2001/223

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat de Staatssecretaris van Justitie geen gevolg heeft gegeven aan de uitspraak van 9 juni 2000 van de arrondissementsrechtbank te Den Haag, zittinghoudende te Amsterdam, waarbij het beroep van verzoeker gegrond is verklaard voor zover het was gericht tegen de weigering hem in het bezit te stellen van een vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard wegens het ontbreken van een vestigingsalternatief, en waarbij voorts is bepaald dat de Staatssecretaris van Justitie een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift van verzoeker diende te nemen met inachtneming van de uitspraak.

Beoordeling

1. Verzoeker, afkomstig uit Centraal Irak, diende op 28 januari 1999 een bezwaarschrift in tegen de afwijzende beslissing op zijn aanvraag om toelating als vluchteling. Bij beschikking van 2 augustus 1999 verklaarde de Staatssecretaris van Justitie verzoekers bezwaar ongegrond. Op 22 augustus 1999 stelde verzoeker beroep in tegen deze beslissing.

2. Bij uitspraak van 9 juni 2000, verzonden op 7 juli 2000, verklaarde de vreemdelingenkamer van de arrondissementsrechtbank te Den Haag, zittinghoudende te Amsterdam, het beroep van verzoeker gegrond voor zover het was gericht tegen de weigering hem in het bezit te stellen van een vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard wegens het ontbreken van een vestigingsalternatief. De rechtbank bepaalde verder onder meer dat de Staatssecretaris van Justitie een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift diende te nemen met inachtneming van de uitspraak.

3. Verzoeker diende op 29 augustus 2000 en 4 december 2000 een klacht in bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND) wegens het uitblijven van een beslissing. In reactie op de klacht deelde de Staatssecretaris van Justitie bij brief van 28 december 2000 mee dat in de zaak van verzoeker en soortgelijke zaken waarin de vraag aan de orde was of er sprake was van een vestigingsalternatief in Noord Irak, met het nemen van beslissingen wordt gewacht op nadere beleidsrichtlijnen. In haar reactie van 4 april 2001 gaf de Staatssecretaris aan dat naar haar mening een gedegen beslissing op het bezwaarschrift van verzoekers met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank van 9 juni 2000 niet mogelijk is zonder het nadere beleidsstandpunt af te wachten.

Een beslissing was derhalve op dat moment, bijna negen maanden na verzending van de uitspraak van de rechtbank, nog niet genomen.

4. In deze zaak is het volgende van belang. Bij haar uitspraak van 9 juni 2000 heeft de rechtbank geen termijn gesteld, waarbinnen opnieuw moest worden beslist. Ook de Algemene wet bestuursrecht (Awb) noemt geen termijn waarbinnen na de uitspraak opnieuw moet worden beslist, maar op grond van de wetsgeschiedenis is aannemelijk dat die termijn in het algemeen zeker niet langer zal behoren te zijn dan voor de eerste beslissing op het bezwaar geldt. Zo mogelijk moet sneller worden beslist (aldus MvT, kamerstuk II, 22495, nr. 3, p.146). Derhalve had de Staatssecretaris van Justitie na verzending op 7 juli 2000 uiterlijk binnen de termijnen van artikel 7:10 Awb opnieuw op het bezwaarschrift moeten beslissen.

Voor zover de Staatsecretaris van mening is dat de informatie van de Minister van Buitenlandse Zaken waarop zij wacht, en het door haar op basis van die informatie te vormen beleid met betrekking tot de veiligheidssituatie in Noord Irak en de mogelijkheden voor asielzoekers uit bepaalde bevolkingsgroepen tot eventuele terugkeer naar Irak, van belang zijn voor de te nemen beslissing op het bezwaarschrift van verzoeker, bijvoorbeeld omdat op grond daarvan kan worden vastgesteld of hij zich eventueel zou kunnen vestigen in Noord Irak, dan had verzoeker moeten worden verzocht om instemming met uitstel van de beslissing, onder vermelding van de redenen voor dat uitstel. Nu dit niet is gebeurd, en de Staatssecretaris ten tijde van haar reactie van 4 april 2001 op de klacht, bijna negen maanden na verzending van rechterlijke uitspraak, nog geen beslissing op het bezwaarschrift heeft genomen, heeft zij bepaald onjuist gehandeld.

De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND), die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, is gegrond.

Onderzoek

1. Op 10 januari 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer P. te Leusden, ingediend door mevrouw mr. J.A. Pieters, advocaat te Utrecht, met een klacht over een gedraging van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND).

2. Op 17 januari 2001 legde een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman de klacht telefonisch voor aan de IND met de vraag of in deze zaak een oplossing in het vooruitzicht kon worden gesteld. De IND verwees op 22 januari 2001 naar hetgeen de Staatssecretaris bij brief van 28 december 2000 in reactie op een eerder bij de IND ingediende klacht aan de gemachtigde van verzoeker had meegedeeld, te weten dat in deze en soortgelijke zaken omtrent de vraag over het bestaan van een vestigingsalternatief in Noord Irak met het nemen van een beslissing werd gewacht op nadere beleidsregels. De IND zegde toe dat zodra de nieuwe beleidsregels terzake bekend zouden zijn, binnen vier weken een beslissing zou worden genomen op het bezwaarschrift van verzoeker. De IND zegde tevens toe dat de gemachtigde van verzoeker zonodig maandelijks een tussenbericht zou ontvangen met betrekking tot de stand van zaken.

3. Naar aanleiding daarvan werd het onderzoek naar de gedraging van de IND, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, schriftelijk voortgezet.

In het kader van het onderzoek werd de Staatssecretaris van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarbij werd de Staatssecretaris een aantal vragen voorgelegd.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De Staatssecretaris van Justitie deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

De gemachtigde van verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoeker, afkomstig uit Centraal Irak, diende op 28 januari 1999 een bezwaarschrift in bij de Staatssecretaris van Justitie tegen de afwijzende beslissing op zijn aanvraag om toelating als vluchteling. Bij beschikking van 2 augustus 1999 verklaarde de Staatssecretaris van Justitie verzoekers bezwaar ongegrond. Op 22 augustus 1999 stelde verzoeker beroep in bij de arrondissementsrechtbank te Den Haag, zittinghoudende te Amsterdam.

2. Bij uitspraak van 9 juni 2000, verzonden op 7 juli 2000, verklaarde de rechtbank het beroep van verzoeker gegrond voor zover het was gericht tegen de weigering hem in het bezit te stellen van een vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard wegens het ontbreken van een vestigingsalternatief. De rechtbank bepaalde verder onder meer dat de Staatssecretaris van Justitie een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift diende te nemen met inachtneming van de uitspraak.

3. Bij brieven van 29 augustus 2000 en 4 december 2000 diende verzoeker een klacht in bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND) wegens het uitblijven van een beslissing. In reactie op de klacht deelde de Staatssecretaris van Justitie bij brief van 28 december 2000 mee dat in de zaak van verzoeker en soortgelijke zaken waarin de vraag aan de orde is of er sprake is van een vestigingsalternatief in Noord Irak, met het nemen van beslissingen wordt gewacht op nadere beleidsrichtlijnen. De Staatssecretaris zegde toe dat zodra de nieuwe beleidsregels terzake bekend zouden zijn, de zaak van verzoeker met voorrang zou worden behandeld.

4. Op 22 januari 2001 deelde de IND, daarnaar door de Nationale ombudsman gevraagd, mee nog in afwachting te zijn van de nieuwe beleidsregels.

B. Standpunt verzoeker

Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtformulering onder Klacht.

C. Standpunt Staatssecretaris van Justitie

1. In reactie op de klacht en op de bij de schriftelijke opening van het onderzoek gestelde vragen deelde de Staatssecretaris van Justitie bij brief van 4 april 2001 onder meer het volgende mee:

"(…)

Voor een overzicht van de stappen die door mij zijn ondernomen na de datum van verzending van de uitspraak van de rechtbank, 7 juli 2000, en heden, verwijs ik u naar het procedure-overzicht in bijlage l. (zie hierna, onder 2.; N.o.).

(…)

Er zijn geen tussenberichten gestuurd aan de gemachtigde van betrokkene, (…). In de brief van de IND van 28 december is toegezegd dat de gemachtigde van betrokkene eind januari 2001 wederom op de hoogte wordt gesteld van de stand van zaken. Echter, op 17 januari 2001 is na de telefonische interventie door de Nationale ombudsman de actuele stand van zaken door de IND gemeld met betrekking tot de aanvraag van (verzoeker; N.o.)

(…)

Een beleidsstandpunt ten aanzien van asielzoekers waartoe betrokkene behoort afkomstig uit Centraal Irak is momenteel nog niet bepaald. Op korte termijn worden de algemene ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake Noord- en Centraal Irak verwacht. Hierna wordt zo spoedig als mogelijk bepaald of er aanpassing van het beleidsstandpunt noodzakelijk is en voor zover van toepassing geformuleerd.

(…)

Zodra er een standpunt is bepaald omtrent dit beleid, zal de gemachtigde van betrokkene binnen vier weken een beslissing krijgen danwel op de hoogte worden gebracht van de verdere stappen benodigd voor een terdege beoordeling van het dossier.

(…)

De wettelijke beslistermijn is inmiddels verstreken. In het licht hiervan is de klacht van (gemachtigde verzoeker; N.o.) namens (verzoeker; N.o.) gegrond.

Alhoewel ik de lange wachttijd naar aanleiding van het bepalen van een beleidsstandpunt en daarmee de vertraging ten aanzien van de behandeling van het namens betrokkene ingediende bezwaarschrift betreur, ben ik van mening dat een gedegen beslissing op dit bezwaarschrift met inachtneming van de uitspraak van de arrondissementsrechtbank van 9 juni 2000 niet mogelijk is, zonder het nadere beleidsstandpunt af te wachten."

2. De bijlage waarnaar de Staatssecretaris in haar reactie verwees, houdt het volgende in:

"…Procedure-overzicht vanaf de uitspraak van 7 juli 2000 van de arrondissementsrechtbank:

09-06-2000 Uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, zittinghoudende te Amsterdam, waarbij het beroep van betrokkene gegrond is verklaard voor zover het was gericht tegen de weigering hem in het bezit te stellen van een vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard wegens het ontbreken van een vestigingsalternatief, en waarbij voorts is bepaald dat de Staatssecretaris van Justitie een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift van betrokkene dient te nemen met inachtneming van de uitspraak.

07-07-2000 Verzending van bovengenoemde uitspraak.

29-08-2000 Brief van (gemachtigde verzoeker; N.o.) per fax, waarin wordt gevraagd om een beslissing naar aanleiding van bovenbeschreven uitspraak.

04-12-2000 Klachtbrief van (gemachtigde verzoeker; N.o.) omtrent lange afhandelingsduur.

05-12-2000 Ontvangstbevestiging naar aanleiding van bovengenoemde klachtbrief.

28-12-2000 Schriftelijke reactie van de IND op brieven van 29-8-2000 en 4-12-2000. Hierin wordt gemeld dat voor een terdege beslissing de nader te bepalen beleidsrichtlijnen dienen te worden afgewacht. Zodra dit bekend is, zal de zaak van (verzoeker; N.o.) met voorrang worden afgehandeld. Toezegging dat eind januari 2001 de gemachtigde van betrokkene opnieuw op de hoogte wordt gesteld.

17-01-2001 Er vindt een telefonische interventie plaats door de Nationale ombudsman.

22-01-2001 In antwoord op de telefonische interventie van de Nationale ombudsman wordt gemeld dat de IND nog wacht op nadere beleidsrichtlijnen. Zodra deze er zijn wordt het dossier van betrokkene met voorrang beoordeeld.

27-02-2001 De Nationale ombudsman deelt de IND mede, dat het onderzoek naar de klacht van betrokkene wordt voortgezet…".

Instantie: Immigratie- en Naturalisatiedienst

Klacht:

Staatssecetaris geen gevolg gegeven aan uitspraak van rechtbank waarbij beroep verzoeker gegrond is verklaard en waarbij is bepaald dat de staatssecretaris een nieuwe beslissing moet nemen op het bezwaarschrift van verzoeker met inachtneming van uitspraak.

Oordeel:

Gegrond