Zijn advocate had een kopie van dit stuk voor een vertaling aan het Tolkencentrum gestuurd.
2. Op 1 november 1999 vond telefonisch contact plaats tussen een medewerker van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND) in het AC en verzoekers gemachtigde. De medewerker deelde mee dat de IND verzoekers aanvraag niet in behandeling zou nemen zonder een vertaling van genoemde oproep. De gemachtigde verzocht in dat telefoongesprek dat stuk buiten beschouwing te laten en de aanvraag in behandeling te nemen, omdat het volgens haar gelet op ter zake geldende jurisprudentie niet noodzakelijk was om bewijsstukken van militaire dienst te overleggen.
3. De IND stelde zich op het standpunt dat verzoeker volgens de gangbare praktijk alle originele bescheiden diende te overleggen die betrekking hadden op zijn aanvraag om toelating, alsmede een Nederlandse vertaling ervan.
Op 2 november 1999 is verzoeker heengezonden, zonder dat de IND zijn herhaalde asielaanvraag in behandeling heeft genomen. Verzoeker kreeg een brief mee, waarin was vermeld dat hij zich telefonisch diende te wenden tot het opvangcentrum te Ter Apel om kenbaar te maken dat hij een herhaalde asielaanvraag wenste in te dienen; daarna zou hij worden geïnformeerd waar en wanneer hij de herhaalde aanvraag feitelijk zou kunnen indienen. Verzoeker heeft zich niet tot het opvangcentrum te Ter Apel gewend.
4. Bij brief van 22 december 1999 diende de gemachtigde namens verzoeker een klacht in bij de IND over de gang van zaken op 1 en 2 november 1999 op het AC. Deze brief luidt als volgt:
"…Op 19 november stuurde ik een fax en u belde mij op 22 november terug. Ik heb nogmaals gebeld op 23 november en van u gehoord dat u de zaak niet hebt behandeld. Cliënt zou zelf besloten hebben zich opnieuw aan te willen melden als de vertaling van de oproep militaire dienst binnen is via Ter Apel.
Mijn cliënt (verzoeker; N.o.) was erg gespannen om zich bij u te vervoegen. Maanden daarvoor had ik een afspraak gemaakt en omdat ik hem gerust gesteld heb is hij ook naar Rijsbergen gegaan. Ik heb een uitgebreide brief meegegeven van 31 oktober. Op 1 november, toen cliënt zich bij uw dienst heeft vervoegd, ben ik nog opgebeld omdat hij geen vertaling van de oproep bij zich had. Ik heb toen gezegd dat de oproep waarvan ik alleen de Turkse tekst bij de brief had gesloten van de stukken kon worden verwijderd omdat de oproep niet nodig is voor de nieuwe asielaanvraag. Ik heb dat ook aan de Stichting Rechtsbijstand Asiel doorgegeven.
Desalniettemin is cliënt door uw dienst weggestuurd.
Ik heb met uw dienst op 1 november duidelijke afspraken gemaakt. Desalniettemin is er op cliënt een druk uitgeoefend die er toe heeft geleid dat cliënt vertrokken is uit Rijsbergen. Ik denk dat jongeren zoals (verzoeker; N.o.) niet op die manier dienen te worden behandeld.
Toen cliënt zich bij u heeft vervoegd is zijn verlopen W-dokument en zijn mobiele telefoon van hem afgepakt. Hij werd gehoord maar er werd tegen hem gezegd dat hij niet verder geholpen kon worden omdat zijn militaire oproep niet vanuit het Turks in Nederlands was vertaald. En dat terwijl ik daar telefonisch contact over heb gehad! Na twee dagen kreeg hij te horen dat hij weg mag als hij dit wil. Mijn cliënt is altijd erg bang geweest om naar Rijsbergen te gaan. Hij was doodsbenauwd dat hij vanuit Rijsbergen het land uit zou worden gezet. Dat zou betekenen dat hij in Turkije in militaire dienst zou worden gesteld en tegen zijn eigen mensen zou moeten vechten. Gelet op het feit dat onlangs een aantal Koerden die in Nederland uitgeprocedeerd waren en uitgezet zijn c.q. teruggekeerd zijn in Turkije zijn vermoord in het leger kan ik mij zeer goed voorstellen dat die angst bij cliënt er was.
Bij deze klaag ik dan ook tegen de behandeling die mijn cliënt bij u heeft gehad. Ik sluit hierbij voor de goede orde een copie van de brief van de jeugdbeschermer/voogd van mijn cliënt van 1 december 1999.
Kennelijk is cliënt gehoord en zal daar een verslag van zijn. Ik krijg graag een copie van dat verslag.
Overigens is een nieuwe aanvraag bij u natuurlijk niet nodig omdat u ook de zaak in heroverweging kunt nemen gelet op het feit dat cliënt thans dienstplichtig is. Alle argumenten staan vermeld in mijn brief van 31 oktober 1999 waarvan ik voor de goede orde nogmaals een copie hierbij sluit. Inmiddels is de oproep vertaald en een copie treft u hierbij aan…"
5. De IND reageerde bij brief van 29 februari 2000 als volgt op de klacht:
"…In reactie op uw klacht deel ik u mee dat ik uw klacht als ongegrond beoordeel.
Ik zal hieronder uiteenzetten hoe ik tot voornoemd oordeel kom.
Uit het logboek van het Aanmeldcentrum Rijsbergen blijkt dat betrokkene bij zijn tweede aanvraag om toelating als vluchteling op 1 november 1999 in het bezit is van een oproep voor militaire dienst die niet is vertaald. U zou een vertaling van genoemd document in uw bezit hebben. Betrokkene is vervolgens in de gelegenheid gesteld via Stichting Rechtsbijstand Asiel alsnog de vertaling te laten faxen. Hierop heeft u gebeld met het Aanmeldcentrum Rijsbergen. U heeft tijdens het telefonisch onderhoud gesteld dat de oproep voor militaire dienst maar verscheurd zou moeten worden en dat de IND de aanvraag van betrokkene in behandeling dient te nemen (wanneer het moest had u nog wel vertalingen liggen van militaire oproepen gericht aan andere asielzoekers). Betrokkene is uiteindelijk voor de keuze gesteld; wanneer hij de militaire oproep ten behoeve van zijn tweede asielaanvraag wil overleggen, ook later in de procedure, dient het document vertaald te zijn. Betrokkene heeft uiteindelijk gekozen voor een nieuwe afspraak.
Alvorens betrokkene zich op 1 november 1999 heeft gemeld op het Aanmeldcentrum Rijsbergen is hem bij brief meegedeeld dat hij alle originele bescheiden die betrekking hebben op zijn verzoek om toelating dient te overleggen, alsmede een Nederlandse vertaling hiervan. Vorenstaande is een gangbare praktijk.
Gelet op al het vorenstaande kom ik tot de conclusie dat de betrokken medewerkers op het Aanmeldcentrum Rijsbergen behoorlijk hebben gehandeld.
Conform artikel 9:10, lid 2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt, nu de klacht kennelijk ongegrond is, afgezien van het horen van betrokkene.
Uit heden bij het centrum Ter Apel ingewonnen informatie is mij gebleken dat betrokkene zich nog niet heeft gemeld teneinde een nieuwe afspraak voor zijn tweede asielverzoek te maken. U kunt namens betrokkene contact opnemen met het centrum Ter Apel, telefoonnummer 0599 - 589 196, alwaar betrokkene kan worden aangemeld…"
B. Standpunt verzoeker
Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtomschrijving onder KLACHT.
C. Standpunt Staatssecretaris van Justitie
In reactie op de klacht deelde de Staatssecretaris van Justitie bij brief van 20 juni 2000 het volgende mee:
"…Aangezien uw onderzoek zich volledig richt op dezelfde materie die ten grondslag lag aan de eerder bij de IND ingediende klacht in dezelfde zaak, verzoek ik u de inhoud van deze afdoening (die is bijgevoegd) als herhaald en ingelast te beschouwen.
In aanvulling op bovengenoemde brief van 29 februari 2000 (zie hiervóór onder A.5.; N.o.), merk ik nog het volgende op.
De ratio achter het beschikken over vertalingen van documenten bij het indienen van een herhaalde asielaanvraag is gelegen in de 48-uurs procedure. Wanneer er namelijk nog stukken vertaald dienen te worden op het moment dat deze termijn gaat lopen is er een reëel risico voor termijnoverschrijding.
Uit het logboek van het AC Rijsbergen blijkt dat de medewerkers aldaar in de veronderstelling verkeerden dat de gemachtigde beschikte over de vertaling van het document van betrokkene. Nu de inhoud van het document tevens een wezenlijk onderdeel uitmaakt van de aanleiding voor zijn herhaald asielverzoek, is het begrijpelijk dat de medewerkers van AC Rijsbergen gehandeld hebben op een andere manier dan conform de 'opdracht' van de gemachtigde, en aan betrokkene hebben meegedeeld dat het beter was om een nieuwe asielaanvraag in te dienen wanneer hij wel over de vertaling beschikte.
De gemachtigde stelt overigens dat betrokkene tijdens zijn poging tot het doen van een herhaalde asielaanvraag is geïntimideerd of op een andere manier onheus is behandeld door de medewerkers van AC Rijsbergen. Buiten het feit dat uit de inhoud van het dos-sier op geen enkele wijze blijkt van een onjuiste behandeling van betrokkene, onderbouwt de gemachtigde deze stelling niet, zodat het ook niet mogelijk is te achterhalen op welke behandeling zij doelt.
Vooralsnog wordt er derhalve vanuit gegaan dat betrokkene in staat moet worden geacht zich nogmaals naar AC Rijsbergen te begeven om daar een herhaalde asielaanvraag in te dienen.
Overigens hecht ik eraan op te merken dat betrokkene zich sinds zijn heenzending uit het AC Rijsbergen niet opnieuw bij het Vertrekcentrum Ter Apel heeft gemeld voor het maken van een nieuwe afspraak, terwijl er inmiddels wel een vertaling van het onderhavige stuk is ontvangen.
Met betrekking tot het feit dat betrokkene eerst na twee dagen is heengezonden merk ik op dat niet meer te achterhalen òf, en zo ja waarom, dit is gebeurd. Wel staat vast dat het tijdstip waarop betrokkene te kennen heeft gegeven niet over een vertaling te beschikken en de mededelingen van de gemachtigde over de al dan niet aanwezigheid van een vertaling hierop van invloed zijn geweest.
Op grond van het bovenstaande acht ik de klacht van betrokkene ongegrond..."
D. Reactie verzoeker
1. De gemachtigde reageerde bij brief van 2 augustus 2000 als volgt op de inlichtingen die de Staatssecretaris had verstrekt:
Voor militaire dienstweigeringszaken is geen oproep nodig. De Haagse Rechtbank heeft dat op 2 juli 1998 uitgemaakt. Wanneer er een oproep is is dat mooi, maar omdat die absoluut niet nodig is was voor de tweede asielprocedure het stuk niet nodig. Een copie van de beslissing van de Haagse Rechtbank in de zaak (…) van 2 juli 1998 sluit ik hierbij (…).
Militaire dienstzaken worden nooit binnen de 48-uurs procedure afgedaan voor zover mij bekend. Ik sluit hierbij een copie van de brief van de IND van 24 februari 2000 (…) waaruit blijkt dat Turkse Koerdische militaire dienstweigeraars door de Adviescommissie voor vreemdelingenzaken worden gehoord.
Gelet op die zaak zou cliënt normaal gesproken verwezen worden naar een OC en naar een normale procedure. Bovendien is het document geen wezenlijk onderdeel van een herhaald asielverzoek maar is zijn leeftijd die al maakt dat hij dienstplichtig is.
Met betrekking tot de intimidatie zal ik cliënt nadere specificatie vragen.
Uit de brief van de Opbouw (zie hierna, onder 2.; N.o.) blijkt dat cliënt panisch is voor risico van uitzetting naar Turkije. Het is ook heel gevaarlijk om uitgezet te worden naar Turkije als je in Nederland een asielprocedure hebt gehad en een Turks Koerdische militaire dienstweigeraar ben. Voor de goede orde sluit ik hierbij het krantenbericht met betrekking tot een andere cliënt van mij die een dergelijke uitzetting meemaakte, eerst zwaar is toegetakeld en drie maanden later terug kwam in Nederland (…). Ik sluit ook bij het recente artikel uit Vrij Nederland waar deze zaak nogmaals wordt genoemd (…). Ook deze cliënt was bij de uitzetting verschrikkelijk bang zoals hij onlangs nog heeft verklaard aan de contactambtenaar maar desalniettemin werd hij uitgezet. (Verzoeker; N.o.) was ook heel erg bang om zich voor een tweede asielverzoek te melden omdat hij bang was uitgezet te worden gelet op ervaringen van andere Koerden en de eerdere dreiging in zijn richting na het verliezen van de eerste asielprocedure. In plaats van dat hij gerust gesteld werd zoals ik al had geprobeerd te doen werd hij daar twee dagen voor niets gehouden en vervolgens weggestuurd. Een en ander is dus naar mijn mening al intimiderend genoeg. Zodra ik nadere informatie heb over wat er precies gebeurde dan zal ik dat u doen toekomen…"
2. In aanvulling op voornoemde brief zond de gemachtigde bij brief van 21 augustus 2000 een verslag van de begeleider van verzoeker bij De Opbouw, instelling voor ambulante jeugdhulpverlening:
"…Naar aanleiding van het telefoongesprek en het daaropvolgende gesprek met (verzoeker; N.o.) schrijf ik hierbij wat (verzoeker; N.o.) verteld heeft over de afspraak van 1 november 1999 bij aanmeldcentrum Rijsbergen.
Toen (verzoeker; N.o.) aankwam moest hij eerst in de wachtkamer wachten. Daarna werd hij geroepen, gefouilleerd en werden zijn vingerafdrukken afgenomen. Ook werd zijn tas onderzocht. Er werd aan hem gevraagd of hij voor het eerst in het AC was. Toen hij vertelde dat hij er voor de tweede keer was werd zijn W-document/pasje afgepakt, wat hij nooit meer heeft teruggekregen. Toen hij zijn vriendin belde om te vertellen hoe het ging en wat er tot dusver gebeurd was werd hem verteld dat er in het AC niet gebeld mocht worden. Hij moest ook zijn telefoon inleveren. Deze heeft hij twee dagen later weer terug gekregen. Zijn tas met zijn kleren en sigaretten werden ook naar een andere kamer gebracht. Hij kreeg een nummer voor de tas en als hij wilde kon hij onder begeleiding van een agent iets uit zijn tas gaan halen. Daarna werd hij in de wachtkamer gezet.
Hier heeft hij de hele dag gewacht zonder dat hem iets verteld werd. Iedereen moest op een gegeven moment naar bed en de volgende ochtend werd iedereen weer wakker gemaakt. De tweede dag, 2 november, heeft (verzoeker; N.o.) weer de hele dag gewacht zonder dat hem iets verteld werd. Volgens (verzoeker; N.o.) zat er totaal geen logica in wie er eerder geholpen werd omdat de meeste mensen om hen heen slechts één dag hoefden te wachten. Weer moest hij gaan slapen. De derde dag werd hij opgeroepen.
Toen de medewerkers zijn Turkse dienstbevel zagen vroegen zij hem direct of dit de reden was waarom hij in het AC was. (Verzoeker; N.o.) had ook de brief van de advocaat bij zich maar die hebben ze volgens hem helemaal niet gelezen. Bij de aanblik van het onvertaalde document werd hem verteld dat het onbruikbaar was zonder vertaling en dat hij weer terug moest gaan. (Verzoeker; N.o.) heeft toen aan een aanwezige Turkse tolk gevraagd of hij het stuk wilde vertalen maar die antwoordde dat het stuk gewoon vertaald had moeten zijn. (Verzoeker; N.o.) vertelde dat de advocaat hem dit had meegegeven en stelde dat zij toch wel zou weten of dat goed was, anders had ze het hem niet meegegeven. Maar hem werd verteld dat wanneer dit zijn nieuwe bewijsstuk was, dat het dan in het Nederlands vertaald had moeten zijn. (Is aan de hand van deze vraag van (verzoeker; N.o.) de advocaat of stichting rechtsbijstand asiel gebeld? Hij heeft zelf niks gehoord over dat de advocaat op dat moment nog contact heeft gehad.)
Volgens (verzoeker; N.o.) was de totale duur van dit gesprek ongeveer twee minuten. Daarna stond hij weer buiten. Weer werd hem niks verteld dus toen hij even later aan de politie vroeg of hij nog moest wachten vertelden ze hem dat hij weg kon gaan. Zij hebben hem daarop tot de poort gebracht.
(Verzoeker; N.o.) zelf geeft aan dat hij het erg vervelend vond dat hem niks verteld werd. Wanneer hij iets wilde weten moest hij het zelf vragen. Hij is nog naar VVN gegaan om te vragen waarom hij zo lang moest wachten. Zij vertelden hem dat je maximaal twee dagen kon blijven.
Ook vind hij het heel erg dat zijn pasje is afgepakt. Hij zit al elf maanden zonder pas, kan niet stempelen en kan ook niet bewijzen wie hij is omdat hij geen ander identiteitsbewijs heeft. Hij is doodsbang dat hij nu elk moment binnen 24 uur uitgezet kan worden. Ook kan hij zich nu niet inschrijven bij de gemeente.
Kortom vindt hij het heel frustrerend dat hij zolang voor een gesprek van twee minuten en uiteindelijk dus voor niks heeft moeten wachten en dat hij daarbovenop zijn pasje kwijt is geraakt. Hij was al bang om te gaan, was wat rustiger geworden na het gesprek met de advocaat en N., en dan gebeurt er uiteindelijk zoiets. Nu is hij extra bang omdat hij geen legitimatie meer heeft en hij vreest voor de consequenties die dat kan hebben.
Zijn vrouw vertelde mij nog dat zij in Nederland geboren is. Zij wist niet zeker of U dat begrepen had, zij heeft dus de Nederlandse nationaliteit neem ik aan. Daarnaast zijn zij voor Turkije getrouwd en gaan zij zo snel mogelijk voor de Nederlandse wet trouwen zodra de ouders van de vrouw van (verzoeker; N.o.) toestemming hebben gegeven. Zij waren al op het stadhuis geweest maar aangezien zij pas 16 jaar oud is, is deze toestemming nodig. Zij hopen het trouwen voor de Nederlandse wet op korte termijn te hebben geregeld…"
E. Reactie Staatssecretaris van Justitie
Bij brief van 7 november 2000 reageerde de Staatssecretaris als volgt:
"…De opmerking van mevrouw Later in haar brief van 2 augustus jl., onder verwijzing naar een uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Den Haag van 2 juli 1998, dat er voor militaire dienstweigeringszaken geen oproep nodig is, kan ik, gelet op de situatie in deze zaak, niet volgen. Immers, in onderhavige zaak is de oproep voor militaire dienst juist voorhanden en was het bestaan van dit document ook tijdens het indienen van de bedoelde herhaalde aanvraag bekend.
Aangaande de opmerking van mevrouw Later dat militaire dienstzaken nooit binnen de 48-uurs procedure worden afgedaan, waarbij wordt verwezen naar een brief van de IND van 24 februari 2000, bericht ik u dat dit evenmin in onderhavige zaak aan de orde is. Immers, in genoemde brief is enkel aangegeven in welke gevallen bezwaarschriften van Turkse Koerden, die zich beroepen op vluchtelingschap in verband met dienstweigering of desertie, dienen te worden voorgelegd aan de ACV. Ik benadruk hierbij dat asielaanvragen zonder meer bij een aanmeldcentrum dienen te worden ingediend.
De mededeling van mevrouw Later dat niet het document wezenlijk onderdeel is, maar wel de leeftijd van betrokkene, kan ik evenmin volgen,
Bij brief van 10 augustus 1999 is aan mevrouw Later de gemaakte afspraak voor het indienen van een nieuwe asielaanvraag bevestigd én meegedeeld "dat betrokkene bij aanmelding in Rijsbergen, alle - voor zover aanwezig originele - stukken die betrekking hebben op de nieuwe aanvraag dient te overleggen.
Indien deze stukken in een vreemde taal zijn gesteld, dient tevens een vertaling hiervan te worden overgelegd".
Zoals ik u reeds heb meegedeeld, is het vorenstaande gangbare praktijk en ik verwijs u in dit verband naar de inhoud van mijn brieven van 29 februari en 20 juni jl.
Overigens meen ik dat het meer in de rede had gelegen dat mevrouw Later een nieuwe afspraak had gemaakt, dan wel de afspraak voor het indienen van een nieuwe asielaanvraag op voorhand had uitgesteld tot het moment dat de vertaling van het document in haar bezit was. Gebleken is namelijk dat de vertaling van het document dateert van 9 november 1999…"
F. Nadere inlichtingen IND
Daarnaar gevraagd deelde een medewerkster van de IND nog mee dat verzoekers gemachtigde volgens het logboek van het AC op 1 november 1999 telefonisch contact had gehad met het AC. Op die datum zou verzoeker - voor de keuze gesteld - hebben aangegeven er de voorkeur aan te geven een nieuwe aanvraag in te dienen.
Een en ander had nog verder moeten worden afgehandeld. Het logboek was opgemaakt op 2 november 1999. Aannemelijk was dat verzoeker op die dag was heengezonden.
Achtergrond
1. Algemene wet bestuursrecht (Awb),
Artikel 4:5 Awb:
"1. Indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen.
2. Indien de aanvraag of een van de daarbij behorende gegevens of bescheiden in een vreemde taal is gesteld en een vertaling daarvan voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking noodzakelijk is, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag met een vertaling aan te vullen.
3. Indien de aanvraag of een van de daarbij behorende gegevens of bescheiden omvangrijk of ingewikkeld is en een samenvatting voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking noodzakelijk is, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag met een samenvatting aan te vullen.
4. Een besluit om de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken."
Artikel 4:6 Awb:
"1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking."
2.a. Vreemdelingencirculaire 1994, hoofdstuk B7/3.5.3, zoals die luidde tussen juli 1999 (aanvulling 24) en november 1999 (aanvulling 25):
"3. Indiening van de herhaalde asielaanvraag
Van te voren kenbaar maken
(...) Met het doel om het reeds bestaande dossier bij de behandelende regiodirectie op te kunnen vragen en de overige benodigde diensten te kunnen bieden, wordt door een medewerker van het aanmeldcentrum met de asielzoeker afgesproken wanneer en hoe laat hij zijn herhaalde aanvraag om toelating als vluchteling feitelijk kan komen indienen. Tevens wordt de asielzoeker bij zijn telefonische vooraankondiging van de herhaalde aanvraag door de medewerker van het aanmeldcentrum uitdrukkelijk gevraagd naar de aard van de nieuwe feiten en omstandigheden en wordt hij erop gewezen dat hij de nieuwe bescheiden - in het Nederlands vertaald - tevoren naar het aanmeldcentrum moet faxen (...) of daar laten bezorgen. (...)
Met de vreemdeling die zich voor de indiening van een herhaalde aanvraag om toelating als vluchteling zonder voorafgaande telefonische kennisgeving aanmeldt bij het aanmeldcentrum, wordt door een medewerker van het aanmeldcentrum afgesproken wanneer en hoe laat hij zijn aanvraag om toelating als vluchteling feitelijk kan komen indienen. De medewerker wijst de vreemdeling tevens op de verplichting om vooraf de nieuwe - vertaalde - bescheiden per fax (...) of post op het aanmeldcentrum te laten bezorgen. (...)
De vreemdeling wordt zo snel als redelijkerwijs mogelijk is in de gelegenheid gesteld de nieuwe aanvraag in te dienen. Bij het maken van de afspraak wordt ernaar gestreefd een tijdstip af te spreken binnen een termijn van 21 kalenderdagen.
Feitelijke aanmelding
De vreemdeling dient zich op het vooraf afgesproken tijdstip te melden bij het aanmeldcentrum te Rijsbergen of Zevenaar (conform de afspraak). Op dat moment dient de vreemdeling ook de originelen van eventuele nieuwe bescheiden bij zich te hebben.
(...)
De voorafgaande kennisgeving en gegevensverstrekking houdt noch de formele indiening van een aanvraag, noch de feitelijke aanmelding van de vreemdeling in persoon in. De feitelijke aanwezigheid van de vreemdeling op het aanmeldcentrum is noodzakelijk om na een gehoor te kunnen beoordelen of de aangevoerde omstandigheden als nova kunnen worden aangemerkt, en zo ja, of zij van dien aard zijn dat de herhaalde aanvraag zich leent voor afdoening op het aanmeldcentrum. (..) De aanvulling op de normale procedure wordt gerechtvaardigd door het feit dat het een herhaalde aanvraag betreft, terwijl het de te bieden diensten (het opvragen en doornemen van het bestaande dossier, het zo nodig regelen van faciliteiten en het inlichten van rechtshulp op het aanmeldcentrum) ten goede komt."
b. Vreemdelingencirculaire 1994, B7/3.5.2, zoals die luidde van november 1999 tot 31 maart 2001:
"3.5.2 Indiening van een asielaanvraag in een aanmeldcentrum
(..)
Herhaalde asielaanvraag
"\Wanneer een asielzoeker opnieuw een aanvraag om toelating als vluchteling wil indienen, dient hij dit vooraf telefonisch kenbaar te maken bij het opvangcentrum in Ter Apel (...).
In verband met de administratieve voorbereiding die met de herhaalde aanvraag samenhangt wordt door een medewerker van het opvangcentrum in Ter Apel met de asielzoeker afgesproken waar, wanneer en hoe laat hij zijn herhaalde aanvraag om toelating als vluchteling kan komen indienen. (...). Tevens wordt de asielzoeker bij zijn kennisgeving uitdrukkelijk gevraagd naar de aard van de eventuele nieuwe feiten en omstandigheden. Voorts wordt hij erop gewezen dat hij de (eventuele) nieuwe bescheiden - in het Nederlands vertaald - tevoren naar de aan te wijzen aanmeldlocatie (...) dient te faxen (...) of daar te laten bezorgen. (...)
De vreemdeling wordt zo snel als redelijkerwijs mogelijk is in de gelegenheid gesteld de nieuwe aanvraag om toelating als vluchteling in te dienen. (...)
Voor de aanmelding dient de vreemdeling (...) zich op het vooraf afgesproken tijdstip te melden bij het aanmeldcentrum (...) (conform de afspraak). Op dat moment dient de vreemdeling ook de originelen van eventuele nieuwe bescheiden bij zich te hebben...."
(..)
Indien niet is voldaan aan één van de hiervoor omschreven voorwaarden voor het indienen van een herhaalde asielaanvraag, kan hierin aanleiding zijn gelegen dat een nieuwe afspraak moet worden gemaakt."
c. Vreemdelingencirculaire 2000, C5/20.2, zoals die luidt sedert 1 april 2001:
" 20. Procedure als een tweede of volgende aanvraag wordt ingediend
2. Het maken van een afspraak voor een tweede of volgende asielaanvraag
(…)
Bij zijn telefonische kennisgeving wordt de vreemdeling uitdrukkelijk gevraagd naar de aard van de eventuele nieuwe feiten en omstandigheden. Voorts wordt hij erop gewezen dat hij de (eventuele) nieuwe bescheiden - in het Nederlands vertaald - tevoren naar de aan te wijzen aanmeldlocatie (...) dient te faxen (...) of daar te laten bezorgen. (…)
De vreemdeling (…) dient zich conform de afspraak op het vooraf afgesproken tijdstip te melden bij het aanmeldcentrum (...). Op dat moment dient de vreemdeling ook de originelen van eventuele nieuwe bescheiden bij zich te hebben. (…)
Indien niet is voldaan aan één van de hiervoor omschreven voorwaarden voor het indienen van een tweede of volgende asielaanvraag, kan hierin aanleiding zijn gelegen dat een nieuwe afspraak moet worden gemaakt."
3. Uitspraak van de Vreemdelingenkamer van de arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage van 2 juli 1998, AWB 97/3707:
"8. Met betrekking tot hetgeen eiser gesteld heeft over zijn weigering om de militaire dienstplicht in Turkije te gaan vervullen, overweegt de rechtbank het volgende.
8.1. Allereerst dient daarbij de vraag te worden beantwoord of eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Turkije voor de militaire dienstplicht is opgeroepen en aldaar als dienstweigeraar wordt aangemerkt.
8.2. Uit het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 27 maart 1998 komt (onder meer) het volgende naar voren met betrekking tot de algemene gang van zaken rondom de dienstplicht.
De militaire dienstplicht geldt voor iedere man met de Turkse nationaliteit, ongeacht diens achtergrond of woonplaats. De dienstplichtige leeftijd loopt van 1 januari van het jaar waarin de man 20 jaar wordt tot 1 januari van het jaar waarin de man 41 jaar wordt. De duur van de dienstplicht is 18 maanden. Er bestaan geen wettelijke mogelijkheden om de militaire dienst te weigeren. Etnische afkomst speelt bij de bestraffing van dienstplichtontduiking geen rol. In iedere stad is een militair registratiekantoor, dat nauw samenwerkt met het Turkse ministerie van "Volkshuisvesting". Iedere man dient zich op zijn achttiende verjaardag te melden in de plaats waar hij geregistreerd is; dat kan de geboorte- of de verblijfplaats zijn. Bij deze registratie is het mogelijk voor bepaalde tijd uitstel van de dienstplicht te vragen. Deze aanvraag dient in dat geval wel ondersteund te worden door de werkgever of, indien betrokkene studeert, door de universiteit.
Medische keuring is verplicht. Door een gebrek aan artsen wordt echter slechts gekeurd als de dienstplichtige daarom vraagt of indien bij de keuringsinstantie twijfel bestaat over de lichamelijke en/of geestelijke conditie van betrokkene. Vanaf 1 januari van het jaar waarin de dienstplichtige twintig jaar wordt, krijgt deze een oproep om zich op een bepaalde datum wederom te melden bij het registratiekantoor. Van het registratiekantoor krijgt de dienstplichtige te horen bij welk opkomstcentrum hij zich dient te melden voor de eerste militaire vorming van drie maanden.
8.3. Verweerder is er niet in geslaagd tijdig antwoord te geven op de door de rechtbank gestelde nadere vraag met betrekking tot de militaire oproep-procedure in Turkije.
Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat er nog nader onderzoek plaatsvindt met betrekking tot de gang van zaken rondom de oproep-procedure. De informatie die in het overgelegde document van de SFH (SFH-Infobörse Nr.1/98) naar voren komt wordt echter (vooralsnog) niet door verweerder bestreden. De rechtbank gaat derhalve, in aanvulling op het gestelde onder 8.2. voorts uit van de volgende uit voornoemd document afkomstige gegevens.
Iedere Turkse man wordt op 19 jarige leeftijd voor de eerste keuring opgeroepen. Studenten aan erkende universiteiten in het binnen- en buitenland kunnen, evenals mannen die zich als emigranten in het buitenland bevinden, tot op 38-jarige leeftijd een verzoek doen om uitstel van de militaire dienst. Voor alle jongeren die dienstplichtig zijn en die geen uitstel (meer) hebben heeft de laatste keuring, dat is de eerste stap naar de definitieve oproep (''marsbevel"), in de leeftijd van 20 jaar plaats.
De militaire afdeling geeft in dit verband een lijst van jongeren die een oproep voor daadwerkelijke opkomst dienen te krijgen en zich bij de militaire afdeling voor de laatste keuring dienen te melden aan het dorpshoofd (de Muhtar). Deze lijst wordt aan de Muhtar door bemiddeling van de gendarmerie of van de politie overhandigd. Een exemplaar van voornoemde lijst moet door de Muhtar getekend worden en wordt daarna naar de militaire afdeling teruggebracht. De Muhtar informeert de desbetreffende mannen in zijn gemeenschap over hun afspraak bij de desbetreffende militaire afdeling. Belangrijk is in dit verband dat de oproep voor de laatste keuring niet per se aan de desbetreffende jongeman uitgereikt hoeft te zijn. Het is voldoende - zoals ook bij de eerste keuring - wanneer een familielid het oproepingsbevel in ontvangst neemt. Wanneer een zich in het buitenland bevindende Turkse jongere niet over een geldige verblijfsvergunning beschikt, kan hij zijn laatste keuring niet uitstellen, waardoor de oproepprocedure automatisch voortgang vindt. Degene die over een geldige verblijfsvergunning beschikt kan tegen betaling van een som van 10.000 DM een militaire dienstplicht van slechts een maand vervullen.
Na de laatste keuring begint het wachten op de definitieve oproep. Deze periode is normaliter zeer kort en bedraagt hoogstens twee weken. Dienstplichtigen zijn verplicht de definitieve oproep af te wachten. De definitieve oproep wordt wederom door tussenkomst van de Muhtar aan hen overgebracht.
In 1954 heeft het Militaire Hof van Cassatie in Turkije beslist dat het voldoende is - wanneer degene die opgeroepen wordt zich niet in persoon in het dorp of in de wijk bevindt - dat het oproepingsbevel voor de actieve dienst aan een familielid in het dorp of in de wijk wordt gericht. De betrokken jongere kan zich er niet op beroepen dat zijn familie hem niet van de oproep op de hoogte heeft gesteld, maar wordt - als hij zich niet meldt - als deserteur aangemerkt. Zo wordt het feit verklaard dat jongeren die zich in het buitenland bevinden - ondanks hun afwezigheid in Turkije - naar aanleiding van de laatste keuring voor de actieve dienst worden opgeroepen, en wanneer zij zich daarop niet melden niet als dienstweigeraar maar als deserteur worden aangemerkt.
De definitieve oproep geeft aan, tot welke datum en bij welke militaire eenheid de jongere zich dient te melden voor de basisopleiding. Wanneer de jongere geen gevolg geeft aan de definitieve oproep, wordt hij als deserteur aangemerkt. De redenen die door het leger als verschoonbaar worden aangemerkt voor het zich niet melden zijn zeer beperkt alleen ziekte en gevangenisstraf kunnen hiervoor in aanmerking komen. Anders is het bij jongeren die geen gevolg geven aan hun oproep voor de eerste keuring. Deze worden nog niet als deserteur maar als dienstweigeraars aangemerkt. Deserteurs worden na hun vlucht in hun woonplaats of hun geboorteplaats gezocht. Wanneer zij daar niet gevonden worden, wordt hun signalement doorgegeven ten behoeve van een intensieve opsporing van hun verblijfplaats.
8.4. Door eiser is in bezwaar gesteld dat hij inmiddels de dienstplichtige leeftijd heeft bereikt en dat hij zal worden opgeroepen voor zijn dienstplicht. Met betrekking tot de dienstplicht heeft eiser ter zitting voorts gesteld dat hij zich in 1997 had dienen in te schrijven, hetgeen hij niet heeft gedaan aangezien hij toen niet in Turkije verbleef. Uit het door verweerder overgelegde ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 27 maart 1998 wordt niet duidelijk wat de consequentie is van het niet inschrijven in het register van eisers woon- of verblijfplaats in Turkije. Eiser heeft zich niet geregistreerd en ook geen verzoek om uitstel ingediend, hij heeft derhalve niet voldaan aan de wettelijke bepalingen met betrekking tot de dienstplicht.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat eiser zijn militaire dienstplicht dient te vervullen en dat hij in Turkije als dienstweigeraar of deserteur wordt aangemerkt."