2000/212

Rapport

Op 15 juni 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer drs. R. te Sterksel, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost.

In verband met het kenbaarheidsvereiste, zoals neergelegd in artikel 12, tweede lid, van de Wet Nationale ombudsman, heeft de Nationale ombudsman het verzoekschrift op 11 augustus 1999 doorgestuurd naar de beheerder van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost om de klacht eerst af te handelen conform de interne klachtprocedure van het korps. Omdat verzoeker op 30 september 1999 nog geen reactie had ontvangen van de korpsbeheerder, wendde hij zich wederom tot de Nationale ombudsman.

Naar de vermelde gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost (de burgemeester van Eindhoven), werd een onderzoek ingesteld.

Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:

Verzoeker klaagt erover dat het hoofd van de afdeling executieve ondersteuning van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost in zijn brief van 27 mei 1999 aan hem heeft meegedeeld dat het dossier met betrekking tot verharding van het weggetje De Biesputten te Sterksel abusievelijk is geruimd tijdens personele wisselingen op het regionaal milieubureau, terwijl verzoeker meent dat dit dossier nog wel bestaat.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Daarnaast werd twee politieambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven.

Deze ambtenaren maakten van deze gelegenheid geen gebruik. Twee ambtenaren werden telefonisch gehoord.

Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

De overige betrokkenen gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. In 1992 werd door de gemeente Maarheeze opdracht gegeven tot het verharden van het weggetje De Biesputten te Sterksel met recyclingpuin.

Verzoeker woont aan De Biesputten te Sterksel.

2. Op 4 maart 1998 schreef verzoeker een brief naar de hoofdcommissaris (ofwel: de korpschef) van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost. Deze brief hield onder meer het volgende in:

"Bij brief van 21 september 1992 (…) hebt u de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer gevraagd of er sprake is van verharden van de zandweg van de Biesputten te Sterksel.

U hebt deze brief verstuurd nadat door de Regionale Milieupolitie geconstateerd was dat op de zandweg een laag puingranulaat lag, waarin zich tevens stukjes asbest bevonden. Ook is toen, blijkens verslaglegging, gecontroleerd bij de firma X te Sterksel.

Deze laatste feiten hebben zich dus voor 21 september 1992 voorgedaan. Hiervan is toen tevens een politierapport opgemaakt, dat later o.a. aan mij, als direct belanghebbende, is voorgelezen.

Voor een zo objectief mogelijke complementering van mijn archief vraag ik u bij deze een afschrift van dit rapport beschikbaar te willen stellen. Naar ik me herinner is dit rapport in augustus 1992 opgemaakt."

3. Toen verzoeker deze brief op 6 maart 1998 op het hoofdbureau van politie wilde afgeven, deelde de receptie hem mee dat deze zaak telefonisch kon worden afgehandeld.

Later die dag nam medewerker V. van het regionaal milieubureau van de afdeling executieve ondersteuning van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost (verder: milieubureau) telefonisch contact op met verzoeker.

4. Omdat verzoeker vervolgens niets meer vernam van de politie, stuurde hij bij brief van 25 november 1998 de brief van 4 maart 1998 alsnog naar de hoofdcommissaris van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost. Ook stuurde verzoeker een rappelbrief naar medewerker V. van het milieubureau.

Bij brief van 18 december 1998 deelde de klachtencoördinator van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost verzoeker mee dat zijn klacht over het optreden van de politie was ontvangen, en in handen was gesteld van het hoofd van de afdeling executieve ondersteuning.

5. Bij brief van 23 december 1998 stuurde medewerker V. van het milieubureau aan verzoeker onder meer het volgende bericht:

"N.a.v. ons telefoongesprek d.d. 6 maart 1998 ben ik nagegaan of binnen de administratie van het regionaal Milieubureau nog bescheiden waren gearchiveerd met betrekking tot politiebemoeienis in de zaak Biesputten. Dit bleek niet het geval. Vervolgens heb ik verzuimd dit u mede te delen.

Zoals u bekend, heb ik deze zaak niet persoonlijk behandeld. Ik heb dan ook recent geïnformeerd bij mijn collega's B. (voormalig medewerker milieubureau) en L. (politie afdeling Cranendonck) of zij nog bescheiden van deze zaak in hun bezit hadden. Dit bleek niet het geval.

Het is mij onbekend of er terzake informatie in ons bedrijfsprocessensysteem is geregistreerd. Om dit te kunnen nagaan en deze u vervolgens ter beschikking te stellen is een schriftelijk verzoek uwerzijds, gericht aan de korpschef van de politieregio Brabant Zuid-Oost, noodzakelijk."

6. Het hoofd van de afdeling executieve ondersteuning van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost deelde verzoeker bij brief van 13 januari 1999 onder meer het volgende mee:

"Via de klachtencoördinator van de politie Brabant Zuid-Oost heb ik een klachtschrijven van u in behandeling gekregen.

U geeft aan ontevreden te zijn over het tijdig en adequaat afhandelen van een eerder door u gedaan verzoek aan een medewerker van het regionaal milieubureau.

Als klachtonderzoeker heb ik aangewezen de heer Z., hoofdinspecteur-unithoofd bij de afdeling executieve ondersteuning.

De heer Z. zal met u nader contact opnemen teneinde uw klacht inhoudelijk te onderzoeken."

7. Op 6 mei 1999 vond een gesprek plaats tussen de heer Z. en verzoeker.

8. Bij brief van 27 mei 1999 deelde het hoofd van de afdeling executieve ondersteuning van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost aan verzoeker onder meer het volgende mee:

"Van dhr. Z. heb ik het volgende begrepen. U beschouwt uw brief met bijlagen d.d. 25 november 1998 eigenlijk niet als een klacht.

Waar het bij u om ging, was het in bezit krijgen van relevante stukken ter completering van uw archief. In het gesprek dat u met dhr. Z. heeft gehad, heeft u te horen gekregen dat de politie geen dossier meer bezit met betrekking tot de verharding van de Biesputten. Het dossier is abusievelijk geruimd tijdens personele wisselingen op het Regionaal Milieu Bureau. De geautomatiseerde bestanden uit 1992 zijn gewist. Voor het ruimen van het dossier heeft dhr. Z. u namens mijn organisatie excuses aangeboden. Ook heeft dhr. Z nog laten zoeken naar een dossier bij Justitie, echter zonder resultaat."

9. Bij brief van 15 juni 1999 stuurde verzoeker een verzoekschrift naar de Nationale ombudsman. De klacht van verzoeker hield onder meer het volgende in:

"Sinds de brief, de laatste, van 27 mei 1999 is nog de volgende ontwikkeling te melden.

Ik heb de heer L. op de hoogte gesteld van de inhoud van de brief van 27 mei.

Reactie: 'Ze liegen!'

Vervolgens heb ik de burgemeester van Heeze-Leende hierover geïnformeerd.

Reactie: 'Laat uw verzoek aan de Nationale ombudsman maar doorgaan.'

(…)

Verzocht door mij wordt daarom:

a) onderzoek om de betreffende stukken boven water te krijgen. Ze moeten immers bestaan.

b) indien 'Cranendonck' intussen iets meer kan doen, om na te gaan of het rapport in z'n grootst mogelijke volledigheid boven water komt."

In verband met het kenbaarheidsvereiste. zoals neergelegd in artikel 12, tweede lid, van de Wet Nationale ombudsman, heeft de Nationale ombudsman het verzoekschrift op 11 augustus 1999 doorgestuurd naar de beheerder van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost om de klacht eerst conform de interne klachtprocedure van het korps af te handelen.

10. Bij brief van 6 oktober 1999 deelde het hoofd van de afdeling executieve ondersteuning van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost verzoeker onder meer het volgende mee:

"Van de Nationale ombudsman ontving ik een schrijven met bijlagen m.b.t. 'het rapport/politiedossier Biesputten'. In mijn brief van 27 mei 1999 heb ik u meegedeeld dat de politie het dossier waar u om vraagt niet meer heeft, omdat dit abusievelijk is geruimd.

Het aanmaken van een nieuwe dossier is niet mogelijk, omdat alle geautomatiseerde bestanden uit 1992 zijn gewist.

Ik ben dus niet meer in staat om u te helpen aan de door u gevraagde gegevens.

In antwoord op de brief van de Nationale ombudsman heb ik hem de in mijn bezit zijnde bescheiden m.b.t. het onderzoek van de hoofinspecteur Z. gezonden."

11.1. De korpschef van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost stuurde de Nationale ombudsman op 13 oktober 1999 onder meer een door politieambtenaar L. opgemaakt proces-verbaal van 16 januari 1993, een door politieambtenaar Le. opgemaakte mutatie van 2 juli 1993, en een door klachtencoördinator Z. opgemaakte rapportage van 4 oktober 1999.

11.2. In het door politieambtenaar L. opgemaakte proces-verbaal van 16 januari 1993 is het onderzoek beschreven dat hij naar aanleiding van een krantenbericht had ingesteld naar de plannen van de gemeente Maarheeze om de Biesputten te Sterksel te verharden. In dit proces-verbaal is niets opgenomen over de aanwezigheid van asbest in de puinverharding.

11.3. In de door politieambtenaar Le. opgemaakte mutatie van 2 juli 1993 is onder meer het volgende opgenomen:

"Belde dhr. D. van provincie Nbr ivm kwestie asbesthoudend puin op de Biesputten.

Hij was gebeld door (verzoeker; N.o.) van de Biesputten. D. was geïnteresseerd in een rapport wat ik zou hebben gemaakt nav een onderzoek verleden jaar op bedoelde locatie. Tegen D. gezegd dat ik geen rapport heb opgemaakt en dat ik bij dat onderzoek destijds niet betrokken was geweest. Hem eea aan info verstrekt uit de vorige mutatie (die ik heb gemaakt)

Bij het onderzoek vorig jaar is aanwezig geweest iemand van ons regionaal Milieubureau (B.). D. geadviseerd naar laatstgenoemd te bellen."

11.4. In de door klachtencoördinator Z. opgemaakte rapportage van 4 oktober 1999 is onder meer het volgende vermeld:

"Door mij is onderzoek gedaan naar het bestaan van een politierapport, waaruit zou blijken dat door de Regionale Milieupolitie was geconstateerd, dat op de zandweg een laag puingranulaat lag, waarin zich stukjes asbest bevonden.

Uit mijn onderzoek is mij gebleken, dat het politierapport door het Regionaal Milieubureau van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost niet meer bij de politie aanwezig is.

Het dossier is vermoedelijk geruimd tijdens een personele wisseling op het Regionaal Milieubureau. Op de administratie van de afdeling Cranendonck (…) was geen dossier aanwezig. Ook zijn de geautomatiseerde gegevens van het Bedrijfs Processen Systeem van de politie Brabant Zuid-Oost van 1992 gewist.

Of het openbaar ministerie het dossier bezit was niet na te gaan. Zoeken naar een dossier zonder een parketnummer bleek onbegonnen werk, zo werd mij meegedeeld.

Wel kwam ik in het bezit van de mutaties (…) en een kopie van een proces-verbaal d.d. 16 januari 1993 opgemaakt door verbalisant L., (…). Vorenstaande kopieën werden door L. desgevraagd aan mij gezonden, met de mededeling dat dit alles was wat hij nog had.

De kopieën geven echter geen uitsluitsel m.b.t. het wel of niet aantreffen van een laag puingranulaat waarin zich stukjes asbest bevinden. Er is geen proces-verbaal waaruit vorenstaande blijkt."

B. Standpunt verzoeker

Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder klacht.

C. Standpunt korpsbeheerder

1. De beheerder van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost nam onder meer het volgende standpunt in:

"Ik betreur het dat het onderhavige dossier niet meer aanwezig is. Met het hoofd van de afdeling ben ik van oordeel dat er voldoende aktie is ondernomen dit alsnog te achterhalen. In tegenstelling tot hetgeen klager veronderstelt, moet er van worden uit gegaan dat het dossier niet meer bestaat.

Met betrekking tot de geciteerde opmerking van de betrokken politieambtenaar de heer L., onthoud ik mij op dit moment van een oordeel, nu deze door u in de gelegenheid is gesteld afzonderlijk te reageren."

2. Bij zijn reactie voegde de korpsbeheerder een afschrift van een aan de korpschef gerichte brief van 25 november 1999 van het hoofd van de afdeling executieve ondersteuning van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost. Deze brief hield onder meer het volgende in:

"Naar mijn mening is aan de klacht van (verzoeker; N.o.) voldoende aandacht besteed.

De hoofdinspecteur Z. heeft onderzoek gedaan naar het bestaan van het door (verzoeker; N.o.) gevraagde dossier. Uit dit onderzoek is gebleken dat het dossier niet meer bestaat en niet meer uit het geautomatiseerde bestand kan worden geproduceerd. Wel bleken er nog enige mutaties te bestaan, die de heer Z. van de heer L. heeft ontvangen, als zijnde het enige dat nog voorhanden is binnen de politieafdeling Cranendonck. (…)

Dat naar aanleiding van een kennelijk gemaakte opmerking 'Ze liegen' van politiemedewerker L., (verzoeker; N.o.) actie onderneemt naar de Nationale ombudsman, is het goed recht van (verzoeker; N.o.). Echter, het verandert niets aan de reeds geconstateerde feiten. Overigens vind ik de opmerking van de heer L. in deze ongepast, daar hij in het contact met de heer Z. geen enkele indicatie heeft gegeven omtrent het aanwezig zijn of hebben van een politiedossier m.b.t. deze zaak . De heer L. was destijds samen met de Regionaal Milieu Bureau betrokken bij het onderzoek in deze zaak."

D. Verklaring betrokken ambtenaar L.

Op 9 november 1999 verklaarde betrokken politieambtenaar L. van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:

"Voor een omschrijving van mijn betrokkenheid verwijs ik u naar het door mij opgemaakte proces-verbaal van 16 januari 1993 (zie hiervóór, onder A.10.2.; N.o.).

(…)

Ik heb in 1992 contact gezocht met de officier van justitie (…), die uiteindelijk heeft besloten de zaak te laten afhandelen door het personeel van het Milieu regionaal bureau te Eindhoven. Ik weet dat dit bureau nooit een proces-verbaal heeft opgemaakt van zijn bevindingen.

Als u mij vraagt of ik op de hoogte ben van een rapport van het Milieu regionaal bureau uit 1992, kan ik u zeggen dat ik hier niets van weet. Volgens mij is mijn proces-verbaal van 16 januari 1993 het eerste stuk dat in deze zaak is geproduceerd. Het vermoeden over asbest in de puinverharding ontstond pas na het opmaken van dit proces-verbaal.

In reactie op de door de Nationale ombudsman geformuleerde klacht van verzoeker deel ik u mee dat destijds wél stukken bestonden met betrekking tot verharding van het weggetje 'De Biesputten', namelijk mijn proces-verbaal en enkele mutaties. Deze stukken zijn door het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost niet aan verzoeker toegestuurd.

Verder ben ik van mening dat het Milieu regionaal bureau met betrekking tot het bestaan van een eventueel dossier onduidelijk is geweest naar verzoeker toe. Althans, ik kan me voorstellen dat verzoeker de indruk heeft dat het dossier meer omvat dan hetgeen in het BPS is vermeld. Hierdoor creëer je dit soort problemen."

E. Reactie verzoeker

1. Verzoeker reageerde onder meer als volgt:

"Hoewel ik nog geen exacte aantekening op dit moment in mijn dossier heb gevonden, leid ik af uit de (…) stukken (…) dat ik omstreeks of op 7 juli 1993 contact heb gehad met de politie van de regio. Dit gebeurde n.a.v. een uitspraak tijdens het eerdere bezoek van de heer Le. en een vrouwelijke collega bij mijn buurman (…) na zijn melding. Volgens de heer Le. had de politie zich al een jaar eerder met de 'Biesputten en asbest hierin' beziggehouden en was hiervan rapport opgemaakt.

Omdat ik erg nieuwsgierig was naar de inhoud, heb ik (telefonisch) contact gezocht met de heer Le. Hij stelde mij voor naar de politiepost in de Schoolstraat te Leende te komen.

Op of omstreeks de bovengenoemde datum ben ik in het begin van de avond naar de post in Leende gereden vanuit mijn werk. Tot mijn verbazing was de heer Le. niet aanwezig, maar bleek op surveillance te zijn. De collega die mij te woord stond heeft vervolgens (per mobilofoon?) met collega Le. contact gezocht. Hij kwam terug met de boodschap dat hij mij het rapport ook kon voorlezen onder de restrictie dat eventueel 'gevoelige' namen niet genoemd zouden worden. Dit voorlezen heeft daarna plaatsgevonden.

Uit dit rapport bleek dat reeds in 1992 door de politie een en ander was geconstateerd en dat op basis van de aanwezigheid van asbest in het puingranulaat op de Biesputten ook bij de firma X was gecontroleerd (Zie ook verslag Gemeente Maarheeze d.d. 28 oktober 1993 m.n. B./S.) Deze constatering heeft ook geleid tot het schrijven van een

brief d.d. 21 september 1992 aan Minister Alders door de Hoofdcommissaris van Politie Noord-Brabant Oost.

Het is nu juist dit rapport waar ik om heb gevraagd. Ik leefde in de veronderstelling dat de heren L. of Le., of althans de post Cranendonck inmiddels, dit rapport nog in het archief zou bewaren. Immers in de Schoolstraat te Leende was het destijds ook aanwezig. Op advies van de heer L. heb ik toen een formeel verzoek aan de Hoofdcommissaris van Politie gericht."

2. Bij zijn brief voegde verzoeker onder meer een verslag van de gemeente Maarheeze van een bijeenkomst inzake de asbestproblematiek Biesputten van 28 oktober 1993. In dit verslag is onder meer het volgende opgenomen:

"B.: Vorig jaar is door de politie enkele stukjes asbest in de Biesputten gevonden. In verband hiermede is daarna samen met de provincie een onderzoek ingesteld, waarbij nog enkele stukjes zijn gevonden. Ook is gecontroleerd bij de firma X. Het voorkomen van bijvoorbeeld een gresbuis in het puinafval is altijd mogelijk. Hij is ervan overtuigd dat het puingranulaat voor 99,9% gezuiverd is van asbest. Naar aanleiding hiervan is toen besloten geen verder onderzoek (bijv. bodemmonsters) te doen en deze zaak als afgesloten te verklaren."

F. VERKLARING BETROKKEN AMBTENAAR B.

Op 3 mei 2000 verklaarde betrokken politieambtenaar B. van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:

"In 1992 werkte ik als politieambtenaar op het regionaal milieu bureau van de afdeling Executieve ondersteuning van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost. Ik heb in dat jaar een dossier aangelegd over de wegverharding van de Biesputten te Sterksel en de eventueel verwerkte asbestdeeltjes daarin. Dit dossier was op een gegeven moment zo'n tien centimeter dik, compleet met foto's van de Biesputten.

In 1996 heb ik het regionaal milieubureau verlaten. In verband met het onderzoek naar de klacht van de heer R. is mij gevraagd waar het dossier zich bevond. Naar mijn weten lag dit nog steeds in de kast van het regionaal milieubureau. Echter, toen ik het wilde laten zien, bleek dat het dossier was verdwenen. De bestanden en archieven zijn waarschijnlijk geschoond in 1996 tijdens de reorganisatie van het bureau.

Ik vind dit niet juist. Dit dossier had niet mogen worden weggegooid."

Beoordeling

1. In 1992 heeft de gemeente Maarheeze opdracht gegeven tot het verharden van het weggetje De Biesputten te Sterksel met recyclingpuin. Verzoeker woont aan De Biesputten te Sterksel. Bij brief van 4 maart 1998, verstuurd op 25 november 1998,

verzocht verzoeker de hoofdcommissaris (ofwel: korpschef) van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost om hem een politierapport uit 1992 met betrekking tot een onderzoek van de politie naar stukjes asbest in de puinverharding op De Biesputten toe te sturen. Gedeelten van dit onderzoek zouden hem in 1993 telefonisch door de politie zijn voorgelezen.

2. Het hoofd van de afdeling executieve ondersteuning van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost deelde verzoeker bij brief van 27 mei 1999 mee dat de politie geen dossier meer bezat met betrekking tot de verharding van De Biesputten te Sterksel, omdat dit abusievelijk was geruimd tijdens personele wisselingen binnen het regionaal milieubureau van de afdeling executieve ondersteuning van het korps (verder: milieubureau).

Hierop nam verzoeker contact op met politieambtenaar L. van het betreffende korps, die hem naar zijn zeggen meedeelde dat de politie hierover tegen hem had gelogen.

3. Verzoeker klaagt erover dat het hoofd van de afdeling executieve ondersteuning van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost in zijn brief van 27 mei 1999 aan hem heeft meegedeeld dat het dossier met betrekking tot verharding van het weggetje De Biesputten te Sterksel abusievelijk is geruimd tijdens personele wisselingen op het regionaal milieubureau, terwijl verzoeker meent dat dit dossier nog wel bestaat.

4.1. De beheerder van het regionale politiekorps deelde tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman mee dat hij het betreurde dat het betreffende dossier niet meer binnen het korps aanwezig is. Hij is verder van mening dat er voldoende actie is ondernomen om het dossier alsnog te achterhalen.

Bij zijn reactie stuurde de korpsbeheerder een afschrift van een brief van de korpschef, waarin is vermeld dat klachtencoördinator Z. onderzoek had gedaan naar het bestaan van het door verzoeker gevraagde dossier (zie bevindingen, onder A.11.4.). Uit dit onderzoek is gebleken dat het dossier niet meer bestaat en dat het ook niet meer uit geautomatiseerde bestanden kon worden geproduceerd. Wel bleken er nog enige mutaties te bestaan met betrekking tot de verharding van De Biesputten.

4.2. Betrokken ambtenaar L. verklaarde tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman dat hij op 16 januari 1993 een proces-verbaal had opgemaakt over de verharding van het weggetje De Biesputten te Sterksel. Hierin is niets vermeld over asbest. Het vermoeden van aanwezigheid van asbest in de puinverharding is volgens hem pas ontstaan na het opmaken van zijn proces-verbaal.

Verder deelde hij mee dat hij niet op de hoogte is van een rapport van het regionaal milieubureau uit 1992.

Betrokken ambtenaar B. verklaarde tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman dat hij in 1992 een omvangrijk dossier had aangelegd over de verharding van De Biesputten, en de eventueel verwerkte asbestdeeltjes hierin. Hij verklaarde verder dat dit dossier is verdwenen na zijn vertrek bij het regionaal milieubureau in 1996. De bestanden en archieven bleken te zijn geschoond.

5. Tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman is komen vast te staan dat er een dossier heeft bestaan met betrekking tot een onderzoek van de politie naar stukjes asbest in de puinverharding op De Biesputten te Sterksel in 1992.

Verder is tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman aannemelijk geworden dat het dossier per ongeluk is geruimd. De Nationale ombudsman acht dit niet juist en betreurt, evenals de korpsbeheerder, het verdwijnen van dit dossier.

Desalniettemin heeft het hoofd van de afdeling executieve ondersteuning van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost bij brief van 27 mei 1999 aan verzoeker de juiste informatie verstrekt, namelijk dat het dossier abusievelijk is geruimd tijdens personele wisselingen op het regionaal milieubureau.

De onderzochte gedraging is behoorlijk.

6. Ten overvloede wordt het volgende overwogen.

Het hoofd van de afdeling executieve ondersteuning van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost deelde in zijn brief van 27 mei 1999 aan verzoeker mee dat de politie geen dossier meer bezit met betrekking tot de verharding van De Biesputten te Sterksel. Over de mutaties uit het bedrijfsprocessensysteem (zie bevindingen, onder A.11.2. en A.11.3.) en het proces-verbaal van 16 januari 1993 wordt in deze brief in het geheel niet gerept.

Indien verzoeker over deze stukken zou zijn ingelicht, had het misverstand met betrekking tot de opmerking van betrokken ambtenaar L., die immers doelde op zijn eigen proces-verbaal, niet hoeven plaatsvinden.

Door verzoeker niet volledig in te lichten, heeft het hoofd van de afdeling executieve ondersteuning veel twijfel teweeggebracht bij verzoeker. Dit is niet juist.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost (de burgemeester van Eindhoven), is niet gegrond.

Instantie: Regiopolitie Brabant Zuid-Oost

Klacht:

Deelt mee dat dossier m.b.t. verharding van weggetje abusievelijk is geruimd tijdens personele wisselingen op milieubureau, terwijl verzoeker meent dat dit dossier nog wel bestaat.

Oordeel:

Niet gegrond