Verzoeker heeft in 1995 en 1996 twee boetevonnissen en elf beschikkingen op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften opgelegd gekregen.
In dat verband klaagt hij er over dat het Centraal Justitieel Incassobureau te Leeuwarden niet inhoudelijk heeft gereageerd op zijn herhaalde verzoeken om een betalingsregeling en/of op zijn herhaalde verzoeken om opschorting.
Verzoeker is van mening dat hierdoor de verhogingen van de geldboeten en beschikkingen en de kosten van het innen daarvan onnodig zijn opgelopen.
Beoordeling
1. Verzoeker kreeg in 1995 en 1996 boetevonnissen en beschikkingen op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) opgelegd. Verzoeker stond in 1997 onder behandeling van Verslavingszorg. Verzoekers gemachtigde correspondeerde in verband met de inning van de boetevonnissen en de beschikkingen vanaf eind 1996 met het Centraal Justitieel Incassobureau te Leeuwarden (CJIB).
Verzoeker klaagt er over dat het CJIB niet inhoudelijk heeft gereageerd op zijn herhaalde verzoeken om een betalingsregeling en/of op zijn herhaalde verzoeken om opschorting. Verzoeker is van mening dat hierdoor de verhogingen van de geldboeten en beschikkingen en de kosten van het innen daarvan onnodig zijn opgelopen.
2. De Minister van Justitie liet weten dat hij verzoekers klacht ongegrond acht. Hij is van mening dat met betrekking tot de WAHV verzoeker de wettelijke verhogingen op de beschikkingen over zichzelf heeft afgeroepen. Verzoeker heeft namelijk op geen enkele beschikking en daarop gevolgde eerste en tweede aanmaning gereageerd.
Ook over de geldboetevonnissen deelde de Minister mee dat het CJIB in januari 1997 van de Reclassering bericht had ontvangen dat verzoeker zich tot Verslavingszorg had gewend en dat eind januari 1997 bekend zou worden of er dan sprake zou zijn van financiële hulpverlening aan verzoeker. Het CJIB liet de Reclassering weten dat er bij wijze van uitzondering gedurende een maand geen kostenverhogende maatregelen zouden worden genomen. Na verwijzing door de Reclassering naar Verslavingszorg en nadat het CJIB contact daarmee had gezocht, liet die instelling niets meer van zich horen. Dit leidde ertoe dat beslag werd gelegd op de uitkering van verzoeker.
Voor wat betreft de betalingsregelingen deelde de Minister mee dat deze in beginsel niet mogelijk zijn bij beschikkingen op grond van de WAHV, maar dat het voor geldboetevonnissen bij wijze van uitzondering wel mogelijk is een betalingsregeling aan te gaan, mits de veroordeelde zich voor de vervaldatum van de tweede aanmaning tot het CJIB wendt. Eén zaak kwam volgens de Minister voor deze regeling in aanmerking. Verzoeker werd dan ook in de gelegenheid gesteld een verzoek om een betalingsregeling in te dienen. Hij heeft echter de gevraagde bescheiden en het formulier niet overgelegd zodat er voor deze zaak geen betalingsregeling tot stand is gekomen, aldus de Minister. Voorts heeft het CJIB verzoeker voor het treffen van betalingsregelingen voor de overige zaken verwezen naar de deurwaarder die de zaken onder handen heeft.
3. Uit het onderzoek is gebleken dat de Reclassering te Leeuwarden namens verzoeker heeft verzocht om invorderingsmaatregelen stop te zetten en geen extra kosten in rekening te brengen. Het CJIB heeft dit verzoek gedurende een maand gehonoreerd. Toen de later ingeschakelde Verslavingszorg Friesland na rappels van het CJIB echter geen verdere actie ondernam, heeft het CJIB de incasso voortgezet. Het CJIB heeft hiertoe redelijkerwijs kunnen besluiten.
Het staat vast dat verzoeker slechts éénmaal - op 24 april 1998 - een verzoek om een betalingsregeling heeft gedaan. Het CJIB liet verzoeker hierop weten dat slechts voor één zaak de mogelijkheid bestond een betalingsregeling met het CJIB aan te gaan en dat verzoeker daartoe bescheiden diende te overleggen. Het staat vast dat verzoeker de gevraagde bescheiden niet aan het CJIB heeft overgelegd, en daarna slechts enkele malen heeft verzocht om overzichten van de openstaande vorderingen.
4. Gelet op het vaste beleid dat in WAHV-zaken geen betalingsregeling wordt toegestaan (zie Achtergrond, onder A.) en gelet op het standpunt van de Nationale ombudsman over betalingsregelingen voor sancties op grond van de WAHV (zie Achtergrond, onder B.), en gelet op wat is bepaald in de executierichtlijn CJIB (zie Achtergrond, onder C.), heeft het CJIB in redelijkheid kunnen beslissen geen betalingsregeling toe te staan voor de geldboetevonnissen en voor de WAHV-zaken. Verzoeker heeft naar aanleiding van de mededeling van het CJIB dat hij bescheiden diende te overleggen om in één geldboetezaak een betalingsregeling te verkrijgen, niet meer gereageerd. Het is aldus aan verzoeker te wijten dat er voor deze zaak geen betalingsregeling tot stand is gekomen. Van het CJIB kon in redelijkheid niet worden gevergd dat het zou afwijken van het ter zake gevoerde beleid. Verzoeker heeft hiertoe ook niets aangevoerd. Hieruit volgt dat het ook niet onjuist is dat het CJIB op grond van de WAHV de wettelijke verhogingen heeft opgelegd.
De onderzochte gedraging is behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het Centraal Justitieel Incassobureau, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, is niet gegrond.
Onderzoek
Op 3 december 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer N. te Leeuwarden, ingediend door de heer Nx te Leeuwarden, met een klacht over een gedraging van het Centraal Justitieel Incassobureau te Leeuwarden.
Nadat verzoeker zijn verzoekschrift bij faxbericht van 23 februari 2000 en bij brief van 13 mei 2000 had aangevuld, werd naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de Minister van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Tijdens het onderzoek kregen Minister en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen of aan te vullen. De Minister van Justitie gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. In 1995 en 1996 werden verzoeker 11 beschikkingen wegens verschillende verkeersovertredingen opgelegd. Voorts veroordeelde de rechter verzoeker tot 3 geldboeten wegens verkeersovertredingen die verzoeker in 1995 en 1996 had gepleegd.
2. Op 2 december 1996 wendde verzoeker zich tot het CJIB met het verzoek om een overzicht van openstaande vorderingen en met het verzoek invordering te schorsen. Verzoeker liet het CJIB weten te hopen op medewerking ter voorkoming van meerdere kosten.
3. Volgens een overzicht van het CJIB van 4 december 1998 met betrekking tot verzoeker bleek dat er toen nog 11 beschikkingen openstonden voor een totaalbedrag van ƒ 2331,25. Voor 9 beschikkingen was voor verhaal met dwangbevel een deurwaarder ingeschakeld.
4. Reclassering Nederland te Leeuwarden liet op 7 januari 1997 het CJIB weten dat verzoeker zich had aangemeld voor Verslavingszorg Friesland. De Reclassering verzocht het CJIB de voorgenomen invorderingsmaatregelen stop te zetten en geen extra rente en/of administratiekosten in rekening te brengen in afwachting van het bekend worden van de organisatie die zorg ging dragen voor financiële hulpverlening van verzoeker.
5. Het CJIB deelde op 20 januari 1997 de Reclassering mee dat bij wijze van hoge uitzondering gedurende een maand geen kostenverhogende maatregelen zouden worden genomen.
6. Verzoeker berichtte het CJIB bij brief van 24 april 1998 onder meer het volgende:
"Ik, N. (verzoeker; No) wil graag weten of er nu een regeling is voor mijn bekeuringen die elke keer toegestuurd worden met verhogingen, want er zou rekening mee worden gehouden omdat er nu een deurwaarder een bepaald bedrag per maand krijgt en als die rond is dan zou het C.J.I.B. een bedrag per maand krijgen. Ik heb een bijstanduitkering en kom steeds verder in de problemen. Dit is al eens besproken vorig jaar juli/aug met iemand van uw afdeling (weet helaas niet haar naam) en de mevrouw zou daar inlichtingen aan uw afdeling over geven, en ik krijg nog steeds verhogingen en zover ik weet zou daar een stop op komen, want op deze manier weet ik niet meer waar ik aan toe ben want ik heb op het ogenblik geen enkele manier om die op te lossen. Ik hoop dat wij tot een goede regeling kunnen komen, want dit groeit mij boven het hoofd uit."
7. Het CJIB deelde verzoeker bij brief van 29 juni 1998 onder meer mee:
"De gegevens van de boetevonnissen zoals geregistreerd bij de diverse parketten zijn nog niet in alle gevallen volledig overgedragen aan het CJIB. Vorenstaande houdt in dat er mogelijk vorderingen van u kunnen openstaan maar dat deze nog niet in de administratie van het CJIB zijn opgenomen.
De op dit moment nog openstaande strafrechtelijke vorderingen van het CJIB zijn:
Strabisnummer Bedrag Toelichting
40066XXXX f 565,= 1
40063XXXX f 822,= 2
40062XXXX f 210,= 2
Toelichting 1;
Het bedrag dat nog voldaan moet worden, dient binnen drie weken na dagtekening van deze brief op rekeningnummer (...) ten name van het Centraal Justitieel Incasso Bureau te zijn bijgeschreven onder vermelding van het strabisnummer.
Bij tijdige betaling zal ik de inmiddels opgelegde tweede verhoging ongedaan maken.
Toelichting 2;
Omdat het CJIB er niet in is geslaagd om de openstaande bedragen te incasseren zijn deze zaken inmiddels uit handen gegeven aan gerechtsdeurwaarderskantoor B.
De genoemde bedragen zijn exclusief de deurwaarderskosten.
Voor meer informatie of voor het maken van betalingsafspraken kunt u contact opnemen met dit deurwaarderskantoor.
De op dit moment nog openstaande administratiefrechtelijke vorderingen van het CJIB zijn:
Beschikkingsnummer Bedrag Toelichting
10885XXX f 281,25 3
10885XXX f 93,75 3
11085XXX f 93,75 3
10893XXX f 93,75 3
11085XXX f 281,25 3
11155XXX f 318,75 3
11357XXX f 318,75 3
11155XXX f 112,50 3
11704XXX f 318,75 4
12773XXX f 318,75 4
13501XXX f 150,= 4
Toelichting 3;
Omdat het CJIB er niet in is geslaagd om de openstaande bedragen te incasseren zijn deze zaken inmiddels uit handen gegeven aan gerechtsdeurwaarderskantoor R.
(...)
Toelichting 4;
Voor deze zaken heeft de officier van justitie toestemming gegeven uw motorrijtuig in beslag te nemen voor een periode van maximaal vier weken. De kosten die hiermee gepaard gaan, komen voor uw rekening. De buitengebruikstelling kan worden voorkomen dan wel worden opgeheven door de verschuldigde bedragen volledig te betalen. Voor de betaling dient u contact op te nemen met de politie
(...)
Naar aanleiding van uw verzoek voor het treffen van een betalingsregeling bericht ik u het volgende.
Een verzoek om een betalingsregeling wordt door het CJIB slechts in behandeling genomen indien is voldaan aan de volgende eisen:
Het verzoek wordt schriftelijk gedaan.
Alle voor de beoordeling relevante stukken zoals salarisstrook, inkomstenverklaring, vaste lasten en dergelijke worden (in kopie) overlegd.
Het nog openstaande bedrag is hoger dan f 250,-.
Het verzoek is voor de vervaldatum van de 2e verhoging ingediend.
De betalingsregeling moet binnen 12 maanden na aanvang zijn voldaan.
Om misverstanden te voorkomen merk ik nog op dat indien een verzoek wel aan de genoemde eisen voldoet, nog een afzonderlijke inhoudelijke beoordeling volgt.
Het is dus niet zo dat een verzoek dat voldoet aan de bovenvermelde voorwaarden, altijd wordt gehonoreerd.
Wanneer u voor de zaak onder toelichting 1 opnieuw een verzoek om een betalingsregeling doet, dient u het bijgevoegde formulier, binnen drie weken na dagtekening van deze brief, volledig aan beide zijden ingevuld, samen met de te overleggen kopieën van uw financiële stukken aan mij op te sturen.
Indien ik binnen de gestelde termijn geen bericht van u heb ontvangen, zal ik de incasso onverkort doorzetten.
Uw verzoek om een betalingsregeling voor de overige zaken is afgewezen aan het gestelde onder punt 4."
8. Bij brief van 5 januari 1999 deelde verzoeker het CJIB onder meer het volgende mee:
"a Ondergetekende verzoekt u hem duidelijk aan te geven c.q. uit te leggen wat er nog voor vorderingen op hem open staan.
b Of de geldstraffen kunnen worden vervangen door hechtenis. (zo dat al niet is vastgelegd).
c Welke straffen subs. hechtenis zijn.
d Wat de -oorspronkelijke- boete enz. is; wat de verhogingen zijn.
e Dat toch al TWEE jaar terug uw bureau is benaderd door bemiddelaars om opgelegde straffen te regelen. Waarom dan steeds weer acties? Steeds is geprobeerd afspraken met u vast te leggen.
f Ondergetekende heeft er totaal geen zicht op wat men eigenlijk van hem wil nu hij ook al jaren bezig is middels een regelmatige afdracht boetes te voldoen.
Indien men maar verhogingen enz. blijft toepassen komt het, en is het inmiddels
gekomen, tot een extreme machtuitoefening die de wetgever niet zo bedoeld kan
hebben.
Dit is botte-bijl werk. Het brengt ondergetekende in steeds meer geestelijke en
financiële problemen
Het in handen van een deurwaarder geven lost niets op maar creëert nog weer
meer problemen."
9. Bij brief van 1 april 1999 verstrekte het CJIB verzoeker een overzicht van de toen bekende openstaande vorderingen. Volgens het overzicht betrof het dezelfde drie strafrechtelijke boetes en 11 beschikkingen die in de brief van 29 juni 1998 (zie hiervóór, onder 6.) staan vermeld. Voorts berichtte het CJIB verzoeker onder meer:
"Hierbij bericht ik u dat ik niet aan uw verzoek tot het onmiddellijk ten uitvoer leggen van de vervangende vrijheidsstraf kan voldoen.
U bent door de rechter veroordeeld tot betaling van een geldboete. Bij de vaststelling van de geldboete heeft de rechter rekening gehouden met uw draagkracht. Daarnaast heeft de rechter bepaald dat wanneer er geen volledige betaling of volledig verhaal heeft plaatsgevonden, de officier van justitie de opgelegde vervangende hechtenis ten uitvoer kan leggen.
Indien u de geldboete niet tijdig betaalt, zal de officier van justitie eerst proberen het door u verschuldigde bedrag te verhalen op uw goederen, inkomsten of vermogen. Gelet op artikel 573 van het Wetboek van Strafvordering zal de officier van justitie pas overgaan tot het ten uitvoer leggen van de vervangende hechtenis als volledig verhaal van de geldboete op uw goederen, inkomsten of vermogen onmogelijk is gebleken."
10. In reactie op de brief van het CJIB van 1 april 1999 liet verzoeker het CJIB op 20 april 1999 onder meer weten:
"Er wordt namens N. regelmatig afgedragen, maar als het CJIB maar blindelings door blijft rammen escaleert het steeds gigantischer. Die deurwaarders inschakelen maakt van een boete, een extreem veelvoud.
Met nadruk verzoek ik u de achtergronden van de boetes aan te geven, dus overtreding, PV etc. etc.
En svp. overleg anders gaat het van al heel kwaad tot .... .
Graag verneem ik welke instanties namens mij in deze overleg met u hadden
Zo wordt een mens het leven onmogelijk gemaakt !"
11. Het CJIB verstrekte verzoeker op 22 juni 1999 een overzicht van de openstaande vorderingen waarbij werd aangegeven voor welke strafbare feiten en voor welke gedragingen de boetes en beschikkingsbedragen waren opgelegd. Voorts liet het CJIB verzoeker weten:
"De Reclassering heeft in januari 1997 contact met het Centraal Justitieel Incasso Bureau opgenomen. De Verslavingszorg heeft de zaak van de Reclassering overgenomen. Deze instantie heeft niet binnen een door het Centraal Justitieel Incasso Bureau gestelde termijn gereageerd. Derhalve is de incasso voortgezet."
12. Naar aanleiding van een gesprek tussen verzoekers gemachtigde en een medewerker van het CJIB op 8 juli 1999, zond verzoeker een brief van 29 juli 1999 aan het CJIB waarin hij onder meer meedeelde:
"Ook graag op korte termijn een afspraak om de kwesties te bespreken. Nogmaals wordt u verzocht in afwachting van een regeling verdere invorderingsacties niet te laten plaatsvinden of te annuleren."
13. Het CJIB deelde verzoeker op 10 augustus 1999 mee dat er geen aanleiding bestond een nieuwe afspraak te maken voor een gesprek omdat op 8 juli 1999 al een gesprek had plaatsgevonden.
14. Verzoeker verzocht bij brief van 22 februari 2000 het CJIB om een overzicht van de nog openstaande boetes.
15. Op 10 maart 2000 zond het CJIB verzoeker een overzicht van de nog openstaande geldboeten en van de nog openstaande beschikkingen.
B. Standpunt verzoeker
1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht.
2. Voorts berichtte verzoeker bij brief van 2 december 1999 onder meer het volgende:
"Reeds een aantal jaren probeer ik met het Justitieel Incasso Buro tot een regeling te komen voor diverse boetes.
Dat probeer ik al sinds eind 1996.
Ik heb dat ook geprobeerd middels instanties en familie.
In de veronderstelling dat dit gebeurde (*werd/was geregeld) en omdat ik maandelijks een bedrag betaalde via een deurwaarder, verbaasde het mij toch weer voor oude bekeuringen te worden aangesproken.
Op 24-4-98 heb ik schriftelijk verzocht mij te informeren en zonodig een regeling te treffen voor wat niet was geregeld.
Als reactie ontvang ik dan een weinig verhelderend overzicht van openstaande boetes. Dat in juli 1998.
Ik kom er ook na veel vragen en zoeken niet achter hoe e.e.a. zit.
5-1-99 vraag ik weer informatie, een rappel/brief op 31-3-99. Als reactie een overzicht met nog meer posten. Daarop reageer ik prompt dd. 20-4-99. Daarop dezelfde uitdraai ontvangen.
Als er bij brief 11 mei 1999 aan het CJIB gevraagd wordt svp. echt te antwoorden, ontvang ik weer uitdraaien, als voordien op 22-6-99. Op o.a. mijn verzoek tot regeling wordt weer niet gereageerd. Alleen de mededeling dat de instanties na jan. 1997 niet binnen de door het JCIB gestelde termijn hebben gereageerd en derhalve de incasso is voortgezet.
Dat hoor ik dan voor het eerst! Bijna 2½ jaar later.
Kort daarop, 6-7-99, word ik plotsklaps aangehouden en moet ik meteen een aantal boetes uitzitten. Dus geen oproep of kennisgeving.
Bij brief van 29 juli is weer geprobeerd een regeling te bespreken met het CJIB, dat na mondelinge pogingen.
Daarop en een recent rappel reageert men niet op.
Nu wil men mij gijzelen om betaling te krijgen. Dat geld heb ik niet. Ik betaal al maximaal van mijn uitkering. Ik had ook aangeboden het desnoods uit te zitten.
Ik vind dat het CJIB onterecht handelt en op meerdere manieren regels en een menselijke behandeling negeert."
C. Standpunt Minister van Justitie
1. De Minister van Justitie reageerde bij brief van 1 augustus 2000 op verzoekers klacht. Hij deelde onder meer mee:
"In december 1996 lag een groot aantal zaken van verzoeker bij de door het CJIB ingeschakelde gerechtsdeurwaarder ter incasso. Het ging hier met name om de vorderingen die voortvloeien uit aan verzoeker opgelegde administratieve sancties op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV). In verband met iedere administratieve sanctie zijn aan verzoeker poststukken toegezonden, een beschikking, een eerste aanmaning en een tweede aanmaning. Een reactie van de kant van verzoeker bleef uit. Daarom heeft verzoeker de wettelijke verhogingen over zichzelf afgeroepen.
Naast de beschikkingen op grond van de WAHV is er sprake van een aantal boetevonnissen, waaruit vorderingen op verzoeker voortvloeien. Voor het exacte verloop van de inning, incasso en uiteindelijke afdoening van deze zaken verwijs ik naar (...) het ambtsbericht van het CJIB.
Op 7 januari 1997 is bij het CJIB een brief van Reclassering Nederland binnengekomen. Op advies van de Reclassering heeft verzoeker zich voor hulpverlening gemeld bij Verslavingszorg Friesland. De Reclassering zou het CJIB later melden of, en zo ja welke organisatie zich met de financiële hulpverlening van verzoeker bezig zou gaan houden. Het CJIB heeft toen bericht dat bij wijze van uitzondering een maand geen kostenverhogende maatregelen zouden worden genomen.
In april 1997 heeft het CJIB meermalen telefonisch contact gezocht met de bovengenoemde instellingen. De situatie zou op 21 april 1997 worden besproken met Verslavingszorg Friesland. Deze instelling liet vervolgens niets van zich horen, zodat besloten is de incasso van de vorderingen door te zetten. De deurwaarder heeft daarop beslag gelegd op de uitkering van verzoeker, waardoor maandelijks een bedrag van FL 65,- werd ingehouden. Verzoeker zag het door de deurwaarder gelegde beslag als zou er een regeling getroffen zijn. Echter de inning van een tweetal openstaande boetevonnissen werd hiermede niet opgeschort.
Bij brief van 29 juni 1998 is verzoeker van de stand van zaken op de hoogte gebracht. Er stonden op dat moment 3 Strabiszaken (...) en 11 Mulderzaken open.
Het vigerende beleid dat het CJIB hanteert inzake betalingsregelingen is dat voor Mulderzaken in beginsel geen betalingsregeling wordt toegestaan en voor Strabiszaken geldt dat dit weliswaar bij wijze van uitzondering wel mogelijk is, maar de veroordeelde dient zich dan wel voor de vervaldatum van de tweede aanmaning tot het CJIB te wenden. Gelet op deze voorwaarden kwam slechts één Strabiszaak (...) in aanmerking voor een rechtstreeks met het CJIB overeen te komen betalingsregeling.
Verzoeker is vervolgens in staat gesteld formeel een betalingsregelingsverzoek in te dienen. Nu verzoeker het formulier en de gevraagde bescheiden niet heeft overgelegd, heeft hij het aan zichzelf te wijten, dat een betalingsregeling niet tot stand gekomen is.
Voor zaken die reeds aan de deurwaarder waren overgedragen is verzoeker naar de desbetreffende persoon doorverwezen om te bezien of betalingsafspraken mogelijk zouden zijn.
In 1999 heeft verzoeker zich opnieuw per brief tot het CJIB gewend met de vraag overzichten van de openstaande vorderingen te verstrekken.
Op 31 maart 1999 richt de vader van verzoeker zich tot het CJIB met het verzoek de correspondentie voortaan aan hem te richten.
In 1999 hebben meerdere gesprekken met de vader van verzoeker ten kantore van het CJIB plaatsgevonden. Uit deze gesprekken kwam een beeld naar voren dat verschillende hulpverleningsinstanties zich bezig hadden gehouden met de problematiek van verzoeker, maar dat deze instanties zich verder niet namens verzoeker in verbinding hebben gesteld met het CJIB. De gesprekken hebben niet tot nieuwe inzichten geleid.
Het CJIB heeft naar mijn oordeel adequaat gereageerd op de van verzoeker ontvangen correspondentie. Kosten van verhogingen en deurwaarderskosten die ten laste van verzoeker zijn gebracht zijn niet het gevolg van handelen of nalaten van het CJIB. Er was geen reden om naar aanleiding van de ontvangen correspondentie te oordelen dat de opgelegde verhogingen onterecht zouden zijn. Gelet op het vigerende beleid inzake betalingsregelingen kon in dit geval niet veel meer gedaan worden dan verzoeker te verwijzen naar de deurwaarder om te bezien of afspraken over betaling mogelijk zouden kunnen zijn. Ondanks de op verschillende momenten gedane verwijzingen naar de deurwaarder is niet gebleken dat verzoeker dit advies ook daadwerkelijk heeft opgevolgd.
Ik acht de klacht dan ook ongegrond."
2. Bij zijn reactie voegde de Minister van Justitie een ambtsbericht van 21 juli 2000 van het CJIB waarin onder meer staat vermeld:
"Teneinde deze klacht te beoordelen is het noodzakelijk het verloop van de contacten tussen verzoeker en het CJIB te schetsen. Er valt derhalve niet aan te ontkomen hieronder een vrij uitvoerig overzicht te geven van de gewisselde correspondentie, waarbij eveneens wordt verwezen naar afschriften van de correspondentie die als bijlage worden bijgevoegd.
De eerste correspondentie met betrekking tot verzoeker die in het archief van het CJIB kon worden teruggevonden dateert van 2 december 1996 (...). De vader van verzoeker, Ni. heeft op die dag een brief afgegeven bij de balie van het gerechtsgebouw. In de brief wordt onder meer verzocht om een overzicht van de openstaande vorderingen en wordt aangekondigd dat de hulp van de Reclassering is ingeroepen. Ook in het vervolgtraject blijkt dat zowel betrokkene als zijn vader, die zich als gemachtigde opwerpt, zich afwisselend met deze kwestie bezig hebben gehouden.
In december 1996 lag al een groot aantal zaken van verzoeker ter incasso bij de door het CJIB ingeschakelde gerechtsdeurwaarder. Het gaat dan met name om de vorderingen die voortvloeien uit aan verzoeker opgelegde administratieve sancties op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV). Op het (...) overzicht openstaande vorderingen met peildatum 4 december 1996 is dit te zien (...)
Voor zover het gaat om wettelijke verhogingen van deze administratieve sancties kan er derhalve geen sprake zijn van benadeling van verzoeker door handelen of nalaten van het CJIB. In verband met iedere administratieve sancties zijn aan betrokkene poststukken toegezonden (een beschikking, een eerste aanmaning en een tweede aanmaning). Door niet middels betaling te reageren heeft betrokkene de wettelijke verhogingen over zichzelf afgeroepen. Op de tweede aanmaning staat bovendien duidelijk aangegeven wat de gevolgen zijn van uitblijvende betaling: de officier van justitie kan zonder voorafgaande waarschuwing verhaal zoeken op de goederen, inkomsten en het vermogen van de betrokkene en de extra kosten komen voor diens rekening.
Naast beschikkingen op grond van de WAHV is er sprake van een aantal boetevonnissen, waaruit vorderingen op verzoeker voortvloeien. Deze zaken zijn bekend onder de volgende Strabisnummers:
40062XXXX (vonnis 28-8-1997), 40063XXXX (vonnis 2-10-1997), 40066XXXX (vonnis 14-1-1998), 40082XXXX (vonnis 17-3-1999).
Ik ga er bij de behandeling vanuit dat de klacht van verzoeker mede op deze zaken betrekking heeft, hoewel de vonnissen niet (zoals de klachtformulering luidt) uit 1995 en 1996 dateren.
Voor het exacte verloop van de inning, incasso en uiteindelijke afdoening van deze zaken verwijs ik naar de bijgevoegde zaakoverzichten.
Op 7 januari 1997 is een brief van Reclassering Nederland ontvangen (...). Op advies van de Reclassering heeft verzoeker zich voor hulpverlening gemeld bij Verslavingszorg Friesland. Eind januari zou bekend worden of, en zo ja welke organisatie zich met de financiële hulpverlening aan verzoeker zou gaan bezighouden. De Reclassering zou het CJIB daar nader over informeren.
Het CJIB bericht op 20 januari 1997 (...) aan de Reclassering dat bij wijze van uitzondering gedurende een maand geen kostenverhogende maatregelen zullen worden genomen. De deurwaarder is hiervan op de hoogte gesteld.
Eind april is vervolgens opnieuw (telefonisch) contact opgenomen met de Reclassering, die in maart het dossier had overgedragen aan Verslavingszorg Friesland en doorverwees. Ook met Verslavingszorg is door het CJIB contact gezocht om de situatie met betrekking tot verzoeker te bespreken en wel op 21 april 1997. Deze instelling liet vervolgens echter niets van zich horen, zodat besloten werd de incasso van de vorderingen door te zetten. De deurwaarder heeft daarop beslag gelegd op de uitkering van verzoeker, waardoor maandelijks een relatief gering bedrag in de orde van grootte van ƒ 65,- werd ingehouden.
Verzoeker stelt dat hij er tot 24 april 1998 van uitging dat er een regeling getroffen was (...). Wellicht zag hij het door de deurwaarder gelegde beslag als zodanig. Na de ontvangst van diverse acceptgirokaarten, kennelijk in verband met de dan zojuist gestarte inning van een tweetal openstaande boetevonnissen (...) richt hij zich op 24 april 1998 wederom tot het CJIB.
Bij brief van 29 juni 1998 (...) is verzoeker van de stand van zaken op dat moment op de hoogte gebracht. Voor zaken die reeds aan de deurwaarder waren overgedragen is verzoeker naar de desbetreffende deurwaarder verwezen teneinde te bezien of betalingsafspraken mogelijk zouden zijn. Er stonden op dat moment 3 Strabiszaken en 11 Mulderzaken open met een totaalbedrag van ƒ 3978,25.
Gelet op de voorwaarden die het CJIB hanteert voor het aangaan van betalingsregelingen kwam slechts één Strabiszaak (...) in aanmerking voor een rechtstreeks met het CJIB overeen te komen betalingsregeling. Verzoeker is in staat gesteld een formeel betalingsregelingsverzoek in te dienen. Daartoe diende hij een formulier inkomsten/uitgaven in te vullen en diende hij tevens kopieën te overleggen van relevante financiële bescheiden.
Verzoeker heeft het formulier en de gevraagde bescheiden niet overgelegd, waardoor geen regeling tot stand is gekomen. Niet is gebleken dat verzoeker contact heeft gezocht met de door het CJIB ingeschakelde gerechtsdeurwaarder, aan wie de andere zaken inmiddels ter verhaal waren overgedragen.
Hierna is opnieuw een periode verstreken waarin niet door en met verzoeker is gecorrespondeerd. De incasso van de bij de deurwaarder gelegen zaken is in de tussentijd voortgezet.
D.d. 5-1-1999 heeft verzoeker zich opnieuw per brief tot het CJIB gericht met opnieuw de vraag om een overzicht te verstrekken van vorderingen (...). Daarnaast stelt verzoeker een aantal vragen met betrekking tot de opgelegde straffen. Op 31 maart 1999 richt ook de vader van verzoeker zich nogmaals tot het CJIB met het verzoek de correspondentie voortaan aan hem te richten (...). Bij brief van 1 april 1999 (...) is opnieuw een overzicht aan verzoeker verstrekt. Voor zaken die al aan de deurwaarder zijn overgedragen wordt verzoeker voor afspraken met betrekking tot een eventuele betalingsregeling opnieuw verwezen naar de betreffende deurwaarder. Opnieuw zonder dat verzoeker hierop actie onderneemt.
Op 20 april 1999 is het opnieuw N. die zich per brief tot het CJIB richt (...). Als antwoord is hij verwezen naar de brief van 1 april 1999.
Vervolgens licht het CJIB Ni. middels een brief van 22 juni 1999 (...) in over de aard van de overtredingen waarvoor sancties aan verzoeker zijn opgelegd (...).
De heer Ni. heeft vervolgens aangedrongen op een gesprek ten kantore van het CJIB. Dit gesprek is ook inderdaad tot stand gekomen. Op 7 juli 1999 heeft een gesprek met enkele medewerkers van de afdeling Informatie plaatsgevonden. Hier is getracht in eerste instantie uitleg te geven over de stand van zaken. Op (…) 8 juli 1999 is de heer Ni. opnieuw ten kantore van het CJIB verschenen. Het gesprek van de vorige dag was naar zijn beleving niet toereikend geweest. De medewerkers hebben het toen aangewezen geacht een juridisch medewerker uit te nodigen om deel te nemen aan het gesprek. De heer Ni. maakte kenbaar dat hij de beschikking wenste te krijgen over onderliggende stukken. Hij had het idee dat er geen sprake was van een eerlijke behandeling. Uit het gesprek kwam een beeld naar voren dat verschillende hulpverleningsinstanties zich bezig hadden gehouden met de problematiek van verzoeker, maar dat deze instanties (behoudens de Reclassering) zich verder niet schriftelijk of anderszins namens verzoeker in verbinding hebben gesteld met het CJIB. N. was kennelijk in de veronderstelling dat dit wel het geval was. N. drong aan op toezending van strafrechtelijke dossiers en is daarvoor verwezen naar het vonnisparket. Het gesprek heeft overigens niet tot nieuwe inzichten geleid.
(...)
Op 29 juli 1999 verzoekt de heer Ni. nogmaals om een gesprek (...). Op 10 augustus 1999 is op deze brief geantwoord (...). Een nader gesprek werd niet zinvol geacht. Verzoeker heeft vervolgens op 26 november 1999 een brief zonder kenmerk aan het CJIB gezonden, die in eerste instantie niet in behandeling is genomen en in reactie vervolgens is verwezen naar de eerder verzonden brief van 10 augustus 1999 (...). Naar aanleiding van een brief van 22 februari 2000 tenslotte is op 10 maart 2000 voor de laatste maal een overzicht van vorderingen en een daarbij behorende toelichting verstrekt (...).
In de zomer van 1999 is overigens de vervangende hechtenis voor een tweetal boetevonnissen (...) ten uitvoer gelegd. Verzoeker is hiervoor van 6 juli tot en met 21 juli gedetineerd geweest. De vervangende hechtenis in de zaak met Strabisnummer 40082XXXX is in een later stadium, namelijk in maart 2000 ten uitvoer gelegd. Aansluitend is in 2 Mulderzaken (...) de gijzeling waarvoor de kantonrechter machtiging had verleend ten uitvoer gelegd. Op dit moment ligt nog een Strabiszaak bij de deurwaarder (40066XXXX), de Mulderzaken die daar lagen zijn inmiddels afgerekend en zullen binnenkort definitief worden afgedaan.
Recapitulerend ben ik gelet op het bovenstaande van oordeel dat de klacht van verzoeker niet gegrond is. Het CJIB heeft in grote lijn naar mijn oordeel adequaat gereageerd op de van verzoeker ontvangen correspondentie. Niet volgehouden kan worden dat de kosten van verhogingen en deurwaarderskosten die ten laste van verzoeker zijn gebracht het gevolg zijn van handelen of nalaten van het CJIB.
Het beeld dat oprijst uit de correspondentie is dat verzoeker, die in de afgelopen jaren kennelijk te kampen heeft gehad met een meervoudige problematiek van verslaving en financiële problemen, veelal in een laat stadium het CJIB heeft benaderd. Er was geen reden om naar aanleiding van de ontvangen correspondentie te oordelen dat de opgelegde verhogingen onterecht zouden zijn. Gelet op het vigerende beleid inzake betalingsregelingen (voor Mulderzaken wordt in beginsel geen betalingsregeling toegestaan en voor Strabiszaken geldt dat dit weliswaar bij wijze van uitzondering wel mogelijk is, maar de veroordeelde dient zich dan wel voor de vervaldatum van de tweede aanmaning tot het CJIB te wenden) kon in dit geval niet veel meer gedaan worden dan verzoeker te verwijzen naar de deurwaarder om te bezien of afspraken over betaling mogelijk zouden kunnen zijn. Ondanks de op verschillende momenten gedane verwijzingen naar de deurwaarder is niet gebleken dat betrokkene ook daadwerkelijk dit advies heeft opgevolgd. Verzoeker is blijven klagen over het gebrek aan overzicht over de openstaande vorderingen en de achterliggende feiten, ondanks het feit dat hij daarover telkenmale is voorgelicht."
D. Reactie verzoeker
Verzoek reageerde niet op hetgeen de Minister naar voren had gebracht.
Achtergrond
A. Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV)
1. Artikel 23:
"1. Uiterlijk binnen twee weken nadat een beschikking waarbij een administratieve sanctie is opgelegd, onherroepelijk is geworden, moet de administratieve sanctie zijn voldaan.
2. De sanctie wordt van rechtswege met vijfentwintig procent, doch ten minste tien gulden, verhoogd indien deze niet tijdig geheel wordt voldaan."
Degene tot wie de beschikking is gericht kan binnen zes weken na de overhandiging of toezending van de beschikking beroep instellen bij de officier van justitie in het arrondissement waar de gedraging is verricht. Maakt de betrokkene geen gebruik van het hem toekomende recht op beroep, dan dient hij ingevolge het eerste lid van artikel 23 binnen twee weken na de hiervoor genoemde zes weken de administratieve sanctie te voldoen. Dit betekent dat het geld uiterlijk binnen acht weken moet zijn ontvangen door het CJIB.
Artikel 24:
"Degene aan wie een administratieve sanctie is opgelegd, is tot betaling van het ingevolge artikel 23 verhoogde bedrag verplicht binnen vier weken nadat de officier van justitie hem over de gewone post een aanmaning heeft toegezonden."
Artikel 25:
"1. Indien degene aan wie een administratieve sanctie is opgelegd nalatig blijft de sanctie en de daarop gevallen verhoging geheel te voldoen binnen de in de aanmaning gestelde termijn van vier weken, wordt het inmiddels verschuldigde bedrag van rechtswege verder verhoogd met vijftig procent van het bedrag van de sanctie en de daarop inmiddels gevallen verhoging, doch ten minste vijfentwintig gulden, en kan door de officier van justitie verhaal worden genomen op de goederen, de inkomsten en het vermogen van degene aan wie een administratieve sanctie is opgelegd, overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 26 en 27.
2. Door de officier van justitie kan verhaal worden genomen gedurende twee jaar nadat ten aanzien van de administratieve sanctie een onherroepelijke beslissing is genomen.
3. Het recht om verhaal te nemen vervalt door het overlijden van degene aan wie een administratieve sanctie is opgelegd."
2. Vragen van het Tweede Kamerlid Zijlstra (PvdA) over de bijwerking van de Wet Mulder (ingezonden 15 juni 1994).
"2 Is het Centraal Justitieel Incassobureau te Leeuwarden onder geen beding bereid zelf betalingregelingen te treffen?
3 Is een betalingsregeling uitsluitend mogelijk op het moment dat de invordering in handen van de deurwaarder is gesteld?
4 Bent u bereid te bevorderen dat, indien de noodzaak daartoe is aangetoond, in een eerder stadium betalingsregelingen mogelijk worden? zo neen, waarom niet?"
Antwoorden van de Minister van Justitie op vragen van het lid Zijlstra (PvdA) over de bijwerking van de Wet Mulder.
"2. Het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) staat inderdaad geen betalingsregelingen toe.
De hoogte van de op de voet van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) op te leggen administratieve sancties wegens gedragingen in strijd met verkeersvoorschriften is gering. Ingevolge artikel 2, lid 3, WAHV bedraagt de sanctie ten hoogste f 500. Blijkens de bijlage bij de wet bedraagt de sanctie thans als regel niet meer dan f 250. Sancties van meer dan f 100 betreffen vrijwel uitsluitend gedragingen die met motorvoertuigen zijn verricht.
Degene aan wie een administratieve sanctie is opgelegd moet deze binnen acht weken nadat hem de betreffende beschikking is toegezonden voldoen (artikel 23 in verband met artikel 6, lid 1, WAHV). Deze termijn biedt de betrokkene naar mijn mening ruim voldoende gelegenheid om het patroon van zijn uitgaven aan de voldoening van die verplichting aan te passen. Een langere betalingstermijn, dan wel het verlenen van uitstel of het toestaan van een betalingsregeling zou aan de sanctie haar terechtwijzende karakter ontnemen.
Ook de wetgever heeft destijds, zij het om een andere reden, betalingsregelingen niet wenselijk geacht. Blijkens de memorie van toelichting op het voorstel voor de WAHV (kamerstukken 20 329, nr. 3, blz. 48) is het daartoe strekkende voorstel van de Commissie-Mulder niet overgenomen, omdat het voordeel voor de betrokkene om het geringe bedrag van de administratieve sanctie in termijnen te kunnen betalen niet opweegt tegen de problemen die daarmede in de praktijk van de inning van strafrechtelijke boetes blijken te bestaan.
3. Artikel 26, leden 1 en 2, WAHV bepaalt dat verhaal op de goederen van degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd geschiedt krachtens een door de officier van justitie uit te vaardigen dwangbevel, dat als een vonnis van de burgerlijke rechter wordt tenuitvoergelegd. De deurwaarder heeft de opdracht om de vordering binnen zes maanden te incasseren.
Het is mij bekend dat deurwaarders in sommige gevallen een betalingsregeling toestaan. Ik meen mij tegen die praktijk niet te moeten verzetten, mits de incasso-opdracht binnen de gestelde termijn wordt uitgevoerd. Ik neem daarbij in aanmerking, allereerst dat het door de betrokkene verschuldigde bedrag door de kosten van de verhaalsprocedure doorgaans aanzienlijk is opgelopen; voorts dat het beoogde doel, inning van de sanctie, wordt bereikt; en tenslotte dat de toepassing van dwangmiddelen als genoemd in artikel 28 WAHV, die bovendien de verschuldigdheid van de sanctie niet opheft (artikel 28, lid 3, WAHV), achterwege kan blijven.
4. De WAHV laat, zoals hiervoor reeds aangegeven, niet toe dat het CJIB met de betrokkenen betalingsregelingen treft. Ik acht dergelijke regelingen ook niet wenselijk. Ik ben dan ook niet bereid te bevorderen dat in het huidige, namens het openbaar ministerie door de Raad van Toezicht op het CJIB vastgestelde innings- en incassobeleid van het CJIB, wijziging wordt gebracht."
B. De Nationale ombudsman
In rapport 96/519, van 18 oktober 1996, overwoog de Nationale ombudsman onder meer:
"Sancties op grond van de WAHV betreffen een relatief gering bedrag (maximaal ƒ 500,-). Voorts is de termijn waarbinnen de opgelegde sanctie moet worden voldaan relatief ruim, te weten acht weken na toezending van de beschikking (...). Het beleid om terzake van opgelegde sancties geen betalingsregelingen toe te staan, is in zijn algemeenheid dan ook niet als onjuist te kwalificeren. De omstandigheden van dit geval gaven verder geen aanleiding om van dit beleid af te wijken. De primair opgelegde sancties beliepen samen een bedrag van ƒ 300,-. De betalingsproblemen van verzoeker zijn dan ook niet zo zeer terug te voeren op deze specifieke sancties als wel enerzijds op het feit dat deze niet terstond door hem zijn voldaan, hetgeen resulteerde in verhogingen en deurwaarderskosten, en anderzijds op de overige betalingsverplichtingen die op hem rusten."
C. Executiebeleid boetevonnissen
Op grond van de Richtlijn executiebeleid boetevonnissen, vastgesteld door het College van procureurs-generaal in december 1996 en in werking getreden op 12 maart 1997 (Stcrt. 1997, 50), is de inning en incasso van boetevonnissen ondergebracht bij het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) te Leeuwarden. In deze richtlijn is onder meer neergelegd dat in beginsel alleen door de rechter gesanctioneerde betalingsregelingen worden geaccepteerd. Tevens is in deze richtlijn vermeld dat de verantwoordelijkheid voor het aangaan van betalingsregelingen met betrekking tot de aan het CJIB overgedragen boetevonnissen aan het CJIB is voorbehouden. In beginsel worden geen betalingsregelingen getroffen.
De ter uitvoering van de Richtlijn executiebeleid boetevonnissen door het CJIB opgestelde "executierichtlijn CJIB" houdt onder meer het navolgende in:
"7.2. Betalingsregeling
71. (...) Doet veroordeelde of diens vertegenwoordiger in de inningsfase een verzoek aan het CJIB tot uitstel van betaling of betaling in termijnen dan beslist het CJIB. (...)
Er zijn drie betalingsregelingen mogelijk:
. termijnbetalingsregeling
. uitstel van betaling
. opleggen ter verjaring.
72. In beginsel worden geen betalingsregelingen getroffen.
Alleen op grond van bijzondere omstandigheden kan een verzoek na beoordeling (worden; N.o.) gehonoreerd, waarbij de volgende grenzen gelden:
. het verzoek wordt schriftelijk gedaan;
. alle voor beoordeling relevante stukken zoals salarisstrook inkomstenverklaring e.d. (in
kopie) worden overlegd;
. het nog openstaande bedrag is hoger dan f 250,-;
. de termijn waarbinnen volledige betaling moet zijn gerealiseerd is niet langer dan een
jaar na datum honoreren van het verzoek;
. bij bedragen boven de f 5000,- kan een andere termijn gelden."