2000/323

Rapport

Op 2 december 1999, aangevuld bij brief van 21 december 1999, ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer X te Dongen, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Midden en West Brabant.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Midden en West Brabant (de burgemeester van Tilburg), werd een onderzoek ingesteld.

Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:

Verzoeker klaagt erover dat het regionale politiekorps Midden en West Brabant geen gevolg heeft gegeven aan zijn verzoek van 16 september 1999 om repressief op te treden tegen buschauffeurs die met hun bus de uitrit van zijn woning versperren.

Achtergrond

Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990)

1. Artikel 23:

"1. De bestuurder mag zijn voertuig niet laten stilstaan:

a. op een kruispunt of een overweg;

b. op een fietsstrook of op de rijbaan langs een fietsstrook;

c. op een oversteekplaats of binnen een afstand van vijf meter daarvan;

d. in een tunnel;

e. bij een bord bushalte ter hoogte van de geblokte markering dan wel, ingeval die markering niet is aangebracht, op een afstand van minder dan 12 meter van het bord;

f. op de rijbaan langs een busstrook en

g. langs een gele doorgetrokken streep.

2. Onderdeel e van het eerste lid geldt niet voor het onmiddellijk laten in- en uitstappen van passagiers."

2. Artikel 24:

"1. De bestuurder mag zijn voertuig niet parkeren:

a. bij een kruispunt op een afstand van minder dan vijf meter daarvan;

b. voor een inrit of een uitrit;

c. buiten de bebouwde kom op de rijbaan van een voorrangsweg;

d. op een parkeergelegenheid voor zover zijn voertuig niet behoort tot de op het onderbord aangegeven categorie voertuigen, op een andere wijze dan op het onderbord is aangegeven, dan wel op de dagen of uren waarop dit blijkens het onderbord is verboden en

e. langs een gele onderbroken streep.

2. De bestuurder mag zijn voertuig voorts niet dubbel parkeren."

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Midden en West Brabant (de burgemeester van Tilburg) verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Breda over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen over en weer de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman heeft de verkeerssituatie ter plaatse bekeken,en daarvan een aantal foto's gemaakt.

Aan de korpsbeheerder werd een aantal specifieke vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

Verzoeker deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

De korpsbeheerder gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoeker diende op 16 september 1999 mondeling een klacht in bij het politiebureau te Dongen. In de daartoe opgemaakte mutatie van het regionale politiekorps Midden en West Brabant staat het volgende:

"De heer X (verzoeker; N.o.) kwam aan het bureau met een klacht over de verkeerssituatie en het gedrag van chauffeurs van de BBA bij de bushalte naast zijn oprit. Sinds de opening van de supermarkt heeft hij overlast van de halte.

Het gebeurt regelmatig dat hij zijn oprit niet in of uit kan omdat er een bus voor staat.

De bussen zouden daar geregeld staan wachten op de fietsstrook zonder dat er sprake is van in- of uitstappen van passagiers waardoor hinder/gevaar ontstaat voor het verkeer.

Intern besproken.

Klacht zal worden doorgegeven aan de wegbeheerder."

2. Bij brief van 25 september 1999 deelde verzoeker het volgende aan het regionale politiekorps Midden en West Brabant mee:

"Waarschijnlijk is mijn klacht n.a.v. de aangifte bij de Heer G. ( (...) verkeerszaken), niet volledig overgekomen.

Formeel heb ik gevraagd om in te grijpen bij het blokkeren van de fietsstrook vóór mijn in- en uitrit, eventueel door het verbaliseren van een chauffeur (ieder half uur te constateren).

Verder is uitdrukkelijk gezegd dat het wachten op de fietsstrook (aangegeven door een rijwiel), eveneens op grond van de verkeersvoorschriften, verboden is.

Uitdrukkelijk heb ik gevraagd de kwestie aanhangig te maken bij de B.B.A. (Brabantse Buurtspoorwegen en Autodiensten; N.o.).

De conclusie dat e.e.a. is doorgegeven aan de wegbeheerder is m.i. onjuist, omdat de wegbeheerder niet aansprakelijk (is; N.o.) voor het foute gedrag van de B.B.A.

Alleen de politie kan handelend optreden, dat is de strekking van mijn aangifte.

Nogmaals verzoek ik de zaak bij de B.B.A. aanhangig te maken, handelend op te treden en de resultaten zo spoedig mogelijk aan mij schriftelijk mede te delen, zodat eventueel bij de daarvoor aangewezen instanties bezwaar kan worden gemaakt."

3. Bij brief van 28 september 1999 gaf het regionale politiekorps Midden en West Brabant het volgende antwoord op verzoeker klacht:

"Ik begrijp uw onvrede want de situering van de bushalte is gezien de fietsstrook en de uitrit van uw woning en de uitrit van het parkeerterrein niet ideaal.

Ik heb begrepen (van een medewerker van de gemeente Dongen; N.o.) dat de gemeentelijke wegbeheerder doende is om de bushalte te verplaatsen. Volgens (deze medewerker; N.o.) eindigt de beroepsprocedure op 7 oktober 1999. Gezien het feit dat de termijn van de beroepsprocedure thans nog loopt kan er nog geen indicatie worden gegeven wanneer de verplaatsing een feit wordt.

Verder is mij gebleken dat uw onvrede ook bij de afdeling Nieuwe Werken bekend is.

U heeft aan de politie gevraagd om repressief op te treden tegen de buschauffeurs en de B.B.A. aan te schrijven. Gezien het voornemen van de gemeente om de bushalte te verplaatsen en de onduidelijke situatie bij de bushalte treedt de politie niet repressief op. Ik verwacht dat de brief van ons aan de directie van de B.B.A. tussentijds voldoende effect zal hebben. Aan de B.B.A. is gevraagd om u op de hoogte te brengen van de getroffen maatregelen."

4. In een brief van het regionale politiekorps Midden en West Brabant van 30 september 1999 aan het B.B.A .staat het volgende:

"Bij mij is een klacht binnengekomen van de heer X (…). Hij klaagt over het feit dat uw chauffeurs regelmatig zijn uitrit blokkeren wanneer zij enkele minuten stil staan bij de aldaar gelegen bushalte. Klager verzocht mij om repressief op te treden. Gezien de situering van de bushalte en het voornemen van de wegbeheerder om in overleg met u de bushalte te verplaatsen, ben ik niet van plan om repressief op te gaan treden. Ik hoop dat u uw chauffeurs in kennis wil stellen van bovengenoemde klacht en hen wilt bewegen om rekening te houden met de in- en uitrijdmogelijkheid van klager. Ik verwacht dat uw maatregelen voldoende zullen zijn om de tijd tot een nieuwe bushalte zonder klachten te kunnen overbruggen. Ik verzoek u mij en de klager voornoemd schriftelijk van uw maatregelen in kennis te stellen. Bijgevoegd heb ik mijn brief aan de klager."

B. Standpunt verzoeker

Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder klacht . Ter onderbouwing van zijn klacht legde verzoeker een tekening van de verkeerssituatie voor zijn huis over (deels opgenomen in Bijlage 1 bij dit verslag). Voorts deelde hij in zijn verzoekschrift van 30 november 1999, voor zover hier van belang, nog mee:

"Een aantal jaren geleden (± 5 jaren) heeft de gemeente Dongen, tesamen met de B.B.A. autobusdiensten, naast mijn woning een bushalte geplaatst, waar de bussen op de route Breda-Tilburg en de buurtbussen, ook blijven wachten, wanneer zij volgens het rittenschema te vroeg aankomen.

Nadien is door de gemeente in onze laan, in het kader van het verkeersbeleidsplan, een aparte fietsstrook met een afwijkende kleur aangelegd, waarover wel auto's mogen rijden (...)

Sedert juni 1998 heeft het EDAH-concern (met een grote particuliere parkeerplaats en in- en uitritten) een grote supermarkt gebouwd en heeft o.a. op de Y-laan een zeer frequente in- en uitrit. Het autoverkeer is sedertdien enorm toegenomen.

Daarbij is gebleken, dat de bushalte sedertdien op een onmogelijke plaats is komen te staan. (...)

Verzoek aan de gemeente om de bushalte te verplaatsen wordt afgedaan met de mededeling, dat dit pas kan geschieden, wanneer de halte verplaatst kan worden naar een ander terrein.

Maar over een andere plaats loopt al jaren een conflict met de bewoners in die buurt, zodat over e.e.a. wederom bij de bestuursrechter een rechtszaak loopt.

Het ziet er naar uit, dat dit conflict nog jaren zal gaan duren, gezien de uitlatingen van het comité de zaak tot aan de hoogste instantie aanhangig te maken.

Overleg met de plaatselijke politie is sedertdien een onderwerp van gesprek.

De bussen laten de passagiers niet meer vóór de halte in- en uitstappen en blijven halteren (wachten), maar maken bijna altijd gebruik van de ruimte vóór mijn huis met in- en uitrit, zodat ik moet wachten om weg te rijden. Chauffeurs negeren mijn herhaalde verzoeken. De feiten zijn bij de politie aangedragen."

C. Standpunt korpsbeheerder

Bij brief van 22 februari 2000 gaf de beheerder van het regionale politiekorps Midden en West Brabant de volgende reactie op verzoekers klacht:

"Namens de politie is aan de directie van de verantwoordelijke busonderneming BBA kenbaar gemaakt, dat er melding was gedaan van overlast die hun bussen zouden veroorzaken bij de bushalte aan de Y-laan te Dongen. Door de directie van de BBA is aan hun werknemers verzocht zoveel als mogelijk deze overlast te voorkomen. Dit is ook aan klager X medegedeeld.

De heer E. (een politieambtenaar; N.o.) heeft mij medegedeeld dat, zo er al sprake zou zijn van een foutieve gedraging in de zin van de wet Mulder een repressief politieoptreden niet zou leiden tot een oplossing van het probleem. De infrastructuur rondom de betreffende bushalte is van dien aard dat het voor de betreffende buschauffeurs praktisch onmogelijk is, geen enkele vorm van overlast te bezorgen aan de heer X. Bij de politie Dongen zijn geen meldingen bekend dat de huidige situatie buiten overlast voor de heer X geleid heeft tot andere incidenten. Gezien het bovenstaande is door de politie vooralsnog besloten niet repressief op te treden.

Door de heer L., beleidsmedewerker van het kabinet van de korpsleiding, is contact opgenomen met de verantwoordelijke wethouder van de gemeente Dongen. Hierbij is gebleken dat de gemeente Dongen voornemens is om de betreffende bushalte te verplaatsen naar een andere locatie. Tegen dit voornemen is door de bewoners in de directe omgeving van deze komende "Bushalte" een (...) procedure bij de rechtbank aanhangig gemaakt, welke procedure thans nog loopt."

D. Reactie verzoeker

1. Verzoeker deelde in reactie op het standpunt van de korpsbeheerder bij brief van 25 maart 2000 het volgende mee:

"Uit dit antwoord blijkt duidelijk, dat de politie niet wenst op te treden, terwijl de politie weet, dat vóór mijn huis géén bushalte is gelegen. De politie kan exact aangeven, waar de halte ligt, zodat uitvoering aan een van de rechtsregels, waarop de burger bij de politie gehoor kan krijgen, mogelijk is.

(...)

Tot slot vraag ik Uw aandacht voor een deel van de notulen van de gemeenteraad van Dongen van 3-2-2000, waar wethouder W. zeer terecht concludeert, dat halteren van bus op een primaire fietsroute of voor een uitrit niet hoort.

De conclusie in het zelfde verslag, dat de groep van personen, die m.i. terecht bezwaren maakt tegen het plaatsen van een bushalte verder op de Y-laan, spreekt voor zich. Het kan nog jaren duren en e.e.a. loopt al sedert 1998.

Als bijlage zend ik U over deze procedure de beslissing van de arr.rechtbank Breda dd. 10-12-1999."

2. In de door verzoeker overgelegde notulen van de raadsvergadering van 3 februari 2000 van de gemeente Dongen komt onder meer de volgende passage voor:

"Wethouder W.:

Ik voer nog steeds uit wat door de raad besloten is, m.b.t. een busstation en de varianten. Daar zijn bezwaren van enkele mensen op gekomen.

(...)

Als er dan een uitspraak gedaan wordt en (…) vraagt aan twee personen die daarbij aanwezig waren (…) waar de bushalte moet komen, dan doet het mij zeer te horen dat die honderd meter verder gelegd zou moeten worden. Ik heb toen gezegd dat daar ook mensen wonen. Het halteren van een bus hoort niet op een primaire fietsroute of voor een uitrit.

Ik blijf erbij dat een bus halteert buiten de primaire fietsroute en de rijbaan, dat is nog steeds een optimale oplossing."

3. Voorts legde verzoeker een uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Breda van 10 december 1999 over. Deze uitspraak houdt onder meer het volgende in:

"Bij besluit van 23 februari 1999 heeft verweerder vrijstelling verleend van het vigerende bestemmingsplan ten behoeve van de aanleg van een bushalte aan de Y-laan te Dongen. Bij besluit van 24 augustus 1999, verzonden 26 augustus 1999, heeft verweerder de tegen de vrijstelling ingediende bezwaren ongegrond verklaard.

Verzoekers hebben bij brieven van 29 en 30 september 1999 beroep ingesteld bij deze rechtbank tegen verweerders besluit van 24 augustus 1999 (hierna: het bestreden besluit).

Bij brief van 25 oktober 1999 hebben verzoekers zich tevens tot de president gewend met een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.

(...)

2.1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting neemt de president de volgende feiten als vaststaand aan.

In zijn vergadering van 1 oktober 1998 heeft de raad van de gemeente Dongen besloten een knooppunt voor streekvervoer aan te leggen aan de Y-laan door de bestaande bushalte aan de noordzijde van die weg aan te passen en aan de zuidzijde ter hoogte van de vijver een nieuwe bushalte aan te leggen. Laatstbedoelde nieuwe halte is in strijd met het ter plaatse vigerende bestemmingsplan "Y-laan" (...).

Bij besluit van 23 februari 1999 heeft verweerder vrijstelling verleend van het bestemmingsplan "Y-laan" ten behoeve van de aanleg van de bushalte.

Tegen dat besluit hebben verzoekers bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard.

(...)

Verzocht is een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende schorsing van het bestreden besluit.

(...)

2.4. Verweerder anticipeert met het bestreden besluit op het ontwerp-bestemmingsplan "Centrum", dat met ingang van 3 mei 1999 ter inzage is gelegd en op 23 september 1999 door de gemeenteraad is vastgesteld.

Ter zitting is gebleken dat de plankaart van dit in procedure zijnde bestemmingsplan niet overeenkomt met de bij het bestreden besluit behorende tekening. (...)

De president stelt te dien aanzien vast dat weliswaar is voldaan aan de formele vereisten voor het voeren van de zogeheten anticipatieprocedure, maar dat is geanticipeerd op een toekomstige planologisch regime waarin de aanleg van een bushalte met de beoogde omvang niet past. Onder die omstandigheden ligt anticipatie op het bestemmingsplan "Centrum" naar het oordeel van de president vooralsnog niet in de rede.

(...)

2.5. Hoewel derhalve in dit stadium nog niet gebleken, moet niet uitgesloten worden geacht dat verweerder in beroep alsnog inzichtelijk of aannemelijk kan maken dat - materieel gezien - met het bestreden besluit mocht worden geanticipeerd op het thans in procedure zijnde bestemmingsplan.

Met het oog daarop overweegt de president dat de inbreuk op het bestaande planologische regime door wijziging van de bestemming groenvoorzieningen in de bestemming verkeersdoeleinden op zichzelf wellicht niet aanzienlijk is, maar dat de planologische uitstraling van de vrijstelling voor de dubbele bushalte in ruimtelijk verband niet geheel los kan worden gezien van de verkeerssituatie op het nabijgelegen kruispunt Y-laan/Z-straat. Van de kant van het gemeentebestuur is de stelling van verzoekers dat sprake is van een verkeersonveilig kruispunt niet betwist. Voorts is gebleken dat maatregelen ter bevordering van de verkeersveiligheid ter plaatse in onderzoek zijn. Tegen die achtergrond is de hiervoor bedoelde inbreuk toch betekenend te noemen. Een en ander benadrukt het belang van verzoekers dat ermee is gediend dat eerst duidelijk wordt dat het toekomstige bestemmingsplan de aanleg van het bouwwerk mogelijk zal maken. Het is dit belang dat moet worden afgewogen tegen de spoedeisende belangen bij verwezenlijking van de bushalte.

Dienaangaande overweegt de president dat het spoedeisend belang is gelegen in de behoefte aan verplaatsing van huidige halteplaats op de rijbaan naar een locatie naast de rijbaan, waarbij argumenten van verkeersveiligheid een rol spelen. Dit belang kan op zichzelf voldoende worden geacht om het volgen van de anticipatieprocedure te rechtvaardigen. De president is evenwel niet gebleken van een zo dringend belang dat. de uitkomst van de beroepsprocedure niet kan worden afgewacht.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en ter voorkoming van een onevenredig nadeel voor verzoekers, komt het verzoek om schorsing van het bestreden besluit voor inwilliging in aanmerking."

H. Situatie ter Plaatse

Een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman heeft de situatie voor verzoekers huis bekeken en daarvan een aantal foto's gemaakt. Deze foto's staan in Bijlage 2 van dit verslag weergegeven.

Beoordeling

I. Inleiding

1. Naast de woning van verzoeker is omstreeks 1995 een bushalte geplaatst. De ligging van deze halte is, mede in verband met gewijzigde verkeerssituatie en getroffen voorzieningen, niet gunstig (zie ook bijlage 2 bij dit verslag, waarin de situatie ter plaatse met foto's is weergegeven). Wanneer de lijnbus voor deze halte moet stoppen, wordt de uitrit van verzoekers woning regelmatig geblokkeerd. De gemeente Dongen is, als wegbeheerder, verantwoordelijk voor de plaats van de bushalte. Het probleem ten aanzien van de plaats van de huidige bushalte naast verzoekers woning is overigens onderkend en het is de bedoeling dat de bushalte wordt verplaatst naar een andere locatie. Ten aanzien van de nieuwe locatie lopen echter nog (gerechtelijke) procedures. Niet bekend is wanneer de bushalte naast verzoekers woning wordt verplaatst. De rol van de gemeente Dongen in dezen staat overigens niet ter beoordeling van de Nationale ombudsman. Verzoeker heeft in september 1999 het regionale politiekorps Midden en West Brabant verzocht repressief op te treden tegen buschauffeurs. In het hiernavolgende wordt een oordeel gegeven over de onderzochte gedraging van de politie ten aanzien van dat verzoek.

II. Ten aanzien van de handelwijze van de politie

1. De politie heeft onder meer tot taak repressief op te treden in geval van verkeersovertredingen.

2. Verzoeker klaagt erover dat het regionale politiekorps Midden en West Brabant geen gevolg heeft gegeven aan zijn verzoek van 16 september 1999 om repressief op te treden tegen buschauffeurs die met hun bus de uitrit van zijn woning versperren. Verzoeker gaf ter onderbouwing van zijn klacht aan dat het regelmatig voorkomt dat de buschauffeurs voor zijn inrit blijven wachten (halteren), zodat zijn uitrit voor langere tijd is geblokkeerd.

3. Vast staat dat het regionale politiekorps Midden en West Brabant naar aanleiding van het verzoek om repressief op te treden tegen buschauffeurs verzoeker bij brief van 28 september 1999 heeft bericht dit niet te zullen doen. Voorts is uit het onderzoek gebleken dat de politie naar aanleiding van het verzoek, de problemen bij brief van 30 september 1999 wel onder de aandacht heeft gebracht van de busonderneming en heeft verzocht om rekening te houden met de in- en uitrijmogelijkheden voor verzoeker. In die zin heeft de politie wel enige actie ondernomen. Echter ook in bovengenoemde brief aan de busonderneming deelt de politie mee dat zij niet van plan is om repressief op te treden.

4. De korpsbeheerder gaf in reactie op de klacht aan dat de politie had besloten om vooralsnog niet repressief op te treden. De korpsbeheerder gaf in dit verband aan dat repressief optreden niet zou leiden tot een oplossing van het probleem. Volgens de korpsbeheerder is de infrastructuur rondom de bushalte van dien aard dat het voor de buschauffeurs feitelijk onmogelijk is geen enkele overlast te veroorzaken. Voorts gaf de korpsbeheerder aan dat behalve de overlast voor verzoeker bij de politie geen meldingen van incidenten bekend waren.

5. De korpsbeheerder kan worden gevolgd in zijn standpunt dat de situering van de bushalte naast verzoekers woning zodanig is, dat niet kan worden voorkomen dat buschauffeurs die passagiers moeten laten in- en uitstappen enige overlast veroorzaken. Verzoekers grootste bezwaar richt zich echter tegen buschauffeurs die voor langere tijd zijn inrit blokkeren. Verzoeker heeft dit, zoals ook naar voren komt uit de mutatie die is opgemaakt naar aanleiding van zijn mondelinge klacht van 16 september 1999, kenbaar gemaakt aan de politie.

6. Van de politie kan in de gegeven omstandigheden, mede gelet op haar prioriteitstelling, niet worden verlangd dat zij bij elke vorm van overlast en mogelijke verkeersovertreding zal optreden. Het standpunt dat de politie in haar brieven van 28 en 30 september 1999 aan respectievelijk verzoeker en de betrokken busonderneming heeft ingenomen om niet repressief te willen optreden is echter algemeen geformuleerd en behelst derhalve ook die situaties dat de uitrit van verzoeker voor langere tijd wordt geblokkeerd. In zoverre is de handelwijze van de politie niet redelijk. Van geval tot geval zal de politie moeten bezien of er aanleiding is om repressief op te treden. Dit geldt zeker nu een oplossing op korte termijn voor verzoeker niet is te verwachten, omdat er nog procedures lopen over de nieuwe locatie van de bushalte. Daarnaast was het, ook uit tactisch oogpunt, niet juist dat op voorhand aan een busonderneming kenbaar is gemaakt dat tegen eventuele verkeersovertredingen niet repressief zal worden opgetreden.

7. Op grond van het voorgaande wordt geoordeeld dat de onderzochte gedraging niet behoorlijk is. Het feit dat aan het probleem de situering van de bushalte ten grondslag ligt, waarvoor de gemeente Dongen als wegbeheerder verantwoordelijk is, doet aan dit oordeel niet af. Het probleem dat aan de onderzochte gedraging ten grondslag ligt geeft de Nationale ombudsman echter wel aanleiding een aanbeveling aan dit rapport te verbinden.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Midden en West Branbant, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Midden en West Brabant (de burgemeester van Tilburg), is gegrond.

Aanbeveling

De korpsbeheerder wordt in overweging gegeven in overleg te treden met verzoeker, de busonderneming en eventueel de gemeente Dongen om binnen de taakstelling van de politie - de bevoegdheid om repressief op te treden bij verkeersovertredingen - te bezien of een praktische oplossing kan worden bewerkstelligd, opdat verzoeker zo min mogelijk overlast ondervindt van verkeersovertredingen waarbij zijn uitrit voor langere tijd wordt geblokkeerd, en daarbij aan de betrokken busonderneming kenbaar te maken dat repressief optreden bij mogelijke verkeersovertredingen tot de taak en mogelijkheden van de politie behoort.

Instantie: Regiopolitie Midden- en West-Brabant

Klacht:

Geen gevolg gegeven aan verzoek om repressief op te treden tegen buschauffeurs die uitrit woning versperren.

Oordeel:

Gegrond