2001/107

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) zijn in 1996 aan hem gedane toezegging, dat het COA hem een vergoeding zou toekennen voor de opvang van zijn moeder in zijn gezin in de periode van 12 oktober 1995 tot 1 september 1997, tot op het moment dat zij zich op 23 juli 1998 tot de Nationale ombudsman richtte, ondanks herhaalde verzoeken niet is nagekomen.

Beoordeling

1. Met betrekking tot verzoekers klacht dat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) zijn in 1996 aan hem gedane toezegging, inhoudende dat het COA hem een vergoeding zou toekennen van f 6 per dag voor de opvang van zijn moeder in zijn gezin in de periode van 12 oktober 1995 tot 1 september 1997, niet is nagekomen, is het volgende van belang.

2. Volgens de in de periode waarop de klacht betrekking heeft geldende regelgeving (zie Achtergrond) maakt verzoekers moeder (en niet verzoeker zelf) aanspraak op een financiële vergoeding, wanneer zij administratief is geplaatst. Een administratieve plaatsing betekent dat een asielzoeker met instemming van het COA verblijf heeft buiten een opvangcentrum, en aanspraak blijft houden op de door het COA te verstrekken voorzieningen, waaronder de financiële toelage.

Administratieve plaatsing is een uitzondering op de hoofdregel dat asielzoekers hun (woon)verblijf hebben in een door het COA beheerd opvangcentrum. Een dergelijke administratieve plaatsing brengt de verplichting met zich mee om zich wekelijks te melden om de financiële vergoeding in ontvangst te nemen. Verder is een administratieve plaatsing slechts dan toelaatbaar in geval het de inwoning betreft bij een tot Nederland toegelaten eerstegraads familielid, dan wel echtgeno(o)t(e) of partner die beschikt over eigen passende woonruimte, dan wel wanneer sprake is van een medische noodsituatie. Dit laatste is het geval wanneer vanwege dringende medische redenen continuering van het verblijf in de centrale opvang inhumaan is of schadelijk voor de gezondheid van de betrokken asielzoeker.

3. Het COA is van mening dat een toezegging als verzoeker heeft gesteld, niet is gedaan, en dat door het tijdsverloop niet meer valt te achterhalen of er enige mondelinge toezegging is gedaan om een financiële bijdrage te verstrekken, en zo ja, wat de inhoud daarvan is geweest.

Wel heeft het COA in zijn reactie van 13 januari 2000 laten weten dat verzoekers moeder administratief is geplaatst, zij het dat de gang van zaken rond deze plaatsing niet meer valt te achterhalen, en dat de medische opvang van het opvangcentrum ten behoeve van deze plaatsing op 6 december 1995 een zogenaamde machtiging zakgeld heeft afgegeven. Het COA heeft in zijn reactie van 30 juni 2000 evenwel ontkend dat kan worden vastgesteld dat van een administratieve plaatsing sprake is geweest.

4. Niet meer valt na te gaan of verzoeker, zijn moeder of haar echtgenoot, formeel toestemming hebben gevraagd aan het COA of de directie van het opvangcentrum voor de administratieve plaatsing. Evenmin valt na te gaan of expliciet toestemming voor deze administratieve plaatsing is verleend.

Hoe dit ook zij, aannemelijk is dat verzoekers moeder administratief is geplaatst, gelet op het feit dat de medische opvang van het opvangcentrum de echtgenoot van verzoekers moeder heeft gemachtigd om wekelijks haar zakgeld voor haar in ontvangst te nemen, zodat zij niet behoefde te voldoen aan haar meldingsplicht om de financiële toelage in ontvangst te nemen. Het verstrekken van dit zakgeld vormt een indicatie dat verzoekers moeder in elk geval vanaf dat moment met toestemming buiten het asielzoekerscentrum verbleef, omdat, naar anders moet worden aangenomen, zij op grond van artikel 7 van de Regeling opvang asielzoekers (zie Achtergrond onder 3.), in het geheel geen financiële toelage zou hebben ontvangen. Daarnaast was voldaan aan de hierboven onder 2. genoemde voorwaarden voor administratieve plaatsing, te weten: inwoning bij een eerstegraads familielid en een medische noodsituatie (gelet op hetgeen is vermeld over de gezondheid van verzoekers moeder in haar medisch dossier van de medische opvang).

5. Aan verzoekers moeder is na de verstrekking van de machtiging aan haar echtgenoot, een financiële vergoeding toegekend van f 30 per week. Dit bedrag is de bij een administratieve plaatsing behorende financiële vergoeding, waarop zij op grond van de artikelen 8 en 9 van de Regeling opvang asielzoekers recht had (zie Achtergrond onder 3.).

6. Dat verzoekers moeder op grond van de administratieve plaatsing ook recht zou hebben op de vergoeding die het COA destijds aan het opvangcentrum en asielzoekerscentrum toekende, te weten ongeveer f 6 per dag, zoals volgens verzoeker was afgesproken met het COA, kan niet uit de destijds geldende regelgeving worden afgeleid. Volgens het COA was dit bedrag het budget, dat per dag per opgevangen asielzoeker werd toegekend aan de asielzoekerscentra, en dat naast voeding ook was bestemd voor administratiekosten, en andere vaste kosten. Dit bedrag was volgens het COA dan ook niet bestemd voor de asielzoeker zelf, ook niet wanneer de betrokkene niet in het centrum verbleef. Deze stelling komt niet onredelijk voor.

7. Onder meer gelet op het voorgaande is niet aannemelijk dat het COA heeft toegezegd om een hoger bedrag toe te kennen dan waarop verzoekers moeder volgens de destijds geldende regelgeving aanspraak kon maken. Daarom kan van het COA niet worden verlangd om alsnog een geldbedrag aan verzoekers moeder toe te kennen. Het COA heeft jegens haar voldaan aan zijn financiële verplichtingen.

De onderzochte gedraging is behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, is niet gegrond.

Onderzoek

Op 27 juli 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer O. te Rouveen, ingediend door Vluchtelingenwerk Staphorst te Rouveen, met een klacht over een gedraging van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA).

Naar deze gedraging werd een onderzoek ingesteld.

Naar aanleiding van de reactie van het COA van 7 december 1998, verzocht verzoeker om opschorting van het onderzoek van de Nationale ombudsman.

Bij verzoekschrift van 18 augustus 1999 vroeg verzoeker om heropening van het onderzoek. Naar aanleiding daarvan zette de Nationale ombudsman het onderzoek op 13 oktober 1999 voort.

In het kader van het onderzoek werd het Centraal Orgaan opvang asielzoekers verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tijdens het onderzoek kregen het Centraal Orgaan opvang asielzoekers en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Tijdens het onderzoek is mr. K. namens verzoeker opgetreden als gemachtigde in plaats van VluchtelingenWerk Staphorst.

Verzoeker berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.

De reactie van het COA gaf aanleiding het verslag op een enkel punt aan te vullen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoekers moeder, een Armeense asielzoekster, verblijft sinds oktober 1995 in Nederland. Op 11 oktober 1995 uitte zij zich suïcidaal, en was sprake van inmenging door de crisisdienst van de Regionale Instelling voor Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg (de RIAGG) te Zwolle. Zij is vervolgens van 18 oktober 1995 tot 23 oktober 1995 opgenomen geweest in een psychiatrisch ziekenhuis. Van 23 oktober 1995 tot 1 september 1997 verbleef zij bij verzoeker.

2. Op 8 november 1995 vond een intakegesprek plaats tussen de medische opvang van het COA op het opvangcentrum (OC) te Zwolle van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie en verzoekers moeder. Dit intakegesprek werd hoofdzakelijk gevoerd met verzoeker en een ander familielid. In het medisch dossier van de medische opvang betreffende verzoekers moeder, staat onder meer over het intakegesprek vermeld dat de algemene indruk van verzoekers moeder was dat sprake was van een zeer gespannen, verwarde, angstige vrouw. Verder vermeldt het medisch dossier onder meer het volgende:

"(over het intakegesprek; N.o.) probleem dat er nu is.

Mevr. is niet geregistreerd, niet verzekerd, geen zakgeld.

Plan: met E. overlegd - deze neemt contact op met B. over wat nu te doen.

7-11 om 14.00 (uur; N.o.) komt zoon (verzoeker; N.o.) van mevr. langs om te vragen wat er nu besloten is.

(…)

Zoon komt 7-11 (…) Afspreken met moeder naar Zevenaar op 8-11.

Woensdag contact opnemen met Zevenaar. Dringend adviseren - via lampmedewerker regelen dat mevr. geplaatst wordt bij haar zoon. Contact opnemen met gemeente Staphorst, valt Rouveen onder. (…)

7/11: Zoon is langs geweest. Gaat morgen met moeder naar Zevenaar. Zevenaar med. Dienst ingelicht. Hij neemt contact op met andere disciplines in AC.

(…)

6-12-95: Machtiging zakgeld geschreven.

(…)

23-5-96: (…; onleesbaar; N.o.) is administratief. Dossier gezien"

3. Verzoekers moeder, haar echtgenoot en haar jongste zoon werden op 23 mei 1996 overgeplaatst van het opvangcentrum Zwolle naar asielzoekerscentrum Slagharen. De medische opvang deelde aan de vreemdelingendienst van de politie te Hardenberg mee dat verzoekers moeder om medische redenen niet kon komen stempelen. Niet bekend is wanneer deze mededeling is gedaan; vermoedelijk is dit kort na 23 mei 1996 gebeurd.

4. Op 9 juni 1998 richtte verzoekers toenmalige gemachtigde zich tot het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) met het verzoek om toekenning van een vergoeding ten behoeve van verzoekers moeder van f 6 per dag voor de periode van 18 oktober 1995 tot 1 september 1997.

In deze brief was onder meer het volgende vermeld:

"18-10-95

Gedurende de periode 18-10-95 tot 01-09-97 verbleef (verzoekers moeder; N.o.) in het gezin van haar zoon (verzoeker; N.o). (...) in Rouveen.

In overleg met O.C. Zwolle en de gemeente Staphort in de persoon van B. (Sociale Zaken) werd administratief het volgende overeengekomen; (Verzoekers moeder; N.o.) werd administratief geplaatst in O.C. Zwolle gedurende de tijd dat zij in Rouveen verbleef. Zak- en kleedgeld werd via O.C. Zwolle aangevraagd en verstrekt.

22-03-96

Een hercontrole door M. (Sociale Zaken) van de gemeente Staphorst op 22-07-96 maakt duidelijk dat (verzoekers moeder; N.o.) nog steeds verblijft bij de familie (van verzoeker; N.o.). Een financiële regeling met de C.O.A. is nog niet getroffen maar blijkt wel mogelijk te zijn. Het gaat om een bedrag van f 6,-- per dag dat (verzoekers moeder; N.o.) verblijft bij haar zoon. Aldus de COA.

11-03-97

Na overleg door Stichting Vluchtelingenwerk en de gemeente Staphorst op 11-03-97 is er telefonisch contact tussen COA en de afdeling Sociale Zaken van de gemeente Staphorst. COA doet de toezegging de mogelijkheden te inventariseren en dit terug te koppelen naar de afdeling Sociale Zaken van de gemeente Staphorst.

11-11-97

Stichting Vluchtelingenwerk Nederland informeert bij de gemeente naar de voortgang van deze zaak. Nog steeds is de vergoeding niet rond. Duidelijk is ondertussen dat de familie (van verzoeker; N.o.) volgens de regels recht heeft op f 6,- per dag voor de periode 18-10-95 tot 01-09-97.

december '97

Een telefonisch contact tussen de gemeente Staphorst en de COA levert het ontstellende bericht op dat de aanvraag van de vergoeding niet bekend is bij de COA. De COA geeft aan dat zij nu geen mogelijkheden ziet."

B. Standpunt verzoeker

1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht.

2. Verder deelde verzoekers gemachtigde in het verzoekschrift van 27 juli 1998 nog onder meer het volgende mee:

"De familie (van verzoeker; N.o.) heeft langer dan een jaar hun moeder in huis opgenomen. Officieel stond zij geregistreerd in de opvang die door het COA wordt verzorgd. De COA heeft toegezegd dat een vergoeding van f 6,- per dag gegeven kan worden voor deze opvang. Van deze toezegging is ook de gemeente Staphorst op de hoogte.

Sinds het noemen van het bestaan van deze regeling hebben wij de COA zeer herhaaldelijk telefonisch en schriftelijk gevraagd om ons op de hoogte te stellen van en het realiseren van deze vergoeding. Tot nu toe heeft de COA niets van zich laten horen"

C. Standpunt Centraal Orgaan opvang asielzoekers

Het Centraal Orgaan opvang asielzoekers reageerde op 7 december 1998 op de klacht. Het COA deelde in zijn reactie onder meer het volgende mee:

"(…)verzoeker (beklaagt; N.o.) zich erover dat toezeggingen die hem door het COA zouden zijn gedaan, door het COA niet zijn nagekomen. Of deze klacht gegrond is valt thans niet meer te achterhalen. Verzoeker beroept zich namelijk op mondelinge toezeggingen, die geruime tijd geleden zouden zijn gedaan. In het geval er door het COA toezeggingen zouden zijn gedaan, dan zijn zij niet op papier verschenen. Met betrekking tot de mondelinge toezeggingen die, zoals verzoeker meent, vanuit het OC Zwolle zijn gedaan, is gegeven het tijdsverloop, niet meer te achterhalen óf deze daadwerkelijk zijn gedaan en wat de precieze inhoud ervan is geweest.

De klacht van verzoeker, zoals verwoord in zijn brief van 23 juli 1998, richt zich mede tot een met naam genoemde medewerker van het COA, Centraal Bureau. Deze medewerker is evenwel al geruime tijd, vanaf maart 1998, wegens ziekte niet meer (feitelijk) werkzaam bij het COA. Ook de mogelijke toezeggingen vanuit het Centraal Bureau van het COA zijn steeds mondeling gedaan, althans er is binnen het COA geen schriftelijke toezegging aanwezig. Helaas is dan ook niet kunnen worden achterhaald of er toezeggingen door hem zijn gedaan en wat de inhoud hiervan is geweest.

Niet is duidelijk waarom er geen reactie is verschenen op de brief van 9 juni 1998. Een verklaring (geen rechtvaardiging) is dat deze brief is gericht aan de bovenbedoelde medewerker die evenwel op dat moment niet meer werkzaam was.

Ik merk in algemene zin over een financiële vergoeding op dat (verzoekers moeder; N.o.) alleen dan aanspraak maakt op een financiële vergoeding door het COA in het geval de directie van het opvangcentrum waar (verzoekers moeder; N.o.) verbleef aan haar (expliciet) toestemming heeft gegeven haar verblijf in de woning van haar zoon te hebben. Kan verzoeker aantonen dát deze toestemming is gegeven én aantonen dat vanuit het centrum geen geld aan zijn moeder is verstrekt, dan kan alsnog het geld waar betrokkene recht op heeft aan haar worden toegekend.

Het valt evenwel te betwijfelen of de moeder van verzoeker wel aanspraak maakt op een financiële vergoeding omdat een administratieve plaatsing met zich meebrengt dat de betrokken asielzoeker zich wekelijks in het opvangcentrum zal moeten melden om aldáár de financiële vergoeding in ontvangst te nemen. Gelet op de beschikbare informatie blijkt dat er geen wekelijkse melding heeft plaatsgevonden. Had betrokkene zich wel (regelmatig) gemeld, dan zou snel duidelijkheid zijn ontstaan over de vraag of zij aanspraak maakte op een financiële vergoeding door het COA, dan wel dat aan haar niets zou worden verstrekt.

Ter verduidelijking van het bovenstaande merk ik over administratieve plaatsing het volgende op. Een administratieve plaatsing betekent dat een asielzoeker met instemming van het COA verblijf heeft buiten een opvangcentrum maar wél aanspraak blijft houden op door het COA te verstrekken voorzieningen (waaronder de wekelijkse financiële toelage). Administratieve plaatsing is een uitzondering op de hoofdregel dat asielzoekers hun (woon)verblijf dienen te hebben in een door het COA beheerd opvangcentrum (tenzij de asielzoeker geheel geen gebruik wenst te maken van overheidsvoorzieningen).

Ik merk over deze hoofdregel het volgende op. Sinds 1 januari 1996 worden als gevolg van het tussen het Kabinet, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Inter Provinciaal Overleg gesloten akkoord over de verantwoordelijkheidsverdeling inzake de huisvesting van asielzoekers en statushouders, geen asielzoekers meer geplaatst in gemeentewoningen.

Asielzoekers dienen vanaf 1 januari 1996 te verblijven in opvangcentra en vallen onder verantwoordelijkheid en zorg van het COA.

In afwijking van het bovenbedoeld akkoord hebben de Staatssecretaris van Justitie, het COA en de VNG in mei 1996 afgesproken dat in specifieke uitzonderingssituaties het feitelijk verblijf van asielzoekers in gemeentewoningen toelaatbaar moet zijn. Dit wordt een administratieve plaatsing genoemd.

De vereisten waaraan moet worden voldaan zijn evenwel zeer strikt en zijn als volgt:

Administratieve plaatsing is slechts dan toelaatbaar ingeval het de inwoning betreft bij een tot Nederland toegelaten eerste graads familielid, dan wel echtgeno(o)t(e) of partner die beschikt over eigen passende woonruimte. Administratieve plaatsing in een gemeentewoning is daarnaast alleen mogelijk in de situatie waarin opvang in een gemeentewoning vanwege bijzondere (zwaarwegende) medische redenen noodzakelijk moet worden geacht. Met andere woorden, er moet sprake zijn van een medische noodsituatie. Van een medische noodsituatie zal niet snel sprake zijn. Het betreft hier een uitzonderingssituatie waarin vanwege dringende medische redenen continuering van het verblijf in de centrale opvang inhumaan is of schadelijk is voor de gezondheid van de betrokken asielzoeker.

In de toelichting bij artikel 10 van de 'Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 1997' (Rva; zie Achtergrond onder 2.; N.o.) is de bovenbedoelde afspraak door de Staatssecretaris van Justitie bevestigd.

Van belang hierbij is op te merken dat het COA (in casu de directie van het opvangcentrum waar de betrokken asielzoeker verblijft) de (beslissings)bevoegdheid heeft om al dan niet in te stemmen met een verzoek tot administratieve plaatsing. Artikel 10, tweede lid, van de Rva formuleert het aldus dat de administratieve plaatsing een bevoegdheid is voor het COA en aldus niet een recht voor de asielzoeker. Het COA onderkent dat uit een bevoegdheid voor een bestuursorgaan voor de burger rechten kunnen voortvloeien, maar dit laat onverlet de voorwaarde dat het bestuursorgaan wél beslissingsbevoegd blijft.

Van verder belang is dat in het geval het COA toestemming heeft verleend tot een administratieve plaatsing, de betrokken asielzoeker (administratief) zal worden ingeschreven in het dichtstbijzijnde opvangcentrum en aldaar wekelijks de financiële toelage zal krijgen uitgereikt. Het heeft er alle schijn van dat de moeder van verzoeker zich niet wekelijks heeft gemeld om haar financiële toelage in ontvangst te nemen, en aldus kennelijk geen prijs stelde op de vergoeding, dan wel geen instemming heeft gekregen.

Het is overigens zeker niet zo dat aan in het geval van een administratieve plaatsing aan de familie van de betrokken asielzoeker (althans de personen waarbij zij verblijft) door het COA een vergoeding wordt verstrekt. Het is de asielzoeker zelf die zijn financiële toelage uitgekeerd blijft krijgen. Voorts valt op te merken dat gemeenten geen enkele rol spelen bij de beslissing van het COA om een asielzoeker administratief te plaatsen buiten een opvangcentrum. Al hetgeen de gemeente Staphorst zou hebben toegezegd, dan wel het feit dat deze gemeente op de hoogte is geweest van het verblijf van de moeder van verzoeker in deze gemeente, is voor de vraag of zij alsnog een vergoeding van het COA dient te krijgen, van geen enkel belang.

Conclusie

Het valt thans niet meer te achterhalen welke mondelinge toezeggingen door wie precies zijn gedaan richting verzoeker dan wel zijn moeder. Meer inhoudelijk valt op te merken dat met name gelet op het feit dat de moeder van verzoeker zich niet wekelijks heeft gemeld bij een opvangcentrum om aldaar haar geld op te halen, het te betwijfelen is of werkelijk de toezegging is gedaan dat aan mevrouw over de periode 12 oktober 1995 tot 1 september 1997 een vergoeding zou worden verstrekt van fl 6,- per dag, dan wel dat zij van deze vergoeding zelf heeft afgezien door zonder instemming van het COA te hebben gekozen voor een verblijf buiten een opvangcentrum."

D. Reactie verzoeker

1. Verzoeker liet in reactie op het standpunt van het COA onder meer weten dat toestemming was gevraagd aan de directie van het opvangcentrum Zwolle om verzoekers moeder te laten verblijven in de woning van verzoekers gezin, gelet op de psychisch-medische toestand waarin zij sinds haar aankomst in Nederland had verkeerd. De directie had deze toestemming ook gegeven.

2. Op 11 januari 1999 liet verzoekers gemachtigde weten dat hij zelf navraag wilde doen naar de gang van zaken. Daarop schortte de Nationale ombudsman op 19 januari 1999 het onderzoek op. Na een verzoek van 18 augustus 1999 van verzoekers gemachtigde om heropening, onder toezending van het onder A.2. genoemde medisch dossier met betrekking tot verzoekers moeder, werd het onderzoek op 13 oktober 1999 voortgezet.

3. Op 20 oktober 1999 liet verzoekers gemachtigde telefonisch aan een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman weten dat verzoekster wel haar zakgeld van f 30 per week had ontvangen, maar niet de volledige vergoeding, te weten f 6 per dag, in totaal f 42 per week.

E. Reactie Centraal Orgaan opvang asielzoekers

Op 13 januari 2000 deelde het COA naar aanleiding van het voortzetten van het onderzoek en de in dat kader gestelde nadere vragen onder meer het volgende mee:

"…Uit het medisch dossier, welke door gemachtigde van verzoeker ten behoeve van de klacht is ingebracht, blijkt dat op 6 december 1995 een 'machtiging zakgeld' is geschreven. U vroeg het COA wat met deze aantekening wordt bedoeld. In de periode waarop de klacht ziet, moesten alle bewoners in een centrum zich één keer per week op een bepaalde tijd en plaats melden om hun financiële vergoeding in ontvangst te nemen. Thans wordt de financiële toelage op een aan een asielzoeker toegewezen bankrekening gestort. Overigens geldt voor asielzoekers nog altijd een wekelijkse meldplicht op het centrum. Van deze regel kan worden afgeweken indien medisch gezien een asielzoeker niet in staat is de financiële toelage persoonlijk op te halen. In dergelijke situaties kan een familielid gemachtigd worden de financiële toelage in ontvangst te nemen. Voor het verkrijgen van een machtiging dient de Medische Opvang op een centrum een formulier in te vullen en dit door te sturen naar de bewonersadministratie op het centrum. De administratie betaalt vervolgens de toelage uit aan degene die, blijkend uit het formulier, gemachtigd is om de toelage in ontvangst te nemen. Het is deze procedure die met de aantekening 'machtiging zakgeld' in het medisch dossier bedoeld wordt. In casu ontstond hierdoor de mogelijkheid voor de echtgenoot van (verzoekers moeder; N.o.) om de aan (verzoekers moeder; N.o.) toekomende financiële toelage voor haar in ontvangst te nemen.

Uit de door gemachtigde van verzoeker overgelegde brieven van het RIAGG blijkt dat (verzoekers moeder; N.o.) op medisch-psychiatrisch advies tijdelijk bij haar zoon is geplaatst. Het advies zelf, waarop de administratieve plaatsing gebaseerd zou zijn, blijkt evenwel niet uit deze stukken en is ook elders niet in het dossier te vinden. Het komt overigens vaker voor dat asielzoekers buiten het centrum bij familie verblijven. Het komt echter niet voor dat de medische opvang de familie verzoekt een asielzoeker op te nemen omdat de betreffende persoon niet in het centrum zou kunnen verblijven. In deze situaties wordt dan naar een andere oplossing gezocht. Wel ondersteunt medische opvang verzoeken tot opvang bij familie indien daar medische redenen aan ten grondslag liggen en een verblijf buiten het centrum het herstel kan bevorderen. Of dat in geval van verzoeker ook aan de orde is geweest is, gezien het tijdsverloop met de periode waarop de klacht ziet, niet meer na te gaan. Het kan zijn dat het verzoek tot plaatsing van (verzoekers moeder; N.o.) bij haar zoon in eerste instantie, tijdens het intakegesprek, waarbij haar zoon en schoonzoon aanwezig waren, van de zijde van de familie is gekomen. Dit staat echter niet duidelijk vermeld in het verslag van het intakegesprek.

Evenmin staat in het verslag vermeld dat de medische opvang van het centrum heeft geadviseerd (verzoekers moeder; N.o.) bij haar zoon te plaatsen. Immers, haar echtgenoot en zoon verbleven ook nog op het centrum. Wel kan het zo zijn dat een verzoek tot plaatsing van (verzoekers moeder; N.o.) bij haar zoon, afkomstig van haar familie, door de medische opvang is ondersteund. Medische opvang kan van oordeel zijn geweest dat (verzoekers moeder; N.o.), gezien haar ziektebeeld, beter op haar plaats zou zijn in een rustige, vertrouwde omgeving. Ook hier geldt dat, gezien het tijdsverloop, de gang van zaken omtrent de administratieve plaatsing van (verzoekers moeder; N.o.) bij haar zoon niet meer volledig is te achterhalen. Duidelijk is wel dat zij administratief geplaatst is en dat ten behoeve daarvan door de medische opvang een 'machtiging zakgeld' is afgegeven.

Met betrekking tot het door gemachtigde van verzoeker overgelegde schrijven van het team medische opvang aan de Vreemdelingenpolitie te Hardenberg kan ik u berichten dat niet meer te traceren valt wanneer dit schrijven door het team medische opvang is opgesteld. Wel zal dit kort na de overplaatsing van (verzoekers moeder; N.o.), haar echtgenoot en zoon van het OC Zwolle naar het AZC Slagharen zijn gebeurd. Gezien de aantekening in het dossier op 23 mei 1996 dat (verzoekers moeder; N.o.) administratief geplaatst is en dat de medische opvang het dossier gezien heeft, zal de melding aan de Vreemdelingenpolitie op of omstreeks deze datum hebben plaatsgevonden. Het betreft hier overigens een administratieve handeling, die door medische opvang ook is doorgegeven aan de groepsopvang op het AZC Slagharen. Voorts blijkt uit het medisch dossier dat in het AZC Slagharen voor (verzoekers moeder; N.o.) alleen nog afspraken zijn gemaakt bij het RIAGG en de medicatie is verzorgd.

Ik merk hierbij, wellicht ten overvloede, op dat voor asielzoekers niet alleen een wekelijkse meldplicht op het centrum waar zij verblijven bestaat, maar ook bij de Vreemdelingenpolitie. Het niet voldoen aan deze meldplicht kan tot gevolg hebben dat een asielzoeker zijn (financiële) toelage verliest. Slechts in uitzonderingsgevallen kan van de wekelijkse meldplicht worden afgezien, zonder dat dit tot consequenties voor de verstrekkingen leidt. De medische situatie van een asielzoeker is zo'n uitzonderingssituatie. Hiervoor is wel vereist dat door medische opvang een verklaring is afgegeven waaruit blijkt dat de betreffende persoon om medische redenen niet in staat is zich in persoon op het centrum en bij de Vreemdelingenpolitie te komen melden.

(…)

Conclusie

Uit de informatie die door gemachtigde van verzoeker naar voren is gebracht en die tot heropening van het onderzoek naar aanleiding van de klacht heeft geleid is gebleken dat (verzoekers moeder; N.o.) zich niet wekelijks heeft gemeld om haar financiële toelage in ontvangst te nemen. Wel is uit de informatie naar voren gekomen dat door de medische opvang op het OC Zwolle een 'machtiging zakgeld' is afgegeven, waardoor de echtgenoot van (verzoekers moeder; N.o.) haar financiële toelage heeft kunnen afhalen. (Verzoekers moeder; N.o.) is dan ook gedurende de periode dat zij bij haar zoon verbleef haar financiële toelage ad ƒ 30,-, per week blijven ontvangen. Ik wijs u erop dat dit bedrag in overeenstemming is met de verstrekkingen op basis van het toen geldende Reglement verstrekkingen asielzoekers, te weten ƒ 10,- voor kleedgeld en ƒ 20,- aan zakgeld. Evenwel is onduidelijk gebleven door wie en op basis waarvan is besloten tot administratieve plaatsing van (verzoekers moeder; N.o.) over te gaan. Gezien de tijd die inmiddels verstreken is, is ook niet meer te achterhalen op welke gronden tot administratieve plaatsing van (verzoekers moeder; N.o.) is besloten.

Hoewel gemachtigde van verzoeker met de aanvullende informatie een aantal van de door mij in mijn brief van 6 december 1998 opgeworpen vragen heeft kunnen beantwoorden heeft verzoeker niet aan kunnen tonen of werkelijk de toezegging is gedaan dat over de periode 12 oktober 1995 tot 1 september 1997 een vergoeding zal worden verstrekt ad ƒ 6,- per dag. Ik heb ook niet na kunnen gaan wat de grondslag voor deze vergoeding zou zijn. Noch de in de periode waarop de klacht ziet geldende Rva, noch de thans geldende Rva bieden een grondslag voor de toekenning van een bedrag ad ƒ 6,- per dag wegens administratieve plaatsing. Overigens is het verschil tussen de ƒ 6,- per dag, waarop verzoeker meent recht te hebben, en de, tijdens de periode waarop de onderhavige klacht ziet, ontvangen ƒ 30,- per week nog slechts ƒ 12,- per week.

Echter, nu (verzoekers moeder; N.o.) over deze periode haar financiële toelage ad ƒ 30,- per week is blijven ontvangen ben ik van mening dat het COA voldaan heeft aan de rechten en plichten die behoren bij de mogelijkheid van administratieve plaatsing en verzoeker derhalve geen aanspraak meer kan maken op de al dan niet gedane toezegging van een vergoeding ad ƒ 6,- per dag als bijdrage in de kosten van opvang door verzoeker. Nu verzoeker voorts niet eerder in deze procedure heeft aangegeven dat (verzoekers moeder: N.o.), gedurende de gehele periode waarop de klacht ziet, wel de f 30,- per week aan kleed- en zakgeld is blijven ontvangen, meent het COA aan haar verplichtingen te hebben voldaan en ziet zij geen grond tot een (aanvullende) vergoeding voor verblijf aan (verzoeker; N.o.) over te gaan"

F. nadere Reactie verzoeker

Op 11 april 2000 reageerde verzoeker via zijn gemachtigde onder meer als volgt op de nadere informatie van het COA:

"De op 6 december 1995 ten behoeve van (verzoekers moeder; N.o.) afgegeven 'machtiging zakgeld' duidt onmiskenbaar op een zogeheten 'administratieve plaatsing' van (verzoekers moeder; N.o.). Het gegeven dat het COA niet in staat is om de onderliggende stukken met betrekking tot deze plaatsing te produceren ligt in de risicosfeer van het COA.

Overigens kan uit het medische COA-dossier worden opgemaakt dat kennelijk op of rond 7 november 1995 - via de LAMP (landelijk aanmelding plaatsing; N.o.)-medewerker van het COA - de administratieve plaatsing van verzoekster bij haar familie in Rouveen is gerealiseerd.

Deze datum ligt voor de datum (06-12-1995) waarop de machtiging zakgeld is afgegeven.

De afgifte van de 'machtiging zakgeld', die op administratieve plaatsing duidt, verhoudt zich niet met de veronderstelling van het COA dat (slechts) een verzoek tot plaatsing van (verzoekers moeder; N.o.) bij haar zoon, afkomstig van haar familie, door de medische opvang is ondersteund.

De namens (verzoekers moeder; N.o.) overgelegde verklaring van het Team Medische Opvang Slagharen van het COA is hoogst waarschijnlijk per 09-05-1996 (uitplaatsing OC naar AZC) afgegeven. De aantekening van 23-05-1996 in het COA-medisch dossier ('Bo. is administratief. Dossier gezien.') wijst erop dat de onderhavige administratieve uitplaatsing op deze datum reeds was gerealiseerd.

Het gaat verzoeker uitdrukkelijk niet om de toekenning van de f. 30,- per week aan (regulier) zak- en kleedgeld, maar om de vergoeding die het OC en het AZC per dag van het COA heeft ontvangen voor de plaatsing van (verzoekers moeder; N.o.). Deze vergoeding bedroeg in de onderhavige periode f. 6,- per dag.

De ontvangst van voornoemd zak- en kleedgeld doet niet af aan de aanspraak die verzoeker maakt.

Immers, de kosten voor de opvang van (verzoekers moeder; N.o.) in de litigieuze periode zijn niet door het COA (met name het AZC), maar door verzoeker gemaakt, die alle kosten voor de opvang van zijn moeder zelf heeft moeten dragen.

Nu vaststaat dat het COA (expliciet) toestemming aan (verzoekers moeder; N.o.) heeft gegeven om verblijf te houden in de woning van haar zoon in Rouveen is het COA - vide haar standpunt zoals vervat in haar brief van 07-12-1998 (…) - gehouden de aanspraken van verzoeker op bedoelde financiële vergoeding door het COA alsnog te realiseren…"

G. Nadere Reactie Centraal Orgaan opvang asielzoekers

Het COA gaf op 30 juni 2000 onder meer de volgende reactie op verzoekers commentaar:

"De opmerking van verzoeker dat de op 6 december 1995 afgegeven 'machtiging zakgeld' onmiskenbaar duidt op een administratieve plaatsing van (verzoekers moeder; N.o.) kan ik niet delen. In mijn schrijven van 13 januari 2000 heb ik al uitgebreid aangegeven wat met de aantekening 'machtiging zakgeld' bedoeld wordt. De aantekening 'machtiging zakgeld' duidt op niets anders dan dat voor (verzoekers moeder; N.o.) iemand anders, i.c. haar echtgenoot, gemachtigd is haar wekelijkse financiële toelage in ontvangst te nemen. Met de aantekening 'machtiging zakgeld' is in ieder geval niet aangetoond dat (verzoekers moeder; N.o.) ook administratief geplaatst is geweest bij haar zoon.

Ik meen dan ook dat mijn opmerking in mijn schrijven van 7 december 1998 nog altijd overeind staat. Door verzoeker is immers nog steeds niet aangetoond dat aan (verzoekers moeder; N.o.) (expliciet) toestemming is verleend om verblijf te houden bij haar zoon, d.w.z. administratief geplaatst is bij haar zoon. Daarnaast is (verzoekers moeder; N.o.) gedurende het verblijf bij haar zoon wel steeds haar wekelijkse financiële toelage blijven ontvangen. Kortom, er is (verzoekers moeder; N.o.); geen (expliciete) toestemming verleend tot administratieve plaatsing bij haar zoon. Er is voor (verzoekers moeder; N.o.) alleen een 'machtiging zakgeld' geschreven. Zoals ik u in mijn brief van 13 januari 2000 al uitvoerig heb geschreven, kan dit om medische redenen gebeuren, maar houdt de 'machtiging zakgeld' niet in dat een asielzoeker administratief geplaatst is. Integendeel, nu de echtgenoot en de zoon van (verzoekers moeder; N.o.) nog wel in het asielzoekerscentrum verbleven, had (verzoekers moeder; N.o.) zelf daar ook kunnen verblijven. Ik kom dan ook tot de conclusie dat de 'machtiging zakgeld' geen andere betekenis heeft dan dat (verzoekers moeder; N.o.) niet wekelijks in persoon haar financiële toelage hoefde op te halen.

Hetzelfde geldt voor de verklaring van het Team Medische Opvang aan de Vreemdelingenpolitie te Hardenberg. Ook uit deze verklaring blijkt niet dat (verzoekers moeder; N.o.) administratief geplaatst is bij haar zoon. Zoals ik in mijn brief van 13 januari 2000 ook al aangaf, valt uit de verklaring slechts af te leiden dat (verzoekers moeder; N.o.) om medische redenen vrijgesteld diende te worden van de wekelijkse meldplicht bij de Vreemdelingendienst. Niet meer en niet minder!

Verzoeker merkt in zijn schrijven van 11 april 2000 op dat uit het medisch dossier kan worden opgemaakt dat kennelijk op of rond 7 november 1995 - via de LAMP- medewerker van het COA -de administratieve plaatsing van (verzoekers moeder; N.o.) bij haar familie in Rouveen is gerealiseerd. Ik kan deze opvatting niet delen. In het medisch dossier heeft de Medische Opvang de volgende aantekening gemaakt:

"Woensdag contact opnemen met Zevenaar. Dringend adviseren - via LAMP- medewerker regelen - dat mevrouw geplaatst wordt bij zoon. Contact opnemen met gemeente Staphorst, valt Rouveen onder. " Het betreft hier echter niet meer dan een advies van de Medische Opvang aan het COA.

Vervolgens zwijgt het dossier over de vraag of de administratieve plaatsing ook geregeld is. De conclusie die verzoekers op grond van het bovenstaande menen te kunnen trekken, lijkt mij dan ook prematuur. De administratieve plaatsing kan overigens ook niet door de LAMP-medewerker gerealiseerd worden. De LAMP-medewerker is de medewerker van het COA op het Aanmeldcentrum. Nadat een asielzoeker op het Aanmeldcentrum zijn eerste gehoor heeft gehad bij de IND en de IND tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek naar het verhaal van de asielzoeker geboden is, draagt de IND de betreffende asielzoeker bij het COA voor, voor opvang. Het behoort tot de taak van de LAMP-medewerker om de betreffende asielzoeker vervolgens door te sturen naar een Opvangcentrum. Daarnaast is, zoals ik in mijn brief van 7 december 1998 al aangaf, de directie van het centrum bevoegd om al dan niet in te stemmen met een verzoek tot administratieve plaatsing. De LAMP-medewerker heeft deze bevoegdheid in ieder geval niet.

Ik gaf u hiervoor al aan dat het tot de (beslissings)bevoegdheid van de directie van het centrum behoort om al dan niet in te stemmen met een verzoek tot administratieve plaatsing. Ik heb zowel eerder in dit schrijven, als in mijn schrijven van 7 december 1998 resp. 13 januari 2000 aangegeven dat het op de weg van verzoeker ligt, nu hij stelt dat (zijn moeder; N.o.) administratief geplaatst is geweest en (in eerste instantie) gedurende haar plaatsingsperiode geen financiële toelage heeft ontvangen, aan te tonen dat het COA (expliciet) toestemming heeft gegeven voor de administratieve plaatsing van (verzoekers moeder; N.o.) bij haar zoon. Ik constateer, ten overvloede, dat verzoeker hier niet in is geslaagd. Verzoeker heeft weliswaar een uitgebreid medisch rapport overgelegd, maar de medische situatie van (verzoekers moeder; N.o.) is door het COA nimmer bestreden. Verzoeker heeft moeten erkennen dat aan (verzoekers moeder; N.o.), gedurende haar plaatsingsperiode, wel degelijk door het COA een financiële vergoeding ad fl. 30,- per week is verstrekt. Dit in tegenstelling tot hun eerdere beweringen. Het komt dan ook onaangenaam over als verzoeker nu - plotseling - stelt dat het COA niet in staat is om de onderliggende stukken met betrekking tot de administratieve plaatsing van (verzoekers moeder; N.o.) te produceren en dit binnen de risicosfeer van het COA legt. Indachtig de regel 'wie stelt, bewijst' ligt het juist op de weg van verzoeker om aan te tonen dat het COA aan (verzoekers moeder; N.o.) toestemming heeft gegeven voor de administratieve plaatsing bij haar zoon. Ik heb het al eerder aangegeven, maar constateer nogmaals, dat verzoeker hier niet in is geslaagd.

Tot slot nog een opmerking over de fl. 6,- per dag die het OC en het AZC, waar (verzoekers moeder; N.o.) ingeschreven heeft gestaan, van het COA zouden hebben ontvangen voor de plaatsing van (verzoekers moeder; N.o.). Verzoekers meent nu - plotseling - daar nog aanspraak op te kunnen doen laten gelden. Voor de volledigheid meld ik u nog, zoals ik ook reeds in mijn schrijven van 13 januari 2000 hebt bericht, dat (verzoekers moeder; N.o.) gedurende de opvang telkens de wekelijkse Rva-verstrekkingen zijn verstrekt, te weten het toen geldende bedrag ad fl. 30,- per week. Daarmee heeft het COA gedaan wat de Rva haar opdraagt en heeft (verzoekers moeder; N.o.) gekregen waar zij recht op heeft.

Voor een goed begrip van het bovenstaande is het nodig dat ik allereerst even een opmerking maak over de bekostigingssystematiek van de centra. Een centrum ontvangt budget op basis van de capaciteitsdagen (dat wil zeggen de capaciteit van het centrum x 365 dagen) en de opvangdagen (dat wil zeggen de capaciteit van een centrum x 365 dagen x de bezettingsgraad). Bij de berekening van de opvangdagen wordt aan het begin van het jaar uitgegaan van een prognose van de bezettingsgraad. In de loop van het jaar worden de prognose van de opvangdagen vervangen door de werkelijke opvangdagen. In de capaciteitsdagen en de prognose van de opvangdagen worden administratief geplaatste asielzoekers niet meegerekend. De berekening van de gerealiseerde opvangdagen geschiedt gedurende en aan het einde van het kalenderjaar (= boekjaar), zodat met een centrum een afrekening plaats kan vinden op basis van de werkelijk geboden opvang. In de berekening van de werkelijke (gerealiseerde) opvangdagen worden administratief geplaatste asielzoekers wel meegenomen. Al naar gelang een centrum meer of minder werkelijke opvang heeft geboden dan haar capaciteit toelaat, vindt bijstelling van het budget plaats voor het komende kalenderjaar.

In de periode waarop de klacht van verzoeker ziet, ontvingen de centra per asielzoeker een normbedrag ad fl. 30,- per week, dat is het weekgeld dat ook steeds aan (verzoekers moeder; N.o.) is verstrekt, en een normbedrag ad fl. 6,36 per dag. Dit bedrag was bestemd voor voeding, er was toen nog geen sprake van zelf koken door asielzoekers, en voor kosten die verband houden met het voeren van de administratie, e.d. Dit bedrag is dus voor een groot deel ter dekking van vaste kosten, die het centrum toch dient te bekostigen ongeacht of er 400 of 450 asielzoekers op het centrum verblijven. Het budget dat aan een centrum wordt toegekend staat los van de vraag of een asielzoeker daadwerkelijk verblijf houdt op het centrum, of dat hij administratief geplaatst is. De normbedragen ten behoeve van het budget zijn namelijk niet persoonsgebonden vastgesteld, maar centrumgebonden, op basis van de capaciteitsafspraken. Er is dus niet budget aan het centrum toegekend met als doelbestemming (verzoekers moeder; N.o.). Het centrum heeft budget ontvangen op basis van haar capaciteit.

De begroting van een centrum is dus gebaseerd op het budget op basis van de capaciteitsdagen. Een lagere bezetting in het centrum vanwege administratief geplaatste asielzoekers levert het centrum slechts een gering voordeel op. Alleen de variabele kosten zullen namelijk dalen. Dit geringe voordeel zal het centrum echter gebruiken om nadelen, hogere kosten, te compenseren. Een onder- of overbezetting in het kalenderjaar op een centrum is namelijk voor rekening en risico van het centrum. In deze systematiek past het derhalve niet een vergoeding te verstrekken aan asielzoekers die administratief geplaatst zijn. Uiterste consequentie van het loslaten van deze systematiek zou overigens zijn dat asielzoekers die administratief geplaatst zijn een bedrag ad fl. 6,36 per dag zouden moeten bijbetalen indien het centrum onderbezet zou zijn. Dat kan toch niet de bedoeling zijn!

Er is dus geen reden om verzoeker nu alsnog voor de periode waarop de klacht ziet een bedrag ad fl. 6,- per dag toe te kennen. Dit bedrag is namelijk ook nimmer als zodanig ter beschikking gesteld aan de centra. Het normbedrag ad fl. 6,36 dat wel aan de centra is uitgekeerd is, zoals hiervoor al is aangegeven, bestemd voor kosten die de centra maken (personeel, voeding, afschrijvingen, e.d.) en niet voor kosten die de asielzoeker, of zijn familie maakt. Het gaat om een centrumgebonden budget en niet om een persoonsgebonden budget. Ik wil hier voorts nog opmerken dat centra nooit extra budget toegewezen hebben gekregen voor administratief geplaatste asielzoekers. Overigens is het ook niet aan de asielzoeker om zich met de bekostigingssystematiek van de centra te bemoeien.

Tot slot wil ik hier nog kwijt dat verzoeker nog steeds niet heeft kunnen aantonen dat (verzoekers moeder; N.o.) met (expliciete) toestemming van het COA administratief geplaatst is geweest bij haar zoon. Alleen al om deze reden komt hij niet voor toekenning van het bedrag ad ± fl. 6,- per dag in aanmerking. Zoals ik in mijn brief van 13 januari 2000 al heb aangegeven had (verzoekers moeder; N.o.) ook op het centrum kunnen verblijven, nu haar echtgenoot en zoon daar ook verbleven. Nu (verzoekers moeder; N.o.) er zelf voor heeft gekozen bij haar zoon te Rouveen te gaan wonen, ligt dat binnen haar risicosfeer. Daarnaast staat ook in de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen (Rva) niets anders geregeld dan dat administratief geplaatste asielzoekers recht hebben op een financiële toelage ad fl. 30,- per week. Dit bedrag heeft (verzoekers moeder; N.o.) tijdens haar opvang ook steeds ontvangen. Nogmaals, (verzoekers moeder; N.o.) heeft dus gehad waar zij recht op had! Over andere bedragen aan (administratief geplaatste) asielzoekers wordt in de Rva niet gesproken. Er kan dus ook geen sprake zijn van uitkering van andere bedragen dan in de Rva genoemd.

Conclusie

Verzoeker heeft nog immer niet aan kunnen tonen dat het COA aan (verzoekers moeder; N.o.) (expliciet) toestemming heeft gegeven voor administratieve plaatsing bij haar zoon. Het COA is voorts telkens de financiële toelage, waarop (verzoekers moeder; N.o.) tijdens haar opvang recht had, aan (verzoekers moeder; N.o.) blijven verstrekken. Daarnaast hebben de centra waar (verzoekers moeder; N.o.) ingeschreven heeft gestaan geen specifieke vergoeding ontvangen vanwege de administratieve plaatsing van (verzoekers moeder; N.o.). Er is ook geen grondslag in de Rva te vinden voor uitkering van andere bedragen dan in de Rva opgenomen. Op basis van het voorgaande concludeert het COA dan ook tot ongegrondverklaring van de klacht."

Achtergrond

1. Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers

Artikel 3, eerste lid:

"Het orgaan is belast met:

a. de materiële en immateriële opvang van asielzoekers in een opvangcentrum;"

Artikel 12:

"Onze Minister (de Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur; N.o.) kan regels stellen met betrekking tot verstrekkingen aan asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen (…) in een opvangcentrum."

2. Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen (Rva)

Regeling van de Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur van 12 juli 1994, gewijzigd bij regelingen van 5 augustus 1994, 14 oktober 1994 en 15 augustus 1995. Vervangen door Rva 1997, op 24 december 1997 (zie hierna onder 5.).

"Gelet op artikel 12 van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers;

Besluit:

Art.1.- 1. De Hoofdstukken I en II van de Regeling opvang asielzoekers zoals die luidden op 30 juni 1994, worden aangemerkt als regels met betrekking tot verstrekkingen aan asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers, (…).

-2. Waar in de artikelen 3, 6, 9, 11 en 13 van de Hoofdstukken I en II wordt gesproken van 'de minister' wordt voor toepassing van de regels gelezen: het Centraal Orgaan opvang asielzoekers."

3. Regeling opvang asielzoekers

Regeling van de Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur van 23 december 1991, diverse malen gewijzigd in 1992, 1993 en 1994.

"Hoofdstuk II"

Artikel 5, eerste lid:

"De opvang in een centrum als bedoeld in artikel 3, onder a, (onder andere een onderzoek- en opvangcentrum en een asielzoekerscentrum; N.o.) omvat in elk geval de volgende verstrekkingen:

(…)

c. kleedgeld;

d. zakgeld;"

Artikel 8, eerste lid:

"Het verstrekken van kleedgeld houdt in (…) het iedere week als toelage verstrekken op het ingevolge artikel 9, eerste lid, te verstrekken zakgeld, van een bedrag van f 10,- ten behoeve van de aanschaf van kleding en schoeisel."

Artikel 9, eerste lid:

"Het verstrekken van zakgeld houdt in het iedere week bij vooruitbetaling op een door de minister vastgestelde tijd en plaats aan de asielzoeker beschikbaar stellen van een bedrag van f 20,- ten behoeve van kleine persoonlijke uitgaven."

Artikel 7:

"De verstrekkingen, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onder b tot en met g (…) vinden niet plaats indien de asielzoeker zonder noodzaak geen gebruik maakt van het in het desbetreffende centrum geboden onderdak."

4. Sinds 1 januari 1996 worden geen asielzoekers meer geplaatst in gemeentewoningen. Zij moeten verblijven in opvangcentra en vallen onder verantwoordelijkheid en zorg van het COA. Dit is het gevolg van een gesloten akkoord tussen het Kabinet, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en het Interprovinciaal Overleg over de verantwoordelijkheidsverdeling inzake de huisvesting van asielzoekers en statushouders. In afwijking van bovengenoemd akkoord hebben de Staatssecretaris van Justitie, het COA en de VNG in mei 1996 afgesproken dat in specifieke uitzonderingssituaties het feitelijk verblijf van asielzoekers in gemeentewoningen toelaatbaar moet zijn. Dit is de zogenaamde administratieve plaatsing. In de toelichting op de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 1997, (met name artikel 10) is de bovengenoemde afspraak door de Staatssecretaris van Justitie bevestigd.

5. Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 1997 (Rva 1997)

Artikel 10

"1. De verstrekkingen bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel b (…) (een wekelijkse financiële bijdrage; N.o.) vinden niet plaats indien de bewoner van het centrum geen gebruik maakt van het in het desbetreffende centrum geboden onderdak.

2. Het Centraal Orgaan opvang asielzoekers kan in bijzondere gevallen afwijking van de bepaling in het eerste lid.'

In de toelichting op de Rva 1997 is onder meer het volgende vermeld:

"Reikwijdte van de regeling

(…)

Ingevolge de afspraken tussen het kabinet en de besturen van de Vereniging Nederlandse Gemeenten en het Interprovinciaal Overleg, gemaakt in het bestuurlijk overleg van 27 oktober 1994, zijn nog tot 1 januari 1996 asielzoekers doorgeplaatst van de centrale opvang naar de decentrale opvang. Met ingang van 1 januari 1996 worden in beginsel geen nieuwe asielzoekers meer gehuisvest in de decentrale opvang.

(…)

Wijzigingen ten opzichte van de oude regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen

(…)

Indien een asielzoeker er de voorkeur aan geeft om elders verblijf te kiezen, kan hij echter geen recht meer doen gelden op de verstrekkingen. In de praktijk is gebleken dat het wenselijk is dat het COA in bijzondere gevallen hiervan kan afwijken. In artikel 10, tweede lid, is de mogelijkheid hiertoe geopend. (…)

Een voor de praktijk belangrijk verschil tussen de Rva 1997 en de oude regeling is de wijziging van de aan centrumbewoners toe te kennen financiële toelage. De oude regeling kende een aan iedere individuele asielzoeker toegekende financiële toelage die voor iedere asielzoeker een gelijke hoogte had. De toelage was onderverdeeld in zak- en kleedgeld en voeding in natura. De Rva 1997 kent daarentegen één financiële toelage die bestemd is voor alle uitgaven van centrumbewoners."

In de toelichting op artikel 10 is onder meer het volgende vermeld:

"Het tweede lid strekt ertoe het mogelijk te maken dat asielzoekers in bijzondere, uitzonderlijke situaties ook kunnen verblijven buiten een opvangcentrum, de zogenaamde administratieve plaatsing. Administratieve plaatsing betreft de plaatsing van een asielzoeker bij een verblijfsgerechtigde Nederlander. De asielzoeker wordt ingeschreven in het dichtstbijzijnde AZC en zal aldaar de (volledige) wekelijkse financiële bijdrage als bedoeld in artikel 5, eerste lid onder b, kunnen ontvangen. (…)

Plaatsing is toelaatbaar wanneer het de inwoning betreft bij een tot Nederland toegelaten eerste graads familielid, dan wel de echtgeno(o)t(e) of partner die beschikt over eigen passende woonruimte. Plaatsing buiten het centrum is ook mogelijk in de situatie waarin verblijf in een woning buiten het centrum vanwege bijzondere (zwaarwegende) medische redenen noodzakelijk moet worden geacht. Het betreft hier een uitzonderlijke situatie waarin vanwege dringende medische redenen continuering van het verblijf in een opvangcentrum inhumaan of schadelijk voor de gezondheid van de betrokken asielzoeker is."

Instantie: Centraal Orgaan opvang asielzoekers

Klacht:

In 1996 gedane toezegging, dat vergoeding toegekend zou worden aan verzoeker voor opvang van moeder in gezin, tot 23 juli 1998 niet nagekomen .

Oordeel:

Niet gegrond