Op 5 april 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer V. te Amsterdam, met een klacht over een gedraging van een ambtenaar van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland.
Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland (de burgemeester van Amsterdam), werd een onderzoek ingesteld.
Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:
Verzoeker klaagt erover dat een ambtenaar van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland op 10 juni 1999 heeft geweigerd om zijn aangifte op te nemen en tevens om zich te legitimeren door middel van zijn dienstnummer.
Achtergrond
Artikel 161 Wetboek van Strafvordering (Sv) geeft ieder die kennis draagt van een strafbaar feit de bevoegdheid daarvan aangifte te doen. Die bevoegdheid houdt een dienovereenkomstige aanspraak in, namelijk dat de aangifte wordt opgenomen. Zo bevat art. 163 Sv de verplichting voor opsporingsambtenaren om een aangifte van een strafbaar feit op te nemen.
Deze plicht tot het opnemen van de aangifte staat los van de vraag of aan die aangifte verder vervolg zal worden gegeven. Wanneer bij de politie aangifte wordt gedaan mag van haar worden verwacht dat zij deze aangifte opneemt op het moment dat deze wordt gedaan. Voor zover de feitelijke mogelijkheid daartoe op dat moment, objectief bezien, ontbreekt, dient degene die aangifte wenst te doen daartoe zo spoedig mogelijk alsnog de gelegenheid te krijgen.
Twijfel bij de betrokken politieambtenaar over de vraag of al dan niet sprake is van een strafbaar feit mag er niet aan in de weg staan dat hij gevolg geeft aan zijn wettelijke plicht tot het opnemen van een aangifte. In het geval van dergelijke twijfel dient hij het over te laten aan de officier van justitie om ter zake een standpunt te bepalen en dat kenbaar te maken aan de persoon die aangifte deed. Voor betrokkene staat dan, in het geval van een besluit tot niet vervolging, de mogelijkheid open van beklag bij het gerechtshof, ingevolge art. 12 Sv.
Een uitzondering op het voorgaande kan alleen worden aangenomen in het geval dat al op voorhand, zonder enig verder onderzoek, en zonder de minste twijfel, kan worden vastgesteld dat de gedraging of gebeurtenis die ter kennis van de politie wordt gebracht niet is te kwalificeren als een strafbaar feit. Wanneer de politie die opvatting heeft, behoort zij in beginsel de ruimte te hebben om daarvan blijk te geven. Te allen tijde moet zij echter voorkomen dat in zo'n geval haar opvatting de inzet wordt van een discussie met de persoon die aangifte wenst te doen. Dat is ook in het belang van de geloofwaardigheid van de politie.
Onderzoek
In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.
Tevens werd de korpsbeheer en verzoeker een aantal specifieke vragen gesteld.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Verzoeker diende bij brief van 12 juni 2000 een klacht in over een met naam genoemde politieambtenaar van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. Deze brief hield onder meer in:
"Bij deze dien ik een aanklacht in tegen een agent (H.) die geweigerd heeft een aangifte op te nemen wegens mishandeling van ondergetekende.
Daaropvolgend vroeg ik het nummer van deze agent, waarop hij mij mededeelde dat ik maar weg kon gaan."
2. Op 25 augustus 1999 voerde verzoeker een gesprek met klachtbemiddelaar N. van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. Naar aanleiding van dit gesprek berichtte de klachtbemiddelaar bij brief van 25 augustus 1999 aan verzoeker onder meer:
"In uw klachtbrief heeft u niet voldoende duidelijk gemaakt op welke datum en eventueel tijdstip u bij welk politiebureau aangifte heeft gedaan. Daar er al eerder over die onduidelijkheid schriftelijk met u gecommuniceerd is en dit niet leidde tot meer duidelijkheid heb ik u uitgenodigd voor dit gesprek. Bedoeling van ons gesprek is na te gaan bij wie u aangifte wilde doen, wat de aanleiding tot de aangifte was en welke argumenten er (misschien) waren om geen aangifte op te nemen om vervolgens uit te komen bij de behandeling van uw klacht.
Een politieman of- vrouw met de naam H. is binnen het wijkteam IJtunnel niet bekend. In ons gesprek kon u mij niet meedelen op welke datum u aan het bureau IJtunnel bent geweest noch dat u mij voldoende kon meedelen op welke wijze het gesprek tussen u en H. was verlopen en welke argumenten waren aangedragen om de aangifte niet op te nemen. Wij spraken af dat u mij nader zou informeren over de datum en tijd wanneer u de aangifte wilde doen.
Verder spraken wij over de mogelijkheden van het doen van aangifte. Zoals ik u vertelde mag iedereen aangifte doen van een gepleegd strafbaar feit. Het is aan politie en justitie te beslissen hoe met de aangifte zal worden gehandeld.
Zoals ik van u begreep wilde u destijds aangifte doen van (eenvoudige) mishandeling. In de aanloop naar de mishandeling en tijdens de mishandeling was er, zoals u vertelde, een één op één situatie: uzelf en uw (over)buurman. Er waren geen getuigen. Daarnaast was u op het moment van aangifte niet in het bezit van bijvoorbeeld een letselbriefje waaruit van enig letsel ten gevolge van een mishandeling bleek.
Ik deelde u mee dat hoewel het recht van aangifte bestaat, de politie de haalbaarheid van een aangifte van een gering strafbaar feit toetst maar tevens ook plaatst in de context van de gebeurtenissen van die dag en gebeurtenissen die eerder hebben plaatsgevonden.
Met u heb ik op basis van aan u gewijde mutaties in de politie-administratie geprobeerd na te gaan in hoeverre u zelf mede debet geweest zou kunnen zijn aan de in uw straat ontstane situatie, kennelijk die dag leidend tot een reactie van de (over)buurman en waarvan u aangifte wilde doen. U stelde zich niet ontvankelijk op ten aanzien van deze benadering.
Met betrekking tot de afwikkeling van de klacht verwacht u hetzij ontslag hetzij een disciplinaire straf resulterend in een overplaatsing naar een onbeduidende functie elders in de organisatie van de politieman H.
Ik deelde u mee dat, hoewel ik niet over straffen beslis, dat niet in de rede zou liggen.
Vervolgens spraken wij af dat ik, op basis van de door u aan te leveren datum en tijd van aangifte, de betreffende medewerker zal proberen te traceren. Indien het een medewerker van het wijkteam IJtunnel betreft, zal - afhankelijk van zijn of haar argumenten met betrekking tot het niet opnemen van de aangifte alsmede zijn of haar ervaring over hoe het gesprek met u die dag is verlopen - een correctief gesprek gevoerd worden. Indien het een medewerker van een ander wijkteam betreft zal ik de betreffende wijkteamchef informeren en vragen de behandeling over te nemen. In beide gevallen zal ik u nader informeren.
Met het antwoord dat u altijd aangifte kunt doen alsmede de afspraak met betrekking tot de afhandeling vond u dat uw klacht voldoende is behandeld.
Tegenover de bij het gesprek aanwezige commissaris van politie W. verklaarde u op zijn vragen dat u het een correct en goed afgerond bemiddelingsgesprek vond."
3. Verzoeker deelde bij brief van 26 augustus 1999 de klachtbehandelaar onder meer mee:
"Naar aanleiding van ons gesprek woensdag 25 augustus j.l. kan ik U berichten dat de tevergeefse aangifte terzake eenvoudige mishandeling, welke ik deed op Uw bureau plaatsvond op 10 juni 1999 omstreeks 15.00 uur.
Mocht U verder nog inlichtingen behoeven, gelieve mij te berichten."
4. Toen verzoeker geen nadere reactie van de politie ontving, deelde verzoeker bij brief van 21 september 1999 aan de Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland mee:
"Een klacht heb ik ingediend bij Politie Amsterdam-Amstelland D4/Wijkteam IJtunnel, aangezien een aangifte niet is opgenomen en stamnummer niet gegeven.
N. (klachtbemiddelaar) heeft mijn klacht onderzocht, a.g.v. dit onderzoek verzoekt hij mij de klacht verder te laten onderzoeken door U."
5. De Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland deelde de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland in een rapport van 2 februari 2000 onder meer het volgende mee:
"De klacht
Klager wilde op het bureau IJtunnel aangifte doen van mishandeling. De politieambtenaar die hem te woord stond, had op zijn naamkaartje de naam H. staan. Deze man weigerde de aangifte op te nemen en desgevraagd zijn stamnummer te geven.
De procedure
(…) De klacht is behandeld door inspecteur N. Op 25 augustus 1999 heeft deze een gesprek met klager gehad, maar de klacht kon niet naar tevredenheid worden bemiddeld. De klachtbehandelaar is in de politieadministratie nagegaan of er gegevens te vinden waren met betrekking tot het voorval waarover klager klaagt. Dit leverde geen resultaat op. Ook klager kon aanvankelijk geen nadere gegevens over het tijdstip van de aangifte en het verloop van het gesprek geven. De klachtbehandelaar heeft klager nog op 25 augustus 1999 een brief geschreven, waarin hij klager verzoekt zo mogelijk meer informatie te geven over de datum waarop hij aangifte wilde doen. In zijn brief van 26 augustus 1999 heeft klager de klachtbehandelaar vervolgens geschreven dat de datum 10 juni 1999 omstreeks 15.00 uur was.
Ook nadat die datum bekend was, was in de administratie van de politie niets terug te vinden wat betrekking zou kunnen hebben op het feit waarover klager zich beklaagt.
Bovendien is niemand met de naam H. werkzaam bij het betreffende wijkteam en is het dragen van naamkaartjes/bordjes niet gebruikelijk. De politieambtenaren die op 10 juni 1999 middagdienst hadden op het bureau IJtunnel zijn door inspecteur N. gehoord over de klacht, maar hem is niets bekend geworden over hetzij de aanwezigheid van klager op het bureau, hetzij over het niet opnemen van zijn aangifte. Om deze redenen is niet na te gaan of de politie heeft geweigerd aangifte op te nemen, of zij geweigerd heeft klager een stamnummer mede te delen en welke politieambtenaar klager daarbij te woord heeft gestaan.
Het advies
Vanwege het ontbreken van verdere informatie over het gewraakte politieoptreden is de Commissie niet in staat een oordeel te geven over de klacht."
6. De loco-burgemeester van Amsterdam deelde bij brief van 15 februari 2000 aan verzoeker mee dat hij zich aansloot bij het advies van de Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland en verwees voor de motivering naar het advies van de Commissie.
B. Standpunt verzoeker
Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder KLACHT en is verder te lezen onder FEITEN.
C. Standpunt korpsbeheerder
De beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland deelde in reactie op de klacht bij brief van 20 juni 2000 de namen mee van de politieambtenaren - 13 personen - die op 10 juni 1999 omstreeks 15.00 uur in dienst waren in het politiebureau IJtunnel te Amsterdam en mogelijk bij deze zaak betrokken waren. Verder deelde hij de namen mee van alle voor het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland werkzame ambtenaren - zes personen - met dezelfde of een gelijkluidende naam - H. - als verzoeker heeft genoemd. Ten slotte deelde de korpsbeheerder onder meer nog mee:
"Met betrekking tot de klacht van de heer V. (verzoeker; N.o.) blijf ik van mening dat ik niet in staat ben het politieoptreden waarover verzoeker klaagt te beoordelen. Dit betreur ik ten zeerste, maar nu niet bekend is geworden welke politieambtenaar klager te woord heeft gestaan, kan ik geen oordeel uitspreken over de door verzoeker gestelde weigering van een aangifte of het niet verstrekken van een dienstnummer."
D. informatie politieambtenaar N.
1. De Nationale ombudsman heeft het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland gevraagd te laten weten welke politieambtenaren op 10 juni 1999 omstreeks 15.00 uur in dienst waren in het politiebureau IJtunnel te Amsterdam. Verder heeft de Nationale ombudsman gevraagd welke ambtenaren binnen het regionale politiekorps Amsterdam- Amstelland werkzaam waren met de naam H. of een gelijkluidende naam. Ten slotte heeft de Nationale ombudsman verzocht na te gaan of de ambtenaren die in antwoord op voorgaande vragen naar voren kwamen, mogelijk bij de door verzoeker omschreven gedraging betrokken waren.
2. Politieambtenaar N. deelde bij fax van 3 juli 2000 op de vragen van de Nationale ombudsman het volgende mee. Hij is voor alle politieambtenaren die op de dienstlijst van donderdag 10 juni 1999 stonden vermeld - 21 personen - nagegaan of het de ambtenaar betrof waarover verzoeker klaagt. Dit heeft hij ook nagegaan voor alle ambtenaren van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland met dezelfde of een gelijkluidende naam als verzoeker heeft genoemd - zes personen. N. heeft in zijn brief van 3 juli 2000 bij alle genoemde ambtenaren gemotiveerd aangegeven dat zij niet de door verzoeker bedoelde ambtenaar kunnen zijn.
Alle namen van ambtenaren die de korpsbeheerder in zijn reactie op de klacht noemde, zijn in de brief van N. opgenomen (zie STANDPUNT KORPSBEHEERDER). Tevens stuurde N. bij zijn brief de dienstlijst van 10 juni 1999 mee. Deze dienstlijst bevatte dezelfde namen als N. in zijn brief noemde.
Ten slotte deelde N. in zijn brief van 3 juli 2000 nog het volgende mee:
"De heer V. is geen onbekende bij de medewerk(st)ers van de politie van het wijkteam IJtunnel. Meerdere malen komt hij in de politie-administratie voor ter zake geluidsoverlast, rijden onder invloed (…). Met betrekking tot deze feiten is er steeds en met enige regelmaat contact geweest tussen politie-ambtenaren van het bureau IJtunnel en de heer V."
E. reactie verzoeker
Verzoeker deelde in een telefoongesprek op 6 juli 2000 met een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman mee dat hij zijn standpunt handhaafde. Verder deelde hij daarnaar gevraagd mee dat de betrokken politieambtenaar voldeed aan het volgende signalement:
Man, blank, leeftijd 40-45 jaar, lengte 1,75-1,85 meter, stevig postuur, donkerblond kortgeknipt gedekt haar, geen snor, geen baard, geen bril, gekleed in politie-uniform met een overhemd met korte mouwen - geen arrestantenbewaker - op zijn uniform een naambordje met de naam H.
F. nadere informatie politieambtenaar N.
Nadat het door verzoeker gegeven signalement aan de politie was voorgelegd, deelde politieambtenaar N. bij fax van 7 september 2000 mee dat hij geen politieambtenaar had kunnen vinden die voldeed aan het door verzoeker opgegeven signalement. Tevens deelde hij mee dat alle ambtenaren die bij het onderzoek betrokken waren geen naamplaatje op een politie-uniform dragen.
Beoordeling
1. Verzoeker klaagt erover dat een met naam genoemde politieambtenaar van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland op 10 juni 1999 in politiebureau IJtunnel te Amsterdam heeft geweigerd om zijn aangifte ter zake van mishandeling op te nemen. Tevens klaagt hij erover dat dezelfde politieambtenaar heeft geweigerd zich te legitimeren door het noemen van zijn dienstnummer.
2. De beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland heeft laten weten geen oordeel over de klacht te kunnen geven omdat niet bekend is geworden met welke politieambtenaar verzoeker contact heeft gehad.
3. Om te beoordelen of een ambtenaar juist heeft gereageerd op een aangifte van een strafbaar feit (zie ACHTERGROND) en op een verzoek tot het noemen van zijn dienst- of stamnummer is het noodzakelijk vast te stellen welke politieambtenaar het betrof en wat er feitelijk heeft plaatsgevonden. Uit het onderzoek zijn deze gegevens niet naar voren gekomen. Dit betekent dat de feiten niet kunnen worden vastgesteld. Gelet daarop kan over deze klacht geen oordeel worden gegeven.
Conclusie
Over de klacht, over de onderzochte gedraging van een ambtenaar van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland (de burgemeester van Amsterdam), kan geen oordeel worden gegeven.