2000/288

Rapport

Op 4 november 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw G. te Enschede, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Twente.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Twente (de burgemeester van Enschede), werd een onderzoek ingesteld.

Op grond van de door verzoekster verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:

Verzoekster klaagt over de wijze waarop ambtenaren van het regionale politiekorps Twente haar op 18 augustus 1999 hebben bejegend. Zij klaagt er met name over dat de politieambtenaren:

- haar toen hebben verwijderd van een plein en haar hebben overgebracht naar het politiebureau;

- haar, toen zij daarom vroeg, niet hun namen hebben genoemd.

Voorts klaagt zij erover dat de beheerder van het regionale politiekorps Twente haar klacht bij brief van 21 oktober 1999 niet gegrond heeft verklaard.

Achtergrond

1. De Algemene plaatselijke verordening (APV) van de gemeente Enschede luidt - voor zover hier relevant - als volgt:

"Hoofdstuk 2 Openbare orde

Afdeling 2.1. Orde op de weg

Paragraaf 2.1.1 Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2.1.1.1 Samenscholing en ongeregeldheden

(...)

2. Iedereen die op de weg aanwezig is bij enig voorval waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op eerste vordering van een ambtenaar van politie onmiddellijk zijn weg te vervolgen of zich onmiddellijk te verwijderen in de door hem aangewezen richting of langs de door hem aangeduide weg.

(...)

Afdeling 2.5. Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

(...)

Artikel 2.5.4 Hinderlijk gedrag op of aan de weg

1. Het is verboden:

a. (...)

b. zich op of aan de weg zodanig op te houden dat aan weggebruikers of aan bewoners van nabij gelegen woningen onnodig overlast of hinder wordt veroorzaakt."

2. Artikel 184, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht luidt als volgt:

"Hij die opzettelijk niet voldoet aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, alsmede hij die opzettelijk enige handeling, door een van die ambtenaren ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belet, belemmert of verijdelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie."

3. Artikel 2 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar luist als volgt:

"De ambtenaar legitimeert zich met het legitimatiebewijs dat aan hem is verstrekt:

a. bij optreden in burgerkleding ongevraagd, tenzij bijzondere omstandigheden dit onmogelijk maken, en

b. bij optreden in uniform, op verzoek daartoe."

4. Artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering (Sv.) luidt als volgt:

"1. In geval van ontdekking op heeter daad is ieder bevoegd den verdachte aan te houden.

2. In zoodanig geval is de officier van justitie of de hulpofficier bevoegd den verdachte, na aanhouding, naar eene plaats van verhoor te geleiden; hij kan ook diens aanhouding of voorgeleiding bevelen.

3. Geschiedt de aanhouding door een anderen opsporingsambtenaar, dan draagt deze zorg dat de aangehoudene ten spoedigste voor den officier van justitie of een van diens

hulpofficieren wordt geleid.

4. Geschiedt de aanhouding door een ander, dan levert deze den aangehoudene onverwijld aan een opsporingsambtenaar over, onder afgifte aan deze van mogelijk in beslag genomen voorwerpen, die dan handelt overeenkomstig de bepalingen van het voorgaande lid en, zo nodig, de artikelen 156 en 157."

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Twente verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Zij maakten van die gelegenheid geen gebruik.

De betrokken ambtenaren werden telefonisch door medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman benaderd voor het verstrekken van informatie over de klacht.

Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoekster de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen. Verzoekster en de betrokken ambtenaren gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 18 augustus 1999 hield verzoekster zich op op het X-plein te Enschede. Na een waarschuwing van ambtenaren van het regionale politiekorps Twente is zij verwijderd van het plein en overgebracht naar een politiebureau te Enschede.

Bij de overbrenging heeft verzoekster de ambtenaren gevraagd naar hun naam, die zij niet hebben genoemd.

2.1. Vervolgens diende verzoekster bij brief van 23 augustus 1999 een klacht in over het politieoptreden.

2.2. Bij brief van 21 oktober 1999 reageerde de beheerder van het regionale politiekorps op de klacht van verzoekster. In zijn brief deelde de korpsbeheerder haar onder meer het volgende mee:

"Hierbij deel ik u mee dat ik uw klacht tegen het optreden van de politie Twente als ongegrond heb aangemerkt.

Ik heb mijn beslissing genomen op basis van het resultaat van onderzoek, dat als volgt kan worden samengevat.

U was het niet eens met het feit dat u steeds door de politie van het X-plein werd verwijderd. Er werd u ook door de politie meegedeeld dat het X-plein voor u verboden terrein was. Ook had een politiefunctionaris, daarnaar gevraagd, geweigerd zijn naam tegenover u bekend te maken.

Uit het onderzoek naar de klacht blijkt dat u zeer regelmatig met de politie in aanraking komt. U hield zich steeds onder verdachte omstandigheden op in de omgeving van het X-plein. De politie had daarvan reeds diverse meldingen ontvangen.

Er was u door de politie aangezegd dat het X-plein voor u verboden terrein was, tijdens de avond- en nachturen. Op grond van de Algemene Politie Verordening (APV) kon, op grond van een mogelijke verstoring van de openbare orde en veiligheid, u gevorderd worden zich te verwijderen.

Een aantal malen heeft u ook voldaan aan dergelijke vorderingen. Toen u echter op woensdag 18 augustus 1999, omstreeks 01.40 uur weigerde aan een dergelijke vordering te voldoen, werd u door twee politiefunctionarissen aangehouden en overgebracht naar het politiebureau.

U werd dezelfde dag nog, door tussenkomst van een RIAGG psychiater, met een zogenaamde inbewaringstelling (IBS) opgenomen.

Ik acht het voorstelbaar dat politiefunctionarissen, ook al worden zij door u daarnaar gevraagd, hun naam niet opgeven. U wist dat u met politiefunctionarissen te maken had en indien zulks op enigerlei wijze achteraf noodzakelijk was, waren deze politiefunctionarissen ook te allen tijde voor u, via een afdelingsbureau middels het Bedrijf Processen Systeem (BPS), traceerbaar.

Het geheel overziende ben ik van mening dat de politiefunctionarissen correct hebben opgetreden."

3. Voor het feit waarvoor verzoekster was aangehouden werd zij niet strafrechtelijk vervolgd.

B. Standpunt verzoekster

Het standpunt van verzoekster staat - kort samengevat - weergegeven onder klacht.

C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Twente

1. De korpsbeheerder reageerde bij brief van 17 januari 2000 op de klacht. In zijn brief verwees hij naar een rapportage opgemaakt door de heer H. en deelde hij mee te onderschrijven hetgeen de heer H. in diens rapportage had verwoord.

In de rapportage van de heer H. van 17 januari 2000 is onder meer het volgende opgenomen:

"Algemene opmerking.

Verzoekster deelde in haar klacht gericht aan de Nationale Ombudsman mee dat zij "vroeger wel met de politie in aanraking was geweest".

De laatste 15 tot 20 jaren heeft de politie in Enschede zeer regelmatig bemoeienis gehad met verzoekster.

Uit het door de politie Twente gebruikte Bedrijf Processen Systeem (BPS) blijkt dat verzoekster vanaf 1995 tot op heden 96 maal in een bedrijfsproces is genoemd. Haar status varieert daarin van betrokkene tot verdachte en de processen zijn eveneens zeer divers, waarbij de categorieën "Aandachtvestigingen" en "Verdachte situaties" het meest voorkomen. Hieruit blijkt naar mijn mening voldoende dat verzoekster tot voor kort nog frequent met de politie in aanraking komt.

Bij een aantal processen heeft de politie, in verband met de psychische gesteldheid van verzoekster op dat moment, contact gehad met medewerkers van de Riagg.

Bij de schriftelijke afdoening van haar klacht werd, om verzoekster niet onnodig te confronteren met haar verleden, bewust een aantal overwegingen uit het advies niet opgenomen.

Het oordeel ongegrond, inzake de klacht van mevrouw G., was gebaseerd op een advies van de korpschef op grond van een onderzoeksverslag. Uit dat verslag blijkt dat verzoekster een aantal jaren geleden is veroordeeld in verband met een brandstichting op het X-plein te Enschede. De schade bedroeg destijds fl. 7.000.000,--.

Verzoekster had zich in de onderhavige situatie, onder verdachte omstandigheden, opgehouden in de omgeving van het X-plein. Er waren daarover meerdere meldingen bij de politie binnengekomen, zowel van verontruste ondernemers als van de bewakingsdienst.

Verzoekster was een aantal malen door diverse politiefunctionarissen gevorderd om zich van het X-plein te verwijderen. In het algemeen voldeed zij aan deze vorderingen.

Deze vordering werd gedaan op grond van de Algemene Politie Verordening in verband met een mogelijke verstoring van de openbare orde en veiligheid.

Op 18 augustus 1999 weigerde verzoekster echter aan een dergelijke vordering te voldoen, waarop zij werd aangehouden. In haar personenauto werd een fles lampolie aangetroffen. Zij werd dezelfde dag door tussenkomst van een crisisarts en een psychiater van de Riagg met een inbewaringstelling (IBS) opgenomen.

Ook het voorkomen van misdrijven is één van de taken van de politie. Gezien alle omstandigheden bestond er bij de politie een vermoeden dat verzoekster mogelijk weer brand wilde stichten. Hoewel de politie beperkt is in haar mogelijkheden om in dit soort situaties daadwerkelijk op te treden, mag van haar verwacht worden dat zij een dergelijke indicatie ook niet negeert wat de reden was dat er op deze wijze werd opgetreden tegen de aanwezigheid van verzoekster op het X-plein.

De Nationale ombudsman verzoekt om aan te geven wat binnen de politie Twente het beleid is inzake het legitimeren van politieambtenaren tegenover burgers.

Binnen de politie Twente geldt wat betreft het legitimeren het algemene beleid op grond van artikel 2 van de Ambtsinstructie voor de politie: De ambtenaar legitimeert zich met het legitimatiebewijs dat aan hem is verstrekt: Bij optreden in uniform, op verzoek daartoe.

In het verleden zijn ook privévoertuigen van politiefunctionarissen door verzoekster beschadigd. Gezien dit feit en ook verzoeksters psychische gesteldheid, is het voorstelbaar dat politiefunctionarissen, ook al worden zij door verzoekster daarnaar gevraagd, hun naam niet opgeven.

Verzoekster wist dat zij met politiefunctionarissen te maken had. Het verstrekken van de dienstnummers zou mogelijk een alternatief zijn geweest.

Echter indien het nodig zou zijn dat klaagster nadien de identiteit van de aanhoudende politiefunctionarissen moest weten, waren deze politiefunctionarissen te allen tijde voor haar, via ieder afdelingsbureau met behulp van het B.P.S. traceerbaar.

De Nationale ombudsman verzoekt om aan te geven op welke grond de rechter de inbewaringstelling van verzoekster heeft opgeheven.

Uit de openbare beschikking van de rechtbank bleek dat de rechter van mening was dat op grond van de geneeskundige verklaring van de psychiater er onvoldoende sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar. Om die reden was de inbewaringstelling door de rechter opgeheven."

2. Bij de reactie van de korpsbeheerder was een aantal bijlagen gevoegd. Hieronder bevonden zich onder meer:

2.1. Een mutatie van 13 juni 1999, waarin onder meer het volgende is opgenomen:

"Was het RMC gebeld via een mobiele telefoon door een passant die zag dat er iemand onder de preventiebus van de politie lag en dit vreemd vond. TP gegaan. Niemand aangetroffen behalve G. (verzoekster; N.o.) dan.

Door rapp. 3 over het hek geklommen waarachter de bus staat maar geen verdachte zaken gevonden.

G. stond naast haar auto (kort geknipt haar tegenwoordig) ter hoogte van de bus met haar Peugeotje (...) met kindje achterin. Ze zei tegen rapp. 3 en 4 dat ze niet gebeld had en van niets wist. Aangezien G. ook zelf wel eens "meldingen" doorgeeft, gevraagd aan het RMC of de passant-beller een man of vrouw was. Het bleek om een vrouw te gaan. De kans was groot dat G. dit zelf zou zijn geweest. Op het RMC even de band afgeluisterd door rapp. 1 die haar stem duidelijk weet te herkennen.

Inderdaad (...) klonk luid en duidelijk de stem van G. die vertelde dat er iemand verdacht onder de preventiebus lag...

T.a.v. een ieder ter kennisname."

2.2. Een mutatie van 3 juli 1999, waarin onder meer het volgende is opgenomen:

"Op de parkeerplaats van het Stadsdeelproject stond de preventiebus van de politie in lichte laaie.

Op 21 juni 99 is er ook reeds een brand geweest. Zie mutatie (...).

Op zaterdag 3 juli 1999 om 12.55 uur belde G. naar het wijkburo OOST.

Het telefoongesprek

"Wijkburo Oost Wo. Goedemiddag"

"Met X, weet je dat jullie Preventiebus vannacht is afgebrand".

"Ja, dat is bekend"

"Oh, dan is het goed. Oke".

Vervolgens werd de verbinding verbroken.

Ik rapporteur Wo. herkende voor 100% de stem van G.

Bij deze is eea vastgelegd."

2.3. Een mutatie van 13 augustus 1999, waarin onder meer het volgende is opgenomen:

"AFGELOPEN WEEK IS (...) (een meubelzaak; N.o.) DIVERSE KEREN BEDREIGD DOOR EEN VROUW DAT ZE DE ZAAK IN DE FIK ZOU STEKEN. NU STAAT DAAR ONDER VERDACHTE OMSTANDIGHEDEN EEN WIT PEUGEOTJE MET HET KENTEKEN (...), MET DAARIN EEN VROUW. BIJ HET ZIEN VAN DE SURV WAGEN VAN DE REDON REED ZIJ MET HOGE SNELHEID WEG. EVEN LATER KWAM ZIJ WEER TERUG OM TOT NU DAAR IN DE BUURT ROND TE ZWERVEN (RIJDEN)"

2.4. Een mutatie van 14 augustus 1999, waarin onder meer het volgende is opgenomen:

"Reed be (verzoekster; N.o.) over het X-plein. In eerste instantie zonder licht. Even later verliet zij het X-plein in de richting van de H.-straat. Korte tijd later kwamen wij haar weer tegen op het X-plein. Na wat rond gereden te hebben waren wij haar weer kwijt. Het bleek dat zij op de parkeerplaats tussen beide hoge scholen in stond verscholen. Haar aangesproken. Zij gaf aan het heel gezellig te vinden op het X-plein en je kon er zo lekker scheuren met de auto. Haar gewaarschuwd dat wij haar goed in de gaten zouden houden. (...)"

2.5. Een mutatie van 15 augustus 1999, waarin onder meer het volgende is opgenomen:

"X-PLEIN, G. (verzoekster; N.o.) RIJDT DAAR WEER ROND IN HAAR PEUGEOT"

2.6. Een mutatie van 16 augustus 1999, waarin het volgende is opgenomen:

"...Werd rapp. naar het X-plein gestuurd omdat daar de bekende G. weer rond zou rijden. Ter plaatse troffen wij haar aan in gesprek met een Poolse vrachtwagenchauffeur. Omdat G. mogelijk in het bezit zou zijn van een sleutel van het bedrijf O., heeft rapp. haar verzocht haar sleutelbos af te geven om iets te onderzoeken. G. gaf vervolgens zonder enig probleem haar sleutelbos af.

Rapp. is vervolgens met beveiligingsbedrijf Pr. naar O. gereden.

Alle sleutels die aan de sleutelbos zaten geprobeerd maar geen enkele sleutel paste. Toen rapp. de sleutelbos weer aan G. teruggaf plaatste ze de volgende opmerking:

"het is lekker niet gelukt hè". G. schrok zelf van deze opmerking. Rapp. heeft vervolgens in de auto van G. gekeken. In de kofferbak lag een lege jerrykan, in de auto lag een aangebroken fles lampolie. Aangezien we G. niets konden maken zijn alle collega's weer vertrokken.

De Poolse chauffeur met wie G. aan het praten was moest maandagmorgen zijn lading lossen bij het bedrijf O., is dit toeval of niet.

Aanvulling rapp. Ba./Bo.

De gehele nacht met de 4421 gesurveilleerd oa ivm het bovenstaande. Rapp. reden rond en zagen toen dat de auto geparkeerd stond tussen de occasions van R., achter de benzinepomp aan de B-singel. Hiervandaan gaat zij waarschijnlijk te voet naar de woonboulevard..."

2.7. Een mutatie van 17 augustus 1999, waarin onder meer het volgende is opgenomen:

"Naar aanleiding melding Re. dat G. zich wederom verdacht ophield op het X-plein ter plaatse gegaan. Bleek dat zij daar inderdaad stond.

Haar te verstaan gegeven dat zij daar moest vertrekken met haar Peugeotje, dit alles naar aanleiding van hetgeen reeds heeft plaatsgevonden op het X-plein en waar zij waarschijnlijk debet aan is.

Na enige aarzeling en op aandringen van ons rapp is zij met haar autootje vertrokken.

Enige tijd later troffen rapp's haar wederom aan in haar autootje en wel nu achter het gebouw van de Am. aan de F-straat. Dus wederom in de buurt van het X-plein.

Dit keer zagen rapp's geen aanleiding haar daar weg te sturen dus maar zo gelaten.

Waarvan akte.

AAN ALLEN:

G. kwam vandaag aan het wijkburo Oost, om haar beklag te doen over de behandeling hierboven omschreven. Zij wilde een klachtenformulier om te klagen tegen rapp. 1 en 2.

Ik heb vervolgens een uur durend gesprek met haar gehad. Over van alles en nog wat.

(ze woont per slot van rekening in MIJN wijk) Zij heeft de behandeling van gisteren ook aan haar advocaat Sp. verteld. Zij liet zich plotseling ontvallen dat deze mogelijk vanavond daar ook aanwezig zal zijn. Het is per slot van rekening "openbare weg". En omdat Sp. net zo'n hekel aan de politie heeft als G., lijkt het mij niet onmogelijk.

Haar verzoek aan mij:

POLITIE! LAAT MIJ GEWOON MET RUST! IK DOE NIKS VERKEERD. IK LUISTER NAAR MIJN RADIO IN DE AUTO. IK DOE HET DAAR, OMDAT IK DAAR NIEMAND TOT LAST BEN."

2.8. Een mutatie van 18 augustus 1999, waarin onder mee het volgende is opgenomen:

"Rapp's reden naar aanleiding van diverse meldingen en perikelen betreffende G. en het X-plein op genoemd tijdstip over het X-plein en troffen aldaar Ve G. in het donker en wel in haar witte Peugeot welke zij had geparkeerd nabij Sn. meubelen.

Op dinsdag 17 augustus 1999 hadden collega's ook al bemoeienis met haar gehad omdat zij zich wederom verdacht op hield in de buurt van het X-plein.

Te omstreeks 22.45 uur troffen wij, G. aan op de H-straat te Enschede en wederom ter hoogte van het X-plein.

Haar te verstaan gegeven dat zij daar weg moest gaan, waarop zij antwoordde dat het hier een openbare weg betrof en dat zij inmiddels contact had met haar advocaat Sp. Dit gesprek ontaardde op een zeker moment in vijandigheden en zij, G. zei op een zeker moment van: "Ik lust jullie rauw." Op onze vraag of zij ging dreigen antwoordde zij ontkennend.

Hierop hebben wij, rapp's van haar gevorderd dat zij verder reed en haar medegedeeld dat wanneer zij zich wederom verdacht ophield op het X-plein, wij wederom van haar zouden vorderen dat zij daar weg moest gaan en dat zij zou worden aangehouden wanneer zij hier niet aan zou voldoen. Zij deelde ons rapp's mede dat zij daar toch wel weer ging staan en dat niemand dat haar kon verbieden. Hierna reed zij weg met haar Peugeot.

Zoals reeds vermeld troffen wij rapp's op woensdag 18 augustus 1999 omstreeks 01.40 uur haar wederom aan op het S-veld staand in het donker in haar Peugeot voorzien van het kenteken xx-xx-xx.

Hierop hebben wij rapp's van haar gevorderd dat zij zich van het S-veld moest verwijderen. Hieraan wenste zij zoals zij reeds had aangekondigd niet te voldoen.

Nogmaals gevorderd, doch zij ging niet weg.

Hierop is zij, G. door ons rapp's aangehouden terzake het niet voldoen aan bevel of vordering.

Zij is vervolgens overgebracht naar het Districtsbureau en aldaar voorgeleid aan de insp. Ro. en na onderzoek aan de kleding door een vrouwelijke collega uit Borne ingesloten op de 3e etage in afwachting van verder onderzoek.

Haar personenauto de witte Peugeot xx-xx-xx is door ons rapp's overgebracht naar het Distr. Bureau. Achter de bijrijdersstoel troffen wij rapp's een literfles aan met het opschrift "Farmlight" met daar in een blanke vloeistof waarschijnlijk lampolie.

Deze fles ligt nog in de auto op dezelfde plaats.

Haar personenauto staat geparkeerd achter de nieuwe vleugel tegen het hek."

In andere mutaties van diezelfde datum is onder meer het volgende opgenomen:

"Om 09.50 uur bij G. geweest om haar in vrijheid te stellen. Zij reageerde echter nergens op en doet alsof zij van de wereld is. Ook cellenwacht had haar als tevergeefs proberen te "wekken". G. heeft een rustige pols en faked de hele zaak waarschijnlijk.

Echter blijft zij voor nader onderzoek door een RIAGG-arts in de cel waar zij niet uit wil komen."

en:

"Vanmorgen is er via De Tender in Deventer en middels tussenkomst van eerst de crisisarts (dr. Er.) en later de psychiater (dr. J.) van het Riagg na veel, heel veel moeite een IBS voor G. aangevraagd. Zij is dus de eerste paar dagen onder dak en van de straat af. Hoe lang dat gaat duren hangt van een aantal factoren af. Eerste dead-line is daarbij de beslissing van de rechter en dat kan al binnen 5 dagen het geval zijn.

Het is op dit moment niet bekend waar zij voorlopig geplaatst gaat worden. (...) zit vol, dus daar kan ze niet terecht.

Voor wat betreft haar jongste dochter is mevr. Mg. van de RvK bij haar geweest en heeft haar verteld dat er een VOTS (voorlopige ondertoezichtstelling) is gedaan. Naar een pleeggezin wordt door mevr. Mg. gezocht. Zij deelde mede dat -voor het geval G. zou worden vrijgelaten- G. de baby in ieder geval niet meer meekrijgt uit het ziekenhuis vanwege die voorlopige OTS.

Verder nog: nadat dr. J. haar medegedeeld had dat een IBS was aangevraagd gooide zij hem allerlei bedreigingen naar het hoofd. Als zij vrijkwam wist ze J. op het kantoor (...) te vinden. J. liet de bedreiging van z'n schouders glijden, maar is er m.i. toch niet helemaal gerust onder.

Mocht G. op vrije voeten gesteld worden, dan krijgen wij, of ik, daar bericht van door of via het Riagg, zodat men extra attent kan zijn op mogelijke objecten waartegen G. iets zou kunnen hebben, en dat zijn er heel wat!"

en:

"ve G. is met IBS opgenomen via Dr. J. Riagg, in (...) te Hengelo (o)."

2.9. Een op 18 augustus 1999 op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van aanhouding. In dit proces-verbaal is onder meer gerelateerd:

"De aanhouding werd verricht op grond van artikel 184 Wetboek van Strafrecht en vond plaats naar aanleiding van het volgende:

Verbalisanten reden naar aanleiding van diverse meldingen naar de politie van zowel ondernemers en bewaking (Re.) de afgelopen dagen op het X-plein gevestigd op het S-veld te Enschede.

Aldaar troffen wij op woensdag 18 augustus 1999, omstreeks 01.40 uur de ons ambtshalve bekende G. aan. Zij zat in haar personenauto een witte Peugeot (...), voorzien van het kenteken xx-xx-xx. Zij stond in het donker geparkeerd in de nabijheid van Sn. meubelen op voornoemd terrein.

Op dinsdag 17 augustus 1999, hadden verbalisanten en diverse andere collega's ook al met haar te doen gehad voor wat betreft het zich verdacht ophouden op voornoemd X-plein.

Op 14 augustus 1999, zowel 's nachts als overdag was zij ook al opgevallen op voornoemd X-plein bij ondernemers en bewaking aldaar. Door bewaking en ondernemers was naar de politie toe al aangegeven dat zij door aanwezigheid op het X-plein veel onrust veroorzaakte.

Op dinsdag 17 augustus 1999, omstreeks 22.45 uur troffen wij, verbalisanten haar aan in haar witte Peugeot voorzien van het kenteken xx-xx-xx op de H-straat te Enschede ter hoogte van het X-plein gevestigd op het S-veld te Enschede.

Verbalisanten gaven haar te verstaan, dat zij daar weg moest gaan, waarop zij antwoordde dat het hier een openbare weg betrof en dat zij inmiddels contact had met advocaat Sp.

Het gesprek dat wij, verbalisanten met haar hadden ontaardde op een zeker moment in vijandigheden van haar ten opzichte van ons verbalisanten.

Zij zei op een zeker moment tegen ons, verbalisanten:

"Ik lust jullie rauw"! Op onze vraag of zij ging dreigen antwoordde zij ontkennend en zei: "Ik ben nog niet gevaarlijk."!

Hierop hebben wij, verbalisanten, van haar gevorderd verder moest rijden en haar medegedeeld dat wanneer zij zich wederom verdacht ophield op het X-plein, wij wederom van haar zouden vorderen, dat zij daar weg moest gaan en dat wanneer zij hier niet aan zou voldoen, zou worden aangehouden.

Zij deelde ons, verbalisanten mede, dat zij daar toch wel weer ging staan en niemand dat haar kon verbieden. Hierna reed zij weg met haar Peugeot.

Zoals reeds vermeld troffen wij. verbalisanten op woensdag 18 augustus 1999, omstreeks 01.40 uur, G. aan op het S-veld te Enschede.

Zij stond met haar Peugeot voorzien van het kenteken xx-xx-xx in het donker geparkeerd nabij Sn. Meubelen en O. eveneens een meubelzaak gevestigd op het S-veld.

Hierop is zij door ons verbalisanten aangesproken en is van haar gevorderd het terrein te verlaten.

Ik 1e verbalisant, in uniform gekleed belast met surveillance en toezicht op voornoemd X-plein vorderde van haar in duidelijke en voor haar duidelijk te verstane woorden:

"Ik vorder van jou, dat je dit terrein verlaat en hier weggaat."!

Aangezien zoals zij reeds had aangekondigd zij geen aanstalten maakte om te vertrekken. Is nogmaals van haar gevorderd het terrein te verlaten met de woorden:

"Ik vorder van jou, dat jij hier weggaat.

Hieraan werd door haar niet voldaan. Zij zei tegen ons, verbalisanten: "Ik ga hier niet weg, dus houd mij maar aan"! Hierna is zij op het S-veld te Enschede door ons, verbalisanten, aangehouden terzake artikel 184, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. Zij gaf vervolgens de sleutelbos met daaraan diverse sleutels en onder andere de autosleutel aan ons verbalisanten.

Vervolgens is verdachte overgebracht naar het Districtsbureau te Enschede, alsmede haar personenauto. Tijdens het overbrengen zei verdachte G.:

"Misschien ben ik wel gevaarlijk"!

De personenauto is door ons, verbalisanten eveneens overgebracht naar het Districtsbureau te Enschede.

Achter de bijrijdersstoel in haar Peugeot zagen wij. verbalisanten een literfles liggen voorzien van het opschrift "Farmlight" liggen.

In deze fles bevond zich een blanke vloeistof, gezien het opschrift van de fles, waarschijnlijk zogenaamde lampolie.

Verdachte is aan het Distr. Bureau door een vrouwelijke collega aan de kleding onderzocht en vervolgens ingesloten.

Ter geleiding voor een hulpofficier van justitie, werd de verdachte onverwijld overgebracht naar het bureau van politie te DISTRICTSBUREAU ENSCHEDE.

Na aankomst op genoemd bureau op woensdag 18-AUG-99 te 01:50 uur, werd de verdachte op 18-AUG-99 te 01:55 uur voorgeleid aan:

ROO., inspecteur van politie Twente, district Zuid, afd Enschede West, als zodanig hulpofficier van justitie."

2.10. Een rapportage van de chef van de afdeling Enschede Noord van het district Zuid-Twente van 31 augustus 1999. De afdelingschef rapporteerde hierin aan de districtschef onder meer het volgende:

"Feiten:

Ongeveer twee jaar geleden is betrokkene G. veroordeeld voor het stichten van branden bij een meubelzaken aan het X-plein Enschede. Deze branden waren o.a. gesticht bij Sn. Meubelhuis en een ander meubelbedrijf aldaar, waarbij een totale schade van fl 7.000.000.- is ontstaan, en de datum was 19 augustus 1996. Het is bekend dat G. psychisch niet helemaal spoort. Enige weken geleden is de preventiebus van de politie in brand gestoken. In de dagen daar direct aan voorafgaand is G. in die omgeving gezien. Zij heeft zelf een valse melding gegeven (stem herkenning mut. (...)) dat er "iets" aan de hand was met deze bus. Ook de dag na de brand is er door haar getelefoneerd met wijkbureau Oost met de mededeling: "weten jullie dat jullie preventiebus is afgebrand". Ook toen was er stemherkenning (...). De dagen voor haar aanhouding is zij diverse malen onder niet normale omstandigheden aangetroffen op het X-plein (in de omgeving van Sn. Meubelen en O.). Bij onderzoek is gebleken dat zij in haar auto een fles lampolie meevoerde. Ook bleek dat er sleutels waren ontvreemd bij O. waar zij mogelijk mee te maken heeft gehad, gelet op mutatie (...). Ten tijde van deze diefstal was G. ook aldaar.

Al met al, en zeker gelet op de onberekenbaarheid van G.; haar verleden, de verdenking van de brandstichting van de preventiebus, de datum 19 augustus, de verdwenen sleutel en het bij zich hebben van de fles lampolie, gaf ons de indicatie dat zij van plan was om brand te stichten in een van de meubelzaken op het X-plein in Enschede. Bovendien kon zij, op vragen daartoe, geen enkele redelijke verklaring geven voor haar aanwezigheid aldaar.

Het voorkomen van misdrijven is een van de taken van de politie. Een dergelijke indicatie mag m.i. nimmer door een politieorganisatie genegeerd worden. Immers, wanneer daadwerkelijk een brand zou zijn gesticht en "men" is op de hoogte van het feit dat de politie van het voornemen daartoe, althans zo lijkt het, op de hoogte was, zou men die organisatie terecht kunnen aanklagen wegens inertie. Om die reden is G. aangezegd dat het X-plein voor haar verboden terrein is (in de avond en nachtelijke uren). Alzo werd gehandeld. Op grond van een mogelijke verstoring van de openbare orde/veiligheid ingevolge de APV van Enschede (wettelijk voorschrift) werd van haar gevorderd zich aldaar te verwijderen. Hieraan gaf zij (na herhaalde vorderingen) geen gevolg, waarna op grond van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht werd aangehouden. (MUT. (...))

Haar psychische gesteldheid bleek van dien aard dat de RIAGG psychiater dr J. (...) haar met een IBS heeft laten opnemen.

Ten aanzien van haar tweede klacht (het niet opgeven op haar verzoek van de naam van betrokken politieambtenaar) kan eigenlijk in recht evenredigheid met het vorenstaande gezien worden. Gevreesd moet worden dat G. misbruik maakt van deze gegevens. Gelet op eerdere ervaringen, waarbij privé-voertuigen van collega's door haar zijn beschadigd is het voorstelbaar dat politiemensen er m.i. terecht voor waken dat hun namen bij haar bekend worden.

Conclusie:

Gelet op de feiten genoemd in de behandeling van de eerste klacht, lijkt mij deze klacht ongegrond. De vordering als zodanig en de aanhouding daarna is m.i. terecht geweest, gelet op alle feiten en omstandigheden.

De tweede klacht lijkt mij eveneens ongegrond. Politie mensen hebben n.m.m. in dergelijke gevallen ook het recht hun privé en gezin te beschermen. Tenslotte weet klaagster dat zij te maken heeft met politiemensen uit Enschede en in voorkomende gevallen zijn de namen van eventueel betrokken collega's door de korpsleiding traceerbaar."

2.11. Bij brief van 15 oktober 1999 adviseerde de korpschef van de regiopolitie Twente de korpsbeheerder de klacht van verzoekster ongegrond te verklaren. In die brief deelde de korpschef het volgende mee:

"Hierbij zend ik u het verslag van onderzoek naar de klacht van mevrouw G. te Enschede.

Klaagster was het niet eens met het feit dat zij steeds door de politie van het X-plein werd verwijderd. Er werd haar ook door de politie meegedeeld dat het X-plein voor haar verboden terrein was. Ook had een politiefunctionaris, daarnaar gevraagd, geweigerd zijn naam tegenover haar bekend te maken.

Uit het onderzoek naar de klacht blijkt dat klaagster zeer regelmatig met de politie in aanraking komt. Zij werd een aantal jaren geleden veroordeeld wegens brandstichting bij een aantal meubelzaken, welke gevestigd waren op het X-plein. De aangerichte schade bedroeg destijds ongeveer fl 7.000.000,--. Van klaagster is bekend dat zij psychische problemen heeft. Klaagster hield zich steeds onder verdachte omstandigheden op in de omgeving van het X-plein. De politie had daarvan reeds diverse meldingen ontvangen.

De onberekenbaarheid van klaagster; haar verleden en het feit dat zij een fles lampolie bij zich had, waren voor de politie een indicatie dat zij mogelijk van plan was om brand te stichten in één van de meubelzaken op het X-plein.

Klaagster was door de politie aangezegd dat het X-plein voor haar verboden terrein was, tijdens de avond- en nachturen. Op grond van de Algemene Politie Verordening (APV) kon, op grond van een mogelijke verstoring van de openbare orde en veiligheid, haar gevorderd worden zich te verwijderen.

Een aantal malen heeft klaagster ook voldaan aan dergelijke vorderingen. Toen klaagster echter op woensdag 18 augustus 1999, omstreeks 01.40 uur weigerde aan een dergelijke vordering te voldoen, werd zij door twee politiefunctionarissen aangehouden en overgebracht naar het politiebureau.

Klaagster werd dezelfde dag nog, door tussenkomst van een RIAGG psychiater, met een zogenaamde inbewaringstelling (IBS) opgenomen.

In het verleden zijn ook privé-voertuigen van politiefunctionarissen door klaagster beschadigd. Gezien dit feit alsmede klaagsters psychische gesteldheid, acht ik het voorstelbaar dat politiefunctionarissen, ook al worden zij door klaagster daarnaar gevraagd, hun naam niet opgeven. Klaagster wist dat zij met politiefunctionarissen te maken had en indien zulks op enigerlei wijze achteraf noodzakelijk was, waren deze politiefunctionarissen ook te allen tijde voor haar, via een afdelingsbureau middels het Bedrijf Processen Systeem (BPS), traceerbaar.

Het geheel overziende ben ik van mening dat de politiefunctionarissen correct hebben opgetreden. Ik deel de mening van de klachtonderzoeker, dat het voorkomen van misdrijven een taak van de politie is en dat om die reden eerder genoemde indicaties door de politie niet genegeerd hadden kunnen worden.

Ik adviseer u derhalve de klacht in zijn geheel als ongegrond aan te merken."

Een brief met dezelfde inhoud stuurde de korpschef op 23 september 1999 aan de hoofdofficier van justitie te Almelo. De plaatsvervangend hoofdofficier van justitie liet hierop bij brief van 11 oktober 1999 weten zich te kunnen vinden in de wijze van afdoening van de klacht.

3. Daarnaar gevraagd liet de heer H. van de regiopolitie Twente bij fax van 2 februari 2000 nog het volgende weten:

"Naar aanleiding van uw telefonische vragen van 01 februari 2000 deel ik u op deze wijze het volgende mee:

Het artikel uit de A.P.V., hoofdstuk 2, Openbare Orde, Afdeling 2.1 Orde op de weg.

Paragraaf 2.1.1. Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2.1.1.1. Samenscholing en ongeregeldheden

Onder 2: Iedereen die op de weg aanwezig is bij enig voorval waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht zich op eerste vordering van een ambtenaar van politie onmiddellijk zijn weg te vervolgen of zich onmiddellijk te verwijderen in de door hem aangewezen richting of langs de door hem aangeduide weg.

De auto van mevrouw G. werd door de politiefunctionarissen overgebracht naar het bureau. Achter de bijrijderstoel lag een fles lampolie. Deze fles lampolie lag in het zicht. Men heeft overigens de fles in de auto achtergelaten."

D. verklaringen betrokken ambtenaren

1. Op 23 februari 2000 verklaarde de heer V., ambtenaar van de regiopolitie Twente, telefonisch onder meer het volgende tegenover medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman:

"Ik heb niets toe te voegen aan hetgeen ik in deze zaak al op papier heb gezet.

Ik ben bij de behandeling van deze klacht door de politie niet betrokken geweest. Ik heb ook de mutatie en het proces-verbaal van aanhouding die ik in deze zaak heb opgemaakt niet doorgelezen voordat ik u nu te woord sta. Ik weet dus niet meer precies wat ik daarin heb opgenomen.

Ik neem aan dat ik in de nacht van 17 op 18 augustus 1999 surveillancedienst had. Verzoekster hield zich toen verdacht op op het X-plein. De omstandigheden die maakten dat het verdacht was betreffen de volgende. Het X-plein is een soort industriewijk met meubelzaken. 's Nachts heeft niemand daar iets te zoeken. Gelet op het verleden van verzoekster - dat met brandstichting te maken heeft - heerst er bezorgdheid onder de bewakers van de beveiliging van die panden wanneer verzoekster zich daar na winkelsluitingstijd ophoudt. De bewakers hebben de politie hiervan ook eerder melding gedaan, zoals uit de mutaties blijkt. Het was dus eigenlijk een opeenstapeling van omstandigheden die maakten dat het verdacht was dat verzoekster zich daar toen bevond. Ook de psychische gesteldheid van verzoekster speelde een rol. Een paar dagen eerder had zij haar kind 's nachts uit het ziekenhuis gehaald en bracht haar kort daarna weer terug. Ik vond dat vreemd gedrag.

In de avond van 17 augustus 1999 zagen mijn collega Ga. en ik verzoekster al op het X-plein staan. Op ons verzoek om daar weg te gaan, reageerde ze in eerste instantie een beetje raar, maar ze is toen wel weggereden.

Later in die nacht zagen wij haar weer op het X-plein. Toen hebben wij haar gevorderd zich van het terrein te verwijderen. Ik weet niet op grond van welk artikel van de APV wij dat hebben gedaan. U houdt mij artikel 2.1.1.1. onder 2 van de APV voor. Als ik het woord samenscholing hoor, vind ik dat inderdaad niet van toepassing op deze situatie. Ik ken de regels niet uit mijn hoofd. Op het moment dat we het vorderden had ik niet een bepaald artikel van de APV in mijn hoofd. Ik weet wel dat ik bevoegd was om de vordering te doen. Normaal zoek ik achteraf uit welk artikel precies op de situatie van toepassing is, maar deze zaak heeft geen vervolg gekregen. Daarom heb ik de juridische basis niet meer verder uitgezocht. De beslissing om de zaak niet te vervolgen is niet door mij genomen. Toen ik haar aanhield wegens het niet-voldoen aan de vordering - op grond van artikel 184 Sr - had ik wel de bedoeling om de zaak een strafrechtelijk vervolg te geven. Ik hoorde later dat verzoekster de dag daarna gewoon naar huis is gestuurd. De inbewaringstelling die volgde had niets met deze zaak te maken.

Toen we verzoekster aanhielden, en haar overbrachten naar het politiebureau hebben we besloten ook haar auto over te brengen naar het bureau. Het leek ons namelijk beter om de auto daar niet te laten staan omdat het gebied inbraakgevoelig is. Desgevraagd gaf verzoekster ons haar autosleutel vrijwillig. Mijn collega Ga. heeft haar auto overgebracht. Ik reed tegelijkertijd in onze auto met verzoekster naar het bureau. Op de bodem van verzoeksters auto lag een fles lampolie. Die kon je bij het openen van de deur zo zien liggen. De lampolie hebben we pas na de aanhouding gezien. Het feit dat verzoekster lampolie bij zich had, heeft dus geen rol gespeeld bij de aanhouding.

Toen verzoekster naar onze namen vroeg, hebben we die niet verstrekt. Ik vind het niet nodig om iedereen mijn naam te geven; zo ook in dit geval. Ik laat het geven van mijn naam meestal afhangen van de omstandigheden van het geval."

2. Op 28 februari 2000 verklaarde de heer Ga., ambtenaar van de regiopolitie Twente, telefonisch onder meer het volgende tegenover medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman:

"Ik ben bij de klachtbehandeling door de politie niet betrokken geweest. Ik ken wel het oordeel; dat is mij toegestuurd.

Verzoekster was bij mij al bekend. Iedereen binnen het politiekorps Twente kent haar. Zij is iemand die ze psychisch niet allemaal op een rijtje heeft. Verder is het ook bedreigend hoe ze zich gedraagt.

Op het moment dat mijn collega V. en ik haar op het X-plein aantroffen, werd het ook als bedreigend ervaren dat zij daar was, gelet op het gegeven dat zij in het verleden op hetzelfde plein brand heeft gesticht. Dat verleden en het feit dat zij toen in de avond van 17 augustus 1999 op dat plein was, maakte dat zij zich daar verdacht ophield. Door de beveiliging was gemeld dat zij zich daar ophield. Op 17 augustus 1999 zijn wij daarop ter plaatse gegaan, en hebben haar aangesproken en haar laten weten dat zij daar weg moest. Zij liet ons toen weten dat zij daar mocht staan van haar advocaat. Zij is toen wel weggegaan.

Later - inmiddels 18 augustus 1999 - was zij daar weer. Wij hebben toen van haar gevorderd weg te gaan op grond van de openbare orde en veiligheid, op grond van de APV. Ik weet uit mijn hoofd niet welk artikel van de APV. Ik heb dat later ook niet uitgezocht. We hadden die nacht wel meer te doen. De volgende dag bleek dat niet meer nodig, omdat verzoekster al weer was heengezonden.

U houdt mij artikel 2.1.1.1. onder 2 van de APV voor. Wanneer u het hebt over samenscholing in dat artikel, zeg ik daarop dat daar in dit geval geen sprake van was. Maar het ging wel om een optreden in het kader van de openbare orde en veiligheid. Zij was al eerder die avond gewaarschuwd.

Op onze vordering zich te verwijderen gaf verzoekster aan daar niet aan te voldoen. Vervolgens is zij aangehouden wegens het niet-voldoen aan een vordering.

We hebben haar overgebracht naar het politiebureau, waar zij is voorgeleid en ingesloten.

De volgende dag is de zaak afgehandeld door collega's. Met de verdere afhandeling hebben wij niet meer van doen gehad. Evenmin hebben wij bemoeienis gehad met de inbewaringstelling.

Bij de overbrenging van verzoekster naar het politiebureau hebben wij ook haar auto overgebracht. Het is gebruikelijk om dat te doen. Ik heb toen in haar auto een fles lampolie aangetroffen. Die fles lag onder de bijrijderstoel en rolde daar onder vandaan. Ik heb de auto niet doorzocht. Het aantreffen van die fles versterkte achteraf de verdenking rondom haar aanwezigheid op het plein.

Ik heb verzoekster toen zij daar om vroeg niet mijn naam gegeven. Ik vond dat op dat moment niet relevant. Dat kon mijns inziens wel wachten. Ik ben daar niet meer op teruggekomen. Ik heb haar ook geen dienstnummer gegeven. Dat doe ik nooit. Als iemand op het bureau verschijnt, dan stel ik mij netjes voor; bij een aanhouding doe ik dat niet. Bovendien was het voor verzoekster voldoende duidelijk dat wij van de politie waren, nu wij in uniform waren gekleed en met een dienstvoertuig ter plaatse waren gekomen."

3. Daarnaar gevraagd deden de betrokken ambtenaren de Nationale ombudsman bij fax van 23 maart 2000 onder meer nog toekomen een afschrift van een deel van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Enschede, Hoofdstuk 2 Openbare orde, waarbij de artikelen 2.1.1.1., tweede lid, en 2.5.4., eerste lid en onder b. (zie achtergrond, onder 1.) waren onderstreept. Ook deden zij een overzicht toekomen van 16 mutaties in de periode van 6 februari 1999 tot 10 februari 2000 waarin verzoekster als betrokkene in diverse situaties voorkwam.

E. Reactie verzoekster

1. Verzoekster reageerde bij brief van 10 april 2000 op de door de korpsbeheerder versterkte informatie en op de verklaringen van de betrokken ambtenaren. Zij deelde in haar brief onder meer het volgende mee:

"Ik ben teleurgesteld, geschokt en ik ben het oneens met de tendentieuze reactie van de korpschef op mijn klacht. Verder ben ik bijzonder boos erover dat de politiefunctionarissen zich een oordeel over mijn psychische situatie aanmeten die zij niet deskundig onderbouwen. Ik voel mij beledigd door hun opmerkingen waaronder:

'mevrouw G. heeft niet alles op een rijtje', 'mevrouw G. spoort niet'.

Het komt mij voor dat de politiefunctionarissen hun wangedrag jegens mij baseren op de bij hen (het hele korps) kennelijk bestaande overtuiging dat ik 'gestoord' ben. Ik vind dat zij niet in de positie zijn om zich een dergelijke stellige mening aan te meten en zeker niet hun handelen jegens mij in dat licht mogen rechtvaardigen en mij schade te berokkenen. Ik protesteer tegen deze stigmatiserende aantijging.

Ik geef u gaarne in overweging hen hierin tot de orde te roepen.

Ten aanzien van de brief (...) dd. 23 september 1999 van het korpsonderdeel Stafafdeling Korpsleiding het volgende.

Ten aanzien van de tweede alinea 'Klaagster was... te maken' van het onderhavig schrijven van de korpschef. Ik betwijfel ten zeerste of de politie de juiste procedure volgt wanneer zij het kennelijk voldoende vindt om mij mede te delen dat het X-plein voor mij verboden gebied is. Ik protesteer hiertegen en acht mij nog steeds gerechtigd om op het X-plein en andere openbare plekken te vertoeven.

Toen de politiefunctionaris door mij gevraagd werd naar zijn naam, en hij mij die niet wilde geven was het op zijn minst zorgvuldig geweest wanneer hij mij toen tevens had medegedeeld dat hij, door mij via het BPS van zijn afdelingsbureau traceerbaar was. Ik kon redelijkerwijs dus niet weten dat die agent traceerbaar was, zoals de korpschef later in de zesde alinea van zijn brief schrijft. Integendeel werkte de opstelling van de agent eraan mee dat ik als burger en alleenstaande moeder met een verleden het gevoel krijg machteloos te staan tegen de stoere mannen in uniform van de korpschef.

Ten aanzien van de derde alinea.

De korpschef: 'Uit het onderzoek naar de klacht blijkt dat klaagster ZEER REGELMATIG met de politie in aanraking komt.' Welnu de vreemde situatie doet zich voor dat de mannen van de korpschef ZEER REGELMATIG op basis van HUN EIGEN IDEE dat ik een gevaarlijk persoon ben mutaties verrichten in hun computers en dit dan benoemen als dat IK met de politie in aanraking kom. Ik ben mij ervan bewust dat de politie een dossier van mij bijhoudt. Maar, wanneer ik er melding van maak bij de politie dat mijn buren mij overlast bezorgen dan wordt dat in dit verband kennelijk geïnterpreteerd als zijnde dat IK in aanraking kom met de politie. Twee keer slachtoffer dus. Ik protesteer heftig hier tegen.

Ten aanzien van de miljoenen schade die ik door brandstichting zou hebben veroorzaakt.

Ten eerste ben ik wel veroordeeld en gestraft maar desondanks onschuldig.

Ten tweede ik vermag niet in te zien dat vermelding van de hoogte van de schade 'mijn', volgens de politie kennelijke 'neiging om brand te stichten' er toe doet in dit verband, anders dan om mij te criminaliseren.

Ten aanzien van dat wat de politie verdachte omstandigheden noemt. Ik heb de politie vele keren gezegd waarom ik mij op die plek bevond. En ik herhaal dat weer. Ik heb er soms behoefte aan om naar mijn favoriete muziek te luisteren. Deze muziek is vrij luid althans te luid om in huis te beluisteren. Tevens werkt het voor mij ontspannend om buitenshuis op een rustige veilige plek iets rustgevends te roken, een blowtje. Dat en niets anders is de reden waarom ik aldaar vertoef.

Wat bedoelt de korpschef wanneer hij stelt dat ik onberekenbaar ben? Hoezo onberekenbaar? Ik hou mij aan gemaakte afspraken. Maar als de korpschef toch vindt dat ik onberekenbaar ben, hoe komt hij daarbij? Wat is er bij de politie bekend van de aard van mijn psychische problemen? Kan de korpschef helder maken wat hij vindt wat mijn psychische problemen zijn en wat is de mening binnen zijn korps over deze vermeende psychische problemen?

Het is verbijsterend, dat agenten van het korps zich als pseudo psychiater en pseudo psychologen opstellen en daags voordat ik werd aangehouden zeiden 'Weet je niet welke datum het is. Het is weer 19 augustus...' En dat was dan de datum waarop in 1996 de brand waar ik voor werd veroordeeld was gesticht.

Dit tekent het niveau van denken en de arrogantie van de correct optredende 'heren' van de korpschef.

En verder. De fles lampolie in mijn auto was daar al maanden en hij lag, zoals gesteld, niet in het zicht. Dus was dat ook niet de reden van mijn aanhouding. Is de benzine in mijn autotank dan trouwens ook niet verdacht, en de stoelmatten, en mijn onderjurk enz?? Het is te gek voor woorden. In de visie van de politie moet ik wel bijzonder gestoord zijn als ik, terwijl ik weet dat de politie mij voortdurend van brandstichting op het X-plein verdenkt, dat ik dan toch brand ga stichten op het X-plein.

Neen ik werd aangehouden omdat ik, mij niet liet intimideren door de agenten die hun naam niet wensten te noemen, mij dreigden met de auto en al te zullen wegslepen, mij in de boeien te zullen slaan, mij zonder rechterlijk bevel verboden om op een openbare parkeerplaats te staan enz.

Ten aanzien van alinea 4 en 5: Ik vind dat, wanneer de mannen van de korpschef menen voldoende redenen en bevoegdheden te hebben om mij te weren van de bewuste plek om een misdrijf te voorkomen, althans de mogelijke verstoring van de openbare orde en veiligheid door mij, te voorkomen, dat zij dan eerder en nog steeds alle gelegenheid hebben om via de hun bekende weg, in een serieuze poging hunnerzijds, aan de rechter diens oordeel te vragen. Eerder werd ik vaker door hen gesommeerd om van die plek weg te gaan. Nu zij dat (produceren van een rechterlijk verbod) niet gedaan hebben en nog steeds niet hebben gedaan, komt het mij voor, dat zij of niet echt ervan overtuigd zijn dat ik een risico vorm, en dus dat de frequente wegzendingen van die plek gekwalificeerd moeten worden als pesterijen, dan wel dat zij hun werk slecht doen, door niet aan de rechter een verbod te vragen voor deze gevaarlijke persoon.

Ik verwijs naar de zesde alinea van de brief van de korpschef.

Citaat: 'In het verleden zijn ook privé-voertuigen van politiefunctionarissen door klaagster beschadigd', einde citaat.

Te uwer beoordelingen deel ik u mede dat het bedoelde voorval 20 JAAR geleden heeft plaatsgevonden, overigens nadat ik als jonge vrouw misbruikt was door een politiefunctionaris. Ik vraag u hierbij: is het fair van de korpschef om het gedrag van zijn politiefunctionarissen in deze, nu nog mede hierop gebaseerd, te rechtvaardigen?

Verder:

Citaat: Klaagster werd dezelfde dag nog, door tussenkomst van een RIAGG psychiater, met een zogenaamde inbewaringstelling (IBS) opgenomen.... Gezien dit feit ALSMEDE KLAAGSTERS PSYCHISCHE GESTELDHEID (sic), acht ik het voorstelbaar dat politiefunctionarissen, ook al worden zij door klaagster daarnaar gevraagd, hun naam niet opgeven' einde citaat.

Ik vind het gestelde discutabel.

- Toen ik daags na de IBS in vrijheid werd gesteld bleek het de betrokken rechter dat het rapport op basis waarvan de IBS was uitgesproken volkomen onleesbaar was. Ik heb dit rapport ook gezien.

- Vanaf het eerste moment van mijn opname (...) te Hengelo stelden de deskundigen daar aanwezig, dat mijn psychische toestand normaal was maar ja, er lag een IBS dus konden zij mij niet heen zenden.

- In de tijd dat ik door de politie aangehouden was sprak ik een functionaris van de Raad van de Kinderbescherming mevrouw Mg., verder een mij bekende reclasseringsambtenaar mevrouw Pa., evenals de psychiater. Geen van deze personen gaf op mijn uitdrukkelijke vraag of ik 'in de war of psychisch niet in orde leek' een bevestiging. Deze gesprekken zijn rustig verlopen.

Ik was wel moe - al enige nachten niet geslapen en getreiterd door de politie -, maar ik had de overtuiging dat de politie mij onterecht vasthield en in elk geval dat ik de volgende morgen terug naar huis zou kunnen.

- Ik leek wel verdrietig en boos omdat ik naar mijn overtuiging geïntimideerd was door de politie en dat mijn jonge dochter mij werd afgepakt door hun verhalen.

Het is fnuikend dat het optreden van de politie tegenover mij zulke dramatische gevolgen kon hebben. Ik moet mij gelukkig prijzen dat de gevolgen niet verder uit de hand liepen omdat mijn gezinsvoogd, de heer Kn. mij terzijde heeft gestaan, waardoor ik vlot na vrijlating mijn dochter in de armen kon sluiten.

Ik ontkom niet aan de indruk dat de onzorgvuldige aanpak van de politie en de tendentieuze informatie van de politie aan zowel de psychiater als aan de werker van de Raad voor de Kinderbescherming de dramatische loop van de gebeurtenissen in gang zetten.

Ik vind, dat daar waar de korpschef zich baseert op zijn eigen beoordelingen en de beoordeling van zijn politiemensen over mijn psychische toestand en situatie, hij in de fout gaat.

Ik kan u zeggen dat ik mijn dochtertje Bw. sinds haar geboorte (...) en nog steeds, op een verantwoordelijke wijze en uitstekend verzorgd en opgevoed heb. Tot een dergelijke conclusie is later ook de raadsonderzoeker gekomen. Bw. is niet bij mij weggehaald en zij groeit en ontwikkelt zich uitstekend.

Ik wens ook om haar met respect behandeld te worden door de politie.

Ten aanzien van de mutaties

13 juni 1999 20:06; Ik deed telefonisch melding bij de politie dat er iemand bij hun preventiebusje was.

03 juli 12:55. Ik was die nacht in Uithoorn en toen ik op maandag terugkwam zag ik de uitgebrande bus en belde de politie. De politie vond mij kennelijk een verdachte maar wanneer zij gewoon aan mij gevraagd hadden waar ik was toen de bus brandde had ik het kunnen zeggen en was duidelijk dat ik ondanks alle andere mutaties die de verdenking deed ontstaan en versterkte, niet de dader was of kon zijn. Ondanks het feit dat de politie mij kennelijk verdenkt of verdacht heeft, ben ik nimmer verhoord. Maar vervolgens is het wel een dergelijke verdenking die het voor de politie aannemelijk maakt dat zij besluit om mij in augustus een hoop ellende te bezorgen. Ik protesteer hiertegen.

13 augustus 21:41. Ik ben niet de vrouw die gedreigd heeft om de zaak in brand te steken.

Verder: ik reed weg met mijn auto omdat ik mij ondertussen behoorlijk opgejaagd voelde door de politie terwijl ik voortdurend de overtuiging had, dat ik alle recht had om 'in de buurt van het X-plein te zijn'.

14 augustus 3:50. Ik ben de hele nacht door de politie lastiggevallen. Die nacht had ik last van slapeloosheid. Opvallend is dat mijn auto die nacht ook is onderzocht. De fles lampolie die in de nacht van 17 augustus mede indicatie voor de politie was dat ik kennelijk van plan was brand te stichten was toen reeds in de auto. Het is vreemd dat de lampolie op 14 augustus geen indicatie vormt en dat op 17 augustus dat ineens wel een indicatie vormt. Het komt mij voor dat het verhaal van de lampolie door de korpschef en zijn mannen in deze gebruikt worden om hun gedrag jegens mij achteraf aannemelijk te maken.

15 augustus 01:10. De opmerking die ik maakte namelijk : 'Het is lekker niet gelukt', had te maken met het belachelijke getreiter van de politie waarbij zij op basis van hun ideeënconstructies over mijn persoon, het dan nodig vinden om even na te gaan of ik de sleutel van een bedrijf zou hebben. Hoe verzinnen zij het?

17 augustus 02:10.

Het is typisch dat bij de politie de mening heeft post gevat dat mr. Sp. een hekel heeft aan de politie.

Agent Pe. heeft duidelijk mijn verzoek om met rust te worden gelaten door de politie gehoord.

18 augustus 02:12. Ik ben nu, ook al door de verzekering door mijn advocaat aan mij dat de politie mij niet in rechte kan verbieden op het X-plein te vertoeven, toch weer lastiggevallen als ik daar ben. Ik weigerde toen te vertrekken.

Het gesprek ontaardde volgens de politie in vijandigheden. De politie liet zich hierin niet onbetuigd en stelde zich eveneens vijandig op.

18 augustus 09:52. Na de commotie van de afgelopen nacht en het feit dat ik eerder, dagen nauwelijks geslapen had, is het toch niet vreemd dat ik om 9:50 nog in diepe slaap verkeer. Volgens de agent was ik aan het 'faken'. Onbegrijpelijk!! Het komt mij eerder voor dat de politie die situatie wenste te gebruiken om hoe dan ook van de psychiater gedaan te krijgen dat, mevrouw G. die, samen met de door de politie gehate en misschien eerder gevreesde Mr. Sp., opkwam voor haar rechten, op te bergen.

Geachte ombudsman in een verdere poging om de politie zover te krijgen om mij niet onnodig lastig te vallen heb ik in december 1999 samen met mijn gezinsvoogd een gesprek gehad met de politie. Mij werd na dit goede gesprek toegezegd dat, via het interne bulletin van de politie aandacht besteed zou worden aan mijn relatie met de politie. Eigenlijk om aan de leden van het korps te vragen mij normaal te behandelen.

We zijn thans maanden verder, en onlangs vernam ik van de wijkagent dat er nog niets gebeurd was hieromtrent. Ik heb zelfs de indruk dat de wijkagent zich stoort aan de handelwijze van zijn collega's maar dat hij hen niet wil en kan afvallen.

- Enige weken geleden werd ik aangehouden vanwege een volgens de politie 'slingerende achterband'. Ik ging naar de garage en er bleek niets mis met de band.

- Op bezoek zijnde bij mijn vriend rijdt de politie opvallend langs en kijkt indringend naar binnen. Wordt mij dit beetje geluk soms ook niet gegund door de politie, vraag ik mij af.

- Wetende hoe de politie over mij denkt roept elke brand in het Enschedese rottige gevoelens bij mij op, immers de gedachte dringt zich aan mij op dat ze mij wel weer zullen verdenken.

- Verwijzend naar de bijgevoegde bijlage breng ik onder uw aandacht dat de politie reeds eerder verkeerd met mij is omgegaan.

Deze situatie is voor geen der partijen goed, en ik benader u om met uw gezag te helpen een einde te maken aan deze absurde situatie en te bereiken dat de politie mij normaal behandeld."

2. Voorts stuurde verzoekster aan de Nationale ombudsman een brief van 17 april 2000 die zij had ontvangen van haar advocaat. De advocaat van verzoekster, de heer mr. Sp., liet verzoekster in die brief onder meer het volgende weten:

"Conform Uw daartoe strekkend verzoek, bericht ik U, dat ik van mening ben, dat U in beginsel gerechtigd bent om U in de openbare ruimte daar op te houden waar U dat wenst.

Uiteraard dient U zich daarbij te houden aan de voor iedereen geldende regels.

In deze zaak heeft U zich, naar mijn inschatting, volledig aan die regels gehouden, zodat ik van mening ben, dat de politie onrechtmatig heeft gehandeld door U aldaar te verwijderen.

De politie heeft derhalve m.i. een inschattingsfout gemaakt, gelijk de politie een merkwaardige inschattingsfout maakt, door te menen dat ik een hekel aan de politie zou hebben."

F. reactie beheerder van het regionale politiekorps twente en betrokken ambtenaren

Bij brieven van 26 april 2000 zijn de korpsbeheerder en de betrokken ambtenaren in de gelegenheid gesteld te reageren op hetgeen verzoekster in haar reactie naar voren had gebracht. De korpsbeheerder, noch de betrokken ambtenaren maakten van deze gelegenheid gebruik.

Beoordeling

A. Ten aanzien van de bejegening door de ambtenaren van het regionale politiekorps Twente

I. Ten aanzien van de verwijdering van het plein en de overbrenging naar het politiebureau

1. Verzoekster klaagt in de eerste plaats over de wijze waarop ambtenaren van het regionale politiekorps Twente haar op 18 augustus 1999 hebben bejegend. Zij klaagt er in dit verband met name over dat de politieambtenaren haar toen hebben verwijderd van een plein en haar hebben overgebracht naar een politiebureau in Enschede.

Verzoekster bracht nog naar voren dat zij wel vaker op het X-plein verbleef, onder andere om daar in haar auto naar harde muziek te luisteren zonder iemand daarmee tot last te zijn. Het X-plein is een plein waaraan een aantal meubelzaken is gevestigd. Zij meende daar gewoon te mogen zijn, hetgeen haar advocaat haar bevestigde.

2. Van de zijde van de regiopolitie Twente is op dit punt het volgende naar voren gebracht. Verzoekster is een aantal jaren geleden veroordeeld in verband met een brandstichting bij een aantal meubelzaken op het X-plein, gepleegd op 19 augustus 1996. Verzoekster had zich in de periode vóór 18 augustus 1999 onder verdachte omstandigheden opgehouden in de omgeving van het X-plein. Er waren daarover meerdere meldingen bij de politie binnengekomen, zowel van verontruste ondernemers als van de bewakingsdienst.

Onder meer de onberekenbaarheid van verzoekster - hetgeen de politie was gebleken bij eerdere contacten met haar -, haar verleden, een bestaande verdenking van brandstichting van een preventiebus, een verdwenen sleutel van een meubelzaak en de datum 19 augustus gaven de politie de indicatie dat verzoekster van plan was om brand te stichten in een van de meubelzaken op het X-plein. Bovendien kon verzoekster geen enkele redelijke verklaring geven voor haar aanwezigheid daar.

Verzoekster was een aantal malen door diverse politieambtenaren gevorderd om zich van het plein te verwijderen, aan welke vorderingen zij in het algemeen voldeed. Deze vordering werd gedaan op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) in verband met een mogelijke verstoring van de openbare orde en veiligheid. In de nacht van 17 op 18 augustus 1999 weigerde verzoekster echter te voldoen aan een dergelijke vordering. Hierop werd zij op 18 augustus 1999 aangehouden op grond van overtreding van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht (Sr.), t.w. het niet-voldoen aan een bevel of vordering krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht of met het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten belast (zie achtergrond, onder 2.).

Bij haar overbrenging naar een politiebureau te Enschede hebben de betrokken politieambtenaren met haar instemming tevens haar auto overgebracht naar het politiebureau. Daarbij trof de politieambtenaar die de auto overbracht een fles lampenolie aan in haar auto, die achter de bijrijderstoel lag. Dit versterkte achteraf het vermoeden van de verdenking jegens verzoekster. Die ochtend werd verzoekster niet verder strafrechtelijk vervolgd, maar werd zij door tussenkomst van een crisisarts en een psychiater van de Riagg met een machtiging tot inbewaringstelling opgenomen.

3. De klachtencoördinator bracht in zijn rapportage van 17 januari 2000 (zie hiervoor onder bevindingen, onder C.1.) naar voren dat ook het voorkomen van misdrijven één van de taken van de politie is. Gezien alle omstandigheden bestond er bij de politie een vermoeden dat verzoekster mogelijk weer brand wilde stichten. Hoewel de politie beperkt is in haar mogelijkheden om in dit soort situaties daadwerkelijk op te treden, mocht van haar worden verwacht dat zij een dergelijke indicatie ook niet negeerde, aldus de klachtencoördinator. De korpsbeheerder liet weten de rapportage van de klachtencoördinator te onderschrijven.

4. De betrokken politieambtenaren lieten in de verklaringen die zij tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman aflegden (zie hiervoor onder bevindingen, onder D.) weten dat zij op 18 augustus 1999 niet precies wisten op grond van welk artikel van de APV zij verzoekster hadden gevorderd zich te verwijderen van het plein. Zij hadden dat later ook niet uitgezocht, omdat was besloten verzoekster heen te zenden. Alsnog gevraagd naar de juridische grond voor de vordering, deden zij de Nationale ombudsman een afschrift toekomen van de APV van de gemeente Enschede waarbij de artikelen 2.1.1.1., tweede lid, en 2.5.4., eerste lid en onder b. (zie achtergrond, onder 1.) waren onderstreept.

5. Met de korpsbeheerder is de Nationale ombudsman van mening dat het voorkomen van misdrijven één van de taken van de politie is. Bij het uitoefenen van die taak heeft de politie echter ook te maken met haar wettelijke bevoegdheden. De vraag is of de politie bij het optreden jegens verzoekster binnen die bevoegdheden is gebleven.

Tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman is naar voren gekomen dat de grond voor de verwijdering van verzoekster van het plein en de overbrenging naar het politiebureau was de overtreding van artikel 184 Sr., het niet-voldoen aan een vordering door de politie krachtens wettelijk voorschrift gedaan. Verzoekster is dus wegens overtreding van een strafbaar feit aangehouden, en ingevolge artikel 53, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (zie achtergrond, onder 4.) is de aanhoudende politieambtenaar dan verplicht de verdachte over te brengen naar een politiebureau ter voorgeleiding voor een (hulp)officier van justitie. Vast staat dat verzoekster niet heeft voldaan aan de vordering om weg te gaan, omdat zij vond dat zij op het X-plein mocht zijn. Nagegaan dient te worden of de politie bevoegd was haar te vorderen weg te gaan.

6.1. De vordering om zich van het plein te verwijderen is volgens de politie gedaan in verband met mogelijke verstoring van de openbare orde en veiligheid door verzoekster. Op grond van welk artikel van de APV de politieambtenaren die vordering hadden gedaan, wisten zij op het moment dat zij de vordering deden niet; achteraf daarnaar gevraagd wezen zij op twee artikelen uit de APV van de gemeente Enschede (zie achtergrond, onder 1.) te weten: artikel 2.1.1.1 dat duidt op aanwezigheid bij een voorval waardoor wanordelijkheden (dreigen te) ontstaan of bij een samenscholing, waarbij een ieder verplicht is zich op eerste vordering van een politieambtenaar te verwijderen; en artikel 2.5.4., dat duidt op het op of aan de weg onnodig veroorzaken van overlast of hinder aan weggebruikers of bewoners van nabij gelegen woningen.

6.2. De Nationale ombudsman stelt vast dat uit de door de politie overgelegde stukken niet blijkt dat verzoekster daadwerkelijk 'bewoners of weggebruikers' heeft lastiggevallen, noch dat zij aanwezig was bij een samenscholing of een voorval waardoor wanordelijkheden dreigden te ontstaan. Uit de overgelegde stukken volgt eerder dat de politie het vermoeden had dat verzoekster brand zou gaan stichten. Echter, er was - naar eigen oordeel - op dat moment onvoldoende grond om haar daarvoor aan te houden.

7.1. Het verbaast de Nationale ombudsman dat de betrokken politieambtenaren meenden een bevoegdheid te hebben tot het geven van een vordering tot verwijderen zonder te weten waarop die bevoegdheid is gebaseerd. Het is niet juist dat zij zich op het moment van hun optreden niet bewust waren van de grondslag van hun optreden.

7.2. Als de politieambtenaren onder de gegeven omstandigheden van oordeel waren dat er in verband met de openbare orde of anderszins strafrechtelijk moest worden opgetreden, dan had het op hun weg gelegen de juridische grondslag van hun optreden voor te bespreken met het openbaar ministerie. Gelet op de vele mutaties en voorvallen zijn tijd en gelegenheid om vooraf de juridische basis en strategie in deze zaak te onderzoeken ruimschoots aanwezig geweest.

7.3. In dit geval hebben de betrokken ambtenaren verzoekster aangehouden in verband met het niet-voldoen aan een vordering, en hebben zij achteraf twee artikelen uit de APV aangewezen als grondslag voor het geven van de vordering. Gelet op het voorgaande was er onvoldoende reden om verzoekster te verdenken van overtreding van genoemde artikelen van de APV. Dit betekent dat dit dan ook niet een juiste grondslag was om verzoekster de vordering te geven zich te verwijderen of het in de aangehaalde APV-bepaling strafbaar gestelde gedrag achterwege te laten. Dit houdt in dat deze vordering niet bevoegd is gegeven. Verder heeft de politie, in verband met artikel 184 Sr, geen andere, eventueel wél geldige, reden opgegeven voor de aan verzoekster gegeven vordering. Een en ander betekent dat er evenmin een grond was om verzoekster aan te merken als verdachte van overtreding van artikel 184 Sr. Dit betekent dat verzoekster op 18 augustus 1999 ten onrechte op die gronden is aangehouden en overgebracht naar het politiebureau.

In zoverre is de onderzochte gedraging van de regiopolitie Twente dan ook niet behoorlijk.

II. Ten aanzien van het legitimeren

1. Voorts klaagt verzoekster erover dat de politieambtenaren haar, toen zij daar op 18 augustus 1999 om vroeg, niet hun namen hebben genoemd.

2. In reactie op de klacht werd namens de korpsbeheerder van de regiopolitie Twente het volgende naar voren gebracht. Binnen de regiopolitie Twente gold het algemene beleid op grond van artikel 2 van de Ambtsinstructie voor de politie (zie achtergrond, onder 3.) dat inhoudt dat de ambtenaar zich legitimeert met het legitimatiebewijs dat aan hem is verstrekt; bij optreden in uniform, op verzoek daartoe.

Gevreesd werd echter dat verzoekster misbruik zou maken van die gegevens. In het verleden waren privévoertuigen van politiefunctionarissen door verzoekster beschadigd. Gezien dit feit en gelet ook op verzoeksters psychische gesteldheid, was het voorstelbaar dat politiefunctionarissen, ook al werden zij door verzoekster daarnaar gevraagd, hun naam niet opgaven. Dat was in dit geval dan ook niet gebeurd.

Verzoekster wist dat zij met politiefunctionarissen te maken had. Het verstrekken van de dienstnummers zou mogelijk een alternatief zijn geweest. Indien het nodig zou zijn dat verzoekster nadien de identiteit van de aanhoudende politiefunctionarissen zou moeten weten, waren deze politiefunctionarissen te allen tijde voor haar via ieder afdelingsbureau met behulp van het Bedrijf processen systeem (BPS) traceerbaar.

3. Ingevolge het bepaalde in artikel 2 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (zie achtergrond, onder 3.) is een politieambtenaar in uniform gehouden zich, daarnaar gevraagd, te legitimeren met het legitimatiebewijs dat aan hem is verstrekt. Deze regel lijdt slechts uitzondering in het geval dat het vermoeden gerechtvaardigd is dat het verstrekken van de naam tot gevolg zal hebben dat inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van die politieambtenaar zal worden gemaakt. In dergelijke gevallen kan worden volstaan met het verstrekken van het dienstnummer.

4. Vast is komen te staan dat de betrokken politieambtenaren, daar naar gevraagd, hun namen noch hun dienstnummer hebben opgegeven.

De betrokken ambtenaar V. gaf aan dat hij het geven van zijn naam meestal liet afhangen van de omstandigheden van het geval. In dit geval vond hij het niet nodig. Betrokken ambtenaar Ga. deelde mee dat hij zich bij een aanhouding gewoonlijk niet voorstelde. Het was voor verzoekster voldoende duidelijk dat zij van de politie waren, nu zij in uniform waren gekleed en met een dienstvoertuig ter plaatse waren gekomen. Een dienstnummer had hij verzoekster ook niet gegeven. Dat deed hij nooit.

5. Deze opstelling van de betrokken ambtenaren kan de toets der kritiek niet doorstaan. Het valt te billijken dat zij hun naam niet hebben opgegeven, als de reden daarvoor gelegen was in vrees voor misbruik van die gegevens in de persoonlijke levenssfeer. Zij hadden verzoekster echter wel hun dienstnummer kunnen en moeten opgeven. Hieraan doet niet af dat verzoekster ook bij ieder afdelingsbureau zou kunnen navragen met welke politieambtenaren zij van doen had. Doordat de politieambtenaren hebben nagelaten zich - daarnaar gevraagd - te legitimeren door het opgeven van hun dienstnummer, hebben de betrokken politieambtenaren in strijd gehandeld met het bepaalde in artikel 2 van de Ambtsinstructie.

De onderzochte gedraging van de regiopolitie Twente is op dit punt niet behoorlijk.

B. Ten aanzien van de klachtbehandeling door de beheerder van het regionale politiekorps Twente

1. Ten slotte klaagt verzoekster erover dat de beheerder van het regionale politiekorps Twente haar klacht bij brief van 21 oktober 1999 niet gegrond heeft verklaard.

2. Gelet op hetgeen de Nationale ombudsman hiervoor onder A.I. en A.II. heeft overwogen, is de Nationale ombudsman een andere mening toegedaan ten aanzien van het oordeel over de klacht dan de korpsbeheerder. Die overwegingen in acht genomen, had de korpsbeheerder bij het afdoen van de klacht dan ook tot een ander oordeel moeten komen dan hij heeft gedaan in zijn brief van 21 oktober 1999.

De onderzochte gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Twente is niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Twente, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Twente (de burgemeester van Enschede), is gegrond.

De klacht over de onderzochte gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Twente (de burgemeester van Enschede) is gegrond.

Instantie: Regiopolitie Twente

Klacht:

Bejegening (verwijdering van een plein, overbrengen naar politiebureau, geen namen genoemd).

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Beheerder regiopolitie Twente

Klacht:

Verklaart klacht hierover niet gegrond.

Oordeel:

Gegrond