2000/271

Rapport

Op 7 juni 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer P. te Yerseke (thans: Goes), met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Zeeland.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Zeeland (de burgemeester van Middelburg), werd een onderzoek ingesteld.

Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:

Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat ambtenaren van het regionale politiekorps Zeeland op 2 september 1998 een ambtenaar van de gemeente en/of een of meer medewerkers van een particulier bedrijf zonder rechterlijk bevel, althans zonder juridische grondslag, in de gelegenheid hebben gesteld op zijn (bedrijfs)terrein een onderzoek in te stellen naar (de aanwezigheid van) een ondergrondse tank.

Voorts klaagt verzoeker erover dat de regiopolitie Zeeland de aangifte, die hij had gedaan omdat twee gemeenteambtenaren en een of meer medewerkers van een particulier bedrijf op 30 september 1998 op zijn terrein zonder zijn toestemming en zonder rechterlijk bevel met een graafmachine aan het graven waren, heeft omgebouwd tot een proces-verbaal van verhoor van verdachte. In dit verband klaagt verzoeker er verder over dat de politie heeft geweigerd van zijn aangifte proces-verbaal op te maken.

Achtergrond

1. Op grond van de Wet bodembescherming en de Wet Milieubeheer zijn de gemeenten in Nederland rond het jaar 1994 de actie Tankslag gestart. Deze actie hield volgens het Besluit opslaan in ondergrondse tanks in een door de gemeente georganiseerde actie waarbij in die gemeente op systematische wijze ondergrondse tanks waarin het opslaan van een vloeistof is beëindigd, onklaar worden gemaakt dan wel worden verwijderd overeenkomstig de in dat besluit vastgestelde regels.

Het Besluit opslaan in ondergrondse tanks is gebaseerd op een aantal artikelen van de Wet bodembescherming en van de Wet milieubeheer.

Zo luidt artikel 6 van de Wet bodembescherming (WBB) als volgt:

"1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen in het belang van de bescherming van de bodem regels worden gesteld met betrekking tot het verrichten van handelingen waarbij stoffen die de bodem kunnen verontreinigen of aantasten, op of in de bodem worden gebracht, ten einde deze aldaar te laten.

2. Hiertoe kunnen behoren regels met betrekking tot:

a. het ter bewaring opslaan van bij die maatregel aan te geven stoffen op of in de bodem;

b. het brengen van afvalstoffen op of in de bodem;

c. het op of in de bodem doen uitstromen van verontreinigd water of slib;

d. het begraven van stoffelijke resten;

e. het op de bodem verspreiden van as, afkomstig van de verbranding van stoffelijke resten."

Overtreding van onder meer artikel 6 WBB is strafbaar gesteld in artikel 1a van de Wet op de Economische Delicten (WED).

Opsporing

Volgens artikel 17 WED zijn met de opsporing van economische delicten onder anderen belast de bij of krachtens artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen ambtenaren en de door de Minister van Justitie in overeenstemming met andere betrokken Ministers aangewezen ambtenaren.

In het belang van de opsporing hebben opsporingsambtenaren blijkens artikel 20 WED toegang tot elke plaats, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is. Ook mogen zij volgens artikel 21 WED in het belang van de opsporing zaken onderzoeken, aan opneming onderwerpen en daarvan monsters nemen, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.

Toezicht

Voorts bepaalt artikel 95, eerste lid, WBB dat met betrekking tot de handhaving van het bij of krachtens die wet bepaalde de artikelen 18.3 tot 18.16 van de Wet milieubeheer van toepassing zijn.

Artikel 18.4, derde lid, van de Wet Milieubeheer luidt als volgt:

"Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens de betrokken wet bepaalde binnen hun ambtsgebied zijn eveneens belast de bij besluit van gedeputeerde staten en burgemeester en wethouders of andere met de uitvoering van de betrokken wet belaste bestuursorgaan aangewezen ambtenaren."

In hoofdstuk 5 (Handhaving) van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt in afdeling 5.2. het toezicht op de naleving geregeld. Volgens artikel 5.11 wordt onder toezichthouder verstaan: een persoon, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.

De bevoegdheden van een toezichthouder worden onder meer geregeld in artikel 5.15 en 5.18 Awb.

Artikel 5.15 Awb luidt als volgt:

"1. Een toezichthouder is bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, elke plaats te betreden met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner.

2. Zo nodig verschaft hij zich toegang met behulp van de sterke arm.

3. Hij is bevoegd zich te doen vergezellen door personen die daartoe door hem zijn aangewezen."

Artikel 5.18 Awb luidt als volgt:

"1. Een toezichthouder is bevoegd zaken te onderzoeken, aan opneming te onderwerpen en daarvan monsters te nemen.

2. Hij is bevoegd daartoe verpakkingen te openen.

3. De toezichthouder neemt op verzoek van de belanghebbende indien mogelijk een tweede monster, tenzij bij of krachtens wettelijk voorschrift anders is bepaald.

4. Indien het onderzoek, de opneming of de monsterneming niet ter plaatse kan geschieden, is hij bevoegd de zaken voor dat doel voor korte tijd mee te nemen tegen een door hem af te geven schriftelijk bewijs.

5. De genomen monsters worden voor zover mogelijk teruggegeven.

6. De belanghebbende wordt op zijn verzoek zo spoedig mogelijk in kennis gesteld van de resultaten van het onderzoek, de opneming of de monsterneming."

2. Artikel 2 van de Politiewet 1993 luidt als volgt:

"De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven."

3. Artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht luidt als volgt:

"1. Mishandeling wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.

2. Indien het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft, wordt de schuldige gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie.

3. Indien het feit de dood ten gevolge heeft, wordt hij gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vierde categorie.

4. Met mishandeling wordt gelijkgesteld opzettelijke benadeling van de gezondheid.

5. Poging tot dit misdrijf is niet strafbaar."

Artikel 304 van het Wetboek van Strafrecht luidt als volgt:

"De in de artikelen 300-303 bepaalde gevangenisstraffen kunnen met een derde worden

verhoogd:

(...)

2°. indien het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;

(...)"

4. Opnemen aangifte.

Artikel 161 Sv geeft ieder die kennis draagt van een strafbaar feit de bevoegdheid daarvan aangifte te doen. Die bevoegdheid houdt een dienovereenkomstige aanspraak in, namelijk dat de aangifte wordt opgenomen. Zo bevat artikel 163 Sv de verplichting voor opsporingsambtenaren om een aangifte van een strafbaar feit op te nemen.

Deze plicht tot het opnemen van de aangifte staat los van de vraag of aan die aangifte verder vervolg zal worden gegeven. Wanneer bij de politie aangifte wordt gedaan mag van haar worden verwacht dat zij deze aangifte opneemt op het moment dat deze wordt gedaan. Voorzover de feitelijke mogelijkheid daartoe op dat moment, objectief bezien, ontbreekt, dient degene die aangifte wenst te doen daartoe zo spoedig mogelijk alsnog de gelegenheid te krijgen.

Twijfel bij de betrokken politieambtenaar over de vraag of al dan niet sprake is van een strafbaar feit mag er niet aan in de weg staan dat hij gevolg geeft aan zijn wettelijke plicht tot het opnemen van een aangifte. In het geval van dergelijke twijfel dient hij het over te laten aan de officier van justitie om ter zake een standpunt te bepalen en dat kenbaar te maken aan de persoon die aangifte deed. Voor betrokkene staat dan, in het geval van een besluit tot niet vervolging, de mogelijkheid open van beklag bij het gerechtshof, ingevolge artikel 12 Sv.

Een uitzondering op het voorgaande kan alleen worden aangenomen in het geval dat al op voorhand, zonder enig verder onderzoek, en zonder de minste twijfel, kan worden vastgesteld dat de gedraging of gebeurtenis die ter kennis van de politie wordt gebracht niet is te kwalificeren als een strafbaar feit. Wanneer de politie die opvatting heeft, behoort zij in beginsel de ruimte te hebben om daarvan blijk te geven. Te allen tijde moet zij echter voorkomen dat in zo'n geval haar opvatting de inzet wordt van een discussie met de persoon die aangifte wenst te doen. Dat is ook in het belang van de geloofwaardigheid van de politie.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Zeeland (de burgemeester van Middelburg) verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Daarnaast werd de betrokken ambtenaren O. en T. de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. De betrokken ambtenaren O. en T. maakten van deze gelegenheid geen gebruik.

In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Middelburg over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was.

Nadat de korpsbeheerder had gereageerd, is nog de betrokken ambtenaar R. in kennis gesteld van de klacht en door medewerksters van het Bureau Nationale ombudsman telefonisch gehoord. Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder, betrokken ambtenaar R. en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De betrokken ambtenaar deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

De hoofdofficier van justitie berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.

De reactie van de korpsbeheerder gaf aanleiding het verslag aan te vullen.

Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoeker woonde ten tijde van de gedraging in Yerseke, gemeente Reimerswaal. Bij zijn woning bevond zich ook een bedrijfsterrein.

2. Namens burgemeester en wethouders van de gemeente Reimerswaal deelde de heer C. verzoeker bij brief van 10 juni 1998 onder meer het volgende mee:

"In het kader van de wet Milieubeheer is er in 1994 een controle uitgevoerd. Tijdens deze controle is gewezen op de aanwezigheid van de tank (een ondergrondse olietank; N.o.) en de verplichting om deze te saneren. Op 16 december 1996 heeft u bezoek gehad van een medewerker van het Samenwerkingsverband Uitvoering Milieutaken. Tijdens dit bezoek is gewezen op de noodzaak om uw niet meer in gebruik zijnde tank te saneren. Gezien uw persoonlijke omstandigheden is afgesproken dat u uitstel zou krijgen tot juni 1997. Na deze datum is er geen reactie geweest van uw zijde. Op 20 mei jl. is opnieuw een brief verstuurd met de vraag om een saneringscertificaat te overleggen. In deze brief werd een reactie-termijn gesteld van twee weken. Na deze termijn is er geen reactie geweest van uw zijde. Op 3 juni had ik telefonisch contact met u. Ik gaf aan waarvoor ik belde en de verbinding werd verbroken. Dezelfde dag heb ik getracht u te bezoeken. De deur werd echter niet opengedaan, terwijl ik duidelijk stemmen hoorde en bepaalde attributen zag staan die duidden op aanwezigheid van personen in het huis.

Dit alles overwegende geven wij u een laatste mogelijkheid om aan te tonen dat uw tank gesaneerd is volgens het Besluit opslaan in ondergrondse tanks (BOOT). Als dat nog niet gebeurd is, zal alsnog een adequate sanering door een erkend bedrijf moeten plaatsvinden.

Wij verlangen van u dat u nu spoedig maatregelen treft. Uiterlijk zes weken na dagtekening van deze brief moeten de noodzakelijke maatregelen zijn getroffen, c.q. de sanering zijn voltooid en een saneringscertificaat aan ons worden overgelegd. Na die termijn zal worden gecontroleerd of u hieraan heeft voldaan.

Wij wijzen u erop dat - indien u aan het vorenstaande geen gevolg geeft - wij ons genoodzaakt zien gebruik te maken van de wettelijke sanctiemiddelen die ons ter beschikking staan. Zo geven de Wet milieubeheer en de Algemene wet bestuursrecht ons de bevoegdheid tot het opleggen van een dwangsom. Naleving van de bepalingen van het BOOT - in uw geval het laten saneren van uw ondergrondse brandstoftank - zullen wij desnoods afdwingen door een dwangsom van ƒ 250,- op te leggen voor elke week dat u uw wettelijke verplichtingen niet nakomt."

3. Verzoeker reageerde bij brief van 15 juni 1998 aan het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Reimerswaal met onder meer het volgende:

"Ik heb nooit een medewerker van samenwerkingsverband uitvoering milieutaken ontmoet.

Voorts wijs ik er op dat de tank eigendom was van de rechtspersoon, waarnaar de gemeente ook de aanslag onroerend zaak belasting zendt.

Overigens is op het terrein, al ik weet niet hoe lang, geen tank meer aanwezig.

Het is mij ook niet duidelijk waarom ik de laatste tijd wederom lastig wordt gevallen door de gemeente Reimerswaal, terwijl in mijn nabije omgeving recentelijk nog tanks zijn uitgegraven en afgevoerd door niet gecertificeerde bedrijven. Ik heb de indruk dat de gemeente er een selectieve administratie op nahoudt."

4.1. Naar aanleiding van de brief van verzoeker van 15 juni 1998 vroeg de burgemeester van de gemeente Reimerswaal zijn secretaresse om contact op te nemen met verzoeker in verband met het maken van een afspraak. Blijkens haar schrijven aan verzoeker van 20 juli 1998 had zij een aantal keren getracht verzoeker telefonisch te bereiken, maar was dat niet gelukt. In haar brief van 20 juli 1998 verzocht zij verzoeker dan ook om contact op te nemen voor het maken van een afspraak voor een gesprek met de burgemeester.

4.2. Verzoeker stelde vervolgens bij brief van 23 juli 1998 voor een gesprek te hebben bij hem thuis op 29 juli 1998 om 14.00 uur. Hij tekende daarbij aan dat - gezien zijn ervaringen met de gemeente Reimerswaal in de afgelopen zeventien jaar - het een zinloos gesprek zou worden. Tevens wees hij er nogmaals op dat hij geen olietank had bezeten en daar derhalve niet op kon worden aangesproken. Verzoeker eindigde zijn brief met de mededeling dat hij eiste er voor zorg te dragen dat hij in het vervolg niet meer lastig zou worden gevallen door ambtenaren van de gemeente Reimerswaal.

4.3. Bij brief van 27 juli 1998 deelde de burgemeester van Reimerswaal verzoeker mee dat verzoeker tot op dat moment in gebreke was gebleven om contact op te nemen met zijn secretaresse in verband met het maken van een afspraak. De burgemeester nodigde hem dan ook uit om op 25 augustus 1998 om 14.00 uur in het gemeentehuis aanwezig te zijn om de problematiek te kunnen bespreken.

4.4. Verzoeker liet de burgemeester bij brief van 30 juli 1998 het volgende weten:

"...Dat ik in gebreke ben gebleven is een absurde opmerking, daar ik per omgaande heb gereageerd op het schrijven van 20 juli 1998. Het schrijven van 27 juli 1998 bewijst maar weer dat een gesprek weinig zin heeft, maar desondanks ben ik bereid dit gesprek aan te gaan.

Een gesprek kan plaatsvinden op 25 augustus 1998 om 14.00 uur bij mij thuis.

Ik wijs er op dat het gesprek op de band opgenomen zal worden, zodat mij niet nogmaals overkomt en dat een ambtenaar van de gemeente Reimerswaal kan zeggen dat 'alles wat gezegd is niet telt, omdat ik dat toch niet kan bewijzen en dat mijn lezing van het verhaal toch niet geloofd zal worden'.

Verdere correspondentie is uitgesloten..."

4.5. Op 25 augustus 1998 bracht de burgemeester van de gemeente Reimerswaal vergezeld van een ambtenaar van de afdeling milieu van de gemeente - de heer C. - een bezoek aan verzoeker. Verzoeker weigerde om de heer C. binnen te laten. Hierop zag de burgemeester af van het aangaan van een gesprek met verzoeker.

4.6. Bij brief van 31 augustus 1998 berichtte de burgemeester verzoeker het volgende:

"...Op diverse manieren hebben wij geprobeerd op minnelijke wijze een oplossing te vinden om van u een saneringscertificaat te verkrijgen. Dit heeft tot nu toe nog niet geresulteerd in een verklaring van uw zijde over de door uw gevolgde saneringsmethode van uw ondergrondse tank.

Hierdoor zijn wij genoodzaakt om een nader onderzoek uit te voeren. Dit onderzoek vindt plaats op woensdag 2 september 1998 om 8.00 uur in samenwerking met de regiopolitie..."

5. Op 2 september 1998 kwam de milieuambtenaar van de gemeente Reimerswaal, de heer C., onder meer vergezeld door twee ambtenaren van de regiopolitie Zeeland bij verzoekers bedrijfsterrein langs om op zoek te gaan naar een ondergrondse tank. Op de plaats waar de tank zou moeten liggen lag een stapel hout, zodat de gemeenteambtenaar op dat moment geen meting kon verrichten.

6. Op 30 september 1998 begaven onder meer de heer C. en twee medewerkers van het bedrijf Milieutec zich op het terrein van verzoeker. Op de plaats waar de tank zou moeten liggen werden met een graafmachine werkzaamheden verricht. Tijdens de graafwerkzaamheden kwam verzoeker aangelopen. Hij deelde mee dat de mensen van zijn terrein af moesten. Een en ander liep uit op een handgemeen tussen verzoeker en gemeenteambtenaar C.

7. Bij brief van 7 oktober 1998 richtte verzoeker zich tot de Nationale ombudsman met het volgende:

"Nu het huidige probleem.

Enige tijd geleden is er een man langs geweest die begon over een olietank die in de grond zou zitten. Er is hem gezegd dat die reeds verwijderd was.

Na geruime tijd niets meer gehoord te hebben, kwam er begin juni een man, waarvan later bleek dat hij van de afdeling milieu van de gemeente was. Deze zei op een agressieve toon dat hem was verteld dat er een oude olietank in de grond zat en dat die tank allang aangemeld had moeten zijn. Wij hebben hem verteld dat er al ik weet niet hoe lang geleden, de olietank verwijderd was en dat deze ondergrondse tank van een rechtspersoon is geweest. De olietank die er niet is kan ook niet aangemeld worden. De man bleef echter onbehoorlijk aandringen, waarna wij hem gesommeerd hebben ons terrein te verlaten en hebben wij de deur voor zijn neus dichtgedaan. De man nam daar echter geen genoegen mee en is op ramen en deuren gaan bonken en riep dat wij de tank aan moesten melden, want anders zou hij ons wel pakken. Na enige tijd is hij toch vertrokken. Een uur later was hij aan de telefoon en begon te schelden en zijn dreigementen te herhalen, waarna de hoorn op de haak gelegd is. Wij hebben toen ons antwoordapparaat ingeschakeld. Aanvankelijk werd er gebeld en niets ingesproken. Uiteindelijk werd er toch een boodschap ingesproken met bedreigingen. Wij moesten en zouden die tank aangeven. Het leek ons verstandig hierop niet te reageren.

Enige dagen later heeft onze jongste dochter dezelfde man, met gezelschap, weer bij onze woning gezien. Zij mag niet opendoen.

Half juni ontvingen wij een brief met een verdraaiing van het hiervoorgaande geschreven en weer uitingen van dreigementen van boete-opleggingen. Waarna de bijgeleverde correspondentie ontstond. Uiteindelijk wordt er een afspraak gemaakt met burgemeester (…). Op de afgesproken datum en tijdstip komt de burgemeester vergezeld van de agressieve ambtenaar. Met deze laatste hadden wij geen afspraak en mocht hij, gezien zijn wangedrag, uiteraard niet binnen komen. Waarna (de burgemeester; N.o.) afzag van het gesprek.

Op 1 september 1998 laat in de middag ontvingen wij een brief waarin aangekondigd wordt dat de volgende dag om 08.00 uur de regiopolitie en een ambtenaar op zoek gaan naar een tot nu toe niet geregistreerde tank. Daar wij dachten te weten dat voor een dergelijk optreden een gerechtelijk bevel noodzakelijk is, hebben wij de agenten gevraagd of zij zulks bij zich hadden. De hoofdagenten O. en T. zeiden dat ze dat niet nodig hadden. Waarna wij onder protest ze hun gang hebben laten gaan, daar wij op dat tijdstip nergens informatie konden verkrijgen of deze handelwijze correct was. Later hebben wij bij de voorlichtingsdienst van het Ministerie van Justitie dit nagetrokken en het geheel kwam hen vreemd voor. Deze handelwijze kon alleen verklaard worden als er een beroep gedaan werd op de algemene maatregel van bestuur en daar in de plaatselijke verordening iets over is geregeld. Dat verschilt per gemeente. Wij hebben begrepen dat dit volgens hun richtlijnen een verkeerde toepassing van de wet zou zijn en er een gerechtelijk bevel nodig is.

Woensdag 30 september 1998 kwam ik omstreeks half negen 's morgens thuis, na een half uur afwezig te zijn geweest. Tot mijn stomme verbazing zag ik dat het bedrijfsterrein met een graafmachine overhoop gehaald werd. Wij zijn er onmiddellijk heengegaan en hebben gesommeerd dat de werkzaamheden gestaakt moesten worden en de vier aanwezige mensen met hun materieel zich van het terrein dienden te verwijderen. De eerder genoemde gemeenteambtenaar bleek de leiding te hebben en wilde hieraan geen gehoor geven. Waarna ik hem nogmaals sommeerde weg te gaan. Hij nam een agressieve houding aan en maakte dreigende gebaren. Vervolgens heb ik hem gezegd dat hij op moest donderen en heb ik hem een schop onder zijn kont gegeven, waarna hij al mokkend en scheldend afdroop. Twee mensen van Milieutec wilden vervolgens met mij op de vuist en ze zouden mij wel even in elkaar slaan. Uiteraard ben ik weggelopen. Toen het materieel op de openbare weg stond hebben wij de politie gebeld.

De politie heeft vervolgens een proces-verbaal opgemaakt, waarvan ik tot op heden nog geen afschrift heb ontvangen. Een andere agent kwam mij vertellen dat de ambtenaar aangifte had gedaan van zware mishandeling.

Er is vanmiddag door ons geconstateerd dat er wederom gegraven is op ons terrein. Overigens zonder dat wij het gezien hebben. Waar zijn ze mee bezig? Ze weten immers dat de tank al lang weg is.

Wij zijn van mening dat er sprake is van onbehoorlijk bestuur met alle gevolgen van dien."

8. De Nationale ombudsman liet verzoeker bij brief van 3 november 1998 onder meer weten dat verzoeker nog niet had voldaan aan het kenbaarheidsvereiste; hij diende zijn klacht eerst nog voor te leggen aan de beheerder van het regionale politiekorps Zeeland. Desgevraagd liet verzoeker op 9 november 1998 weten doorzending van zijn brief op prijs te stellen. Bij brief van 12 november 1998 stuurde de Nationale ombudsman de brief van verzoeker van 7 oktober 1998 in het kader van het kenbaarheidsvereiste naar de korpsbeheerder van het regionale politiekorps Zeeland.

9.1. De korpsbeheerder van de regiopolitie Zeeland deelde verzoeker bij brief van 17 mei 1999 onder meer het volgende mee:

"Uw klacht is onderzocht in het district Oosterscheldebekken van de regiopolitie Zeeland.

Hierover is contact met u geweest. Vervolgens heeft de commissie voor de politieklachten zich over uw klacht uitgesproken.

Ik kan mij vinden in de conclusie van de commissie. Kortheidshalve verwijs ik naar de inhoud van dit advies (…). Met de commissie ben ik van oordeel dat het optreden van de politieambtenaren behoorlijk is geweest.

Uit het ingestelde onderzoek naar aanleiding van uw klacht is gebleken dat beide politieambtenaren op grond van artikel 20 van de Wet op de Economische Delicten (zie achtergrond, onder 1.; N.o.) bevoegd waren om in het belang van de opsporing uw terrein te betreden. Het Besluit Opslag Ondergrondse Tanks vloeit voort uit de Wet Bodembescherming, waarvan de bevoegdheden voor opsporingsambtenaren geregeld zijn in de Wet op de Economische Delicten. Beide politieambtenaren waren bovendien herkenbaar als opsporingsambtenaar in uniform gekleed. Op uw verzoek hebben zij hun naam kenbaar gemaakt en zich gelegitimeerd. Gezien het vorenstaande acht ik uw klacht dan ook niet gegrond.

Voor wat betreft de gedragingen van ambtenaren van gemeenten of gemeentelijke instellingen doet de commissie voor de politieklachten geen uitspraak, aangezien deze buiten haar jurisdictie vallen."

9.2. Bij zijn brief voegde de korpsbeheerder het advies van de Commissie voor de politieklachten van 8 april 1999. Dit advies luidde als volgt:

"…Op 11 maart 1999 is de Commissie voor de politieklachten (...) bijeen geweest naar aanleiding de door de heer P. (verzoeker; N.o.) te Yerseke ingediende klacht.

Met betrekking tot de procedure merkt de Commissie het volgende op:

De klacht werd ingediend op 9 oktober 1998 bij de Nationale ombudsman naar aanleiding van een gedraging van de politie Goes op 2 september 1998.

De klacht werd op 12 november 1998, na een briefwisseling met klager, door de Nationale ombudsman in handen gesteld van de Korpsbeheerder van de regiopolitie Zeeland.

De klacht werd conform de klachtenregeling op 10 december 1998 ter bemiddeling in handen gesteld van de districtchef Oosterscheldebekken,

Op 3 februari 1999 vond een gesprek plaats met klager en de bemiddelaar de inspecteur van politie Sa. Tijdens dit gesprek met klager verklaarde hij een formele beoordeling van zijn klacht te wensen door de klachtencommissie.

Op 12 februari 1999 werd deze klacht aangeboden aan de klachtencoördinator.

De klacht is ingediend binnen de gestelde termijn. Er zijn geen feiten gebleken als bedoeld in artikel 14 van de klachtenregeling. De klacht is mitsdien ontvankelijk.

Naar de inhoud van de klacht merkt de Commissie het volgende op:

De heer P. klaagt over het mogelijk onrechtmatig betreden van zijn terrein op 2 september 1998 door de milieuambtenaar van de gemeente en twee politieambtenaren. Ook legt hij in zijn klachtbrief aan de Nationale ombudsman, de historie van zijn problemen met de gemeente Reimerswaal, neer. Op 30 september 1998 werd wederom op last van de gemeente Reimerswaal het terrein van klager betreden waarna een handgemeen dreigde.

De Commissie is, na raadpleging van de beschikbare stukken, van oordeel dat:

1. Op grond van de Wet op de Economische Delicten de politieambtenaren toegang hadden tot het terrein; zij beiden in uniform gekleed waren en hun legitimatie op verzoek hebben getoond.

2. De Commissie niet oordeelt over de gedragingen van de ambtenaren van de gemeente Reimerwaal.

3. De betrokken politieambtenaren zich op 2 september 1998 behoorlijk hebben gedragen.

De Commissie adviseert u:

a. De heer P. te berichten dat de Commissie voor de politieklachten geen uitspraak doet over gedragingen van ambtenaren van de gemeente of gemeentelijke instellingen.

b. Klager te berichten dat zijn klacht over het optreden van de twee politiemensen ongegrond is.

c. Klager te wijzen op de mogelijkheid zich te wenden tot de Nationale ombudsman indien hij het niet eens is met de beslissing."

10. Bij vonnis van de politierechter te Middelburg van 30 juni 1999 is verzoeker wegens het plegen van mishandeling tegen een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening veroordeeld tot een geldboete van ƒ 2000,- subsidiair 35 dagen hechtenis, waarvan ƒ 1500,- subsidiair 30 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

B. Standpunt verzoeker

Het standpunt van verzoeker staat - samengevat - weergegeven onder klacht.

C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Zeeland

1. De korpsbeheerder reageerde bij brief van oktober 1999 op de klacht. Hij deelde de Nationale ombudsman in zijn brief onder meer het volgende mee:

"Op 2 september 1998, omstreeks 08.30 uur werd door 2 politie-ambtenaren uit het district Oosterscheldebekken, de hoofdagenten O. en T., assistentie verleend aan de heer C., ambtenaar bij de gemeente Reimerswaal, bij een onderzoek naar de eventuele aanwezigheid van een ondergrondse tank op het perceel (…) te Yerseke (gem. Reimerswaal). De heer C. is door burgemeester en wethouders van Reimerswaal ingevolge afd. 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 18.4 lid 3 van de Wet milieubeheer (zie achtergrond, onder 1.; N.o.) aangewezen als ambtenaar belast met het toezicht op de naleving van de bepalingen van o.a. de Wet milieubeheer en de Wet bodembescherming.

Het bedoelde onderzoek was op 31 augustus 1998 aan de heer P. (verzoeker; N.o.) door de gemeente Reimerswaal schriftelijk bekendgemaakt.

De politie-ambtenaren waren door de gemeente Reimerswaal verzocht bij het onderzoek aanwezig te zijn ter eventuele bescherming van de gemeente-ambtenaar C. alsmede een door deze uitgenodigde medewerker van een bedrijf dat terplaatse metingen zou verrichten c.q. monsters zou nemen. De reden van de preventieve politie-aanwezigheid was gelegen in het feit dat de contacten tussen de heer P. en de gemeente Reimerswaal tot dusverre anders dan gewenst waren verlopen. Als gevolg daarvan was een gespannen relatie tussen beiden ontstaan. Dat deze inschatting niet geheel irreëel was mag blijken uit het vervolg van de controle van 2 september op 30 september 1998. Bij deze gelegenheid werd de controle-ambtenaar C. door de heer P. mishandeld, waarvan tegen deze proces-verbaal is opgemaakt. Op basis hiervan is de heer P. op 30 juni 1999 door de politierechter te Middelburg veroordeeld wegens mishandeling, gepleegd tegen een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening (art. 304 W.v.Sr.) (zie achtergrond onder 3.). Het betreffende dossier vindt u als bijlage hierbij.

Ik ben van mening dat de politie in ieder geval (zowel ter controle als ter opsporing) rechtmatig aanwezig was op het terrein van perceel (…) te Yerseke. Hiervoor is geen rechterlijk bevel of schriftelijke machtiging vereist. De bevoegdheid daartoe vloeit rechtstreeks voort uit de relevante regelgeving. De ambtenaren van politie hebben dit terplaatse ook toegelicht aan de heer Penning. Op zijn verzoek hebben zij zich gelegitimeerd.

Het tweede deel van de klacht heeft betrekking op het proces-verbaal dat is opgemaakt in verband met de eerder vermelde mishandeling op 30 september 1998. De heer P. is hierbij gehoord als verdachte. Door de verhorend ambtenaar, de brigadier R. van het district Oosterscheldebekken, is hem medegedeeld waarvan hij werd verdacht en is hem de cautie gedaan. Nergens blijkt dat door de heer P. gemeld is aangifte te willen doen van door hem vermeende strafbare feiten.

In verband hiermee acht ik de klacht van de heer P. op beide onderdelen ongegrond.

In bovenstaande reactie is het standpunt van de hoofdofficier van justitie te Middelburg verwerkt."

2.1. Bij zijn reactie stuurde de korpsbeheerder een aantal afschriften van mutaties en processen-verbaal. Een overzicht van de aanwezige stukken werd gegeven in een ambtsbericht van 20 september 1999. In dit ambtsbericht is onder meer het volgende opgenomen:

"Naar aanleiding van je verzoek om informatie uit BPS inzake de toegezonden brief van de Ombudsman met de klacht van P. uit Yerseke, ontvang je hierbij een overzicht van hetgeen in BPS te vinden is.

Hierbij merk ik het volgende op:

• Op 2 september 1998 is door O. en T. assistentie verleend aan de gemeente Reimerswaal op het terrein van P.

• Op 30 september 1998 is er aangifte gedaan door C., ambtenaar van gemeente Reimerswaal, van mishandeling door P.

• Van een aangifte van P., zoals in de derde alinea van de brief van de Ombudsman aan de korpsbeheerder dd. 27.08.1999 wordt gesteld, is niets terug te vinden in BPS. Ook niet van een weigering, zoals wordt gesteld. Wel bevat BPS een proces-verbaal van verhoor van de heer P. als verdachte, waarvan een dossier is opgemaakt onder nummer (…).

• Op pagina twee is door mij aangegeven welke stukken te vinden zijn in BPS. Hierbij merk ik nog op, dat tweemaal een aanvullend proces-verbaal is aangetroffen. Kennelijk is na het afsluiten een tweede versie gemaakt met verbeteringen hierin.

• Bij de mishandeling van 30.09.1998 zijn de betrokken verbalisanten: (…) R."

2.2. Voorts bevonden zich bij de reactie van de korpsbeheerder onder meer de volgende stukken:

Een mutatie van 2 september 1998, waarin onder meer het volgende werd vermeld:

"Hedenmorgen met de gemeente R'waal meegegaan naar genoemde lokatie. Op dit adres zou nog een olietank in de grond zitten. Gemeente wilde dit bekijken en vroeg ons ter assistentie ivm de te verwachten problemen. Tp bleek op de vermoedelijk lotatie een berg met snoeihout te liggen (Waarschijnlijk toeval).

Een meting was dus niet mogelijk en de gemeente gaat binnenkort nog een poging wagen, waarbij wij weer benaderd zullen worden.

BE kwam nog om tekst en uitleg vragen, want hij had info ingewonnen bij Postbus 51 en daarvan had hij gehoord dat hetgeen wij deden nog mocht.

PS wij hebben ons gelegitimeerd, dus een klacht zal nog wel volgen."

2.3. Een mutatie van 30 september 1998 bevatte onder meer het volgende:

"Wordt gevochten op (...) adres. Gaat om ondergrondse tank."

2.4. Een proces-verbaal van verhoor van 30 september 1998 betreffende een getuigenverklaring van de heer Ci. In dit proces-verbaal is als verklaring van de heer Ci. onder meer het volgende opgenomen:

"Op woensdag 30 september 1998 omstreeks 08.00 uur moest ik zijn op het adres (…) te Yerseke. Ik ben werkzaam als milieukundig medewerker bij de firma Milieutec, gevestigd te Nieuwebrug. Ik was samen met mijn maat Ko.

We moesten op het adres (…) een olietank opsporen. We reden het terrein van het perceel (...) op samen met een vrachtauto van de gemeente Reimerswaal. We zijn samen met de ambtenaar van de gemeente Reimerswaal boringen gaan doen. Toen we ongeveer een halfuur bezig waren kwam er een rode auto aan. Even later kwam een man naar ons toe rennen. Hij begon te schreeuwen: "Ga van mijn terrein af, jullie hebben hier niet te zoeken". De ambtenaar van de gemeente zei: "We moeten hier de olietank opsporen". Vervolgens zag ik dat de man de ambtenaar van de gemeente begon te slaan met gebalde vuisten in het gezicht en overal waar hij hem maar raken kon. Ik zag dat hij de ambtenaar ook wegduwde en schopte. De ambtenaar van de gemeente liep alleen maar weg richting uitgang van het terrein. Terwijl de man de gemeenteambtenaar mishandelde kwam er een vrouw naar ons toegelopen. De vrouw was nog in haar ochtendjas gekleed. De vrouw begon te schelden tegen mijn maat de vrachtwagen chauffeur van de gemeente en mij. Later is mij gebleken dat de vrouw en de man waarover ik spreek de eigenaar en zijn vrouw zijn van de woning perceel (…) te Yerseke. Later zag ik dat het linkeroor van de ambtenaar van de gemeente helemaal dik en rood was en dat er een bult op zijn hoofd zat. Hij had ook overal rode plekken en zijn kleding was helemaal bevuild door het schoppen van de man. De man heeft de ambtenaar van de gemeente letterlijk van zijn terrein geslagen. Ik ben naar de ambtenaar van de gemeente gelopen en de vechtende man. Ik heb op de openbare weg nog de man tegen gehouden omdat hij toen nog steeds achter de gemeenteambtenaar aanzat om hem te slaan en te schoppen. Ik zei tegen de man: "Doe normaal je bent toch volwassen". De man wilde steeds langs mij lopen maar ik heb hem terug geduwd en ben voor hem gaan staan. Ik zei: "Mij moet je echt niet slaan". Waarop de man zei: "Nee bij jou probeer ik het nog geeneens". Even later kwam mijn maat aangereden omdat hij van het terrein af moest. Mijn maat parkeerde om de hoek op de openbare weg en kwam naar ons toe. We hebben nog even getracht met de man te praten maar dat was niet mogelijk. De gemeenteambtenaar heeft bij de buren de politie gebeld en die is toen ook met twee auto's gekomen."

2.5. Een ander proces-verbaal van verhoor van 30 september 1998 houdt als getuigenverklaring van de heer Ko. onder meer het volgende in:

"Ik ben werkzaam als milieukundigmedewerker bij Milieutec BV, gevestigd te Nieuwerburg (...). In opdracht van de gemeente Reimerswaal, zouden wij op 30 septemeber 1998, een onderzoek instellen op perceel (…) te Yerseke. Daartoe waren wij op 30 september omstreeks 07.30 uur ter plaatse. Ik was samen met mijn collega Ci. Omstreeks 08.00 uur kwamen de mensen van de gemeente. Van hen ken ik C. Hij zit geloof ik op de afdeling milieuzaken. Ik was een week of vier geleden hier ook al geweest. Toen waren er ook al moeilijkheden. De politie is toen gelijk ter plaatse geweest. Om 08.00 uur hebben wij het terrein betreden. De bewoner was niet van tevoren in kennis gesteld. De gemeente had een vrachtauto bij zich om de takken die er de vorige keer op lagen, weg te halen. De vrachtauto heeft de takken weggehaald. Ik heb toen boringen gedaan. Ik kwam tot de conclusie dat op de plek waar wij aan het boren waren, de tank niet aanwezig was. Wij wilden toen met de afgraving starten. Ik heb toen boringen gedaan en zag dat er olie bij zat. Op dat moment kwam de bewoner, de heer P., het terrein oprijden. Hij kwam naar ons toe gesprint. Hij brulde: "D'r af, d'r af". Hij zag toen C., van de gemeente, staan. Hij sprong op C. af en greep hem beet. Hij zei dat hij van het terrein af moest. C. liep gelijk richting van de weg en zei dat hij al weg ging. Ineens zag ik dat die P. met zijn vuist op C. zijn hoofd sloeg. Ik zag dat die P. C. sloeg en schopte waar hij hem maar raken kon. Dat was niet normaal meer. Ik zag hun op een gegeven moment niet meer. Ik zag Ci. mijn collega naar de weg rennen. Ik hoorde van Ci. later, dat P. C. bleef slaan en schoppen tot hij van het terrein af was. Ondertussen was mevrouw P. ook naar buiten gekomen. Mevrouw P. zei dat ik gelijk van het terrein op moest donderen. Ik hoorde dat de kraanmachinist nog het gat wilde dichten en de takken terug wilde leggen. Dit was allemaal niet nodig want hij moest ook opdonderen. Ik ben toen even later het terrein afgekomen. Even later kwam de politie."

2.6. Een proces-verbaal van aangifte van 30 september 1998 waarin als verklaring van de heer C. onder meer het volgende is opgenomen:

"Ik doe aangifte van mishandeling. Het geweld dat op mij werd uitgeoefend veroorzaakte pijn en/of letsel. Ik verklaar u daarover het volgende:

Ik ben als toezichthoudend ambtenaar van de gemeente Reimerswaal voor milieuwetten aangesteld en als zodanig bevoegd tot het betreden van alle plaatsen waar milieuovertredingen zijn. In 1994 is er al kontakt geweest met de heer P. wonende (…) te Yerseke over een olietank die op zijn terrein in de grond zou liggen. Er is geen reactie geweest op de brief om de tank te saneren. Hierna is er weer een brief door mij gestuurd op 20 mei 1998 dat de tank gesaneerd moest worden of gekeurd. Omdat er na twee weken geen reactie was heb ik telefonisch kontakt gehad met de heer P. Toen ik zei dat ik van de gemeente Reimerswaal was werd de verbinding verbroken. Ik ben toen nog naar het adres (…) geweest waar de vrouw des huizes de deur voor mijn neus dicht deed toen ik zei dat ik van de gemeente Reimerswaal was. Vervolgens heb ik op 9 juni 1998 een brief gestuurd naar de heer P. met een dwangsom van ƒ 250,- per week indien de olietank niet werd verwijderd. Op 15 juni 1998 kregen we een schriftelijke bevestiging van P., waarin deze zei dat er al lang geen tank meer aanwezig was.

Op 25 augustus 1998 hadden de burgemeester en ik een afspraak met P. in diens woning. Ter plaatse wilde P. mij niet in zijn woning hebben, waarna de burgemeester ook niet wilde praten en we zijn toen weggegaan.

We zijn op 2 september 1998 gaan kijken of de tank er daadwerkelijk lag. Er lag zoveel snoeihout dat het onmogelijk was te meten of er een tank lag.

Op woensdag 30 september 1998 ging ik samen met twee medewerkers van Milieutec en een chauffeur van gemeentewerken Reimerswaal naar het adres (…) om te constateren of er een olietank aanwezig was. We zijn het terrein opgereden. We moesten eerst nog wat blokken verwijderen die achter de schuur lagen om op de plaats te komen waar we moesten zoeken. We waren reeds een half uur aan het meten toen Ko. van Milieutec tegen mij zei dat de heer P. eraan kwam. Ko. vroeg mij of we door moesten gaan. Ik heb hem gezegd dat we gewoon doorgingen met de metingen en boringen. We hadden reeds geconstateerd dat de olietank vermoedelijk verwijderd was maar dat er olievervuiling in de bodem aanwezig was waar de tank had gelegen.

We wilden nog wat boringen doen toen ik plotseling geluid hoorde. Ik zag dat P. op mij af kwam rennen en hoorde hem schreeuwen: "Ga van mijn terrein af jullie hebben hier niets te zoeken". Ik wilde het aanwijzingsbesluit aan P. tonen nadat ik hem reeds had gezegd dat we toestemming hadden om op zijn terrein de boringen en metingen te verrichten. P. begon echter meteen naar mij te schoppen en te slaan. P. schopte mij met zijn voeten tegen de onder en bovenbenen. Ik voelde hierdoor veel pijn aan beide benen en mijn kleding werd helemaal met modder besmeurd. Ik dacht ik ga weg en zei dit ook tegen P. Ik: "We gaan weg". Ik liep vast wat achteruit richting uitgang. P. achtervolgde mij en sloeg mij met gebalde vuisten tegen het hoofd en bovenlichaam. Ik heb mij niet verdedigd om P. niet nog kwader te maken. Ik voelde veel pijn aan mijn linkeroor en er zit ook een behoorlijke bult achter dit oor.

Ik heb nog stukjes hard gelopen maar P. achtervolgde mij steeds en bleef maar slaan. Toen we reeds op de (…) liepen richting Yerseke is Ci. van Milieutec tussen ons in komen staan en deze heeft toen P. van mij af gehouden.

Ik ben naar de buren gelopen en heb daar gevraagd om de politie te bellen. Ik heb de heer P. geen enkele reden gegeven om mij zo te mishandelen en wens hiervan aangifte te doen."

2.7. Een op 30 september 1998 op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van verhoor van verdachte. In dit proces-verbaal is onder meer volgende opgenomen:

"Nadat de verdachte (verzoeker; N.o.) meegedeeld werd waarvan hij werd verdacht en dat hij niet tot antwoorden verplicht was, verklaarde hij:

"Vandaag, woensdag 30 september 1998, omstreeks 8.30 uur kwam ik terug uit Goes van het weg brengen van mijn dochter.

Ik zag toen vier personen op mijn erf lopen. Ook stonden er ook een paar personenauto's. De mensen waren op mijn terrein aan het graven. Dit was op de plek waar een olietank heeft gelegen. Ik ben naar die mensen toe gegaan en heb gevraagd wat er te doen was. Ze begonnen toen over bevoegdheden te praten en dat ze moesten graven.

Ik heb toen gezegd dat ze weg moesten gaan. Een (1) van hen, C. de man van de gemeente, wilde niet weg gaan.

Ik heb toen die man een schop onder zijn kont gegeven. Hierna is hij naar de weg gelopen, mijn erf af. De mensen die bij hem waren kwamen mij achterna en bedreigden mij.

U vraagt mij of ik die man tegen zijn hoofd heb geslagen. Ik kan u zeggen, dat ik dat niet gedaan heb. Ik heb met mijn handen wel bewegingen in de richting van zijn hoofd gemaakt. Ik weet zeker, dat ik zijn hoofd niet geraakt heb.

Het dat gedoe met de gemeente zit mij al boven mijn strot. Ik lig al zeventien jaar in onmin met de gemeente over de verkoop van mij huis en ander zaken."

Na duidelijke voorlezing volhardde verdachte bij deze verklaring en ondertekende deze in concept."

2.8. Een proces-verbaal van verhoor van 30 september 1998 betreffende een getuigenverklaring van de heer M. In dit proces-verbaal is als verklaring van de heer M. onder meer het volgende opgenomen:

"Ik ben als chauffeur werkzaam bij de gemeente Reimerswaal. Op woensdag 30 september 1998 was ik met mijn vrachtauto omstreeks 08.00 uur op het adres (…) te Yerseke. Ik moest daar heen om snoeihout weg te draaien met de kraan die op de vrachtauto zit. De heer C. is met mij meegereden en de 2 mannen van Milieutec zijn met hun eigen auto het terrein van perceel (…) opgereden. C. is toezichtambtenaar voor milieuwerken van de gemeente Reimerswaal. Ik heb het snoeihout opzij gezet en toen zijn er boringen gedaan. Ik heb nog wat grond opzij gezet om dieper te kunnen boren. Er was al olie gevonden. Na ongeveer 20 minuten kwam de eigenaar van het perceel (…) P. naar ons toe rennen. Onder het rennen riep hij: "Wat zijn jullie daar aan het doen". Ik hoorde dat C. zei dat we daar mochten zijn om boringen en metingen te doen. Hij wilde een papier pakken maar P. begon C. te schoppen en te slaan. Ik zag dat P. C. met gebalde vuisten tegen het hoofd sloeg. C. zei: "Ik ga weg"' Maar P. bleef schoppen en slaan en achtervolgde C. zelfs op de openbare weg. Ik moest de zaak weer net zo achter laten als we hem hadden aangetroffen. Maar de echtgenote van P. kwam naar mij toe en belette mijn werk te doen ze zei wegwezen dat hoeft niet. Ik ben toen met de vrachtauto van het terrein gereden. Ik heb later gezien dat het linkeroor van C. helemaal rood was en dat hij een bult achter zijn linkeroor had zo groot als een kippenei. Ik zag dat de pantalon van C. helemaal onder de modder zat van de schoppen van P.

C. heeft geen enkele reden gegeven om mishandeld te worden".

2.9. Een mutatie van 30 september 1998 luidde als volgt:

"...IVM vechtpartij en gezien het feit dat de 5007 slechts met 1 man bemand was eveneens t.p gegaan.

T.p troffen wij een ambt. van de afd. Milieu van de gemeente Reimerswaal aan die zojuist van Ve P. klappen gekregen had.

P. weigerde BE C. op zijn terrein waarna enkele klappen vielen.

T.P alles onder controle gebracht en met P. overeengekomen dat de gemeente een andere dag zou plannen voor een nacontrole. Blijkt namelijk dat P. zelf een ondergrondse tank verwijderd heeft, de Gemeente wilde vandaag de vervuilde grond saneren. Dit ging om voornoemde reden niet door..."

2.10. Een door de regiopolitie Zeeland uitgegeven persbericht van 30 september 1998 hield onder meer het volgende in:

"Op woensdag 30 september 1998 werd een ambtenaar van de gemeente Reimerswaal mishandeld. De ambtenaar toezichthouder van de milieuwetten was samen met 2 medewerkers van de firma Milieutec en een chauffeur van de gemeente Reimerswaal op een adres in de (…) te Yerseke metingen en boringen aan het verrichten. Men had namelijk het vermoeden dat er nog een olietank in de grond zou zitten die niet gekeurd was.

Omstreeks 08.30 uur kwam de eigenaar van het perceel ter plaatse en deze schopte en sloeg de toezichthouder van de gemeente Reimerswaal van zijn terrein. De medewerkers van Milieutec en de chauffeur van de gemeente Reimerswaal konden ongedeerd het perceel verlaten. De toezichthouder kon na een bezoek aan de dokter zijn werk weer hervatten. Tegen de eigenaar van het perceel wordt proces-verbaal van ambtsdwang en mishandeling opgemaakt. De maximale straf voor ambtsdwang is 3 jaar gevangenisstraf."

2.11. Twee aanvullende processen-verbaal van 13 januari 1999 in aanvulling op de eerder vermelde processen-verbaal hielden onder meer het volgende in:

"In aanvulling op het eerder opgemaakt proces-verbaal, naar aanleiding van een verzoek van de Officier van Justitie te Middelburg, d.d. 16 december 1998 onder nummer (…) wordt door mij, F. brigadier van politie, district Oosterscheldebekken het volgende verklaard:

Het aanstellingsbesluit waaruit blijkt dat C., geboren (…), op 30 september 1998 een rechtmatige ambtsverrichting uitvoerde wordt door mij als bijlage bij dit proces-verbaal gevoegd."

en

"In aanvulling op het eerder opgemaakt proces-verbaal, naar aanleiding van een verzoek van de Officier van Justitie te Middelburg, d.d. 16 december 1998 onder nummer (…) wordt door mij, F. brigadier van politie, district Oosterscheldebekken het volgende verklaard:

Een kopie van het aanstellingsbesluit, waaruit blijkt dat C., geboren (…), op 30 september 1998, een rechtmatige ambtsverrichting uitvoerde wordt door mij, verbalisant, als bijlage bij dit proces- verbaal gevoegd.

Het besluit waarover C. in zijn aangifte spreekt betreft dit besluit van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Reimerswaal ondertekend te Kruiningen op 23 juli 1998.

Dat de heer C. werkzaam is als ambtenaar van de gemeente Reimerswaal in opdracht van de burgemeester van Reimerswaal was de verdachte P. bekend.

De burgemeester was namelijk in een eerder stadium van het onderzoek samen met C. bij verdachte P. op diens woonadres geweest."

2.12. In een aanvullend proces-verbaal van 4 februari 1999 werd voorts het volgende vermeld:

"In aanvulling op het eerder opgemaakt proces-verbaal, naar aanleiding van een verzoek van de Officier van Justitie te Middelburg, d.d. 25 januari 1999 onder nummer (…) wordt door mij, F. brigadier van politie, district Oosterscheldebekken het volgende verklaard:

De toezichthoudende ambtenaar van de gemeente Reimerswaal, C., verrichtte op 30 september 1998 zijn werkzaamheden op grond van de artikelen 95 lid l van de Wet Bodembescherming en artikel 18.4 lid 3 van de Wet Milieubeheer.

Hij was bezig met een onderzoek inzake het Besluit opslaan in ondergrondse tanks 1998."

2.13. Het proces-verbaal van 1 oktober 1998 bevatte een beschrijving van de gebeurtenissen van 30 september 1998. Hierin is onder meer het volgende opgenomen:

"Op 30 september 1998 omstreeks 20.30 uur kreeg ik R., verbalisant, terwijl ik in uniform gekleed met een opvallend surveillancevoertuig surveilleerde, via de meldkamer der regiopolitie te Middelburg de opdracht om te gaan naar het adres (…) te Yerseke alwaar gevochten zou worden. Ter plaatse trof ik de toezichthoudende ambtenaar van de gemeente Reimerswaal voor Milieuwetten, C., een chauffeur van de gemeente Reimerswaal en 2 medewerkers van de firma Milieutec. Ze verklaarden dat C. zojuist door de eigenaar van het perceel (…), P. met geweld van zijn terrein was verwijderd.

VERKLARING VERDACHTE:

Op woensdag 30 september 1998 hoorde ik, R., verbalisant, in zijn woning de verdachte P.

AANGIFTE:

Op woensdag 30 september 1998 te 10.05 uur deed C. bij mij F., verbalisant, aangifte van het feit dat P. hem met geweld had gedwongen tot het nalaten van een ambtsverrichting en mishandeling.

Opmerking verbalisant F. Tijdens het verhoor toonde de aangever/benadeelde mij zijn linkeroor en ik zag dat dit rood en opgezet was. Ik zag en voelde dat er een bult op het hoofd achter het linkeroor zat zo groot als een kippenei.

Tevens zag ik dat de pantalon tot aan het middel en de schoenen van de aangever/ benadeelde besmeurd waren met modder.

VERHOOR GETUIGE:

Op woensdag 30 september 1998 te 09.33 uur hoorde ik Po., verbalisant de getuige Ko.

VERHOOR GETUIGE:

Op woensdag 30 september 1998 te 09.33 uur hoorde ik F., verbalisant de getuige Ci.

VERHOOR GETUIGE:

Op woensdag 30 september 1998 te 15.30 uur hoorde ik F., verbalisant de getuige M.

MEDISCHE INFORMATIE:

Op woensdag 30 september 1998 onderzocht de arts Pl. de aangever/benadeelde, C. en constateerde dat deze een verdikking had ter hoogte van het linkeroor en bloeduitstortingen op beide onderbenen."

D. Reactie verzoeker

Verzoeker reageerde bij brief van 15 november 1999 op het standpunt van de korpsbeheerder. Hij bracht in zijn brief onder meer het volgende naar voren:

"Naar aanleiding van uw schrijven d. d. 3 november jl. het volgende. Ik heb in mijn vorig schrijven gesteld wat er werkelijk gebeurd is en dat de politie ontkend dat ik aangifte gedaan heb, dat is hun woord tegen het mijne. Even zoals dat de betreffende gemeenteambtenaar ontkent dat hij eerst geschopt heeft en dat dit bevestigd wordt door twee man, die voor hun werk volledig afhankelijk zijn van de gemeente Reimerswaal.

Ik kan blijven stellen dat ik aangifte gedaan heb en dat die aangifte verdwenen is en dat daar nu een, niet door mij ondertekend, ander verhaal van gemaakt is. Voor mij pleegt de desbetreffende politie ambtenaar valsheid in geschrifte. Dat is iets wat ik niet kan bewijzen. Zij hebben de aangifte onder zich. Deze zal wel verdwenen zijn.

De politie stelt eerst dat zij een onderzoek instellen, nu opeens moet uit de brief van Mr. (…) blijken dat de politie ter bescherming aanwezig was voor de ambtenaar. Want de politie mag wel een onderzoek instellen.

Over het letsel, dat ik heb opgelopen met de schermutselingen met C. wil ik nog met nadruk stellen dat ik twee weken mank heb gelopen en negen weken een blauw/paars been heb gehouden, .Het Ministerie van Justitie heeft mij gezegd dat een ambtenaar niet zomaar op een terrein mag komen, laat staan dat ze met een graafmachine kunnen gaan graven zonder toestemming. Zij hebben gesteld: met een rechterlijk bevel mag er een onderzoek ingesteld worden. Met een graafmachine je terrein overhoop halen zonder vooraankondiging is helemaal te zot voor woorden.

Voorts wil ik nog stellen dat ik nooit als eerste geweld gebruik en meestal als er geweld tegen mij gebruikt wordt, als eerste wegloop. Maar de hetze van de gemeente Reimerswaal en buurman wethouder Op., tegen de familie P. had dermate grote vormen aangenomen dat ik besloten had dat als ik aangevallen zou worden, ik iets terug zou doen. Ze kunnen er zeker van zijn dat als er een ambtenaar komt die een schop of een klap uitdeelt, ik hem terug zal schoppen of slaan.

De gemeente heeft de 1e keer inderdaad schriftelijk laten weten dat ze zouden komen. De brief werd om 16.00 uur bezorgd en om 08.00 uur de volgende morgen stonden ze op het terrein. Protest of navraag was, in die korte tijd, niet mogelijk. Kortom het was een overval, ingegeven door het feit dat de betreffende ambtenaar, kort ervoor, mijn huis niet in mocht, omdat hij zich tegenover mij herhaaldelijk had misdragen. De burgemeester zag toen af van het gesprek en heeft uit woede de politie op mij afgestuurd.

4 weken later komen ze onaangekondigd, zonder politie, met een graafmachine, de tuin overhoop halen.

Voor ze het terrein verlaten hebben gooiden ze wel de gegraven kuil helemaal dicht en zeggen ze dat er geen gat gegraven is.

Tenslotte wil ik opmerken dat de tank waar het om begonnen is niet is aangetroffen. Bodemmonsters hebben uitgewezen dat er slechts geringe vervuiling is, zoals op meerdere plaatsen waar olietanks in de grond hebben gezeten. Geen grondsanering nodig."

E. Verklaring betrokken ambtenaar

In het kader van het onderzoek verklaarde de heer R., ambtenaar van het regionale politiekorps Zeeland, op 13 december 1999 telefonisch tegenover medewerksters van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:

"Op 30 september 1998 had ik dienst. Ik kreeg om 8.30 uur via de meldkamer de melding dat er een vechtpartij was op (…) te Yerseke. Later las ik in BPS dat die melding was gedaan door mevrouw S. Ik weet niet wie dat is.

In eerste instantie was ik alleen. Omdat ik niet wist wat ik ter plaatse zou aantreffen heb ik via de mobilofoon om assistentie gevraagd. Uit Goes zijn toen twee collega's gekomen, die gelijktijdig met mij (…) arriveerden. Deze twee collega's hebben na de verleende eerste assistentie niets meer in deze zaak gedaan. Later kwamen er twee andere collega's ter plaatse.

Volgens BPS waren we om 8.50 uur ter plaatse. Toen we kwamen aanrijden zag ik dat er geen vechtpartij gaande was. Ik hoorde van de mensen die buiten stonden dat er een mishandeling had plaatsgevonden. Er was een gemeenteambtenaar aanwezig, die zei dat hij door verzoeker van het terrein af was geslagen. Ik heb vervolgens aangebeld bij verzoeker. Ik werd binnengelaten en trof hem en zijn vrouw aan, die hevig geëmotioneerd waren. Ik heb verzoeker laten uitrazen en toen hij rustig was ben ik met hem aan tafel gaan zitten. Daar heb ik een verklaring van verzoeker als verdachte opgenomen. Ik heb hem verteld dat hij werd verdacht van mishandeling.

Ik kende verzoeker niet; ik ontmoette hem voor het eerst. Ik weet zeker dat ik hem de cautie heb gegeven. Ik heb hem dat duidelijk gemaakt door te zeggen dat ik hem vragen wilde stellen en dat hij deze niet hoefde te beantwoorden, omdat hij verdachte was. Ik heb de verklaring in de woning in concept opgemaakt. Ik heb de verklaring daarna voorgelezen aan verzoeker. Hij heeft toen zijn handtekening op het concept gezet. Ik heb verzoeker gezegd dat de verklaring nog in de computer zou worden gezet. Ik heb hem voorts meegedeeld dat mijn collega's Po. en F. - die inmiddels ter plaatse waren gekomen - de zaak verder zouden afhandelen en dat hij bij het politiebureau te Kruiningen met vragen terecht kon.

Vervolgens werd ik opgeroepen voor een andere melding.

Mijn collega's hebben de mensen die nog buiten stonden meegenomen naar het politiebureau voor het afleggen van een verklaring. Dit waren de aangever en de getuigen.

Ik vond het niet nodig om verzoeker aan te houden en mee te nemen naar het bureau, omdat het anders naar mijn mening verder zou escaleren.

Ik heb met de zaak verder niets meer te maken gehad.

Ik begrijp niet dat verzoeker denkt dat hij bij mij aangifte heeft gedaan. Als hij had aangegeven aangifte te willen doen dan zou ik de aangifte niet bij hem thuis hebben opgenomen. Ik zou hem dan hebben verwezen naar het politiebureau, omdat het een ingewikkelde zaak betrof waarin de aangever ook verdachte is.

Verzoeker heeft wel aangegeven dat hij van mening was dat de gemeenteambtenaar zich onbevoegd op zijn terrein bevond. Ik verwachtte dat mijn collega's zouden uitzoeken hoe dat zat met die bevoegdheid. Als ik de zaak verder had opgepakt dan zou ik verzoeker op dat punt later nog een nadere verklaring hebben laten afleggen, nadat ik zelf het wettelijk kader had uitgezocht.

Ik wil nog opmerken dat ik het vervelend vind dat verzoeker mij beticht van valsheid in geschrift. Het voelt aan als een aantasting van mijn integriteit als politieman. Het is gegaan zoals ik het heb opgeschreven. De verklaring van verzoeker als verdachte is de uitgetypte versie van hetgeen ik toen als zijn verklaring heb opgeschreven."

F. Nadere reactie verzoeker

Verzoeker reageerde bij brief van 24 januari 2000 op de verklaring van de betrokken ambtenaar. Hij deelde in zijn brief onder meer het volgende mee:

"Wij zijn elke keer weer met stomheid geslagen hoe anderen met aperte leugens de gang van zaken verdraaien en overal een welles/nietes van maken. Zo heeft mijn vrouw, terwijl wij beiden weer in huis waren de politie gebeld. Er was op dat moment, volgens de telefonist, ook een melding en dat kan best mevrouw S. geweest kunnen zijn. Naar onze inschatting heeft ze dat niet op eigen initiatief, doch op verzoek van buurman wethouder Op., die zich inmiddels, op de openbare weg, met de zaak was gaan bemoeien. Er zijn in totaal bij het geval 4 agenten gekomen (2 voor elke melding). 2 zijn er in eerste instantie buiten gebleven en 2 zijn er binnen gekomen. De vrouwelijke agente heeft met mijn vrouw en dochter in de zithoek zitten praten over het gebeurde, terwijl ik in de eethoek aangifte deed. De agent heeft nimmer gezegd dat ik zijn vragen niet hoefde te beantwoorden omdat ik verdachte zou zijn, kortom op dat moment was ik geen verdachte en hoefde niet op mijn rechten gewezen te worden. Van voorlezen van de aangifte was geen sprake. Ik mocht hem zelf even lezen.

Na verloop van tijd werd er aangebeld en kwam er een derde agent binnen. Deze vertelde dat er buiten aangifte gedaan was van mishandeling. Dat werd aan mij voorgelegd. Ik heb toegegeven dat ik de ambtenaar (die had zich als zodanig nooit aan mij gelegitimeerd) een schop onder zijn kont had gegeven, maar pas na dat hij mij tegen mijn rechter been had geschopt. De derde agent, die kennelijk hoger was in rang, sommeerde de beide aanwezige agenten om het pand, met hem, te verlaten.

Kennelijk is het zo dat de aangifte die buiten opgemaakt is wel is uitgewerkt op het bureau en de aangifte die ik gedaan heb is in de prullemand verdwenen. Wanneer dat niet zo is, dan kan de agent deze tonen en zal blijken dat er wel een aangifte op papier staat.

Tenslotte nog een positief bericht dat het onroerend goed in Yerseke verkocht is, zodat wij deze corrupte gemeente eindelijk kunnen verlaten."

G. Nadere reactie beheerder van het regionale politiekorps Zeeland en reactie betrokken ambtenaar

De Nationale ombudsman stelde de korpsbeheerder in de gelegenheid om te reageren op de brieven van verzoeker van 15 november 1999 en 24 januari 2000 en de verklaring van de betrokken ambtenaar, en stelde de betrokken ambtenaar in de gelegenheid te reageren op de brief van verzoeker van 24 januari 2000.

Beiden maakten hiervan geen gebruik.

H. Reactie op het verslag van bevindingen

Bij brief van 11 juli 2000 deelde de beheerder van het regionale politiekorps Zeeland in reactie op het verslag van bevindingen onder meer nog het volgende mee:

"Punt 4 (Opnemen aangifte) in uw bijlage (Achtergrond) geeft mij toch aanleiding tot een volgende reactie:

Met betrekking tot het al dan niet opnemen van een aangifte door verbalisant R. ben ik van mening dat geen verschil van mening bestaat over het feit dat verzoeker kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van de door hem op 30 september 1998 afgelegde en door verbalisant in concept opgenomen verklaring. Verzoeker had daarbij kunnen opmerken dat de door hem beoogde aangifte niet was opgenomen in zijn verklaring. Van een dergelijke opmerking is mij niet gebleken.

De verklaring van verzoeker is door verbalisant R. gerelateerd in een ambtsedig proces-verbaal. Verzoeker heeft de juistheid van dit proces-verbaal kunnen betwisten tijdens de behandeling van de strafzaak door de politierechter te Middelburg in juni 1999.

De politierechter heeft kennelijk geen aanleiding gezien om aan de juistheid van de gerelateerde feiten te twijfelen."BEOORDELING

A. Ten aanzien van het gebeuren op 2 september 1998

1. Verzoeker woonde ten tijde van de gedraging in Yerseke. Bij zijn woning bevond zich een bedrijfsterrein. Al enige tijd voerde verzoeker met de gemeente Reimerswaal correspondentie over het saneren van een ondergrondse tank. Verzoeker stelde dat er geen ondergrondse tank meer aanwezig was op het terrein. De gemeente wilde echter een bewijs hebben dat de tank (door een erkend bedrijf) was gesaneerd.

In dit verband klaagt verzoeker er in de eerste plaats over dat ambtenaren van het regionale politiekorps Zeeland op 2 september 1998 een ambtenaar van de gemeente Reimerswaal en een medewerker van een particulier bedrijf zonder rechterlijk bevel, althans zonder juridische grondslag, in de gelegenheid hebben gesteld op zijn (bedrijfs)terrein een onderzoek in te stellen naar (de aanwezigheid van) een ondergrondse tank.

2. De korpsbeheerder liet in reactie op de klacht onder meer het volgende weten. De ambtenaar van de gemeente Reimerswaal, de heer C., was door burgemeester en wethouders ingevolge afdeling 5.2. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 18.4, derde lid van de Wet milieubeheer (zie achtergrond, onder 1.) aangewezen als ambtenaar belast met het toezicht op de naleving van de bepalingen van onder andere de Wet milieubeheer en de Wet bodembescherming (WBB).

Het bedoelde onderzoek naar de tank was verzoeker aangekondigd bij brief van 31 augustus 1998.

De politieambtenaren waren door de gemeente Reimerswaal verzocht bij het onderzoek aanwezig te zijn ter eventuele bescherming van de heer C. en een door C. uitgenodigde medewerker van een bedrijf dat ter plaatse metingen zou verrichten en/of monsters zou nemen. De reden van de preventieve politieaanwezigheid was gelegen in het feit dat de contacten tussen verzoeker en de gemeente tot dan toe anders dan gewenst waren verlopen, als gevolg waarvan een gespannen relatie was ontstaan. Dat die inschatting niet irreëel was mocht blijken uit de mishandeling van de heer C. gepleegd door verzoeker op 30 september 1998, waarvoor verzoeker op 30 juni 1999 was veroordeeld, aldus de korpsbeheerder.

De korpsbeheerder was van mening dat de politie in ieder geval (zowel ter controle als ter opsporing) rechtmatig aanwezig was op het terrein van verzoeker. Daarvoor was geen rechterlijk bevel of schriftelijke machtiging vereist. De bevoegdheid daartoe vloeide rechtstreeks voort uit de relevante wetgeving (zie ook achtergrond, onder 1.). De ambtenaren hadden dit ook ter plaatse toegelicht aan verzoeker en hadden zich op zijn verzoek gelegitimeerd.

3.1. Als toezichthouder van milieuwetgeving was de heer C. ingevolge artikel 5:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevoegd om zich in het kader van het toezicht op de naleving van de Wet bodembescherming (WBB) en het Besluit opslaan ondergrondse tanks (BOOT) op elke plaats - met uitzondering van een woning - zonder toestemming te begeven (zie ook achtergrond, onder 1.). Hiertoe was geen rechterlijk bevel of schriftelijke machtiging vereist. Zo nodig kon hij zich de toegang tot een terrein verschaffen met behulp van de sterke arm. Ook mocht hij zich laten vergezellen door een door hem aangewezen persoon. Voorts was C. uit hoofde van zijn functie bevoegd om zaken te onderzoeken, aan opneming te onderwerpen en daarvan monsters te nemen.

3.2. Tijdens een onderzoek in 1994 is naar voren gekomen dat op het bedrijfsterrein van verzoeker een ondergrondse tank aanwezig is geweest. De gemeente Reimerswaal heeft verzoeker gewezen op de noodzaak die ondergrondse tank te saneren en daarvan een saneringscertificaat te overleggen. Verzoeker heeft de gemeente daarop steeds laten weten dat er geen tank meer aanwezig is. Niet is gebleken dat verzoeker een certificaat heeft overlegd. Gelet op de in de achtergrond, onder 1., genoemde wet- en regelgeving kan worden gesteld dat het vermoeden gerechtvaardigd was dat verzoeker niet voldaan had aan vereisten van de milieuwetgeving op het gebied van ondergrondse tanks. Niet is gebleken dat verzoeker op enige wijze heeft aangetoond dat hij wel had voldaan aan de gestelde voorschriften.

Verzoeker heeft geweigerd de gemeenteambtenaar binnen te laten toen deze met de burgemeester mee was gekomen om een gesprek met verzoeker te hebben over de onderhavige kwestie. Zoals de korpsbeheerder heeft aangegeven kan worden vastgesteld dat er een gespannen sfeer bestond tussen verzoeker en de gemeente(ambtenaar).

3.3. Nu in deze sprake was van een gespannen sfeer, is het begrijpelijk dat gemeenteambtenaar C. de assistentie van de politie heeft gevraagd bij zijn onderzoek op het terrein van verzoeker. Blijkens de Awb was hij daartoe bevoegd. De politieambtenaren hebben de heer C. (en een door C. uitgenodigde medewerker van een particulier bedrijf) bijgestaan en in de gelegenheid gesteld om zijn toezicht te kunnen uitoefenen en onderzoek te kunnen doen. Dat de politieambtenaren deze bijstand hebben verleend past in hun wettelijke taak (zie achtergrond, onder 2.).

De politieambtenaren zelf waren ook - gelet op het feit dat er vermoedelijk een economisch delict was begaan - als opsporingsambtenaren op grond van artikel 20 van de Wet Economische Delicten (WED) (zie achtergrond, onder 1.) bevoegd zich op het terrein van verzoeker te begeven.

Al met al kan niet worden gesteld dat de politieambtenaren de gemeenteambtenaar en een medewerker van een particulier bedrijf zonder juridische grondslag in de gelegenheid hebben gesteld op verzoekers terrein een onderzoek te doen naar de tank.

Op dit punt is de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Zeeland dan ook behoorlijk.

B. Ten aanzien van het gebeuren op 30 september 1998

1. Op 30 september 1998 begaven onder meer de ambtenaar van de gemeente Reimerswaal, de heer C., en twee medewerkers van het bedrijf Milieutec zich op het terrein van verzoeker. Op de plaats waar de tank zou moeten liggen werden met een graafmachine werkzaamheden verricht. Tijdens de graafwerkzaamheden kwam verzoe-ker aangelopen. Hij deelde mee dat de mensen van zijn terrein af moesten gaan. Een en ander liep uit op een handgemeen tussen verzoeker en gemeenteambtenaar C.

De politie werd bij het incident geroepen. Verzoeker wilde aangifte doen van het feit dat de mensen zich zonder toestemming en zonder rechterlijk bevel op zijn terrein bevonden en aan het graven waren in de grond. Gemeenteambtenaar C. deed aangifte van mishandeling.

2. Verzoeker klaagt er in dit verband over dat de regiopolitie Zeeland de aangifte die hij had gedaan met betrekking tot het zonder toestemming of rechterlijk bevel verrichten van graafwerkzaamheden op zijn terrein had omgebouwd tot een proces-verbaal van verhoor van verdachte. Verzoeker had de indruk dat - toen hij zijn verhaal deed tegenover politieambtenaar R. - R. zijn aangifte aan het opnemen was. Hij wist niet dat hij toen als verdachte van mishandeling werd verhoord. Voorts klaagt verzoeker erover dat de politie heeft geweigerd proces-verbaal op te maken van zijn aangifte.

3. In zijn verklaring tegenover medewerksters van het Bureau Nationale ombudsman (zie onder bevindingen, onder E.) bracht politieambtenaar R. het volgende naar voren. Hij was naar aanleiding van een melding over een vechtpartij naar het terrein van verzoeker gekomen. Daar hoorde hij van gemeenteambtenaar C. dat deze door verzoeker van het terrein af was geslagen. Vervolgens belde de heer R. bij verzoekers woning aan, waarop hij werd binnengelaten. Verzoeker en zijn vrouw waren hevig geëmotioneerd. De heer R. heeft verzoeker eerst laten uitrazen en is met hem aan tafel gaan zitten. Daar heeft R. een verklaring van verzoeker als verdachte opgenomen. R. heeft verzoeker verteld dat hij werd verdacht van mishandeling; R. wist zeker dat hij verzoeker de cautie heeft gegeven. R. heeft verzoeker dat duidelijk gemaakt door te zeggen dat hij verzoeker vragen zou stellen en dat verzoeker die niet hoefde te beantwoorden, omdat hij verdachte was.

R. heeft de verklaring in de woning in concept opgemaakt en voorgelezen aan verzoeker, die op het concept zijn handtekening heeft gezet. R. heeft verzoeker verteld dat de verklaring nog in de computer zou worden gezet. De verklaring van verzoeker als verdachte (zie hiervoor bevindingen onder C.2.7.) is volgens R. de uitgetypte versie van hetgeen R. toen als verzoekers verklaring had opgeschreven.

R. gaf in zijn verklaring voorts aan dat hij niet begreep dat verzoeker dacht dat hij bij hem aangifte had gedaan. Als verzoeker had aangegeven aangifte te willen doen, dan zou R. hem hebben verwezen naar het politiebureau omdat het een ingewikkelde zaak betrof waarin de aangever ook verdachte was. Volgens R. heeft verzoeker wel aangegeven dat hij van mening was dat de gemeenteambtenaar zich onbevoegd op zijn terrein bevond, maar R. verwachtte dat zijn collega's die de zaak verder zouden afhandelen zouden uitzoeken wat de bevoegdheid inhield. Als R. de zaak verder had opgepakt dan zou hij verzoeker op dat punt een nadere verklaring hebben laten afleggen, nadat hij zelf het wettelijk kader had uitgezocht.

4. Hierop gaf verzoeker in zijn brief van 24 januari 2000 (zie hiervoor bevindingen, onder F.) aan dat de heer R. niet heeft gezegd dat hij de vragen van R. niet hoefde te beantwoorden omdat hij verdachte zou zijn. Na verloop van tijd werd er bij verzoeker aangebeld en vertelde een andere politieambtenaar dat er buiten aangifte was gedaan van mishandeling. Verzoeker heeft toen toegegeven dat hij de gemeenteambtenaar een "schop onder zijn kont" had gegeven, maar pas nadat die ambtenaar verzoeker tegen zijn been had geschopt.

5. Wat er precies is gezegd en gebeurd tijdens het gesprek dat verzoeker en politieambtenaar R. hadden is niet meer vast te stellen. Beiden spreken elkaar op essentiële punten tegen. Gelet op de veroordeling van verzoeker voor mishandeling bij vonnis van de politierechter te Middelburg van 30 juni 1999, moet ervan worden uitgegaan dat verzoeker door R. als verdachte is gehoord en dat hem de cautie is gegeven.

Voorts moet met betrekking tot het niet opnemen van de aangifte die verzoeker had willen doen worden aangenomen dat sprake is geweest van een misverstand. Politieambtenaar R. was zich er niet van bewust dat verzoeker aangifte wilde doen; had hij dat geweten dan zou hij het opnemen van de aangifte niet hebben geweigerd maar verzoeker in verband met de complexiteit van de zaak hebben verwezen naar het politiebureau. Verzoeker was echter van mening dat hij toen al de aangifte had gedaan. Er is niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan de ene verklaring op dit punt meer aannemelijk moet worden geacht dan de andere. Om die reden kan op dit punt geen oordeel worden gegeven.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Zeeland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Zeeland (de burgemeester van Middelburg), is niet gegrond, met dien verstande dat geen oordeel kan worden gegeven over de klacht met betrekking tot het opnemen van de aangifte.

Instantie: Regiopolitie Zeeland

Klacht:

Stelt een ambtenaar van de gemeente en/of een of meer medewerkers van een particulier bedrijf zonder rechterlijk bevel, in de gelegenheid op verzoekers (bedrijfs)terrein een onderzoek in te stellen naar een ondergrondse tank; politie weigert van zijn aangifte proces-verbaal op te maken.

Oordeel:

Geen oordeel