Verzoekster klaagt erover dat de Nederlandse ambassade te Damascus (Syrië) niet is overgegaan tot de afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) terwijl de Visadienst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, die is ondergebracht bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND) op 10 mei 1999 had bericht dat er geen bezwaar bestond tegen de afgifte van de mvv. De Nederlandse ambassade heeft daarentegen een onderzoek ingesteld naar de huwelijksakte van verzoekster.
Beoordeling
1. Verzoeksters echtgenoot diende op 24 december 1998 een aanvraag in om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ten behoeve van zijn echtgenote. Verzoekster legde in het kader van de mvv-aanvraag een kopie over van haar paspoort en van de huwelijksakte in de Arabische taal, in origineel en in Nederlandse vertaling. Deze huwelijksakte was ingeschreven in de registers van de gemeentelijke basisadministratie.
Op 10 mei 1999 berichtte de Visadienst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, ondergebracht bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND) aan de Nederlandse ambassade te Damascus (Syrië) dat er geen bezwaar bestond tegen de afgifte van de mvv aan verzoekster. De Visadienst had geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de documenten en daarmee aan verzoeksters identiteit.
2. Verzoekster klaagt erover dat de Nederlandse ambassade te Damascus desondanks niet is overgegaan tot de afgifte van de mvv en ten onrechte een onderzoek heeft ingesteld naar de huwelijksakte van verzoekster.
3. Het feit dat de Visadienst een Nederlandse diplomatieke post te kennen geeft dat er geen bezwaar bestaat tegen de afgifte van een mvv, betekent niet dat de post daartoe zonder meer moet overgaan. De Nederlandse diplomatieke en consulaire posten hebben wat betreft de afgifte van een mvv namelijk een eigen bevoegdheid en verantwoordelijkheid. Dit gaat niet zover dat zij de gehele procedure nogmaals kunnen overdoen, maar kan wel betekenen dat pas daadwerkelijk tot de afgifte van een mvv wordt overgegaan, wanneer de identiteit is vastgesteld van degene voor wie de mvv is bestemd. De posten kunnen in dit kader een onderzoek instellen wanneer blijkt van nader bekend geworden feiten en/of omstandigheden die verlening van een mvv in de weg staan.
4. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft laten weten dat het de taak is van de ambassade om de identiteit en huwelijkse staat te controleren van degenen die een mvv aanvragen. Volgens de Minister was de ambassade pas in het eindstadium geconfronteerd met de aanvraag, omdat de aanvraag in Nederland in gang was gezet. In een nadere reactie heeft de Minister laten weten dat tijdens het maken van een afspraak voor het indienen van de mvv-aanvraag aan de aanvrager was verzocht om documenten mee te nemen die de identiteit van de aanvrager konden bevestigen. In dit geval is dit kennelijk gebeurd op het moment waarop verzoekster de mvv wilde komen afhalen.
5. Volgens de ambassade was er reden om te twijfelen aan de identiteit van verzoekster en aan de familiebanden tussen verzoekster en haar echtgenoot. Uit het onderzoek is gebleken dat de ambassade deze twijfel heeft gebaseerd op het feit dat in de vertaling van de huwelijksakte twee identieke paginanummers betreffende de registratie van verzoekster en haar echtgenoot waren vermeld. Hieruit bleek volgens de ambassade dat verzoekster en haar echtgenoot mogelijk broer en zuster van elkaar waren. Daarom heeft de ambassade op 3 juni 1999 een interview gehouden met verzoekster en haar echtgenoot. Omdat dit interview de twijfels bij de ambassade over de vermeende familierelatie niet heeft weggenomen, heeft de ambassade op 6 juni 1999 zowel de vertaling als de originele akte voor nader onderzoek naar het Bureau Documenten van de IND gezonden.
6. Volgens verzoekster is de ambassade haar bevoegdheid te buiten gegaan door nogmaals te twijfelen aan de echtheid van de huwelijksakte, aangezien de Visadienst geen reden had gezien om aan de echtheid van dit document te twijfelen, en het huwelijk op basis van deze huwelijksakte was ingeschreven bij de burgerlijke stand.
Ook acht verzoekster het onjuist dat de ambassade slechts is afgegaan op een vertaling, die volgens haar duidelijk onjuist is wanneer het origineel en de vertaling met elkaar worden vergeleken. In de vertaling staan dezelfde paginanummers vermeld van vijf cijfers, en in het origineel staan duidelijk verschillende tekens: de eerste drie tekens zijn identiek, de laatste twee niet. In het kader van het onderzoek door de Nationale ombudsman heeft verzoekster alsnog een nieuwe vertaling ingebracht, waarop verschillende paginanummers staan vermeld. De eerste drie cijfers zijn identiek en de laatste twee niet. Voor zover de ambassade al twijfelde, had zij volgens verzoekster rechtstreeks contact moeten opnemen met de Visadienst.
7. De hiervoor vermelde eigen bevoegdheid en verantwoordelijkheid van de ambassade met betrekking tot de afgifte van een mvv, en het daarop gebaseerde nadere onderzoek mag, zoals hiervoor opgemerkt, niet zover gaan dat de ambassade de mvv-procedure opnieuw voert. De ambassade behoort er dan ook in beginsel van uit te gaan dat de Visadienst bij het onderzoek in het kader van een mvv-aanvraag ten behoeve van gezinsvorming de echtheid van de huwelijksakte zorgvuldig heeft onderzocht.
8. Hierbij is in dit geval van belang dat verzoekster er in beginsel op mocht vertrouwen dat de Nederlandse overheid door het inschrijven van aktes in Nederlandse registers daarmee de echtheid en inhoudelijke juistheid van deze documenten heeft erkend, en dat het onderzoek door de Visadienst in het kader van de mvv-procedure in Nederland zorgvuldig en volledig is geweest. Dat de Visadienst bij dit onderzoek geen aandacht heeft besteed aan de twee paginanummers betreffende de registratie van verzoekster en haar echtgenoot, die in de huwelijksakte waren vermeld, omdat het de Staatssecretaris onbekend was dat uit de registratienummers zou blijken dat sprake was van een huwelijk tussen broer en zuster, is immers een omstandigheid waarvan verzoekster niet op de hoogte kon zijn.
9. Het voorgaande neemt echter niet weg dat het niet onjuist is dat de ambassade aangeleverde documenten die zij voor het eerst ziet, nauwkeurig leest in het kader van het vaststellen van de identiteit van de aanvrager van een mvv. Het is daarbij niet onredelijk dat ook aandacht wordt besteed aan een huwelijksakte, wanneer het een mvv-aanvraag ten behoeve van gezinsvorming tussen echtgenoten betreft.
Wanneer pas op de ambassade voor de eerste maal aandacht wordt besteed aan de paginanummers op de vertaling van de huwelijksakte, en hieruit blijkt dat de akte inderdaad is vervalst, mag de betrokkene er niet op blijven vertrouwen dat de akte als echt blijft erkend. Het feit dat de Visadienst deze stukken al eens had onderzocht, en dat de huwelijksakte was ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie doet hier niet aan af. Aan het belang van de openbare orde moet dan immers meer gewicht worden toegekend dan aan het beginsel dat verzoekster er op mag vertrouwen dat de stukken als echt en onvervalst zijn erkend. Daar komt in dit geval nog bij dat verzoekster zelf verantwoordelijk was voor de vertaling van de documenten die zij inbracht, en dat zij naar het oordeel van de ambassade de twijfel over de familierelatie in het gehouden interview niet heeft kunnen wegnemen.
10. De ambassade had bij vergelijking van de vijf tekens op het originele document echter wel kunnen zien dat van de vijf tekens de laatste twee niet identiek zijn. De ambassade mocht dan ook niet slechts op de vertaling van dit document afgaan, en heeft dit ook niet gedaan, maar heeft beide documenten voor nader onderzoek voorgelegd aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Hoewel het zorgvuldiger was geweest wanneer de ambassade hieraan voorafgaand eerst (telefonisch) contact had opgenomen met de Visadienst over de door haar geconstateerde twijfel aan de juistheid van de huwelijksakte, om te bezien of de Visadienst hieraan aandacht had besteed, heeft de ambassade op zichzelf wel de juiste weg gevolgd door de stukken voor te leggen aan de IND, en heeft hierbij ook voortvarend gehandeld.
De onderzochte gedraging is behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van de Nederlandse ambassade, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Buitenlandse Zaken, is niet gegrond.
Onderzoek
Op 9 december 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw M. te Amsterdam, ingediend door mevrouw mr. C. Peeck, advocaat te Amsterdam, met een klacht over een gedraging van de Nederlandse ambassade te Damascus (Syrië).
Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Buitenlandse Zaken, werd een onderzoek ingesteld.
Verzoekster had zich eerder, op 13 juli 1999, tot de Nationale ombudsman gewend, met de klacht dat de Nederlandse ambassade niet was overgegaan tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aan haar. De Nationale ombudsman beëindigde op 7 december 1999 het op 17 augustus 1999 telefonisch ingestelde onderzoek met de mededeling dat de Visadienst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, ondergebracht bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie, had laten weten dat op 24 september 1999 aan de ambassade was verzocht om alsnog tot afgifte van een mvv over te gaan. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken had op 8 oktober 1999 aan de Nationale ombudsman bericht dat zodra verzoekster zich op de ambassade zou melden, aan haar een mvv zou worden verstrekt.
In het kader van het onderzoek werd de Minister van Buitenlandse Zaken verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Tijdens het onderzoek kregen de Minister van Buitenlandse Zaken en verzoekster de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.
Tevens werd de Staatssecretaris van Justitie en de Minister van Buitenlandse Zaken een aantal specifieke vragen gesteld.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
Staatssecretaris van Justitie deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken en verzoeker gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
a. feiten
1. Op 24 december 1998 diende verzoeksters echtgenoot een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in ten behoeve van verzoekster, in het kader van gezinsvorming, na twee eerdere vergeefse aanvragen.
Op 10 mei 1999 berichtte de Visadienst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, ondergebracht bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND) aan de Nederlandse ambassade te Damascus (Syrië), dat geen bezwaar bestond tegen de afgifte van de mvv aan verzoekster.
Op 3 juni 1999 hield de ambassade een interview met verzoekster en haar echtgenoot. Vervolgens verzocht de ambassade op 6 juni 1999 aan het Bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst om een nader onderzoek in te stellen naar de echtheid van de huwelijksakte en naar verzoeksters paspoort.
2. Op 13 juli 1999 richtte verzoekster zich via haar gemachtigde tot de Nationale ombudsman met haar klacht dat de Nederlandse ambassade een onderzoek had ingesteld naar de huwelijksakte. Verzoeksters gemachtigde liet in haar brief van 13 juli 1999 weten dat het huwelijk van verzoekster en haar echtgenoot op basis van deze huwelijksakte was geregistreerd in de registers van de burgerlijke stand in Amsterdam.
De Visadienst liet op 26 augustus 1999 weten dat de Nederlandse ambassade niet overtuigd was van de familierelatie, en dat om die reden aan het Bureau Documenten was verzocht om een onderzoek in te stellen naar het paspoort en de huwelijksakte.
De Visadienst verzocht de Nederlandse ambassade op 24 september 1999 om alsnog tot afgifte van de mvv over te gaan. In deze brief was vermeld dat uit het onderzoek door het Bureau Documenten was gebleken dat het Iraakse paspoort een authentiek document was en dat de huwelijksakte zeer wel mogelijk een echt document was, waarbij niet was uitgesloten dat de opmaak en afgifte van dit document niet door de bevoegde autoriteiten waren verricht.
Op 10 oktober 1999 verstrekte de ambassade aan verzoekster de mvv.
b. Standpunt verzoekster
1. Het standpunt van verzoekster staat weergegeven onder Klacht.
2. In het verzoekschrift deelde verzoekster onder meer nog mee de ambassade haar inziens reden had gehad om aan de familierelatie te twijfelen. De documenten die ter onderbouwing van de gestelde familierelatie waren overgelegd waren driemaal in Nederland in een procedure ingebracht. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken had deze documenten tot tien keer toe onder ogen gehad, en had in ieder geval in deze documenten geen reden gezien om te twijfelen aan de gestelde familierelatie.
c. Standpunt Minister van Buitenlandse Zaken
De Minister van Buitenlandse Zaken gaf op 2 maart 2000 onder meer de volgende reactie op de klacht:
"Tot mijn spijt is het dossier van (verzoekster; N.o.) in het ongerede geraakt. Hierdoor is de door u gestelde termijn voor beantwoording van uw klacht overschreden. Ik bied u hiervoor mijn verontschuldigingen aan.
(…)
Naar aanleiding van uw klacht zou ik in de eerste plaats in algemene zin het volgende willen opmerken. Het is de taak van de ambassade om de identiteit en huwelijkse staat van personen die een MVV aanvragen te controleren. Voorts heeft de ambassade, ook wanneer een positief advies door de IND is afgegeven, te allen tijde het recht om op grond van nader bekend geworden feiten en omstandigheden niet over te gaan tot afgifte van de machtiging tot voorlopig verblijf. Dat is in dit geval gebeurd. De reden hiervoor is dat getwijfeld werd aan de familiebanden tussen (verzoekster; N.o.) en (verzoeksters echtgenoot; N.o.). Dit was voor de ambassade in Damascus reden om een identificerend interview af te nemen. Dit interview nam de twijfel over de familieband tussen (verzoeksters echtgenoot; N.o.), en (verzoekster; N.o.) niet weg. Daarom is besloten de huwelijksakte nader te laten onderzoeken. Het onderzoek van het Bureau Documenten heeft uitgewezen dat de huwelijksakte "zeer wel mogelijk een echt document [is] waarbij niet uitgesloten is dat de opmaak en afgifte van dit document niet door de bevoegde autoriteiten is verricht." Uit deze formulering blijkt dat een formele familieband tussen (verzoeksters echtgenoot; N.o.), en (verzoekster; N.o.) niet onomstotelijk vast staat."
D. Reactie verzoekster
Verzoekster gaf op de reactie van de Minister van Buitenlandse Zaken het commentaar dat zij graag wilde weten op grond waarvan werd getwijfeld aan de familierelatie tussen haar en haar echtgenoot. Zij wenste het verslag van het interview te ontvangen.
e. Reactie Minister van Buitenlandse Zaken
De Minister van Buitenlandse Zaken reageerde op 30 november 2000 op verzoeksters commentaar en op nadere vragen van de Nationale ombudsman. De Minister voegde het door de ambassade op 3 juni 1999 gehouden interview met verzoekster en haar echtgenoot als bijlage bij de reactie. In dit interview is de vraag gesteld of verzoekster en haar echtgenoot familieleden waren, omdat het registernummer op de akte van haar en haar echtgenoot identiek was, en volgens de akte verzoekster en haar echtgenoot broer en zuster waren. Verzoekster had al eerder in het interview laten weten dat haar echtgenoot familie was van moederskant, en heeft op deze vraag geantwoord dat dit toevallig was. Haar echtgenoot heeft op deze vraag geantwoord dat zij van moederskant familie waren.
Verder bracht de Minister in zijn reactie onder meer het volgende naar voren:
"Ten aanzien van uw verzoek om een afschrift te mogen ontvangen van de door betrokkenen overgelegde stukken ter onderbouwing van de gestelde familierelatie moge ik u verwijzen naar het gestelde in mijn brief van 2 maart jl. waarin ik aangeef dat (een deel van) het dossier van (verzoekster; N.o.) in het ongerede is geraakt: de door u verzochte stukken kan ik derhalve niet meer ter hand stellen.
(…)
Gelet op het feit dat de registratienummers in de huwelijksakte gelijk zijn - waaruit kan worden afgeleid dat betrokkenen geen familie van moederszijde zijn maar broer en zus - werd dezerzijds aanleiding gezien te twijfelen aan hetgeen in het kader van de MVV-aanvraag is gesteld. Overigens is bij aanvang van het interview -in bijzijn van een tolk- uitgelegd wat hiervan het doel was: de door betrokkenen overgelegde huwelijksakte deed vermoeden dat betrokkenen geen echtgenoten zouden zijn maar broer en zus. Betrokkenen hebben daarbij een verklaring afgelegd.
(…)
Daar in casu middels de zogenaamde "referent-procedure" de MVV-aanvraag t.b.v. (verzoekster; N.o.) in Nederland in gang is gezet, werd de Nederlandse ambassade te Damascus eerst in een finaal stadium (bij machtiging van de Visadienst d.d. 16 mei 1999) geconfronteerd met de aanvraag. Hierbij diende de ambassade - zoals te doen gebruikelijk - de identiteit van de aanvrager vast te stellen. De ambassade heeft, daar getwijfeld werd aan de identiteit en familierelatie, gemeend de afgifte van de MVV aan te moeten houden totdat hierover meer duidelijkheid zou zijn verkregen. Hierop heeft de ambassade een interview afgenomen. Het naar aanleiding hiervan opgestelde verslag van bevindingen werd op 3 juni 1999 voorgelegd aan de Visadienst. Op 6 juni 1999 is de originele huwelijksakte en het paspoort van betrokkene voor nader onderzoek voorgelegd aan Bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Met inachtneming van het door de Nederlandse ambassade te Damascus opgestelde rapport van bevindingen n.a.v. het afgenomen interview en de resultaten van het door Bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst ingestelde onderzoek naar de overgelegde documenten, heeft de Visadienst de Nederlandse ambassade te Damascus op 24 september 1999 bericht dat tot afgifte van de gevraagde MVV kon worden overgegaan, waarna op 10 oktober 1999 de MVV is verstrekt."
f. nadere Reactie verzoekster
1. Verzoekster bracht op 20 maart 2001 in reactie op hetgeen de Minister van Buitenlandse Zaken naar voren had gebracht onder meer het volgende naar voren:
"In de vertaling (van de huwelijksakte; N.o.) is een fout gemaakt. Het bladzij nummer van het register waarop man en vrouw staan ingeschreven is identiek, hetgeen zou duiden op een nauwe verwantschap. In de oorspronkelijke akte staat echter duidelijk een ander bladzij nummer. Mocht de ambassade zijn afgegaan op de vertaling dan is dit laakbaar, omdat uit het oorspronkelijke document duidelijk blijkt dat er een fout is gemaakt bij de vertaling. Voor het vermoeden dat cliënt en zijn echtgenote broer en zus zouden zijn is geen grond.
De ambassade heeft afgifte van de mvv geweigerd omdat twijfel bestond over de identiteit en de familierelatie. Ten onrechte is er geen contact opgenomen met de visadienst. Als dit wel was gebeurd dan was duidelijk geworden dat het huwelijk van (verzoekster; N.o.) en (verzoeksters echtgenoot; N.o.), in Nederland was ingeschreven op basis van de huwelijksakte aan welker echtheid door de ambassade werd getwijfeld.
In deze zaak is er diverse keren een aanvraag gedaan. Op basis van de betwijfelde huwelijksakte is een verklaring van geen bezwaar afgegeven. De akte was derhalve bekend bij de instantie die te kennen gaf dat een mvv kon worden afgegeven. De ambassade gaat haar boekje eenvoudigweg te buiten door afgifte van een mvv dan alsnog te weigeren op grond van documenten die al bekend waren op het moment van beslissen.
Zowel de visadienst als de ambassade vallen onder de verantwoordelijkheid van de minister van buitenlandse zaken. Het feit dat de visadienst bij een ander ministerie is ondergebracht doet daaraan niet af. Uit deze zaak blijkt duidelijk dat er een groot gebrek aan communicatie is tussen de visadienst en in ieder geval de Nederlandse ambassade in Syrië.
(Verzoekster; N.o.) blijft erbij dat er geen deugdelijke grond was voor de ambassade om nader onderzoek te verlangen van een akte die al in 9 procedures was ingebracht en niet vals was bevonden, sterker nog op basis waarvan de mw was afgegeven.
Overigens blijkt uit bijgesloten kopie (van een faxbericht van de Nederlandse ambassade van 2 december 1997 aan Vluchtelingenwerk Amsterdam, waarin werd meegedeeld dat een mvv-aanvraag werd behandeld door het Ministerie van Justitie, en niet door de ambassade; N.o.) dat de ambassade al in 1997 op de hoogte was van de mvv aanvraag van (verzoekster; N.o.). Zij is verwezen naar het ministerie van justitie die bevoegd is te beslissen op mvv aanvragen. De strekking van deze brief valt niet te rijmen met de latere weigering een visum te verstrekken."
2. Bij de reactie van verzoekster bevond zich een kopie van de originele huwelijksakte, en van de vertaling in het Nederlands door een beëdigd vertaler. In deze vertaling staan twee identieke paginanummers van vijf cijfers. Een gedeelte van de vertaalde akte is hierna weergegeven:
"Gegevens van het echtpaar:
De echtgenoot
De echtgenote
Register
162
162
Pagina
32352
32352
Provincie
Al Basrah/Shat Al Arab
Al Basrah/Shat Al Arab
Geboortedatum
1955
1970
Burgerlijke staat
Ongehuwd
ongehuwd"
In de originele huwelijksakte, opgesteld in de arabische taal, staan als paginanummers betreffende de registratie van verzoekster en haar echtgenoot vijf tekens vermeld bij verzoekster en bij haar echtgenoot, waarvan de laatste twee tekens niet identiek zijn. Verzoekster zond op 7 mei 2001 aan de Nationale ombudsman een nieuwe vertaling van de huwelijksakte, gemaakt door Tolk- en Vertaalcentrum Nederland. In deze akte staan twee verschillende paginanummers vermeld van vijf cijfers. De eerste drie cijfers zijn identiek, de laatste twee niet.
g. Reactie Staatssecretaris van Justitie
1. Naar aanleiding van de reactie van de Minister van Buitenlandse Zaken stelde de Nationale ombudsman enige vragen aan de Staatssecretaris van Justitie en aan de Minister van Buitenlandse Zaken, vanwege hun gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de Visadienst. De Nationale ombudsman verzocht de Staatssecretaris en de Minister onder meer om aan te geven op welke wijze de Visadienst de identiteit van verzoekster en het bestaan van haar huwelijkse staat had gecontroleerd, en of de Visadienst daarbij had gekeken naar de registratienummers op deze akte, op grond waarvan zou zijn gebleken dat verzoekster en haar echtgenoot broer en zuster waren.
2. De Staatssecretaris gaf op 20 maart 2001 onder meer de volgende reactie:
"De echtgenoot van betrokkene heeft op 24 december 1998 een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf ingediend voor betrokkene in het kader van gezinsvorming, na twee eerdere vergeefse aanvragen. Het hoofd van de Visadienst heeft op 10 mei 1999 aan de Nederlandse Vertegenwoordiging te Damascus bericht geen bezwaar te hebben tegen afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf aan betrokkene.
In een faxbericht van 7 juni 1999 heeft de Nederlandse Vertegenwoordiging te Damascus naar aanleiding van de overgelegde huwelijksakte twijfels geuit betreffende de gestelde relatie tussen de echtelieden (zij zouden broer en zus zijn) en is niet overgegaan tot afgifte van de machtiging.
Naar aanleiding van deze twijfels heeft een onderzoek plaats gehad van het paspoort van betrokkene en de huwelijksakte door Bureau Documenten te Zwolle. Uit dit onderzoek is gebleken dat het Iraakse paspoort een authentiek document is. De huwelijksakte betreft zeer wel mogelijk een echt document waarbij niet uitgesloten is dat de opmaak en afgifte van dit document niet door de bevoegde autoriteiten is verricht.
Naar aanleiding van dit onderzoek heeft het hoofd van de Visadienst bij brief van 24 september 1999 aan de Nederlandse Vertegenwoordiging te Damascus verzocht alsnog over te gaan tot afgifte van de machtiging tot voorlopig verblijf. Blijkens mededeling van de Minister van Buitenlandse Zaken heeft dit geleid tot afgifte van de machtiging op 10 oktober 1999.
Omdat de huwelijksakte reeds eerder in het kader van de besluitvorming over de aanvraag was overgelegd en het huwelijk ook in de gemeentelijke basisadministratie is ingeschreven heeft de gemachtigde zich over de gang van zaken beklaagd.
Tot zover het procedurele overzicht. Ten aanzien van de door u gestelde vragen breng ik het volgende naar voren.
Vraag: wanneer heeft de Visadienst de mvv-aanvragen van verzoekster ontvangen en wanneer heeft de Visadienst hierop beslist?
De door (verzoeksters echtgenoot; N.o.), op 24 december 1998 ingediende aanvraag is op 15 februari 1999 met een model D-9 doorgestuurd naar de Visadienst in Hoofddorp. Kort daarop, de exacte datum blijkt niet uit het dossier, is de aanvraag ontvangen. Vervolgens is met de gemachtigde nog een aantal keren informatie uitgewisseld. Uiteindelijk is op 10 mei 1999 de Nederlandse Vertegenwoordiging te Damascus bericht dat geen bezwaar bestaat tegen de afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf.
Vraag: hoe luidden de motiveringen van de beslissing?
De motivering van deze beslissing luidde: Gelet op de bijzondere feiten en omstandigheden heb ik, in afwijking van het beleid, de Nederlandse Vertegenwoordiging te Damascus bericht dat er geen bezwaar bestaat tegen de afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf aan betrokkene.
Op welke wijze heeft de Visadienst de identiteit en het bestaan van de huwelijkse staat van verzoekster gecontroleerd? Zo ja, op welk moment Zo nee, waarom niet?
Omdat in kopie een Iraaks paspoort van betrokkene is overgelegd bestond er geen twijfel over haar identiteit en heeft er geen onderzoek plaatsgevonden naar de identiteit van (verzoekster; N.o.). De huwelijksakte is in kopie overgelegd en in vertaling. Hoewel er twijfels waren omtrent de vraag of (verzoeksters echtgenoot; N.o.) met de handschoen is gehuwd, is destijds dezerzijds aan het huwelijk op zich niet getwijfeld. De inhoud van het dossier en de overgelegde documenten gaven mij geen aanleiding om aan de juistheid van een en ander te twijfelen.
Heeft de Visadienst gekeken naar de registratienummers van de huwelijksakte, op grond waarvan zou blijken dat sprake is van een huwelijk tussen broer en zuster? Zo nee, waarom niet?
Dat uit de registratienummers op de huwelijksakte blijkt dat sprake is van een huwelijk tussen broer en zuster was mij onbekend. Daarom is hieraan bij de beslissing van 10 mei 1999, en evenzeer voordien, geen aandacht besteed.
Tot zover de beantwoording van uw vragen. Thans zal ik ingaan op de vraag of de klacht al dan niet gegrond is.
Ik kan mij voorstellen dat de hele gang van zaken bij deze aanvraag wrevel heeft gewekt omdat pas op een zeer laat tijdstip aan de juistheid van de huwelijksakte is getwijfeld. Desondanks ben ik van mening dat de klacht ongegrond is. Ik had op grond van de informatie waarover ik toen beschikte geen aanleiding om aan de identiteit en huwelijkse staat van betrokkene te twijfelen. Eerst bij de Nederlandse Vertegenwoordiging te Damascus is deze twijfel ontstaan. Een dergelijke gang van zaken is niet geheel uit te sluiten. Bij de afhandeling van deze zaken wordt daar ook nadrukkelijk op gewezen. Ook in deze zaak is in de brief van 10 mei 1999 aan de gemachtigde meegedeeld dat nader bekend geworden feiten en omstandigheden de verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in de weg kunnen staan. In dit verband wijs ik u op uw openbaar rapport van 16 november 1999, rapportnummer 99/468. In dit rapport heeft u geoordeeld dat het feit dat de Visadienst een Nederlandse diplomatieke post te kennen geeft dat geen bezwaar bestaat tegen de afgifte van een mvv, niet zonder meer betekent dat de post daartoe overgaat: de Nederlandse diplomatieke en consulaire posten hebben wat betreft de afgifte van de mvv namelijk een eigen bevoegdheid en verantwoordelijkheid, zo gaf u aan. Wanneer wordt getwijfeld aan de identiteit van de aanvrager van de mvv, kan in redelijkheid besloten worden alsnog onderzoek in te stellen.
Ik deel u voorts mee dat ik geen aanleiding zie in onderhavige zaak of in meer algemene zin een maatregel te treffen of actie te ondernemen. De stukken op deze zaak betrekking hebbende heb ik bijgevoegd."
H. Nadere reactie Minister van Buitenlandse Zaken
1. De Minister van Buitenlandse Zaken verwees op 9 april 2001 in reactie op de hiervoor onder F. vermelde vragen aan de Visadienst naar de reactie van de Staatssecretaris van Justitie. De Minister deelde in reactie op de nadere vraag van de Nationale ombudsman of de ambassade slechts had gekeken naar de vertaling van de akte of ook naar de originele akte, onder meer het volgende mee:
"De Nederlandse ambassade te Damascus geeft aan dat de originele huwelijksakte alsmede de vertaling ervan door (verzoekster; N.o.) zijn overgelegd tijdens het van haar op 3 juni 1999 afgenomen interview. Gelet op het feit dat n.a.v. het afgenomen gehoor veel vragen restten t.a.v. de opgegeven relatie tussen (verzoekster; N.o.) en haar echtgenoot en omdat de registratienummers van (verzoekster; N.o.) en haar echtgenoot identiek waren achtte de ambassade voldoende redenen aanwezig om onder meer een kopie van de originele huwelijksakte alsmede een kopie van de vertaling van de huwelijksakte voor nader onderzoek voor te leggen aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst."
2. Op 20 juli 2001 voegde de Minister van Buitenlandse Zaken onder meer nog het volgende toe aan de eerder verstrekte informatie:
"Naar aanleiding van uw vraag hoe de Nederlandse ambassade te Damascus in het bezit komt van huwelijksakten en paspoorten van mvv-aanvragers deel ik u het volgende mee.
Een medewerker van de Afdeling Consulaire Zaken van de Nederlandse ambassade te Damascus verklaarde het volgende.
Tijdens het maken van een mondelinge afspraak voor het indienen van een aanvraag (die door een lokale medewerkster telefonisch of aan het loket met de aanvrager wordt gemaakt) wordt de aanvrager gevraagd zoveel mogelijk documenten mee te nemen die de identiteit kunnen bevestigen. Bij het indienen van de aanvraag worden deze documenten vervolgens overgelegd."
Dit wordt niet in het rapport opgenomen.
Achtergrond
Uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, zittinghoudende te 's-Hertogenbosch van 8 december 2000.
Deze uitspraak heeft betrekking op een verzoek om afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als uiteindelijk doel het verrichten van arbeid in loondienst in Nederland, door verzoekers die de Indiase nationaliteit bezitten. Aan de Nederlandse vertegenwoordiging te Bombay, India, is bericht dat geen bezwaar bestaat tegen afgifte van een mvv aan de aanvrager.
In deze uitspraak wordt het volgende overwogen:
"Ter discussie staat of verweerder (de Minister van Buitenlandse Zaken; N.o.) afgifte van de mvv aan verzoeker kan weigeren omdat verzoeker geen gelegaliseerde en geverifieerde geboorteakte heeft overgelegd. Niet in het geding is dat verzoeker aan alle materiële voorwaarden voldoet voor verblijf met als doel het verrichten van arbeid al dan niet in loondienst. Voor toelating in dat kader wordt in het Nederlandse vreemdelingenbeleid niet de eis gesteld dat de betrokkene een gelegaliseerde en geverifieerde geboorteakte overlegt. Kennelijk wordt deze eis ter vaststelling van de identiteit van verzoeker dan ook niet gesteld in het kader van de vaststelling van het verblijfsrecht, maar in het kader van de visumverlening. De president stelt vast dat verzoeker een geldig paspoort heeft overgelegd, hetgeen normaal gesproken voldoende is om de identiteit van een persoon vast te stellen. Nu verzoeker uit India komt ligt dit volgens verweerder anders, aangezien India blijkens de "Aanwijzing Probleemlanden i.v.m. valse documenten" (Stcrt. 8 maart 1996) per 1 april 1996 is aangewezen als probleemland. Volgens de circulaire Legalisatie en Verificatie van buitenlandse stukken betreffende de staat van personen van 12 januari 2000, inwerkingtreding op 1 februari 2000, kunnen stukken afkomstig uit een probleemland niet worden aanvaard indien zij niet inhoudelijk geverifieerd zijn door de daartoe bevoegde Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging. De president constateert dat in de circulaire niet staat vermeld dat een persoon uit India ter vaststelling van zijn identiteit niet kan volstaan met het overleggen van een geldig paspoort, maar tevens een gelegaliseerde en geverifieerde geboorteakte dient te overleggen. In zoverre is naar het oordeel van de president geen sprake van kenbaar beleid.
Mede gelet op het vorenstaande is de president van oordeel dat verweerder in het onderhavige geval onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het niet overleggen van een gelegaliseerde en geverifieerde geboorteakte door verzoeker dient te leiden tot weigering van de afgifte van de mvv. Daarbij merkt de president op dat gesteld noch gebleken is van concrete aanwijzingen op grond waarvan zou moeten worden getwijfeld aan de identiteit van verzoeker."
Opmerkingen BV op het B en C
De principiële vraag die voorligt is deze:
Heeft de ambassade de ruimte om in het kader van het vaststellen van de identiteit de ruimte om ook de huwelijksakte te bekijken (ic nauwkeurig te lezen) of moet worden volstaan met het onderzoeken van het paspoort.
Het gaat hier om een mvv-aanvraag ten behoeve van gezinsvorming tussen echtgenoten.
Ik heb deze vraag in het b en c zeer summier beantwoord. Ik vind het wel redelijk dat de ambassade ook kijkt naar de huwelijksakte. De akte is overigens niet gelegaliseerd, maar aangezien niemand daarover rept, doe ik dat ook maar niet.