2001/013

Rapport

Op 26 mei 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer S. te Apeldoorn, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland (de burgemeester van Apeldoorn), werd een onderzoek ingesteld.

Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:

Verzoeker, wiens zoon in april 1999 bij een verkeersongeval is betrokken geraakt, klaagt over de wijze waarop een ambtenaar van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland het ter zake opgemaakte ongevallen- en registratieformulier heeft ingevuld. Hij klaagt er in het bijzonder over dat de betrokken ambtenaar:

- 27 april 1999 in plaats van 26 april 1999 heeft vermeld als de datum waarop het ongeluk is gebeurd;

- niet de exacte locatie van de aanrijding heeft vermeld;

- niet heeft aangegeven waar de bij het voorval in het geding zijnde fiets precies was geraakt.

Verzoeker klaagt er voorts over dat het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland het ongevallen- en registratieformulier pas na 31 weken heeft ingediend bij de verzekeringsmaatschappij van verzoeker.

Tot slot klaagt verzoeker erover dat de beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland in zijn afdoeningsbrief van 5 april 2000 geen beslissing heeft gegeven op zijn verzoek om een schadevergoeding.

Achtergrond

1. Wegenverkeerswet 1994

Hoofdstuk XII. Civiele aansprakelijkheid

Artikel 185:

"1. Indien een motorrijtuig waarmee op de weg wordt gereden, betrokken is bij een verkeersongeval waardoor schade wordt toegebracht aan, niet door dat motorrijtuig vervoerde, personen of zaken, is, behoudens de beperking in het derde lid, de eigenaar van het motorrijtuig of - indien er een houder van het motorrijtuig is - de houder verplicht om die schade te vergoeden, tenzij aannemelijk is dat het ongeval is te wijten aan overmacht, daaronder begrepen het geval dat het is veroorzaakt door iemand, voor wie onderscheidenlijk de eigenaar of de houder niet aansprakelijk is.

2. De eigenaar of houder die het motorrijtuig niet zelf bestuurt, is aansprakelijk voor de gedragingen van degene door wie hij dat motorrijtuig doet of laat rijden.

3. Ter zake van eenzelfde ongeval is, behalve in het geval dat een fout wordt aangetoond van de eigenaar of houder zelf of van iemand voor wie de eigenaar of houder aansprakelijk is, het bedrag van de ingevolge het eerste lid verschuldigde vergoeding voor aan zaken toegebrachte schade beperkt tot de waarde van het motorrijtuig op het ogenblik van het ongeval, tenzij het motorrijtuig alsdan een geringere waarde heeft dan vijfhonderd gulden, in welk geval het bedrag van de bedoelde vergoeding wordt beperkt tot vijfhonderd gulden. In geval van geschil heeft de eigenaar of houder aan te tonen tot welk bedrag zijn aansprakelijkheid is beperkt.

4. Het eerste tot en met derde lid vindt geen toepassing ten aanzien van schade, door een motorrijtuig toegebracht aan loslopende dieren, aan een ander motorrijtuig in beweging of aan personen en zaken die daarmee worden vervoerd.

5. Dit artikel laat onverkort de uit andere wettelijke bepalingen voortvloeiende aansprakelijkheid."

2. Ingevolge de Richtlijn verbaliseringsbeleid bij verkeersongevallen van 10 mei 1995, in werking getreden op 1 juli 1995 (Stcrt. 1995, 122) zendt de politie zowel van verkeersongevallen waarvan proces-verbaal zal worden opgemaakt als van verkeersongevallen die alleen geregistreerd worden, een registratieformulier aan het Verbond voor Verzekeraars (voorheen de NVVA: Nederlandse Vereniging van Automobielassuradeuren).

Bij verkeersongevallen waarbij meer dan licht letsel of meer dan zeer lichte schade is veroorzaakt, dient in ieder geval een registratieformulier te worden opgemaakt. In de gevallen waarin slechts een registratieformulier wordt opgemaakt, is het onderzoek door de politie naar het ongeval niet uitgebreid, omdat de afwikkeling van het ongeval in de regel civielrechtelijk, via de verzekeringsmaatschappijen van betrokkenen, plaatsvindt. Zo

wordt in die gevallen in de regel geen diepgaand onderzoek naar zogenoemde stille getuigen (krassporen op het wegdek, rem-, schuif- of slipsporen, glasscherven, lakschilfers enz.) gedaan.

Op het registratieformulier is een beperkte ruimte beschikbaar voor een situatieschets. In de regel wordt op die plaats een schets gemaakt, waaruit de plaats van het ongeval, de verkeerssituatie en de richting van de voertuigen blijkt. Er worden voor zo'n schets in het algemeen geen metingen verricht.

In de genoemde Richtlijn staat verder onder meer vermeld:

"In geval van een verkeersongeval dient steeds proces-verbaal te worden opgemaakt:

1. Wanneer uit een oogpunt van verkeersveiligheid sprake is van een ernstige overtreding van de verkeerswetgeving, waarbij in de gegeven situatie de verdachte een ontoelaatbare mate van voorzienbaar gevaar heeft doen ontstaan.

(...)

2. Ook indien 1. niet van toepassing is dient proces-verbaal te worden opgemaakt:

(…)

b. wanneer het verkeersongeval letsel tot gevolg heeft waardoor enige betrokkene i het ziekenhuis een medische behandeling moet ondergaan, behoudens die gevallen waarin er slechts een slachtoffer is en is komen vast te staan dat dit slachtoffer de enige verdachte is."

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland (de burgemeester van Apeldoorn) verzocht op de klacht te reageren

en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Daarnaast werd een betrokken ambtenaar de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. De betreffende ambtenaar maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Zutphen over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

Tijdens het onderzoek kregen verzoeker en de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoekers zestien jarige zoon D. was in april 1999 als bestuurder van een scooter betrokken bij een verkeersongeval met een 76-jarige fietser. Mevrouw B., destijds werkzaam als ambtenaar van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland, kwam ter plaatse. Zij maakte van het ongeval een registratieset op.

1.1. In punt 1. van die set staat als tijdstip van het ongeval vermeld: `dinsdag, 27 april 1999, 11.15 uur'.

1.2. In punt 16. van het registratieformulier staat als omschrijving van de materiele schade ten aanzien van de voertuigen van beide betrokkenen opgenomen: `rondom'

1.3. In punt 17. van het registratieformulier staan geen gegevens van slachtoffers vermeld.

1.4. In punt 18. van het registratieformulier is het volgende vermeld:

"Beknopte duidelijke omschrijving van het ongeval:

be 1 (betrokkene 1, de fietser; N.o.) reed over de Treubstraat in de richting van de 1e Wormenseweg en sloeg rechtsaf de 1e Wormenseweg.

be 2 (betrokkene 2, zijnde verzoekers zoon D.; N.o,) reed over de 1e Wormenseweg in de richting van de Laan van de mensenrechten.

Ongeveer 9 meter na het kruisingsvlak reed de scooter de fietser aan.

Volgens verklaring van be 2 stak be 1 ineens zijn linkerhand uit en sloeg zonder te kijken linksaf waardoor hij hem aanreed. be 2 verklaarde verder dat be 1 tijdens de aanrijding midden op de weg reed. Gezien de kapotte eieren die op het wegdek lagen klopt dit. Tevens was de schade aan de fiets dusdanig dat dit verhaal zou kunnen kloppen.

Be 1 verklaarde dat hij rechtdoor wilde fietsen om schroeven te halen bij de ijzerwinkel aan de 1e Wormenseweg en dat hij van achteren werd aangereden.

Opmerking verbalisant:

Voor be 1 was de kortste route naar huis vanaf de Treubstraat rechtdoor de Talingweg op te rijden."

2. In een mutatierapport, gedateerd 27 april 1999 en opgemaakt door politieambtenaar B., staat onder meer het volgende vermeld:

"be 1 reed over de Treubstraat in de richting van de 1e Wormenseweg en sloeg rechtsaf om de 1e Wormenseweg te vervolgen.

be 2 reed over de 1e Wormenseweg in de richting van de Laan van de mensenrechten, gekomen bij deze kruising c reed de scooter de fietser aan.

Gezien de schade zou het mogelijk geweest kunnen zijn dat de fietser zich later bedacht om alsnog linksaf te gaan, (om de Talingweg op te rijden).

Hij zou volgens be 2 zijn linkerarm hebben uitgestoken en meteen zonder om te kijken linksaf geslagen zijn. Gezien de schade aan de fiets zou dit mogelijk zo kunnen zijn.

Bromfiets (…) is meegenomen voor TO."

3. In een mutatierapport van 27 april 1999, opgemaakt door ambtenaar P. van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland, staat onder meer het volgend vermeld:

"Melder: School

Vrije tekst: x talingweg/treubstraat

Bromfiets tegen fiets

(…) tijd opdracht: 11:17 Tijd ter plaatse: 11:30"

4. Verzoeker diende per brief van 8 december 1999 een klacht in bij het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland. In zijn klachtbrief staat onder meer het volgende vermeld:

"Op 26-4-1999 kreeg mijn zoon een ongeluk met zijn scooter. Rijdende op de 1e Wormenseweg richting Laan van mensenrechten, stak hij het kruispunt 1e Wormenseweg - Troubstraat over en ongeveer 9 meter na dit kruispunt vond het ongeval plaats.

De tegenpartij, was een 66 jarige man op de fiets, die plotseling de straat overstak, zodat mijn zoon hem op de as van de weg aanreed.

Na het ongeval is de politie gebeld en een agente van de regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland, team Apeldoorn Zuid-West is ter plaatse gekomen om het ongeval op te nemen.

Aldus geschiedde en na alle formaliteiten werd mijn zoon door de agente naar huis gebracht.

Mijn vrouw zag de politieauto voor ons huis stoppen en onze zoon uitstappen. Hij was nogal gehavend dus schrok zij zich wezenloos en rende naar de deur. Tot haar verbazing reed de politieauto, zonder dat er enige vorm van communicatie was geweest, weg.

Ik vond dat uiterst onbehoorlijk omdat het een minderjarig kind betrof, die behoorlijk aangedaan was van het voorval. Hij was zelfs zo overstuur van het voorval dat hij nauwelijks kon vertellen wat hem nou precies overkomen was. 's Middags heb ik dus contact opgenomen met de desbetreffende agente, mevr. B. en om nadere informatie gevraagd over de toedracht en afhandeling van dit ongeval.

De agente gaf mij informatie over het ongeval en verzekerde mij dat alles door haar opgenomen was in het proces-verbaal, waar volgens haar ook de naam van de getuige in stond, die voor mijn zoon een verklaring had afgelegd over het ongeval.

Ze vertelde mij ook dat deze getuige belangrijk voor mijn zoon was omdat het een aanrijding betrof tussen een motorrijtuig en een fietser, waarbij artikel 185 van de Wegenverkeerswet wordt gehanteerd, zodat de bewijslast moeilijk zou zijn zonder eventuele getuigen.

De verbalisante gaf mij aan dat het proces-verbaal door onze verzekering opgevraagd kon worden bij het Verbond van verzekeraars en aldus geschiedde.

Uiteindelijk ontving onze maatschappij pas in de 3e week van November, 31 weken later, het zgn proces-verbaal, wat dus een beknopte melding bleek te zijn van het ongeval.

In de tussenliggende tijd, heb ik vele malen gebeld met onze verzekeringsmaatschappij, het verbond van verzekeraars en de politie over het uitblijven van dit proces-verbaal en mijn bevindingen zijn bedroevend.

Ten eerste. De schadedatum en de datum op het proces-verbaal kloppen niet. De schade is nl ontstaan op 26-04-1999 en niet op 27-04-1999. Dit was dus de reden van het uitblijven van het proces-verbaal en omdat het op de 27e gedateerd stond moest mijn maatschappij na ongeveer 2 maanden wachten, opnieuw het proces-verbaal opvragen.

Na ongeveer 2 maanden wachten, het was inmiddels eind augustus 1999, was er nog steeds geen proces-verbaal binnengekomen bij de verzekeringsmaatschappij. Ik heb toen contact opgenomen met de Regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland en kreeg van een agent, die op de afdeling werkte vanwaar de processen-verbaal verstuurd cq bewaard worden, te horen dat er iets mis was met de afhandeling van de verbalisante en dat er inderdaad stukken niet verstuurd waren die dat wel hadden moeten wezen. Hij

zou dit zo spoedig mogelijk voor elkaar maken en zei dat mijn verzekeringsmaatschappij opnieuw het proces-verbaal moest opvragen.

En eindelijk zoals ik al eerder vermelde, na 31 weken hadden we het zgn proces-verbaal, die met de getuigenverklaring en de geconstateerde bevindingen van de verbalisante, de onschuld van mijn zoon zou kunnen aantonen maar in het "Proces-verbaal" wat dus eigenlijk alleen een melding was, of inmiddels na lange tijd en na veel fouten in de afhandeling een melding was geworden, stonden geen Feitelijke constateringen die belangrijk waren voor mijn zoon, zoals: Exacte plaats van de aanrijding. Geen naam of getuigenis van de genoemde getuige en de exacte plaats waar de fiets was aangereden en waarschijnlijk nog wel enkele zaken die in een correct proces-verbaal hadden gestaan.

Ik vind als vader van D. na het bovenstaande relaas dat door toedoen van de betreffende verbalisant en of de Organisatie van de Politie Noord- Oost-Gelderland, mijn zoon zwaar gedupeerd wordt, zowel financieel als emotioneel en houd U hiervoor dan ook aansprakelijk.

Ook ons rechtsgevoel als ouders van D. zijn ernstig geschaad door deze gang van zaken.

Ik hoop dan ook dat u dit voorval tot de bodem wilt uitzoeken om herhaling van dit soort zaken ook voor andere ouders te voorkomen. Ik zou ook gehoord willen worden en aanwezig willen zijn tijdens de behandeling van mijn klacht."

5. In een brief van 17 februari 2000 van de chef van district Apeldoorn van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland staat onder meer het volgende vermeld:

"Klager is abuis voor wat betreft de datum van het ongeval.

Als men, gebaseerd op een foutieve datum, informatie inwint bij het Verbond van Verzekeraars, komen de feiten niet beschikbaar. Hierdoor is niet duidelijk of de eerste registratieset is zoekgeraakt of door een foutieve zoekdatum niet tevoorschijn kwam.

De registratieset bevat alle relevante gegevens, nu is gebleken, dat de eerste opgevoerde getuige, geen echte getuige, maar een "klapgetuige" (een getuige, die eerst waarnam, nadat het feit was gebeurd) betrof.

Aangezien beide betrokkenen een eigen lezing van het gebeurde geven, kon niet exact worden aangetoond onder welke omstandigheden het ongeval plaatsvond.

Op grond van artikel 185, lid 1 van de Wegenverkeerswet wordt in dat geval de eigenaar/houder van het motorrijtuig (scooter) civiel aansprakelijk gesteld.

Het feit, dat klager zijn schade niet vergoed heeft gekregen is derhalve geheel conform de vigerende regels, nu hij zijn voertuig slechts tegen wettelijke aansprakelijkheid heeft verzekerd."

6. In een rapport van 11 februari 2000, ten behoeve van de interne klachtprocedure bij de politie opgemaakt door ambtenaar K. van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland, staat het volgende vermeld:

"…Klager S. schrijft in zijn brief dat de datum 27 april 1999 niet correct is. Volgens hem moet dit 26 april 1999 zijn. Uit het Bedrijfs Processen Systeem blijkt echter dat de aanrijding op 27 april omstreeks 11.15 uur plaats heeft gevonden.

Als bijlage wordt een uitdraai "Melding met rapportage" bijgevoegd.

Voorts blijkt uit dit systeem dat de registratieset onder nummer 99-631342 op 27 april 1999 is opgemaakt en ook op deze datum bij de administratie is ingeleverd. Vervolgens is deze vermoedelijk op onverklaarbare wijze zoekgeraakt op de administratie van het district Apeldoorn. Later is deze registratieset opnieuw aangemaakt en op 21 september 1999 verzonden.

Als bijlage wordt een uitdraai "Raadplegen VOA statussen" bijgevoegd.

Op donderdag 3 februari 2000, hoorde ik klager S. nader n.a.v. van zijn klacht d.d. 18-12-99. Voorafgaand aan het gesprek heb ik hem op de hoogte gesteld van de procedure m.b.t. zijn gedane klacht.

Hij gaf mij op te zijn genaamd: S., (…).

Hij verklaarde:

"Ik blijf bij hetgeen ik heb gerelateerd in mijn brief/klacht d.d. 18/12/99. Ik wil middels deze verklaring het een en ander er aan toevoegen. U vraagt mij of de datum 26 april 1999 klopt als zijnde de datum, waarop de aanrijding moet hebben plaatsgevonden. Ik hoor van u dat er bij de politie geen andere datum bekend is als 27 april 1999.

U toont mij dit aan de hand van enkele stukken uit uw bedrijfsprocessensysteem.

V.w.b. de datum 26 april 1999 heb ik mij denk ik vergist. Ik ga er nu van uit dat dit inderdaad 27 april 1999 geweest moet zijn.

Ik hoor van u dat de zgn registratieset van de aanrijding van mijn zoon, wel dezelfde dag is opgemaakt en vermoedelijk hierna is zoekgeraakt. Ik vind dit zeer onzorgvuldig en daardoor heeft de afwikkeling van de schade ernstige vertraging opgelopen.

Voorts is de omschrijving van het ongeval in punt 18 van de registratieset, onjuist omschreven en niet zoals wat er werkelijk gebeurd is. In de omschrijving staat bijvoorbeeld vermeld dat de scooter de fietser heeft aangereden. Door deze omschrijving is verzekeringsmaatschappij van de fietser er vanuit gegaan dat mijn zoon de fietser van achter heeft aangereden en dus om deze reden niet tot uitbetaling is overgegaan.

De situatie was echter zo dat mijn zoon de fietser pas aanreed op het moment dat deze plotseling links afsloeg. Hierdoor raakte mijn zoon met zijn scooter de zijkant van de fiets ter hoogte van de trapper en niet aan de achterzijde. Dit maakt een wezenlijk

verschil voor de verzekeringsmaatschappij. Overigens verklaarde de fietser dat hij gewoon rechtdoor is blijven rijden en niet linksaf is geslagen. In de registratieset staat wel vermeld dat de aanrijding mogelijk heeft plaatsgevonden midden op de weg, gezien de aangetroffen kapotte eieren.

De totale schade aan de scooter van mijn zoon bedroeg f. 3372.-. Van deze schade heb

ik m.i. door de onjuiste omschrijving in de registratieset niets vergoed gekregen.

Ook staat in de registratieset geen getuige vermeld, terwijl deze zich kennelijk wel heeft gemeld bij de verbalisant zoals zij mij verklaarde tijdens een telefoongesprek. In het telefoongesprek dat ik met haar had vertelde zij mij nog dat deze getuige zeer belangrijk was i.v.m. de bewijslast t.a.v. de afwikkeling van de schade.

Nadat mijn zoon de aanrijding had gehad en werd thuisgebracht door mevrouw B., had ik verwacht dat wij als ouders werden ingelicht omtrent de aanrijding. Mijn zoon werd tot verbazing van mijn echtgenote afgezet bij onze woning, waarna mevrouw B. haar weg weer vervolgde.

Mijn zoon was erg overstuur en kon niet of nauwelijks vertellen wat er precies gebeurd was. Later heb ik zelf naar het bureau gebeld om de juiste toedracht te horen omtrent de aanrijding.

Ik vind dat mevrouw B. erin te kort geschoten is door niet even mijn echtgenote op de hoogte te stellen van een en ander. Het gaat per slot van rekening om een minderjarig kind.

Ik ben van mening dat er door de politie Apeldoorn fouten zijn gemaakt met name in de omschrijving van het ongeval en er onzorgvuldig is gehandeld. Hierdoor is m.i. de verzekeringsmaatschappij niet tot uitbetaling van de schade aan de scooter van mijn zoon overgegaan en ben ik daardoor ernstig gedupeerd.

Ik acht dan ook de politie Apeldoorn mede aansprakelijk voor het feit dat ik geen schade vergoed heb gekregen en vind het dan ook niet meer dan billijk dat ik door hen schadeloos gesteld word.

Ik overhandig u een fotocopie van het schaderapport van de schade aan de scooter van mijn zoon.

De verklaring werd door de heer S. in concept ondertekend.

Een fotocopie van het schaderapport wordt als bijlage bijgevoegd.

Op vrijdag 11 februari 2000 omstreeks 09.30 uur hoorde ik, met haar toestemming telefonisch, mevrouw B. Zij is volledig genaamd: B., (…).

Zij verklaarde:

"Tot 1 juni 1999 ben ik werkzaam geweest bij de regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland, district Apeldoorn, team Binnenstad in de rang van hoofdagent.

U vraagt mij naar een door mij opgenomen aanrijding op dinsdag 27 april 1999 omstreeks 11.15 uur. Ik kan mij nog wel herinneren dat ik deze aanrijding behandeld heb. Het betrof een aanrijding tussen een bromfietser en een fietser op de 1e Wormenseweg. De juiste plaats kan ik mij echter niet meer herinneren. Ik hoor van u dat de vader van de bromfietser een klacht heeft ingediend over de afhandeling van deze aanrijding.

De administratieve afhandeling van deze aanrijding heb ik nog dezelfde dag verricht en er voor zorg gedragen dat de registratieset is ingeleverd bij de administratie. Wat er daarna met deze registratieset is gebeurd is buiten mijn gezichtsveld omgegaan. Over het feit dat er geen getuige staat vermeld in de registratieset kan ik het volgende

verklaren. Er meldde zich inderdaad een getuige bij mij. Deze man heb ik later telefonisch benaderd. Het bleek om een zgn. "klapgetuige" te gaan. Deze man had dus niets van de aanrijding gezien. Dit is de reden geweest waarom ik hem niet heb opgevoerd als getuige.

Over de omschrijving van het ongeval kan ik het volgende verklaren. Ik heb mijns insziens wel degelijk vermeld dat de zoon van klager zelf verklaarde dat de fietser plotseling linksaf sloeg. Ik heb ook in de omschrijving aangegeven dat dit zou kunnen kloppen door de aangetroffen eieren midden op het wegdek. Verder heb ik ook omschreven dat de schade aan de fiets dusdanig was dat het zou kunnen kloppen.

Ik kreeg echter te maken met tegenstrijdige verklaringen en ik heb een en ander zo goed mogelijk proberen te omschrijven in de registratieset.

Tevens hoor ik van u dat men klaagt over het feit dat ik de ouders niet heb ingelicht op het moment dat ik hun zoon thuisbracht. Ik kan niet meer aangeven waarom ik dit op die manier gedaan heb. Er is ongetwijfeld een reden geweest, waarom ik direct weer weggegaan ben. Ik steek namelijk niet zo in elkaar en dat is absoluut mijn werkwijze niet. Als men dit onbehoorlijk vindt kan ik mij dit wel voorstellen, maar ik zeg u nogmaals dat ik zo absoluut niet met mensen omga.

Ik ben van mening dat ik deze aanrijding op een correcte manier en objectief heb afgehandeld."

Omdat de verklaring telefonisch van haar werd opgenomen, werd deze niet ondertekend.

Een afschrift van de door mevrouw B. opgemaakte registratieset en een hierop betrekking hebbende mutatie zijn als bijlage bij deze rapportage gevoegd..."

7. De beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland deelde in zijn afdoeningsbrief van 5 april 2000 aan verzoeker onder meer mee dat hij diens klacht deels gegrond en deels ongegrond achtte. Hij voegde bij zijn afdoeningsbrief een advies van de politieklachtencommissie. In dat advies staat onder meer het volgende vermeld:

"dat klager zich heeft beklaagd over de wijze waarop de politie de aanrijding van zijn 17 jarige zoon heeft behandeld; in het bijzonder wordt geklaagd over het feit dat:

- de politie, toen deze zijn zoon thuisbracht, niet de moeite heeft genomen om één van de ouders over het gebeuren te informeren;

- in de registratieset niet de juiste datum is vermeld;

- de registratieset niet alle relevante gegevens vermeldt;

- de registratieset te laat bij de verzekeringsmaatschappij is ingeleverd;

(…)

dat de klachtencommissie in haar vergadering d.d. 16 maart 2000 het advies met betrekking tot de afhandeling van de klacht heeft gegeven;

dat dit advies van de klachtencommissie samengevat inhoudt, dat de klacht deels ongegrond / deels gegrond dient te worden verklaard op grond van het rapport van de klachtenbehandelaar en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen;

dat de commissie daarbij het volgende heeft overwogen:

- dat uit het bedrijfsprocessensysteem van de politie is gebleken dat er op dinsdag 27 april 1999 omstreeks 11.15 uur op de kruising 1e Wormenseweg, Treubstraat, Talingweg een aanrijding heeft plaatsgevonden tussen de bestuurder van een scooter (zijnde de zoon van klager) en de bestuurder van een fiets;

- dat klager in zijn klachtschrift zegt dat de datum van 27 april 1999 niet juist is, doch dat volgens hem 26 april 1999 moet zijn;

- dat de registratieset onder nummer 99-631342 op 27 april 1999 is opgemaakt en ook op die datum bij de administratie van de politie is ingeleverd;

- dat klager tegen de klachtbehandelaar heeft gezegd dat hij denkt dat hij zich, voor wat de datum van 26 april 1999 betreft heeft vergist;

- dat de politie de zoon van klager na het ongeval thuis heeft afgezet en vervolgens, zonder zijn ouders te informeren over hetgeen is voorgevallen, is doorgereden;

- dat de betreffende politieambtenaar zich niet meer kan herinneren waarom zij de ouders niet heeft geïnformeerd:

- dat de politie een man heeft gehoord, die aanvankelijk heeft verklaard getuige van het ongeval te zijn geweest;

- dat uit het verhoor is gebleken dat deze man de aanrijding zelf niet heeft zien gebeuren, maar dat hij pas heeft gekeken nadat hij de klap heeft gehoord; dat de politie derhalve deze man niet als getuige heeft opgevoerd;

- dat de politieambtenaar in de registratieset heeft vermeld dat de zoon van klager zelf heeft verklaard dat de fietser ineens zijn linkerhand uitstak en zonder te kijken linksaf sloeg, waardoor hij de fietser aanreed en dat de fietser tijdens de aanrijding midden op de weg heeft gereden;

- dat de politieambtenaar in de registratieset heeft aangegeven, dat gezien de kapotte eieren die op het wegdek lagen, dit zou kloppen, tevens heeft de politieambtenaar in de registratieset aangegeven dat de schade aan de fiets dusdanig was, dat het verhaal van de zoon van klager zou kunnen kloppen;

- dat de politieambtenaar te maken heeft gehad met tegenstrijdige verklaringen;

- dat, op grond van artikel 185 lid 1 van de Wegenverkeerswet, de eigenaar/houder van het motorrijtuig (scooter) civielrechtelijk aansprakelijk wordt gesteld;

- dat klager in zijn klachtschrift heeft aangegeven dat hij aanwezig wil zijn tijdens de behandeling van zijn klacht;

- dat, gelet op artikel 8 lid 3 van de klachtenregeling van de politieregio Noord- en Oost- Gelderland, de klachtencommissie de mogelijkheid heeft om in bijzondere gevallen en te hare beoordeling klager, getuigen, beklaagden of anderen te horen, voorzover dit noodzakelijk is om tot een afgewogen advies te komen;

- dat de commissie in casu geen termen aanwezig heeft geacht om klager afzonderlijk te horen;

(…)

- dat uit het onderzoek niet is gebleken dat in de registratieset een onjuiste datum is vermeld; dat klaagster ook zelf heeft verklaard dat hij zich voor wat de datum betreft mogelijk heeft vergist; dat de klacht op dit punt als ongegrond dient te worden beschouwd;

- dat, gelet op het feit dat de getuige eerst pas iets heeft waargenomen nadat de aanrijding had plaatsgevonden, er niet gesproken kan worden van een getuige, die over de oorzaak van de aanrijding iets heeft kunnen vertellen;

- dat, aangezien beide betrokkenen bij het ongeval een eigen lezing over het gebeuren hebben gegeven, de politie niet exact heeft kunnen aantonen onder welke omstandigheden het ongeval heeft plaatsgevonden; dat in dergelijke gevallen, gelet op de aard van de wetgeving, de omgekeerde bewijslast wordt gehanteerd; dat de politie zich in dit soort zaken dient te beperken tot het weergeven van de feitelijkheden; dat gelet op de omschrijving van het ongeval door de verbalisant in de registratieset, er niet gezegd kan worden dat de registratieset niet alle relevante informatie heeft bevat; dat het politieoptreden op dit punt niet onbehoorlijk is geweest en derhalve de klacht als ongegrond dient te worden beschouwd;

- dat, indien men gebaseerd op een foutieve datum informatie inwint bij het Verbond van Verzekeraars, de feiten niet beschikbaar komen; dat het hierdoor niet duidelijk is of de eerste registratieset is zoekgeraakt of door een foutieve zoekdatum niet tevoorschijn is gekomen; dat uit het ingesteld onderzoek niet is gebleken dal de registratieset door de politie te laat is ingeleverd; dat de klacht op dit punt als ongegrond dient te worden beschouwd;

(…)

- de klacht, ongegrond te verklaren, m.u.v. het niet informeren van één der ouders, op dit klachtonderdeel de klacht gegrond te verklaren;"

B. Standpunt verzoeker

1. Het standpunt van verzoeker staat hiervoor samengevat weergegeven onder KLACHT.

2. Verzoeker deelde in zijn klachtbrief voorts nog het volgende mee:

"…De verwarring over de juiste datum van de schade is ontstaan, omdat de registratieset zo lang spoorloos was. Onze verzekeraar heeft op bij de schadedata bij het verbond van verzekeraars de set opgevraagd en het duurde toch ruim 31 weken voordat het binnen was.

De politie heeft zelf toegegeven dat er iets was misgegaan met het administratieve gedeelte bij hun door reorganisatie op de administratie. Het uitblijven van de registratieset kwam dus wel degelijk door een fout bij de administratie en niet alleen door een fout onzerzijds.

De klacht over de registratieset die mijn ogen zeer summiere gegevens bevatte over de toedracht, plaats op de weg en plaats waar mijn zoon de fietser daadwerkelijk heeft geraakt, wordt mijns inziens te gemakkelijk afgedaan. Juist deze gegevens zijn van essentieel belang voor mijn zoon omdat hij als bromfiets bestuurder onder artikel 185 lid 1 van de Wegenverkeerswet valt en dus de bewijslast heeft.

Omdat er geen getuigen waren en de tegenpartij doodleuk verklaarde dat mijn zoon hem van achteren aanreed en de opmerking van de verbalisante die aangaf de verklaring van mijn zoon beter bij haar constateringen kwamen, vind ik dat zij had moeten aangeven waar mijn zoon de fiets geraakt heeft. Als hij de fiets van achteren dus op het spatbord en bagagedrager van de fiets had geraakt was dat mijns inziens duidelijk te zien geweest. Op de registratieset heeft de agente echter aangegeven dat de fiets rondom beschadigd was.

Dit vind ik als ouder van een minderjarige die op de openbare weg een ongeval krijgt zonder getuigen, gewond is en dusdanig aangedaan was dat hij zijn belangen op dat moment niet goed kon behartigen, een uitermate slechte zaak…"

C. Standpunt korpsbeheerder

De beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland heeft als zijn standpunt op de klacht onder meer meegedeeld dat hij de klacht deels gegrond en deels ongegrond achtte. Voor de motivering van zijn standpunt verwees de korpsbeheerder bij brief van 22 augustus 2000 naar zijn afdoeningsbrief aan verzoeker van 5 april 2000 (zie hiervoor Feiten, onder A.7.).

Voorts deelde de korpsbeheerder ten aanzien van het laatste klachtonderdeel mee dat het verzoeker duidelijk had moeten zijn dat niet tot schadevergoeding zou worden overgegaan, aangezien de aanleiding tot een eventuele schadevergoeding door hem ongegrond was verklaard.

D. Reactie verzoeker

Verzoeker heeft als zijn reactie op het standpunt van de korpsbeheerder telefonisch op 21 september 2000 tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman aangegeven dat hij volhardde in zijn standpunt. Hij benadrukte daarbij dat de bewijslast bij de bestuurder van het gemotoriseerde voertuig lag en dat de politie (daarmee) een vooroordeel had ten aanzien van scooterrijders.

Beoordeling

A. MET BETREKKING TOT het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland

Verzoekers zestienjarige zoon D. was in april 1999 als bestuurder van een scooter betrokken bij een verkeersongeval met een 76-jarige fietser. Beide bestuurders raakten daarbij ten val. Mevrouw B., destijds werkzaam als ambtenaar van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland, kwam ter plaatse. Zij maakte van het ongeval een registratieset op. Verzoeker heeft geklaagd over de wijze waarop deze aanrijding is afgehandeld.

I. Ten aanzien van de wijze waarop het registratieformulier is ingevuld

1. Verzoeker klaagt in de eerste plaats over de wijze waarop de politie het ongevallen- en registratieformulier heeft opgemaakt. Hij klaagt er in het bijzonder over dat de betrokken ambtenaar een onjuiste datum heeft vermeld, namelijk 27 april 1999 in plaats van 26 april 1999, dat de politie niet de exacte locatie van de aanrijding (plaats op de weg) heeft vermeld en dat de politie niet heeft aangegeven waar de bij het voorval in het geding zijnde fiets precies was geraakt. Een en ander is volgens verzoeker te meer van belang, aangezien zijn zoon als bestuurder van een scooter op grond van artikel 185 Wegenverkeerswet (zie ACHTERGROND, onder 1.) in beginsel aansprakelijk is voor de ontstane schade.

2. Een registratieformulier is van belang voor de civielrechtelijke afwikkeling van een verkeersongeval (zie ACHTERGROND onder 2.). Daarom behoren op dat formulier alle gegevens te worden vermeld die van belang zijn voor de vaststelling van de schuld aan de aanrijding. Het moet daarbij gaan om geconstateerde feiten. Eventuele conclusies moeten zijn gebaseerd op vaststaande feiten of op bijzondere wetenschap van degene die het formulier invult. Wanneer onvoldoende vaststaat wie schuldig is aan het ongeval, verdient het aanbeveling dat in het registratieformulier de lezingen van elk van de partijen - kort - worden weergegeven.

3. De korpsbeheerder heeft in zijn reactie aangegeven dat de politie zich bij het opmaken van een registratieset diende te beperken tot het weergeven van feitelijkheden. In dit geval kon, gelet op de omschrijving (zie hiervoor Feiten, onder A.1.4.) niet worden gezegd dat het formulier niet alle relevante informatie bevatte, aldus de korpsbeheerder.

4. Ten aanzien van de datum is gebleken dat zowel in twee mutatierapporten als het registratieformulier de datum 27 april 1999 is genoemd als datum waarop het ongeval heeft plaatsgevonden. Daarnaast staat in het registratieformulier de dag vermeld waarop het heeft plaatsgevonden, namelijk dinsdag, de dag die met 27 april 1999 correspondeert. Voorts heeft verzoeker op 3 februari 2000 (zie hiervoor Feiten, onder A.6.) verklaard dat hij dacht dat hij zich wat betreft de datum van 26 april 1999 had vergist en dat hij er vanuit ging dat het inderdaad 27 april 1999 moest zijn. Gelet op deze feiten en omstandigheden is voldoende komen vast te staan dat de in het registratieformulier vermelde datum van 27 april 1999, waarop het ongeval heeft plaatsgevonden, de juiste datum was.

De onderzochte gedraging is op dit punt in zoverre behoorlijk.

5. Ten aanzien van de vermelding van de exacte locatie van de aanrijding (de plaats op de weg) en de vermelding van de plaats(en) waar de in het geding zijnde fiets precies was geraakt, is het volgende van belang. Bij het registratieformulier, zoals dit door de korpsbeheerder is opgestuurd, ontbreekt een situatieschets. De vermelding dat aan de scooter en de fiets rondom schade was ontstaan schept geen duidelijkheid over de plaats van aanrijding of de plaats waar de scooter de fiets heeft geraakt. Ook de in de registratieset opgenomen opmerking van de fietser dat hij van achteren was aangereden is onvoldoende exact. De Nationale ombudsman is van mening dat in dit geval een situatieschets niet had mogen ontbreken, gelet op de verkeerssituatie zoals die in het registratieformulier is omschreven en waaruit de situatie ter plekke niet helder naar voren komt (zie hiervoor Feiten, onder 1.4.). Het is onjuist dat de politie geen situatieschets heeft opgemaakt. Nu blijft onduidelijkheid bestaan over gegevens die voor de zoon van verzoeker van belang hadden kunnen zijn voor het bewijs dat hij niet aansprakelijk is voor de bij aanrijding ontstane schade. De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

Overigens heeft de politie in de registratieset door de wijze en volgorde waarin betrokkenen zijn aangeduid wel voldoende tot uitdrukking gebracht dat naar haar inzicht verzoekers zoon niet de veroorzaker is geweest van het ongeval.

II. Ten aanzien van het tijdstip van indiening van het registratieformulier bij de verzekeringsmaatschappij

1. In de tweede plaats klaagt verzoeker erover dat de politie het ongevallen- en registratieformulier pas na 31 weken heeft ingediend bij de verzekeringsmaatschappij van verzoeker.

2. Op grond van het rapport van ambtenaar K. van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland (zie hiervoor Feiten, onder A.6.), is voldoende komen vast te staan dat de registratieset aanvankelijk is opgemaakt en bij de administratie van het district Apeldoorn is ingeleverd op 27 april 1999, maar vermoedelijk op onverklaarbare wijze is zoekgeraakt op die administratie. Later is de registratieset opnieuw aangemaakt en op 21 september 1999 verzonden aan de verzekeringsmaatschappij. Deze wijze van informatieverwerking is bezien vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid, niet juist.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

B. Wat betreft de beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland

1. Tot slot klaagt verzoeker erover dat de beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland in zijn afdoeningsbrief van 5 april 2000 geen beslissing heeft gegeven op zijn verzoek om een schadevergoeding.

2. De korpsbeheerder heeft in zijn reactie op de klacht meegedeeld dat het verzoeker duidelijk had moeten zijn dat niet tot schadevergoeding zou worden overgegaan, omdat dit werd geïmpliceerd in de ongegrond verklaring van de aanleiding tot een eventuele schadevergoeding. Een eventuele schadevergoeding zou alleen ter sprake hebben kunnen komen, inden er door de politie Apeldoorn onjuist zou zijn gehandeld, aldus de korpsbeheerder.

3. Vast staat dat verzoeker in zijn klachtbrief van 8 december 1999 de politie heeft meegedeeld dat hij haar, onder andere financieel, aansprakelijk hield voor de schade ten gevolge van het politieoptreden waarover hij in zijn brief had geklaagd. Eveneens staat vast dat de korpsbeheerder in zijn afdoeningbrief van 5 april 1999 niet is ingegaan op deze financiële aansprakelijkheidskwestie. Dit laatste is, bezien vanuit een oogpunt van zorgvuldigheid, niet juist. Hieraan doet niet af dat in dit geval uit de ongegrondverklaring van de klacht over de gedraging die aanleiding had kunnen geven tot schadevergoeding in beginsel kon worden afgeleid dat niet tot schadevergoeding zou worden overgegaan.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland (de burgemeester van Apeldoorn), is gegrond, behalve ten aanzien van het vermelden van de datum van het ongeval op het registratieformulier.

De klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland is gegrond.

Instantie: Regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland

Klacht:

Wijze van invullen ongevallenformulier bij verkeersongeval waarbij zoon verzoeker betrokken was; formulier pas na 31 weken ingediend bij verzekeringsmaatschappij; geen beslissing op verzoek om schadevergoeding.

Oordeel:

Niet gegrond