2001/046

Rapport

Op 15 november 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer M. te Wassenaar, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden. Verzoeker had zich met dezelfde klacht al eerder - op 5 augustus 1999 - tot de Nationale ombudsman gewend. Op dat moment werd geen onderzoek ingesteld, omdat niet aan alle vereisten van bevoegdheid en ontvankelijkheid werd voldaan.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van 's-Gravenhage), werd een onderzoek ingesteld.

Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:

Verzoeker klaagt erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden op 11 januari 1998 de voordeur van zijn appartement hebben geforceerd, waardoor hij schade heeft geleden.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Daarnaast werd drie betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Eén van hen maakte van deze gelegenheid geen gebruik. De andere twee legden een verklaring af tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman.

In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te 's-Gravenhage over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

Verzoeker en een woordvoerder van het district Haagse Hout/Scheveningen van het regionale politiekorps Haaglanden deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

De korpsbeheerder en de betrokken ambtenaren gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoeker heeft in de maanden december 1997 en januari 1998 een flatwoning te 's-Gravenhage gehuurd. Deze woning was op de tweede etage gelegen. In (gedeelten van) deze periode verbleef ook mevrouw C. in deze woning. Op 11 januari 1998 hebben politieambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden tweemaal de voordeur van de woning geforceerd.

2. Politieambtenaren B., F., Vi., Ma. en S. van het regionale politiekorps Haaglanden maakten de volgende mutatie op over zondag 11 januari 1998 tussen 04.00 en 13.45 uur:

"Memo

M. kwam aan het bureau met de mededeling dat er ingebroken zou zijn in zijn woning aan de (…). Vannacht is hij er niet geweest en vanmorgen ontdekte hij dat de deur op een kier stond en dat er een voetafdruk te zien was op de voordeur. Hij wilde graag escorte naar zijn woning aangezien hij vermoedde dat zijn ex-vriendin in de woning was. Ex-vriendin, C., uit Italië, logeerde sinds drie dagen bij hem en ze was nog illegaal ook. Bij (…) zagen we dat de voordeur op een kier stond en dat deze op de klem zat. Inderdaad stond er een voetafdruk op en na verscheidene keren geroepen te hebben is de deur nogmaals ingetrapt. Na nogmaals geroepen te hebben kwam er een slaperige dame aangelopen. M. stond ondertussen buiten te wachten. C. vertelde dat zij en M. een maand lang een relatie hebben gehad en dat zij in de woning van M. verbleef. In de nacht van 11 januari is ze de sleutel van de woning verloren en ging op zoek naar M. om zijn sleutel te lenen. Ze kon hem niet vinden en heeft vervolgens de politie ingeschakeld om de deur te openen. Zij hebben de voordeur van de woning ingetrapt.

Volgens C. zou zij vanaf februari de woning geheel tot haar beschikking hebben. M. zou alvast het huis hebben verlaten maar wel een kopie van de sleutel hebben. C. maakte een verwarde indruk en sprak gebrekkig Engels. Ze vertelde dat ze vaker in Nederland was voor zaken (in lederwaren) en dat ze in een hotel verbleef. Ondertussen vertelde M. dat ze cocaïne gebruikt en dat ze een tijdje (dus langer dan drie dagen) hebben samengewoond. Hij heeft haar binnengehaald maar kon niet met haar samenleven. Dus is hij vertrokken en wilde nog wat spullen ophalen. C. erg ontdaan omdat hij tot slot haar honden in het asiel heeft ondergebracht.

Hotel (…) belde dat C. naar het hotel is gegaan om enkele spullen af te geven om in bewaring te geven. Het bleken een paar tassen te zijn met daarin enkele nieuwe leren jassen, gelabeld en in plastic verpakt. Dit is enkele keren gebeurd. Het hotel vond dit verdacht en belde ter informatie.

Aanvulling Ma. en H.:

Mijn excuses voor het vergeten. Heden nacht 11-1-1998 omstreeks 04.00 werden wij, Ma. en H., door de wcdt gestuurd naar de woning van mevr. C. Er werd ons verzocht om te kijken of wij voor mevr. de woning konden openen, zij verzekerde ons dat zij woonachtig was in betreffende woning en dat zij dat aan kon tonen middels papieren welke in de afgesloten woning lagen. Zij was erg ongerust over haar 2 honden. Tevens had zij een taxi chauffeur bij zich die haar vanuit Rotterdam had vervoerd en deze wilde graag de rit betaald hebben. Zij verzekerde ons dat er binnen geld aanwezig was. Wij hebben geprobeerd via het balkon in te klimmen dit lukte niet. Daarop hebben wij in haar bijzijn en met haar toestemming de voordeur geopend. Zij was erg thuis in de woning en aan de hand van haar kleding en de wijze waarop zij de weg wist in de woning overtuigde zij ons ervan daadwerkelijk woonachtig te zijn in genoemd perceel. Alhoewel er geen honden aanwezig waren, zagen wij wel hondenmanden e.d. in de woning. Hierna de woning verlaten."

3. Bij brief van 5 maart 1998 deelde het Justitieel Klachtenbureau van de Haagse wetswinkel te 's-Gravenhage - die als gemachtigde van verzoeker optrad bij de klacht die verzoeker bij de politie indiende - aan de chef van het onderdeel Haagse Hout/ Scheveningen van het regionale politiekorps Haaglanden onder meer mee:

"Op ons spreekuur richtte zich tot ons, de heer M., wonende aan (…) te Wassenaar, met het volgende relaas:

"Half december j.l. heb ik C. leren kennen. Met haar ben ik vanaf 18 december j.l., gezamenlijk, een gemeubileerd appartement gaan betrekken. Het appartement werd door mij gehuurd. Ik had schriftelijk een huurovereenkomst gesloten met de verhuurder.

Na enige tijd bleek dat met C. niet samen te leven viel, omdat zij zich in het begin anders had voorgedaan dan zij in werkelijk was. Zij bleek aan drugs verslaafd te zijn, was agressief, onbetrouwbaar, leed aan stemmingswisselingen en bleek kontakten te onderhouden met dubieuze figuren. Nadat ik tevergeefs getracht had om samen met haar professionele hulp in te schakelen en zij na veel beloftes van verbetering van haar gedrag toch in haar oude rol verviel, leek het mij het verstandigst om alle kontakten met haar te verbreken. Het probleem was echter, dat zij weigerde mijn woning te verlaten.

Omdat C. illegaal in Nederland verbleef, heb ik de hulp ingeroepen van de politie. Op 8 januari j.l heb ik mij gewend tot de vreemdelingenpolitie. De heer E. vertelde mij daar dat de politie die avond niet in staat was actie te ondernemen, maar de volgende dag zou polshoogte worden genomen. Op 9 januari j.l. bleek bij aankomst van de politie dat C. via het balkon was gevlucht. Ik volgde het advies van de politie op om voorlopig uit het huis te blijven.

Op zondag 11 januari j.l. ben ik omstreeks 13.30 uur weer naar het appartement gegaan om spullen op te halen. Tot mijn grote verbazing bleek dat de voordeur van het appartement was opengebroken. Omdat ik de situatie niet vertrouwde ben ik naar het politiebureau aan de Nieuwe Parklaan gegaan. Politiefunctionarissen van dat bureau hebben zich naar het appartement gespoed. Aldaar bleek de deur weer gesloten te zijn. Nadat de deur door de politiefunctionarissen was ingetrapt, bleek C. aanwezig te zijn. Volgens deze politiefunctionarissen had C. het volste recht om het appartement te bewonen, omdat zij al meer dan drie nachten op dat adres verbleef.

Gebleken was, dat de deur van het appartement eerder door politiefunctionarissen van het bureau Nieuwe Parklaan was opengebroken. Zij hadden dit gedaan op verzoek van mevrouw C. Zij zou aan hen een huurovereenkomst hebben getoond. Bovendien zouden de politiefunctionarissen, alvorens de deur te forceren, informatie hebben ingewonnen bij de buren.

Nadat C. zich met behulp van en goedkeuring door de politie toegang had verschaft tot het door mij gehuurde appartement was ik niet meer in staat haar eruit te krijgen, sterker nog, zij had de sloten veranderd, zodat ik geen toegang meer had tot het appartement. Ik heb nog wel geprobeerd om het gas, licht en water te laten afsluiten, maar de verhuurder en de wijkagent raadden mij dit af. De huur van het appartement is nu opgezegd, maar C. is verdwenen met een groot deel van mijn bezittingen die in het appartement aanwezig waren (hier is proces-verbaal van opgemaakt). Bovendien blijkt dat er schade is aangericht aan de inrichting van het appartement, zodat mij ook nog inhouding van mijn borg ad Fl. 1500,= en eventueel een schadeclaim boven mijn hoofd hangt."

Naar aanleiding van het bovenstaande wil het Justitieel Klachtenbureau, namens de heer M., een officiële klacht indienen en wel op grond van het volgende:

De politie heeft twee maal de voordeur van de heer M. geforceerd. Politiefunctionarissen van het bureau Nieuwe Parklaan hebben dit de eerste maal gedaan op verzoek van mevrouw C. Het forceren van de deur was in deze situatie onrechtmatig, omdat C. niet bevoegd was om deze opdracht te geven. Dat C. aan de politiefunctionarissen een huurovereenkomst zou hebben getoond doet aan de onrechtmatigheid van hun optreden niets af, omdat haar naam nergens in de huurovereenkomst te vinden is. De huurovereenkomst is immers gesloten tussen de heer M. en de verhuurder van het pand. Daarnaast zouden de politiefunctionarissen informatie hebben ingewonnen bij de omringende buren. Dit wordt door de heer M. betwist, omdat de directe buren hem te kennen hebben gegeven van niets af te weten. Bovendien heeft de wachtcommandant van het bureau Nieuwe Parklaan, de heer T., persoonlijk aan de heer M. toegegeven dat het bovengenoemde optreden onrechtmatig was. Hij heeft aan de heer M. zijn verontschuldigingen aangeboden.

(…) Namens de heer M., stelt Het Justitieel Klachtenbureau, de politie in ieder geval aansprakelijk voor de schade die is ontstaan aan de voordeur van het appartement van de heer M. als gevolg van de onrechtmatige forcering door de politie. De schade bedraagt Fl. 285,00 (Zie bijgevoegde factuur)."

4. Bij de brief van 5 maart 1998 voegde het Justitieel Klachtenbureau een rekening van een aannemersbedrijf gericht aan verzoeker. Op de rekening stond vermeld dat het bedrijf op 11 januari 1998 aan de voordeur van het pand dat in de klacht van verzoeker wordt bedoeld de volgende werkzaamheden had verricht: deurslot gangbaar maken en nieuwe cilinder plaatsen. Het totaal bedrag van de rekening bedroeg 285 gulden.

5. Het Justitieel Klachtenbureau deelde bij brief van 29 april 1998 aan de chef van onderdeel Haagse Hout/Scheveningen onder meer mee:

"De klacht heeft betrekking op het onrechtmatig forceren door de politie van de voordeur van de woning van de heer M. In de klachtbrief hebben wij de schade begroot op Fl. 285,00.

Deze begroting heeft betrekking op de schade aan de voordeur. Echter, deze schade blijkt beduidend hoger uit te vallen dan in eerste instantie werd verondersteld. De verhuurder van het pand (de huur is inmiddels door de heer M. opgezegd) heeft de heer M. te kennen gegeven, dat de door de heer M. betaalde borgsom ad Fl.1500,= pas terug betaald zal worden, als de heer M. de gehele voordeur heeft vergoed. Het gaat in casu om een aluminium voordeur. De kosten ter vervanging van een soortgelijke deur bedragen Fl. 1739,00 (zie bijgevoegde offerte).

Wij verzoeken u het bovenstaande in de klachtprocedure te betrekken. De uiteindelijke schade bedraagt dus niet: Fl.285,00, zoals in de klachtbrief is vermeld, maar dit bedrag vermeerderd met Fl. 1739,00."

6. Bij de brief van 29 april 1998 voegde het Justitieel Klachtenbureau een offerte van een aannemersbedrijf voor het vervangen van de voordeur van het pand dat in de klacht van verzoeker wordt bedoeld. Hierin stond als prijs voor het verwijderen van de oude deur en het plaatsen van een nieuwe deur vermeld: 1739 gulden.

7. Politieambtenaar V. maakte op 2 juni 1998 een rapport op dat onder meer inhield:

"Uit dit onderzoek kwam vast te staan dat de hr. M., vanaf 18 december 1997 appartement (…) te Den Haag had gehuurd en dit samen met C. is gaan bewonen.

Aangezien de Hr. M. na enige tijd niet meer met Mevr. C. kon en wilde leven en laatstgenoemde de woning niet uit vrije wil wilde verlaten, heeft hij zich tot de politie gewend. Allereerst werd de vreemdelingenpolitie in kennis gesteld met het feit dat mevr. C., Poolse van geboorte, met een verblijfsstatus in Italië, alhier illegaal zou verblijven. Deze actie had niet het gewenste resultaat dat Mevr. C. uit de woning was.

Op 11 januari 1998 omstreeks 04.00 uur, kwam mevr. C., (…), aan het bureau met het verzoek om haar behulpzaam te zijn om in haar woning te komen. Zij vertelde dat zij de sleutel en haar geld in de woning had liggen en een taxichauffeur moest betalen voor een rit vanuit Rotterdam. Tevens zouden er 2 honden in de woning zijn, waarover zij zich ongerust maakte. Door de wachtcommandant werden de collega's Ma. en H. naar de woning gestuurd. Toen het niet mogelijk bleek de woning op andere wijze binnen te komen heeft mevr. C. opdracht gegeven op haar kosten de voordeur te forceren. Doordat de deur zo buigzaam was kon collega H. met zijn voet tegen de deur het slot uit de slotplaat drukken. Hierdoor was er geen schade ontstaan aan slot en slotplaat.

Vervolgens zijn zij even in de woning geweest om zich te vergewissen of mevr. C. daar werkelijk woonde. Toen dit naar hun oordeel zo was hebben zij de woning verlaten.

Aan het bureau zijn zij later vergeten een mutatie te maken betreffende deze hulpverlening.

Vervolgens kwam op 11 januari 1998 omstreeks 13.00 uur de hr. M. aan het bureau met de mededeling dat er in zijn woning (…) zou zijn ingebroken. De afgelopen nacht was hij daar niet geweest en hij had ontdekt dat de toegangsdeur van de woning op een kier stond en er een voetafdruk op stond. Hij had het vermoeden dat volgens hem zijn ex-vriendin , C. (…) in de woning was. In verband hiermee zijn de collega's Vi. en B. met de hr. M. naar (…) gegaan. Ter plaatse zagen zij dat de deur wel op een kier stond maar aan de binnenzijde was afgesloten met een nachtvergrendeling (klem). Na verscheidene keren te hebben geroepen, waarop geen reactie kwam, heeft collega Vi. met instemming van de hr. M. de deur ingetrapt. Hierbij werd de deur en de slotplaat beschadigd. Nadat de deur was ingetrapt verscheen mevr. C. en bleek dat de hr. M. en zij daar woonden. Omdat het geen inbraak betrof maar een civielrechtelijke kwestie hebben zij de zaak gelaten voor wat het was.

(…) Gezien vorenstaande kan worden gesteld dat op het moment dat de politie in deze zaak betrokken werd niet is gebleken dat mevr. C., ondanks dat de huurovereenkomst op naam van de hr. M. stond, onrechtmatig in perceel (…) verbleef. Uit het door mij ingestelde onderzoek ging het hier om een civiele aangelegenheid, welke de hr. M. op strafrechtelijke wijze opgelost had willen zien. In verband hiermede is het openen / forceren van toegangsdeur zowel de 1e als de 2e keer mijns inziens niet onrechtmatig geweest. Tevens heeft collega T. mij verklaard, dat hij nooit in een gesprek met de hr. M. heeft gezegd, dat het politieoptreden onrechtmatig zou zijn geweest en hij hierover zijn verontschuldigingen zou hebben gemaakt. Naar mijn mening is de klacht ongegrond.

Voor wat betreft het vergoeden van de Fl 1739,— schade aan de deur kan ik geen uitspraak doen en zal dit verzoek worden doorgestuurd naar het bureau schadebemiddeling van de politie Haaglanden."

8. De chef van het onderdeel Haagse Hout/Scheveningen, de heer S., deelde in reactie op verzoekers klacht bij brief van 30 juni 1998 aan het Justitieel Klachtenbureau onder meer mee:

"Op het moment dat de politie in deze zaak betrokken werd, verbleef mevrouw C. niet onrechtmatig in perceel (…) te Den Haag. De huurovereenkomst voor dit pand stond op naam van de heer M., doch gebleken is dat M. enige tijd heeft samen geleefd met mevrouw C. waaruit de rechtmatigheid voortkomt van het verblijf van mevrouw C. Naar mijn mening ging het hier dan ook om een civiele aangelegenheid tussen de heer M. en mevrouw C. De heer M. heeft deze kwestie door tussenkomst van de politie op een strafrechtelijke wijze willen oplossen door te wijzen op het eventuele illegale verblijf van C.

Onverlet blijft het gegeven van rechtmatigheid van verblijf in de woning, zodat aan het verzoek van betrokkene aan de politie om de woning voor haar te openen cq. te forceren werd voldaan. Evenzo is aan het tweede verzoek aan de politie om de deur te openen, gedaan door de heer M., voldaan. Beide keren is de politie dus niet onrechtmatig bezig geweest. Dit is ook niet het geval voor wat betreft het laten voortduren van het verblijf van mevrouw C.

(…) Naar mijn mening hebben de betrokken politieambtenaren correct gehandeld. Ik acht uw klacht op deze punten niet gegrond.

(…) Voor wat betreft het vergoeden van de schade aan de deur van perceel (…) te Den Haag, zijnde een bedrag van FL. 2024,- deel ik u mede dat de behandeling van dit verzoek zal worden gestuurd naar de chef van het Bureau Schade en Verzekeringen van het Regiokorps Haaglanden, de heer N., te bereiken onder telefoonnummer (…), met het verzoek in deze kwestie een uitspraak te doen over de aansprakelijkheid van de politie, mede op basis van mijn oordeel over deze klacht.

U ontvangt hierover afzonderlijk bericht van genoemde functionaris."

9. De chef van de afdeling Schade en Verzekeringen van het regionale politiekorps Haaglanden deelde in reactie op verzoekers klacht bij brief van 21 juni 1998 aan het Justitieel Klachtenbureau onder meer mee:

"Naar aanleiding van een door u, namens de heer M., ingediende klacht heeft u van de commissaris van politie, de heer S. inmiddels een antwoordbrief ontvangen.

In aansluiting op deze brief berichten wij u inzake aansprakelijkheid als volgt. Uit de brief van de heer S. is u gebleken dat mevrouw C. rechtmatig verbleef in de woning.

De aansprakelijkheid richt zich op het tot tweemaal toe binnentreden van de woning. Enerzijds is politie Haaglanden op verzoek van mevrouw C. binnengetreden. Anderzijds heeft men op verzoek van de heer M. de deur geopend.

Aangezien politie Haaglanden in beide gevallen rechtmatig heeft gehandeld en derhalve van aansprakelijkheid geen sprake is kan aan uw verzoek om schadevergoeding niet worden voldaan."

10. Het Justitieel Klachtenbureau deelde bij brief van 31 juli 1998 aan de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden mee dat verzoeker het niet eens was met het oordeel op zijn klacht van de chef van onderdeel Haagse Hout/Scheveningen en van de chef van de afdeling Schade en Verzekeringen. Hij deelde daarbij onder meer nog mee:

"1. Allereerst betwist de heer M. de rechtmatigheid van het optreden van de politiefunctionarissen bij het, tot twee maal toe, ongevraagd, forceren van de voordeur van zijn woning.

Cliënt heeft mevrouw C. als tijdelijk logee in huis gehaald. Toen hij, vanwege haar wangedrag, geen prijs meer stelde op haar verblijf en haar sommeerde te vertrekken weigerde zij het huis te verlaten. Op dat moment verbleef mevrouw C. tegen de wil van cliënt in diens woning. Haar verblijf was vanaf dat moment dus onrechtmatig.

Toen cliënt zich wendde tot de vreemdelingenpolitie, deed hij dit om advies te vragen. Hij heeft nooit verzocht om mevrouw C. weg te laten halen. Politiefunctionaris E. zei zelf tot cliënt's verbazing, dat zij geen enkel probleem was en dat zij 's avonds in het vliegtuig naar Polen zou zitten. Bij dit gesprek waren mevr. P. en de heer L. aanwezig.

Voor wat betreft het forceren van de voordeur van de woning van cliënt voor de eerste keer:

De politie zou de voordeur geforceerd hebben op verzoek van mevr. C. Als de politie al niet twijfelde aan de rechtmatigheid van haar verblijf op het desbetreffende adres, dan is het forceren van de deur op zijn minst gezegd in strijd met de proportionaliteit en subsidiariteit. Mevrouw C. was immers op de hoogte van het feit dat de heer M. beschikt over een mobiele telefoon en zij kende het daarbij behorende telefoonnummer. Als, zoals wordt gesteld, mevrouw C. een huurovereenkomst heeft getoond, waar overigens alleen de naam van de heer M. op is te vinden, aangezien hij deze overeenkomst heeft gesloten, dan was daarop ook het huisadres van de heer M. te vinden, waar ook een telefoon aanwezig is.

Bovendien had de politie informatie kunnen inwinnen bij de buren. Hoewel de directe buren, de familie D., wonend op nummer (…), op de bewuste avond wakker werden van het lawaai, dat ontstond bij het forceren van de deur, hebben zij aan cliënt verklaard, dat hun niets is gevraagd. Zij zijn bereid dit te verklaren.

Kortom: Het intrappen van de deur had de politie moeten beschouwen als een ultimum remedium. Cliënt verwoordt dit als volgt: "Had het voor die nacht niet anders opgelost kunnen worden? Een hotel was al goedkoper dan de aangerichte schade..."

Voor wat betreft het forceren van de voordeur van de woning van cliënt, ten tweede male:

In het eindoordeel wordt gesteld, dat de politie voor de tweede maal de voordeur van de heer M. heeft geforceerd op verzoek van cliënt zelf. Cliënt betwist, stellig, dat hij een dergelijke toestemming heeft gegeven. Ook dit kan door mevrouw P. en de heer L., die op dat moment aanwezig waren, worden bevestigd.

Naar aanleiding van het bovenstaande is cliënt van mening dat de politie wel degelijk aansprakelijk is voor de schade die toegebracht is aan de deur van de woning van cliënt, welke begroot is op Fl. 2024,=, zijnde het bedrag Fl. 285,= welke in de klachtbrief gevorderd wordt en, omdat de schade uiteindelijk groter was dan op voorhand werd verondersteld, later vermeerderd met het bedrag van Fl. 1739,= (Van dat laatste is de politie schriftelijk op de hoogte gesteld)."

11. Politieambtenaar V. maakt op verzoek van de onafhankelijke commissie voor de politieklachten van de regio Haaglanden een rapport van 3 oktober 1998 op. Dit rapport hield onder meer in:

"De heer M. kwam op de bewuste zondag aan de balie van het politiebureau Nieuwe Parklaan en meldde dat er op dat moment werd ingebroken in de door hem gehuurde woning (…). De collega's Vi. en B. zijn toen met hem in de surveillancewagen ter plaatse gegaan. In de auto vertelde de hr. M. dat de inbreker mogelijk een kennis van hem was. Hij wilde echter niet zeggen wie het zou zijn. Ter plaatse is collega Vi. naar het perceel gegaan en zag dat de voordeur op een kier stond en was afgesloten door een kierstandhouder of iets dergelijks. Collega B. bleef met de hr. M. op enige afstand van het perceel, maar zij hadden direct contact met elkaar. Vi. hoorde in de woning iemand lopen en heeft 3 keer geroepen dat de politie aan de deur stond en gesommeerd dat de deur opengemaakt moest worden. Hierop werd niet gereageerd. Omdat hij iemand in de woning hoorde, door het verhaal van de Hr. M. in de veronderstelling verkeerde dat er werd ingebroken en de dader zou kunnen ontsnappen via het balkon, heeft hij een keer voorzichtig tegen de deur getrapt. Toen dit geen effect had heeft hij oogcontact gehad met collega B. en de hr. M. Deze wekten bij hem niet de indruk dat de deur niet geforceerd zou mogen worden en heeft hij hierna nog enkele keren tegen de deur getrapt totdat de bovenzijde van de deur afbrak. Op dat moment kwam er vanuit de woning ook een vrouw naar de deur lopen, die vervolgens de deur heeft geopend. Nadat de vrouw haar verhaal had gedaan bleek er geen sprake te zijn van een inbraak en voelden de collega's zich door de inbraakmelding van de hr. M. misleid. Vervolgens heeft er een gesprek voor de deur plaatsgevonden en heeft de hr. M. toegegeven dat het hem te doen was om de vrouw, mevr. C., uit de woning te krijgen. Hij zei dat hij de huur van de woning had opgezegd en de woning leeg moest opleveren. Hij vond het echter geen probleem dat mevr. C. nog een paar dagen in de woning zou blijven, als ze daarna maar vertrokken zou zijn. Hij wilde verder niets meer met haar te maken hebben en als ze maar vertrokken zou zijn. Hierna zijn de collega's weggegaan en hebben de zaak gelaten voor wat het was.

Door de inbraakmelding van de dhr. M., waarvan hij in feite wist dat dit geen inbraak was en het feit dat hij ter plaatse geen bezwaar maakte toen geprobeerd werd de deur te forceren hebben de collega's aangenomen dat dit met zijn instemming gebeurde.

Ter plekke hebben de dhr. M. en de collega's niet uitdrukkelijk besproken of de deur- en zo ja onder welke voorwaarden de deur geforceerd zou worden. Het is betrokken collega's ook niet gevraagd door de dhr. M. Door de aangetroffen omstandigheden en het verhaal van de dhr. M. hebben zij aangenomen dat er een inbreker in de woning zou zijn."

12. Het Justitieel Klachtenbureau deelde de korpsbeheerder bij brief van 21 oktober 1998 in reactie op het rapport van politieambtenaar V. van 3 oktober 1998 onder meer mee:

"

Tegen de volzin "In de auto vertelde de heer M. dat de inbreker mogelijk een kennis van hem was." voert cliënt het volgende aan: Cliënt heeft nooit beweerd dat de vermeende inbreker een kennis van hem was. Toen cliënt bij zijn woning arriveerde ontdekte hij dat de voordeur open stond en dat op de voordeur grote voetafdrukken zichtbaar waren. Hieruit maakte hij op dat het mogelijk was dat (een) inbreker(s) zich toegang had/hadden verschaft tot zijn woning. Op grond van de omvang van de voetafdrukken heeft cliënt nooit beweerd dat het mogelijk was dat de vermeende inbreker een kennis van hem was. Wel heeft cliënt de politie op de hoogte gebracht van de kwestie met mevrouw C. Cliënt heeft daarbij aangegeven dat de voetafdrukken mogelijkerwijs afkomstig waren van kennissen van mevrouw C. Volledigheidshalve vermelden wij hierbij dat achteraf is gebleken dat de op de voordeur zichtbare voetafdrukken afkomstig waren van politiefunctionarissen, die de voordeur van cliënt in eerste instantie hadden geforceerd.

Refererend naar de bovengenoemde zin wordt gesteld: "Hij wilde echter niet zeggen wie het zou zijn." Dit wordt door cliënt als volgt betwist: Naar aanleiding van het bovenstaande heeft cliënt nooit beweerd op de hoogte te zijn van de identiteit van de vermeende inbreker(s). Bovendien heeft hij altijd openheid van zaken gegeven over de kwestie met mevrouw C. Daaraan voorafgaande heeft hij notabene op eigen initiatief contact gezocht met de vreemdelingenpolitie teneinde hen op de hoogte te stellen van de kwestie met mevrouw C. en hen advies te vragen dienaangaande. (…)

Over de zinsnede: "Collega B. bleef met de heer M. op enige afstand van het perceel [...]" repliceert cliënt als volgt: Ik ben niet op enige afstand gebleven van het perceel, ik ben mijn appartement tot halverwege genaderd. Ik ben bij de binnendeur blijven staan, waarna ik mij heb gevoegd bij mijn vrienden, die beneden het flatgebouw hebben gewacht. Daaruit kan worden afgeleid dat de heer M. in het geheel niet aanwezig is geweest bij hetgeen zich voor zijn deur heeft afgespeeld. Cliënt betwist daarmee tevens de volgende zin uit het rapport: "Toen dit geen effect had heeft hij oogcontact gehad met collega van B. en de heer M." Dit is volgens cliënt onwaar, omdat gezien het bovengestelde hij niet bij hetgeen zich voor de voordeur van zijn appartement afspeelde aanwezig was.

Over de volzin: "Vervolgens heeft er een gesprek voor de deur plaatsgevonden en heeft de heer M. toegegeven dat het hem te doen was om de vrouw, mevr. C., uit de woning te krijgen." en "Hij vond het echter geen probleem dat mevrouw C. nog een paar dagen in de woning zou blijven, als ze daarna maar vertrokken zou zijn." geeft cliënt het volgende aan: Cliënt heeft nooit ontkend of verzwegen dat hij wilde bewerkstelligen dat mevrouw C. zijn woning zou verlaten. De reden waarom cliënt in de onderhavige kwestie de hulp van de politie heeft ingeroepen is enkel en alleen het feit dat hij op grond van het bovengestelde verkeerde in de veronderstelling dat de deur van zijn woning geforceerd was door onverlaten, die mogelijkerwijs gerelateerd waren aan mevrouw C. Dat mevrouw C. enkele dagen in zijn woning zou blijven vond cliënt wel een probleem, maar cliënt was overrompeld door de in de klachtenprocedure aangehaalde ontwikkelingen en wist niet hoe dit opgelost moest worden. Immers de door hem ingeschakelde hulp bleek echter eerder een negatieve uitwerking te hebben dan dat uiteindelijk een oplossing geboden zou worden.

Voor de weerlegging van de zin: "Door de inbraakmelding van de heer M., waarvan hij in feite wist dat dit geen inbraak was en het feit dat hij ter plaatse geen bezwaar maakte toen geprobeerd werd de deur te forceren hebben de collega's aangenomen dat dit met zijn instemming gebeurde." verwijst cliënt naar hetgeen boven is beschreven, samenvattend: Cliënt verkeerde in de veronderstelling dat het om een inbraak ging en heeft nooit ingestemd met het forceren van de deur."

13. De beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden deelde het Justitieel Klachtenbureau bij brief van 20 november 1998 mee dat hij het advies van de onafhankelijke commissie voor de politieklachten van de regio Haaglanden volgde en dat hij de afwijzing van de schadevergoeding zou heroverwegen.

14. Bij zijn brief van 20 november 1998 voegde de korpsbeheerder het advies van de onafhankelijke commissie voor de politieklachten van de regio Haaglanden van 17 november 1998. Dit advies hield onder meer in:

"Voor wat betreft de eerste verbreking van de voordeur en het laten voortduren van het onrechtmatig verblijf van de ex-partner constateert de commissie het volgende.

De ex-partner heeft de politiemensen verzocht om hulpverlening bij het betreden van het afgesloten appartement en uiteindelijk toestemming gegeven om de voordeur ervan door verbreking te openen.

In deze situatie was het de taak van de politiemensen zich ervan te vergewissen, of de ex-partner gerechtigd was het appartement te betreden, er rechtmatig te vertoeven en andere rechten van eigendom of gebruik uit te oefenen.

De politiemensen die met de ex-partner naar het appartement gingen waren niet op de hoogte van de achtergrond; zij reageerden op een hulpvraag.

Volgens de commissie hebben de politiemensen blijkens hun rapportage zich vóóraf (voor het verbreken van de deur) onvoldoende nauwkeurig vergewist van het feit, dat de vrouw daadwerkelijk rechten kon doen gelden op het rechtmatig gebruik van het appartement.

De door haar getoonde huurovereenkomst vermeldde niet haar naam, maar die van derden (onder wie klager, naar later bleek).

Andere overtuigende argumenten heeft de vrouw niet aangevoerd; haar opmerkingen over de honden in de woning en de taxichauffeur die beneden op haar stond te wachten kunnen niet als zodanig worden beschouwd.

Gelet op de noodzakelijke eerbiediging van de huisvrede - de woning was afgesloten, de politiemensen konden ook niet met minder ingrijpende middelen zélf in de woning komen - namen de politiemensen een te groot risico door volledig af te gaan op het verhaal van de vrouw, te meer daar zij met weinig moeite bij de omwonenden hadden kunnen informeren of eventueel - met meer moeite - contact hadden kunnen leggen met een der partijen, genoemd in de hen getoonde huurovereenkomst.

Volgens de commissie hadden de politiemensen moeten afzien van het ingrijpende verbreken van de deur, ook al gaf de vrouw hen toestemming en ook al bleek hen achteraf dat de vrouw "thuis" was in de woning.

Hoewel zij prijzenswaardige hulpbereidheid hebben getoond, hadden zij het zekere voor het onzekere moeten nemen.

De commissie acht de eerste verbreking van de deur niet rechtmatig en het bezwaar op dit punt gegrond.

Onverlet het bovenstaande acht de commissie het verder laten verblijven van de vrouw in de woning, gelet op de nadere bevindingen van de politiemensen in de woning omtrent het huisrecht van de vrouw, te rechtvaardigen en daarmee niet onrechtmatig.

De commissie acht het bezwaar op dit punt niet gegrond.

(…) Voor wat betreft de tweede verbreking van de deur stelt de commissie vast, dat ook na kennisneming van de nadere rapportage van de politie op dit punt en van de reactie van klager hierop, de lezingen tegenstrijdig blijven.

Beide politiemensen verklaarden, dat klager op hen door oogcontact en het wisselen van blikken de indruk wekte met het verbreken van de deur in te stemmen, in ieder geval hiertegen geen bezwaar maakte, toen het verbreken door de door hem te hulp en bescherming gevraagde politie onvermijdelijk bleek.

De commissie kan het billijken dat de politiemensen - die niet op de hoogte waren van de voorgeschiedenis met betrekking tot de eerste verbreking - deze doortastendheid aan de dag legden en mochten aannemen dat dit van hen werd verwacht. Klager bleef in deze situatie immers op gepaste - veilige - afstand.

Daarentegen ontkent klager ten stelligste hiermee te hebben ingestemd en voert hiervoor getuigen aan.

De commissie verwacht dat de verklaringen van deze getuigen geen dermate extra inhoudelijk gewicht in de weegschaal zullen leggen, dat zij voor beslissende overtuiging aanleiding geven.

Alles tégen elkaar afwegende, onthoudt de commissie zich op dit punt van een oordeel.

(…) De commissie beveelt de korpsbeheerder aan - gelet op bovenstaand advies -zijn besluit ten aanzien van de algehele afwijzing van het verzoek om schadevergoeding te heroverwegen."

15. Verzoeker overlegde bij brief van 31 augustus 1999 aan de Nationale ombudsman een rekening van 10 december 1997 van de verhuurder van de in verzoekers klacht bedoelde woning waarop onder meer een borg van 1500 gulden stond vermeld. Ook overlegde verzoeker bij deze brief een verklaring van 7 maart 1998 van de verhuurder die inhield dat verzoeker de betaalde borg niet terug ontving in verband met een aantal gebreken. Deze gebreken waren vermeld op een bijgevoegde inventarislijst van 1 februari 1998. Op de lijst stond onder meer aangegeven:

"1 kastje in kelder

(…)

Eventuele opmerkingen:

dit hebben wij o.a. ges.

Er ontbreken diverse dingen n.m.m. zoals glazen, föhn?

Spiegel badkamer is gebroken.

Tafel heeft brandplek.

Voordeur ernstig beschadigd"

16. De directeur bedrijfsvoering van het regionale politiekorps Haaglanden deelde het Justitieel Klachtenbureau bij brief van 28 oktober 1999 mee dat de vereniging van eigenaren heeft aangegeven dat in de gehele flat, waarvan de woning van verzoeker deel uitmaakte, van nieuwe voordeuren zou worden voorzien. Verder deelde hij mee dat de borg was gebruikt om de kosten van een loodgieter te voldoen en voor de aanschaf van een slaapbank. Tot slot deelde hij mee dat uit overweging van coulance een bedrag van 285 gulden - de kosten van de slotenmaker - op de betaalrekening van verzoeker zou worden overgemaakt.

B. Standpunt verzoeker

1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder klacht en voorts te lezen onder FEITEN.

2. In aanvulling op zijn verzoekschrift verklaarde verzoeker op 3 december 1999 tegenover medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:

"Op 7 december 1997 heb ik mevrouw C. ontmoet. Zij had geen onderdak. Ik heb haar onderdak verleend in een door mij gehuurde woning. Mevrouw C. is in tegenstelling tot wat de politie heeft gesteld niet mijn partner. Mevrouw C. bleek verslaafd te zijn. Zij had ook twee Pitbullterriërs, en zij dreigde daar ook mee als ik haar uit mijn huis zou zetten.

Op 8 januari 1998 ben ik met mijn twee getuigen, de heer L. en mevrouw P., kennissen van mij, naar de vreemdelingenpolitie gegaan om advies in te winnen. Ik heb toen gesproken met politieambtenaar E. Hij deelde mee dat de politie mevrouw C. reeds de volgende dag op het vliegtuig naar Polen zou zetten. Ik heb de politie ook mijn sleutel gegeven zodat de vreemdelingenpolitie in mijn woning kon. De heer E. raadde mij aan om uit de buurt van de woning te blijven. Dat heb ik vervolgens gedaan.

Op 9 januari 1998 zat mevrouw C. nog in mijn huis. De vreemdelingenpolitie heeft gebeld en er werd niet open gedaan. De politie ging met behulp mijn sleutel binnen. De balkondeur stond open. De politie concludeerde dat ze was gevlucht. De honden bevonden zich nog in de woning.

De vreemdelingenpolitie had de hondenbrigade ingeschakeld. Die hebben de honden op 9 januari 1998 in de badkamer opgesloten. Ze wilden de honden niet meenemen. De vreemdelingenpolitie adviseerde mij toen niet in de buurt van de woning te blijven. Ik ben toen met de honden bij de heer L. gaan slapen. Op 10 januari 1998 heb ik de honden naar het asiel gebracht.

In de nacht van 10 op 11 januari 1998 is mevrouw C. teruggekomen. Zij had geen sleutel. Toen heeft ze de politie verzocht de woning open te breken. De volgende dag ben ik weer met mijn twee getuigen, naar de woning gegaan. Ik wilde daar alle spullen weg gaan halen. Toen ik bij de woning kwam stonden er grote voetafdrukken op de deur. De deur stond ook op een kier. Wij concludeerden dat er was ingebroken. Wij konden van buitenaf niet naar binnen kijken. Wij wilden niet zelf de held uithangen dus zijn wij naar de politie gegaan. Wij kwamen bij de woning rond halftwee. Wij arriveerden tien minuten later op het politiebureau.

Achteraf is mij gebleken dat de politie 's nachts bij de woning was geweest, en dat zij de deur hadden geforceerd. De politie deelde mij hierover echter niets mee. Ik meldde dat er waarschijnlijk was ingebroken. Ik heb ook meegedeeld dat mevrouw C. en haar criminele kennissen de mogelijke daders zouden kunnen zijn.

Vervolgens zijn wij met de politie terug naar de woning gegaan. Wij namen onze eigen auto. De politie arriveerde ongeveer gelijktijdig bij de woning. Ook met de auto. Er waren twee of drie politieagenten. In ieder geval was er een vrouwelijke politieagent bij, met de voornaam Pi. Bij de woning aangekomen troffen wij de deur dicht aan. Omdat ik wegens mijn hartklachten niet aanwezig wilde zijn bij het verdere politieoptreden ben ik met mijn twee kennissen naar beneden gegaan, naar de centrale hal. Er is in mijn aanwezigheid niet aangebeld bij de woning. Ik weet niet zeker meer of de politie op dat moment om de sleutels heeft gevraagd. Als ze erom hadden gevraagd, zou ik ze hebben gegeven. Ik wist op dat moment niet dat er al nieuwe sloten op de deur zaten. De politie wist dat wel, want politieambtenaren hadden de deur eerder geforceerd.

Vanuit de centrale hal konden wij de voordeur van mijn woning niet zien. Wij konden de politie bij mijn woning ook niet horen. De lezing van de politie dat ik door middel van gebaren duidelijk heb gemaakt dat de ambtenaren van mij toestemming hadden om de deur te forceren, is dan ook niet juist. Het was onmogelijk om op die manier contact te hebben, omdat ik vanuit de centrale hal geen zicht op de woning had.

Als de politie mij had gevraagd de deur te forceren, zou ik daarvoor geen toestemming hebben gegeven. Zeker niet als ik zou hebben geweten dat de politie haar eerder in de woning had toegelaten. Ik zou in dat geval eerder contact hebben opgenomen met mevrouw D. van het kantoor van de verhuurder. Via de verhuurder had ik dan wel toegang kunnen krijgen tot de woning.

Om ongeveer kwart voor drie kwam de politie weer naar de centrale hal. Zij deelden mij mee dat er niet werd open gedaan, ook niet na herhaald aanbellen en kloppen, en dat zij de deur hadden geforceerd. Mevrouw C. had de deur op de knip gedaan. De politie deelde mij verder mee dat ze mevrouw C. in de woning hadden aangetroffen, en dat zij in de woning mocht verblijven omdat zij daar al drie nachten had geslapen, en zij daarom woonrecht had verkregen.

Ook deelde de politie mij mee dat andere politieambtenaren 's nachts bij de buren, de familie D. woonachtig op 517, hadden geïnformeerd of ze mevrouw C. in de woning hadden gezien. Voor zover ik mij dat kan herinneren was dat nog bij de woning in de centrale hal. De familie D. heeft mij later echter meegedeeld dat de politie er helemaal niet was geweest.

Voor zover ik mij dat herinner, deelde de politie mij toen ook mee dat die nacht het slot was vervangen. Ik kreeg de nieuwe sleutel van mijn woning niet. Ik kan mij nu niet meer herinneren of ik daarnaar heb gevraagd. Ik wilde de woning overigens ook niet meer in omdat ik met de vreemdelingenpolitie overeen was gekomen dat ik niet meer bij de woning zou komen. Dat heb ik de politie verder niet meegedeeld.

Wij waren zeer verbaasd, en deelden de politie dat ook mee. Vervolgens vertrok de politie, en hebben wij ons teruggetrokken om hierover te praten. Wij vonden het eigenlijk te gek dat ik mijn eigen huis niet in kon, terwijl de vreemdelingenpolitie eerder had toegezegd dat ze het land uitgezet zou worden."

C. Standpunt korpsbeheerder

De beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden verwees bij brief van 7 februari 2000 naar zijn oordeel op de klacht in zijn brief van 20 november 1998 en hij deelde mee zijn daarin gegeven standpunt ten aanzien van de klacht te handhaven.

D. verklaring van betrokken ambtenaar B.

Betrokken ambtenaar mevrouw B. verklaarde, op 24 december 1999 telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman het volgende:

"Het gebeuren waar de klacht over gaat, is niet gegaan zoals verzoeker zegt. Op 11 januari 1998 kwam verzoeker het politiebureau binnen. Hij sprak mij aan en meldde mij dat er op dat moment werd ingebroken in zijn woning. Hij maakt op mij toen een paniekerige indruk. Hij zei mij op dat moment niet dat die inbraak mogelijk door mevrouw C. en haar criminele kennissen gebeurde. Dit vertelde hij pas later, toen ik met hem in de woning of in de hal van de flat stond.

Ik ging vervolgens direct samen met mijn collega Vi. naar de woning van verzoeker. Verzoeker reed - voor zover ik mij herinner samen met een man en een vrouw - achter ons aan. Bij de flat aangekomen gingen Vi. en ik naar de woning van verzoeker. Verzoeker en een man bleven in de hal van de flat staan.

Bij de woning zagen wij dat er schade aan de voordeur zat en dat er een grote voetafdruk op de deur stond. De deur was duidelijk ingetrapt. Ik wist niet dat dit die nacht van zaterdag op zondag was gedaan door collega's. De deur stond op een kier en was afgesloten met een kierstandhouder. Wij konden dus niet de woning binnenlopen. Vervolgens heeft collega Vi. op de deur getrapt om deze open te trappen. Ik weet niet meer of hierover overleg is geweest met of toestemming is gegeven door verzoeker. Dit vragen wij normaal gesproken wel. Ik weet niet meer zeker of de deur daadwerkelijk werd opengetrapt door Vi. of dat na een paar trappen mevrouw C. de deur van binnenuit opende.

De reden om de deur open te trappen of dit te proberen was dat er op dat moment mogelijk werd ingebroken en er een inbreker binnen was. Het intrappen van een deur en vervolgens de deur op de kierstandhouder zetten is een bekende werkwijze van inbrekers. Inbrekers proberen op deze wijze te voorkomen dat zij door bewoners of de politie worden verrast en kunnen bij ontdekking dan via een andere weg de woning verlaten. Daarmee werd de mededeling van verzoeker bevestigd dat er op dat moment werd ingebroken.

Toen de deur open was, gingen wij naar binnen en troffen daar een mevrouw aan die - naar later bleek - daar ook woonde. Dit bleek mevrouw C. te zijn. Wij vroegen aan twee buren die naar buiten kwamen of die mevrouw in de woning woonde. Beide buren bevestigde dit. Deze buren waren een man van 35 tot 40 jaar oud in een badjas en een andere man. Ook het verhaal dat verzoeker en mevrouw C. vertelden, bevestigde dat mevrouw C. regelmatig in de woning verbleef. Mevrouw vertelde dat zij daar woonde en dat zij die nacht de deur had laten intrappen door de politie omdat de sloten waren veranderd. Verzoeker bevestigde dit. Hij zei de sloten te hebben vervangen omdat mevrouw de woning uit moest. Hij vertelde dat ze samen hadden gewoond in de woning en dat hij haar er uit wilde zetten.

Verzoeker wist heel goed dat er niet werd ingebroken op dat moment. Hij wilde de politie gebruiken om van mevrouw af te komen. Hij wilde haar bij de vreemdelingendienst aanmelden omdat zij mogelijk illegaal in Nederland zou zijn.

De schade aan de deur was veroorzaakt in die nacht met toestemming van de bewoonster. De deurpost was dus al beschadigd toen wij bij de woning kwamen. De schade die door het trappen tegen de deur door Vi. is veroorzaakt, is hooguit het lostrappen van de kierstandhouder."

E. verklaring van betrokken ambtenaar Vi.

Betrokken ambtenaar Vi. verklaarde op 25 februari 2000 telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman het volgende:

"Op zaterdag of zondag 11 januari 1998 in de ochtend was ik in het politiebureau. Op een gegeven moment kwam mijn collega mevrouw B. naar mij toe en zij zei dat er een man bij de balie stond die vertelde dat er op dat moment werd ingebroken in zijn woning. Ik kan mij meer informatie niet herinneren. Ik ging direct met mijn collega mee. In de hal stond de man. Ik herinner mij niet meer of daar nog andere mensen bij ston-den. Ik sprak niet met die man. In zo'n situatie ga ik niet eerst uitgebreid staan praten. Ik sprong met mijn collega in de auto en wij zijn naar de woning van de man gereden. Mijn collega had de man gesproken en zij had dus de informatie gekregen.

Ik hoorde een deel van het verhaal van de man achteraf. Daardoor weet ik nu niet meer precies welke informatie ik had voordat wij bij de woning ter plaatse kwamen. Ik zal best vragen hebben gesteld aan mijn collega, maar ik weet niet meer welke informatie zij mij precies gaf. Ik herinner mij niet meer of wij informatie via de portofoon opvroegen over de man of het adres waar wij heen gingen. Ik denk dat wij dit niet deden. Er was ook geen reden voor omdat de man ons geen bijzonderheden had gegeven.

Ter plaatse bleek het te gaan om een flatwoning op de begane grond. De woning lag ongeveer een meter boven de grond. De man liet ons in de hal van de flat. Vanuit die centrale hal had ik schuin zicht op de deur van de woning van de man. Mijn collega zei tegen de man dat hij in de hal moest blijven staan. Ik liep door naar de deur van de woning en mijn collega liep achter mij aan.

Bij de deur aangekomen zag ik dat de deur op een kier stond. De deur was afgesloten met een kierstandhouder. Ik zag ook dat de deur flink was beschadigd. Ik weet nog dat het slot was vernield, maar herinner mij niet meer precies de rest van de schade. Ik zag ook dat er een voetafdruk op de deur stond. Op dat moment hoorde ik in de woning geluiden van iemand die binnen was. Ik wilde snel handelen in verband met vluchtgevaar van inbrekers, die makkelijk via het balkon konden vluchten. Ik overlegde snel met mijn collega, die achter mij stond. Door woorden of gebaren maakte ik mijn collega duidelijk dat de deur open stond en dat er iemand binnen was. De woorden of gebaren herinner ik mij niet meer. Hoe tot de beslissing werd gekomen de deur in te trappen, weet ik niet meer. Ik vond het op dat moment een logisch actie om die deur in te trappen. Ik moest snel handelen om te voorkomen dat de inbreker(s) kon(den) ontsnappen.

Vervolgens heb ik één of twee trappen tegen de deur gegeven. Tijdens het trappen riep ik dat wij van de politie waren. Dit deed ik niet vooraf om vlucht te voorkomen. Om deze reden belde ik ook niet vooraf aan. De deur sprong niet open. Wel zag ik dat de bovenkant van de deur omboog door mijn trappen. Omdat de deur al was beschadigd voordat ik er tegen trapte, weet ik niet of mijn trappen nog meer schade veroorzaakte. Tijdens het trappen kwam er in de woning een vrouw naar de deur gerend. Zij riep: "Ho, stop eens." Toen dacht ik direct dat er iets anders aan de hand was. Dit was geen normale reactie van een inbreker.

Voorafgaand aan het trappen tegen de deur vroeg ik geen toestemming aan de man dit te mogen doen. Ik keek vooraf wel in zijn richting. Ik kon hem in de hal zien staan. Ik herinner mij niet of daar getuigen bij stonden. Ik keek naar de man om hem non-verbaal aan te geven dat er iemand binnen was. Ik weet niet meer of en eventueel hoe hij reageerde. Mijn algemene indruk was dat hij mij begreep. Het was een soort blik van verstandhouding.

Het doel en de grondslag van het trappen tegen de deur was de aanhouding van de inbrekers. Het was dus een strafrechtelijk optreden. Hulpverlening was niet de grondslag voor mijn optreden, hoewel de man natuurlijk wel geholpen zou zijn met de aanhouding van inbrekers.

Nadat de vrouw de deur had geopend, sprak ik met haar. De man kwam ook aanlopen en sprak met mijn collega. De vrouw vertelde dat zij een relatie had gehad met de man en dat zij al maanden in het huis woonde. Zij vertelde dat zij die voorafgaande nacht de deur had laten intrappen door de politie, omdat zij de woning niet in kon. De man en de vrouw beschuldigden elkaar over en weer van verslaving en andere dingen. Ik voelde mij op dat moment op onprettige wijze door de man voor zijn karretje gespannen. Mijn collega deed bij buren navraag en zei mij dat die bevestigden dat de vrouw daar woonde. Hierna hebben wij de man duidelijk gemaakt dat wij kennelijk niet waren ingeschakeld om inbrekers te pakken, maar om de vrouw uit de woning te krijgen. Wij zeiden hem dat hij dit zelf moest oplossen. Volgens mij stond de man op dat moment niet in zijn recht om de vrouw de woning uit te (laten) zetten. Met de informatie die ik op dat moment had, dacht ik dat de vrouw recht had om in die woning te verblijven.

Hierna zei de man niet dat hij het er niet mee eens was dat ik tegen de deur had getrapt. Hij gaf alleen aan het er niet mee eens te zijn dat wij de vrouw niet uit het huis haalden. Verder interesseerde hij zich nergens voor.

Wanneer ik vooraf informatie had gehad over de relatieproblemen, had ik niet zomaar tegen de deur getrapt. Voorafgaand aan het trappen tegen de deur had ik niet de informatie dat die nacht de deur door collega's was ingetrapt. Deze informatie was niet overgedragen en stond achteraf gezien ook niet in de computer. Dit waren de collega's vergeten. Als ik die informatie had gehad, had ik ook niet zomaar de deur ingetrapt. Als ik die informatie had gehad, dan was ik anders opgetreden. Ik was niet spoorslags van een inbraak uitgegaan. Ik was genuanceerder te werk gegaan.

Wij vroegen geen toestemming voor het intrappen van de deur. De melding impliceerde voor mij de toestemming van de man zo op te treden. Ik vind dat de man geen schadevergoeding dient te krijgen, omdat hij meer informatie had dienen te verstrekken aan ons. Als hij dat had gedaan, dan waren wij anders opgetreden."

F. Reacties verzoeker

1. Verzoeker overlegde bij brief van 26 maart 2000 een reactie op verschillende stukken die hem in het kader van wederhoor waren voorgelegd.

2. Bij zijn brief van 26 maart 2000 voegde verzoeker onder meer een reactie op de verklaring van betrokken ambtenaar B. Deze reactie hield onder meer in:

"1) Ik neem het de betrokken ambtenaar ernstig kwalijk, dat hij beweert dat het niet zo is gegaan als ik zeg. Waar haalt hij de brutaliteit vandaan om mij hiervan te betichten. Tot nu toe is door mij niets anders dan de waarheid verklaard. Dit kan ik van de politieverklaringen niet zeggen.

Mijn gespannen indruk werd door 2 zaken bepaald:

a) tijdens onze gang naar het politiebureau stond mijn voordeur nog open en kon iedereen zo binnenwandelen;

b) het was mij volkomen onbekend wat zich had afgespeeld.

Ik constateer een verschil in verklaring A (verklaring van 24 december 1999 van betrokken ambtenaar B.; N.o.) en verklaring B. (rapport van 2 juni 1998 van ambtenaar Vi. (zie FEITEN onder 7; N.o.).

In verklaring B wordt gezegd dat ik een vermoeden had dat Mevr. C. er mee te maken kon hebben.

2) Volgens de betrokken ambtenaar was de deur ingetrapt. Dit in tegenstelling tot het gestelde in verklaring B. Hierin wordt de situatie eufemistischer afgeschilderd.

Ook volgens mijn waarneming was de deur duidelijk ingetrapt.

Nogmaals verklaar ik dat ik geen toestemming heb gegeven om de deur in te trappen. Dit kunnen mijn getuigen bevestigen.

3. Ik ben er niet bij geroepen toen de politie de buren ondervroeg. Hiermee wordt min of meer aangetoond dat ik niet aanwezig was toen de deur werd ingetrapt. Het bevreemdt mij voorts dat op grond van verklaringen van buren kan worden bepaald of iemand ergens woonrecht heeft.

Ook in dit deel van de verklaring wordt een onwaarheid genoemd. Ik heb nooit verklaard dat ik de sloten heb laten veranderen. Als dit zo was dan had Mevr. C. de oude sleutel moeten kunnen tonen. Dit kon zij niet omdat zij niet over een huissleutel beschikte.

Trouwens ik heb het slot niet veranderd. De verandering van het slot is door tussenkomst van de politie die nacht gedaan.

4. Ik vind het een ernstige beschuldiging om te verklaren, dat ik heel goed wist dat er niet was ingebroken. Waar baseert de betrokken ambtenaar zich op. Ik heb niemand willen gebruiken. Ik ben voor advies naar de vreemdelingenpolitie gegaan. De betrokken medewerker van de vreemdelingenpolitie zei geheel spontaan - na het aanhoren van mijn verhaal - dat Mevr. C. door zijn ingrijpen de volgende dag in het vliegtuig naar Polen zou zitten.

5. Ik blijf beweren dat Mevr. C. geen recht had om de deur in te laten trappen. De deurpost was al beschadigd door het optreden van de nacht ervoor.

Volgens deskundige wordt bij het trappen tegen een brandwerende deur (deur met aluminium beplating) de deur direct al beschadigd. Des te erger is de beschadiging als de kierstandhouder er nog op zit."

3. Bij zijn brief van 26 maart 2000 voegde verzoeker tevens een reactie op het rapport van ambtenaar V. (zie de FEITEN onder 7.) Deze reactie hield onder meer in:

"3) Na enkele dagen afwezigheid - op de vlucht voor de vreemdelingenpolitie - is zij zo brutaal om een ander politieapparaat in te schakelen.

Als zij zo ongerust over haar honden zou zijn geweest, dan was zij niet een aantal dagen weggebleven.

Hoe kan Mevr. C. opdracht geven om in mijn woning in te breken.

Op aanwijzing van de vreemdelingenpolitie had ik het pand verlaten en de deur goed afgesloten.

(…) In eerste instantie heb ik verklaard dat er was ingebroken en heb ik niet aan haar gedacht.

Zij was tenslotte op de vlucht voor de vreemdelingenpolitie en ik had haar niet terugverwacht.

Later bedacht ik mij en heb ik de mogelijkheid overwogen dat zij met behulp van criminele vrienden (deze gedachte werd versterkt door de forse laarsafdruk op de voordeur, welke een persoon met een flink postuur suggereerde) haar spullen uit de woning had gehaald. Ook dit is naar mijn mening inbraak.

(…) 8) Als men het een civielrechtelijke zaak vond had men die stelling in de nacht ervoor ook moeten huldigen en mij via juridische weg de kans moeten geven.

Door zich met geweld in mijn woning te begeven heeft de politie zich de verantwoordelijkheid voor de schade op de hals gehaald.

(…) 10) Wederom een verdraaiing van de feiten. Toen de politie - na haar voor de tweede maal te hebben aangehouden - voor de derde maal in de woning toeliet was het voor mij onmogelijk om mij met haar en haar gevaarlijke honden in een woning te handhaven. In deze alinea doet de betrokken functionaris voorkomen alsof ik op voorhand al was weggegaan. Ook de term het hazenpad kiezen kan ik niet erg op prijs stellen in dit verband.

De eigenlijke situatie was deze. Het was zondagavond laat. De politie was van mening dat Mevr. C. mocht blijven. Ik was door uitlatingen van de vreemdelingenpolitie en de wachtcommandant een andere mening toegedaan maar kon op dat moment niet handelen. Ik kon bij vrienden onderdak vinden en ben de volgende dag juridische stappen gaan ondernemen. Ik ben naar de Haagse Rechtswinkel gegaan en heb een tweetal advocatenkantoren benaderd.

Geen van deze kantoren kende het woonrecht waarop de politie zich baseerde. Ook het feit dat ik de huur al had opgezegd per 1 februari speelde een belangrijke rol in mijn besluitvorming."

4. Bij zijn brief van 26 maart 2000 voegde verzoeker verder een reactie op de mutatie uit het dag- en nachtrapport van 11 januari 1998 (zie de FEITEN onder 2.) Deze reactie hield onder meer in:

"4) Ik heb het huis op aanwijzing van de vreemdelingenpolitie verlaten. Toen zat het slot er nog in waar ik de sleutels van had.

Nadat de politie de deur had ingetrapt, is er in de loop van de zondag een nieuw slot opgezet en zijn de sleutels aan Mevr. C. overhandigd. Ik heb niet eens over de nieuwe sleutels van mijn gehuurde appartement de beschikking gehad."

5. Bij brief van 27 maart 2000 verstrekte verzoeker een brief van hem van 21 januari 2000 aan het regionale politiekorps Haaglanden. In deze brief aan de politie deelde verzoeker mee dat de voordeur van de woning inmiddels wel was vervangen en dat de kosten voor de loodgieter en een bed niet voor zijn rekening komen. Tevens stelde verzoeker het regionale politiekorps Haaglanden nogmaals aansprakelijk voor zijn geleden schade van 1500 gulden.

G. Verklaringen van getuige P.

1. Tijdens het onderzoek overlegde verzoeker een ondertekende verklaring van getuige P., die inhield:

"Hierbij verklaart ondergetekende, mevrouw P. dat zij gedurende het politieoptreden op 11 januari 1998 in het flatgebouw aan de (…) aanwezig is geweest.

Voorts verklaart zij voortdurend in de naaste omgeving van de heer M. te zijn geweest en dat de politie aan hem geen toestemming heeft gevraagd om de voordeur te forceren."

2. Mevrouw P., getuige, verklaarde op 6 juni 2000 telefonisch tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman het volgende:

"De heer M. (…) is een kennis van mij. Ik kan mij de zaak niet meer goed herinneren, omdat het al erg lang geleden is. Op een vrijdag, in januari 1998, had verzoeker de deur van zijn woning op slot gedaan, zodat mevrouw C. er niet meer in kon. Op zondagmiddag kwamen verzoeker, de heer L. en ik weer bij zijn woning aan. Ik heb in eerste instantie beneden gewacht. Verzoeker en de heer L. zijn naar boven gegaan. De deur bleek te zijn ingetrapt. Ik ben daarop ook boven geweest. Ik heb gezien dat de deur was ingetrapt en open stond. Verzoeker durfde niet naar binnen. Hij wist niet wat er aan de hand was. Vervolgens zijn wij naar het politiebureau geweest. Wij spraken daar de hoofdcommandant, of het hoofd van de afdeling. Ik wilde bij het gesprek aanwezig zijn, maar deze politieambtenaar vond dat niet goed. Hij wilde verzoeker alleen spreken, zei hij. Hij zei wel meteen dat die deur niet had mogen worden ingetrapt. Later heeft de politie overigens ontkend dat dit was gezegd. Dat vond ik vreemd.

Na ongeveer 10 minuten kwamen verzoeker en deze politieambtenaar weer naar buiten. Twee andere, jonge politieambtenaren, waaronder een vrouw gingen toen naar verzoekers woning. Wij, verzoeker, de heer L. en ik, reden daar achteraan. Ik ben met de heer L. beneden gebleven. Ik weet niet of verzoeker beneden was. Ik dacht van wel, omdat hij mevrouw C. niet meer wilde zien. Even later zag ik haar in een politieauto stappen. Wij zijn daarna weer naar de woning gegaan. Daar heeft verzoeker nog spullen gehaald. Ik ben er zelf niet bij geweest toen de politie de deur intrapte."

H. verklaring van getuige L.

1. Tijdens het onderzoek legde verzoeker een ondertekende verklaring over van getuige L., die inhield:

"Hierbij verklaart ondergetekende, L. dat hij gedurende het politieoptreden op 11 januari 1998 in het flatgebouw aan de (…) aanwezig is geweest.

Voorts verklaart hij voortdurend in de naaste omgeving van de heer M. te zijn geweest en dat de politie aan hem (M.) geen toestemming heeft gevraagd om de voordeur te forceren."

2. De heer L. verklaarde op 7 juni 2000 telefonisch tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman het volgende:

"Ik weet niet meer op welke datum zich een en ander heeft afgespeeld, omdat het al zolang geleden is. Ik ben op zondagmiddag met verzoeker, de heer M., en mevrouw P. naar verzoekers woning geweest. Ik ben volgens mij alleen naar boven gegaan, omdat verzoeker geen confrontatie meer wilde met mevrouw C. Ik zag dat boven de voordeur van de woning openstond en dat de deur was ontwricht. Volgens mij is verzoeker in tweede instantie met mij naar boven gegaan. Wij zijn vervolgens naar de politie geweest, omdat verzoeker wilde melden dat de deur openstond. Ik weet verder niet waarom. Hij heeft mij verder geen reden gegeven.

In het politiebureau heeft de commandant gezegd dat de politie de avond ervoor de deur van verzoekers woning niet had mogen intrappen. Mevrouw P. en ik wilden bij het gesprek zijn met de commandant, maar dat mocht niet. Verzoeker heeft toen alleen met hem gesproken. Ik heb niet gehoord dat verzoeker tegen de politie heeft gezegd waarom hij wilde melden dat de deur van de woning openstond.

Twee agenten, een man en een vrouw, zijn daarop naar de woning gegaan. Wij gingen er ook heen. Volgens mij zijn wij met zijn drieën beneden gebleven omdat wij van de agenten beneden moesten blijven. Boven was toen de deur dicht en hebben de agenten die opengemaakt. Daar waren wij dus niet bij."

Beoordeling

1. Verzoeker heeft in de maanden december 1997 en januari 1998 een woning gehuurd op de tweede etage van een flatgebouw te 's-Gravenhage. In (gedeelten van) deze periode verbleef ook mevrouw C. in deze woning. Op 11 januari 1998 hebben politieambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden tweemaal de voordeur van de woning geforceerd. Verzoeker klaagt erover dat de politieambtenaren de deur van de flat hebben geforceerd, waardoor hij schade heeft geleden.

2. De eerste maal hebben ambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden op 11 januari 1998 omstreeks 04.00 uur de deur van de woning geforceerd. De betrokken ambtenaren hebben dit gedaan op verzoek van mevrouw C. De betrokken ambtenaren hebben daarbij pas na het forceren van de deur vastgesteld dat C. bekend was in de woning. De betrokken ambtenaren hebben deze gebeurtenis in eerste instantie niet vermeld in het dag- en nachtrapport van de politie.

3. Verzoeker stelt dat de politie niet gerechtigd was om de deur te forceren, tengevolge waarvan C. toegang tot de woning kreeg. In reactie op de klacht van verzoeker oordeelde de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden dat het forceren van de deur niet rechtmatig was, omdat de betrokken ambtenaren zich vooraf onvoldoende ervan hadden vergewist of C. daadwerkelijk recht kon doen gelden op het gebruik van de woning. Nu de korpsbeheerder verzoeker op juiste gronden in het gelijk heeft gesteld, behoeft dit punt geen verdere behandeling.

4. De tweede maal hebben andere ambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden op 11 januari 1998 tussen 13.00 en 14.00 uur de deur van de woning geforceerd. Verzoeker had die middag gezien dat zijn deur open stond en dat er een voetafdruk op de deur stond. Daaruit heeft verzoeker opgemaakt dat zijn deur was ingetrapt. Hij is vervolgens naar het politiebureau gegaan en heeft daar hulp gevraagd. Politieambtenaren B. en Vi. zijn met verzoeker naar de woning gegaan. Verzoeker bleef met twee getuigen in de hal van de flat staan. De betrokken ambtenaren zijn naar de woning gelopen. Zij hebben daar gezien dat de deur op een kier stond, maar nog wel was afgesloten met een kierstandhouder. De politie ambtenaren hebben vervolgens een aantal malen geroepen. Toen daarop niet werd gereageerd, heeft politieambtenaar Vi. tegen de deur getrapt om deze te forceren. Hierna heeft C., die zich in de woning bevond, de deur geopend nog voordat de deur het had begeven.

5. De betrokken ambtenaren hebben in het dag- en nachtrapport van de politie vermeld dat verzoeker hulp wilde omdat hij vermoedde dat zijn ex-vriendin, C., die sinds drie dagen bij hem logeerde, in de woning was. Ambtenaar B. heeft verklaard dat verzoeker bij zijn melding die middag niet heeft vermeld dat er mogelijk werd ingebroken door C. en haar criminele kennissen. Ambtenaar Vi. heeft verklaard zich niet meer te herinneren welke informatie hij had, voordat hij de deur forceerde. Beiden hebben verklaard niet te hebben geweten dat collega´s de voorafgaande nacht de deur van de woning hadden geforceerd. Zij hebben verklaard ervan uit te zijn gegaan dat er op dat moment werd ingebroken. Vi. heeft verklaard dat de grondslag voor het forceren van de deur strafrechtelijk was en dat hij geen toestemming van verzoeker had gevraagd om de deur te forceren. Vi. heeft ook verklaard dat hij de deur niet had ingetrapt, indien hij had geweten dat collega´s die nacht de deur hadden geforceerd om C. toegang tot de woning te verschaffen.

6. Verzoeker stelt dat hij bij zijn melding de politie heeft verteld over de kwestie met C. en dat hij heeft gezegd dat de deur mogelijk was geforceerd door kennissen van C. Verzoeker ontkent toestemming te hebben gegeven de deur te forceren.

7. De korpsbeheerder onthoudt zich van een oordeel over de tweede maal dat de deur is geforceerd, omdat de lezingen van de politie en verzoeker tegenstrijdig zijn. Volgens de korpsbeheerder stelt de politie dat verzoeker toestemming heeft gegeven de deur te forceren, althans daartegen geen bezwaar heeft gemaakt, terwijl verzoeker stelt geen toestemming te hebben gegeven.

8. Uit het voorgaande blijkt dat Vi. de deur niet heeft geforceerd op basis van de toestemming daartoe van verzoeker. Hij heeft dit gedaan ter aanhouding van vermeende inbrekers: een strafrechtelijk optreden. Op het moment van het optreden was nog niet in het dag- en nachtrapport opgenomen dat collega's de voorafgaande nacht de deur hadden geforceerd. Verder is niet gebleken dat deze informatie bij de dienstoverdracht is doorgegeven. Op grond van de mutatie in het dag- en nachtrapport van 11 januari 1998 en de informatie van verzoeker is het aannemelijk dat verzoeker bij zijn melding in ieder geval enige informatie heeft verschaft over de kwestie met C. Hoewel van politieambtenaren mag worden verwacht dat zij bij een melding van inbraak op heterdaad kordaat optreden, hadden de betrokken ambtenaren in dit geval over meer informatie moeten beschikken voordat de deur werd geforceerd. Enerzijds hadden de politieambtenaren kennis moeten hebben van het optreden in de voorafgaande nacht en anderzijds had de melding van verzoeker aanleiding moeten zijn voor de betrokken ambtenaren om meer vragen te stellen aan verzoeker, zodat zij vooraf beter zouden zijn geïnformeerd. De beschikbare informatie had - zoals betrokken ambtenaar Vi. ook heeft verklaard - er aanleiding toe moeten geven de deur niet te forceren. De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

9. Het standpunt van de korpsbeheerder in dezen is niet begrijpelijk. Nog afgezien van de betekenis die aan een toestemming van verzoeker had kunnen worden toegekend nu ook hij geen kennis had van het gebeuren in de voorgaande nacht, gaat de korpsbeheerder er kennelijk vanuit dat de toestemming van verzoeker om de deur te forceren kon worden afgeleid uit het wisselen van blikken tussen de politieambtenaren en verzoeker en het niet maken van bezwaar door verzoeker tegen het forceren van de deur. Indien de betrokken ambtenaren met toestemming van verzoeker hadden willen optreden, hadden zij deze toestemming pas mogen aannemen, nadat verzoeker uitdrukkelijk met het forceren van de deur had ingestemd en zij mochten aannemen dat verzoeker zich bewust was van de gevolgen van die toestemming.

10. Uit de door verzoeker overgelegde informatie - onder meer een rekening, een offerte en stukken van de verhuurder - blijkt dat er schade aan de voordeur van de woning is ontstaan als gevolg van het twee maal door de politie forceren van die deur. Onder meer ten gevolge hiervan heeft verzoeker zijn borg van 1500 gulden bij het opzeggen van de huur van de woning niet teruggekregen. De politie heeft verzoeker op grond van een overweging van coulance een bedrag van 285 gulden vergoed. Hierbij heeft de politie ten onrechte buiten beschouwing gelaten dat de gedraging van de betrokken ambtenaren bij het voor de tweede maal forceren van de deur niet behoorlijk was. Dit geeft aanleiding tot het doen van een aanbeveling.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van 's-Gravenhage), is gegrond.

Aanbeveling

De Nationale ombudsman geeft de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden in overweging de afwijzing van aansprakelijkheid voor de schade die verzoeker heeft geleden te heroverwegen.

Instantie: Regiopolitie Haaglanden

Klacht:

Voordeur van appartement is geforceerd, waardoor verzoeker schade heeft geleden.

Oordeel:

Gegrond