Op 19 augustus 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw V. te Maastricht, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Limburg-Zuid.
Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Zuid (de burgemeester van Maastricht), werd een onderzoek ingesteld.
Op grond van de door verzoekster verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:
Verzoekster, die op 21 juli 1998 met haar auto een aanrijding heeft gehad met een vuilniswagen van de gemeente Maastricht, klaagt over de wijze waarop ambtenaren van het regionale politiekorps Limburg-Zuid het registratieformulier over die aanrijding hebben opgemaakt.
Zij klaagt er met name over dat:
- haar visie op de aanrijding niet of nauwelijks in het formulier is opgenomen;
- de ambtenaren de mening van de andere partij over de toedracht van de aanrijding hebben overgenomen.
Achtergrond
Situatieschets is niet opgenomen.
1. Artikel 54 Reglement verkeersregels en verkeerstekens
"Bestuurders die een bijzondere manoeuvre uitvoeren, zoals (…) achteruitrijden (…) moeten het overige verkeer voor laten gaan."
2. Richtlijn verbaliseringsbeleid bij verkeersongevallen van 10 mei 1995
Ingevolge de Richtlijn verbaliseringsbeleid bij verkeersongevallen van 10 mei 1995, in werking getreden op 1 juli 1995 (Stcrt. 1995, 122) zendt de politie zowel van verkeersongevallen waarvan proces-verbaal wordt opgemaakt, als van verkeersongevallen die alleen worden geregistreerd, een registratieformulier aan het Verbond van Verzekeraars.
Indien uitsluitend een registratieformulier wordt opgemaakt is het onderzoek door de politie naar het ongeval niet uitgebreid, omdat de afwikkeling van het ongeval in de regel civielrechtelijk, via de verzekeringsmaatschappijen van betrokkenen, plaatsvindt. Zo wordt in de regel geen diepgaand onderzoek naar zogenaamde stille getuigen (krassporen op het wegdek, rem-, schuif- of slipsporen, glasscherven, lakschilfers enz.) gedaan.
Op het registratieformulier is een ruimte beschikbaar van 7 bij 6 cm voor een
situatieschets. In de regel wordt een globale schets gemaakt, waaruit de plaats van het ongeval en de richting van de voertuigen blijkt. Er worden voor zo'n schets in het algemeen geen metingen verricht.
Onderzoek
In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Zuid (de burgemeester van Maastricht) verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tevens werd hem een aantal specifieke vragen gesteld.
Daarnaast werd de betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden commentaar op de klacht te geven.
Vervolgens werd verzoekster in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
De reactie van een betrokken ambtenaar gaf aanleiding het verslag op een enkel punt te wijzigen. Verzoekster gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Op 21 juli 1998 is verzoekster, als bestuurder van een personenauto, betrokken geweest bij een aanrijding op de openbare weg te Maastricht, met een vuilnisauto.
2. Twee ambtenaren van het regionale politiekorps Limburg-Zuid, J. en K., kwamen korte tijd na de aanrijding ter plaatse en maakten een registratieformulier op van de aanrijding. Op dit registratieformulier wordt verzoekster als bestuurder 14.1 aangemerkt, en G., bestuurder van de vuilnisauto, als 14.2.
Op dit formulier staat verder onder meer het volgende vermeld:
"BEKNOPTE OMSCHRIJVING ONGEVAL
14.1 reed over het Miradorplein komende uit de richting van de Kasteel Hillenraadweg en rijdende richting Kasteel Rimburglaan.
14.2 reed over het Miradorplein komende uit de richting van de Kasteel Rimburglaan en rijdende richting Kasteel Cartielstraat.
Gekomen op het Miradorplein reed 14.1 het voertuig van 14.2 (vuilniswagen), tegemoet.
Daar 14.1 vermoedde dat de ruimte op de rijbaan te klein was voor beide voertuigen, stopte zij. Vervolgens reed 14.1 haar voertuig achteruit, waarbij zij vermoedelijk door een stuurfout, met de linker voorzijde van haar voertuig tegen de linker achterzijde van het voertuig van 14.2 botste.
Hierdoor ontstond lichte schade aan het voertuig van 14.1 en zeer lichte schade aan het voertuig van 14.2.
Geen gewonden."
Bij dit registratieformulier was een situatieschets gevoegd (zie BIJLAGE).
3. Bij brief van 3 februari 1999 diende verzoekster een klacht in bij de beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Zuid over de omschrijving van het ongeval op het registratieformulier. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:
"1. Bij dit ongeval zijn twee politieagenten aanwezig geweest. De mannelijke agent noteerde het verslag van de bestuurder van de vuilnisauto, terwijl zijn vrouwelijke collega mijn relaas van de toedracht van dit ongeval opschreef. Van dit laatste, door ondergetekende gedane, verslag zijn nauwelijks ingrediënten in het definitieve politie-rapport terug te vinden. Derhalve lijkt mij dit rapport verre van objectief!
Vraag: waarom overheerst het door de bestuurder van de vuilnisauto gedane verslag?
2. In het politierapport wordt gesproken over een 'vermoedelijke stuurfout' van ondergetekende: deze gissing zal hoogstwaarschijnlijk door de tegenpartij zijn naar voren gebracht. Ik beschouw deze veronderstelling als onterecht en tegelijkertijd heeft deze een negatieve ondertoon, omdat ik als vrouw zijnde de auto bestuurde. Met mijn 20 jaren rijervaring probeer ik altijd zo correct mogelijk auto te rijden en een aanrijding altijd te vermijden.
3. Niet op de situatieschets (zie de BIJLAGE; N.o.) terug te vinden: de stadsbus die op het moment van het ongeval bij de bushalte stond te wachten. De rijweg is op dit deel nogal smal, zeker als er ook nog een bus bij de halte staat. Hierdoor is het qua wegbreedte praktisch onmogelijk dat de vuilniswagen en de auto van ondergetekende hier elkaar kunnen passeren zonder snelheid te minderen.
Ik heb geprobeerd een frontale botsing te voorkomen, maar door macho-rijgedrag van de tegenpartij wordt mij nu aangerekend de veroorzaker van dit ongeval te zijn.
Ten aanzien van 14.1 in het politierapport, is het dan ook niet vreemd dat ondergetekende een aanrijding heeft proberen te vermijden met de nogal dreigend op haar toekomende vuilnisauto.
Uit lijfsbehoud ben ik vervolgens met de auto achteruit gaan rijden. De vuilnisauto minderde nog steeds geen vaart en heeft mij ook niet in de gelegenheid gesteld om de weg voor hem vrij te maken. Tot mijn verbazing ramde hij toen met zijn achterkant de linker voorzijde van mijn auto. Lachend stapte de bestuurder van de vuilnisauto uit en sprak: 'ach, het is alleen maar blikschade'.
Op basis van het voornoemde verzoek ik u om het politierapport alsnog een meer objectief karakter te geven, omdat het op ondergetekende nu overkomt alsof hier sprake is van een eenzijdig verslag van deze aanrijding."
4. Bij brief van 16 maart 1999 deelde verzoekster de beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Zuid (de burgemeester van Maastricht) onder meer het volgende mee:
"Medio juli 1998 heeft een aanrijding plaatsgevonden tussen mijn auto en een vuilnisauto (...) aan het Miradorplein (Nazareth). Daar ik overtuigd was van mijn onschuld, heb ik mijn auto meteen na het ongeluk door de Ford-dealer laten repareren à fl 2500,-.
Tot mijn verontwaardiging werd ik vervolgens in het politierapport als schuldige aangewezen. Aangezien ik juist met mijn achteruitrij-manoeuvre een aanrijding heb trachten te voorkomen, komt dit op mij als onrechtvaardig over. Daarom heb ik bezwaar aangetekend tegen dit rapport. Er zijn 'geen' getuigen van dit ongeval.
Ik vraag u bij deze of de mogelijkheid bestaat, dat een van uw medewerkers dit politierapport nogmaals objectief onder loep neemt en dat alsnog gerechtigheid haar loop kan krijgen."
5. De chef van de basiseenheid Maasticht Zuidoost/Eijsden deelde verzoekster bij brief van 17 mei 1999 mee dat het politierapport naar objectieve maatstaven was opgemaakt.
B. Standpunt verzoekster
Het standpunt van verzoekster is samengevat weergegeven onder klacht, en komt naar voren in de hiervoor, onder A.3. en A.4. opgenomen brieven van verzoekster van 3 februari en 16 maart 1999.
C. Standpunt korpsbeheerder
1. De beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Zuid deelde in reactie op de klacht onder meer het volgende mee:
"Ik (kan; N.o.) U thans berichten, dat dezerzijds door de betrokken verbalisanten de zaak opnieuw werd overzien en dat zij zijn overgegaan tot een aanvulling op hun eerdere registratie (…). Die aangevulde versie alsmede hun begeleidend schrijven d.d. 15 november 1999 (zie hierna, onder 2.; N.o.) bereikten mij middels een brief van de districtschef te Maastricht van 30 november 1999. (…)
Ik betreur dat dit tot op heden niet mogelijk scheen te zijn en de kontakten jegens klaagster niet de schoonheidsprijs verdienen. Ik spreek echter de hoop uit dat de thans tot stand gekomen aanvulling alsmede het begeleidende schrijven van de verbalisanten zullen leiden tot genoegdoening van klaagster."
2. De korpsbeheerder voegde bij zijn reactie op de klacht een brief van 15 november 1999 van de betrokken politieambtenaren J. en K., waarin hun reactie op de klacht is vervat. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:
"Op de plaats van de aanrijding vormden wij rapporteurs ons een beeld over de werkelijke toedracht c.q. oorzaak van de aanrijding. Dit onderzoek bestond uit het bekijken van een sporenbeeld, stand en plaats van de voertuigen, het horen van onafhankelijke getuigen, het horen van betrokkenen en het bekijken van de schade in combinatie met de stand van de voertuigen en de mogelijke sporen op het wegdek.
Verder is het voor ons relevant of er bij een aanrijding door een van de betrokkenen enig letsel is opgelopen. Deze werkwijze wordt door ons bij het opnemen van een aanrijding gehanteerd.
De aanrijding genoemd in Uw brief is door ons op een gelijksoortige wijze behandeld.
Bij het ter plaatse komen op 21 juli 1998, zagen wij rapporteurs dat kennelijk even tevoren een aanrijding had plaatsgevonden tussen een vuilniswagen en een personenauto. Ter plaatse bleek ons al snel dat er geen onafhankelijke getuigen waren die de toedracht van de aanrijding konden bevestigen.
Tevens werden wij geconfronteerd met voornoemde twee voertuigen die aanrijdingschade hadden. Er werden door ons geen sporen op het wegdek aangetroffen die van belang konden zijn tot het herleiden van deze aanrijding. Kortom er werden in het geheel geen sporen aangetroffen. Het wegdek ter plaatse was droog en er waren geen bijzondere atmosferische omstandigheden die van invloed hadden kunnen zijn op de toedracht van de aanrijding. De stand van de voertuigen gaf verder geen aanleiding tot bijzondere verdachtmakingen jegens beide partijen.
Wij werden vervolgens aangesproken door de twee bestuurders, waaronder mevrouw V. (verzoekster; N.o.) Het viel ons rapporteurs op dat deze bestuurster de later in de registratieset aangeduide 14.1 hevig geëmotioneerd was en ons mededeelde dat de betrokken auto waarin zij reed van haar onlangs overleden vader was. Wij stelden vervolgens 14.1 enigszins gerust met de mededeling dat de zaak door ons opgenomen zou worden en middels de verzekering verder afgehandeld kon worden.
Wij zagen verder dat het andere voertuig (vuilniswagen zijnde de later in de registratieset aangeduide 14.2) lichte materiële schade aan de linker achterzijde had. Het voertuig van 14.1 was aan de linker voorzijde beschadigd. Door ons rapporteurs werden vervolgens de verklaringen van 14.1 en 14.2 afzonderlijk opgenomen.
Vervolgens vormden wij, rapporteurs, ons een beeld van de mogelijke toedracht van de aanrijding. Dit werd mede gedaan na bestudering van de stand van de voertuigen en het hierbij aangetroffen schadebeeld. Dit leidde tot de tekst weergegeven in de beknopte omschrijving ongeval in de registratieset.
Het is niet gebruikelijk dat in deze tekst beide verklaringen van 14.1 en 14.2 opgesomd worden. Gebruikelijk is dat de rapporteurs c.q. verbalisanten de mogelijke toedracht en bij technisch bewezen feiten de toedracht tot de aanrijding weergeven.
Gezien het feit dat klaagster zich benadeeld voelt bij de omschrijving in de rapportage van de aanrijding opgenomen in de Politie Registratieset hebben wij om dit gevoel weg te nemen een aanvulling in het politierapport gedaan.
Met deze aanvulling is tevens een gedeelte van de verklaring van 14.1 (Mevr. V.) weergegeven.
Tevens willen wij u mededelen dat bij het opmaken van het politierapport n.a.v. de geconstateerde feiten en omstandigheden en verklaringen, rekening is gehouden met Artikel 54 van Het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (Bijzondere manoeuvres) (RVV, zie achtergrond, onder 1.; N.o.).
Daar bij het onderzoek niet is gebleken dat bestuurder 14.2 niet aan de uiterst rechterzijde van de rijbaan reed vlak voor de aanrijding en bestuurder 14.1 achteruit reed (…) is door ons rapporteurs gelet op art. 54 van het RVV 1990 bestuurder Mevr. V. aangemerkt als 14.1 (verdachte bestuurder).
Gelet op de omstandigheden en de geringe aard van schade is er geen proces-verbaal opgemaakt, doch is er gekozen voor de politie registratieset."
3. De door de politie gewijzigde omschrijving van de aanrijding op het registratieformulier luidt als volgt (de wijzigingen zijn cursief weergegeven):
"BEKNOPTE OMSCHRIJVING ONGEVAL
14.1 reed over het Miradorplein komende uit de richting van de Kasteel Hillenraadweg en rijdende richting Kasteel Rimburglaan.
14.2 reed over het Miradorplein komende uit de richting van de Kasteel Rimburglaan en rijdende richting Kasteel Cartielstraat.
Gekomen op het Miradorplein reed 14.1 het voertuig van 14.2 (vuilniswagen), tegemoet.
Daar 14.1 vermoedde dat de ruimte op de rijbaan te klein was voor beide voertuigen, stopte zij. Vervolgens reed 14.1 haar voertuig achteruit, waarbij zij bij het indraaien naar rechts (richting Kast Wolfraathstraat) met de linker voorzijde van haar voertuig tegen de linker achterzijde van het in haar richting rijdende voertuig van 14.2 botste.
Volgens 14.1 reed het voertuig 14.2 niet aan de uiterst rechterzijde van de rijbaan, waardoor zij genoodzaakt was om achteruit te rijden om een mogelijke aanrijding te voorkomen.
Tijdens dit achteruit rijden zou 14.2 zijn doorgereden in haar richting.
Volgens 14.1 zou de bestuurder 14.2 met de linker achterzijde tegen de rechter voorzijde (kennelijk is bedoeld de linker voorzijde; N.o.) van haar auto zijn gereden.
Tengevolge van de aanrijding ontstond (op het oorspronkelijke registratieformulier stond: 'lichte'; N.o.) schade aan het voertuig van 14.1 en zeer lichte schade aan het voertuig van 14.2.
Geen gewonden.
Wij rapporteurs konden aan de hand van de stand van de aangetroffen voertuigen niet vaststellen of bestuurder 14.2 vlak voor de aanrijding niet aan de uiterst rechterzijde van de rijbaan had gereden."
D. Reactie verzoekster
Verzoekster deelde in reactie op de door het regionale politiekorps Limburg-Zuid gewijzigde omschrijving van het ongeval op het registratieformulier onder meer het volgende mee:
"De nogal suggestieve ondertoon ('zou dit' en 'zou dat') doet vermoeden dat mijn visie op de betreffende aanrijding nu wel in het politierapport zou zijn opgenomen.
Ik blijf ervan overtuigd dat ik niet tegen vuilnisauto ben gebotst, zoals nog steeds in het politierapport staat verwoord, maar dat op het moment van de botsing hoogstwaarschijnlijk beide voertuigen hebben gereden, daarna heeft de vuilnisauto mijn voertuig nog ca. 0,5 meter meegesleept.
Daarnaast heeft de vuilnisauto ondanks de botsing-dreigende situatie (bus bij halteplaats, schoolgaande kinderen) gedurende deze hele sequentie niet of nauwelijks vaart geminderd, en remde pas op het moment dat de aanrijding een reeds geschied was.
U begrijpt het gevoel van de bierkaai blijft, onverminderd."
e. NADERE INFORMATIE KORPSBEHEERDER
Daarnaar door de Nationale ombudsman gevraagd, zond de korpsbeheerder de Nationale ombudsman een afschrift van een mutatie uit het dag- en nachtrapport van de politie van 21 juli 1998, opgemaakt naar aanleiding van dit incident. In deze mutatie staat onder meer het volgende vermeld:
"Door de rmk naar het Miradorplein gestuurd alwaar een aanrijding tussen een p.a. (personenauto; N.o.) en een vuilniswagen had plaatsgevonden.
Tp. (ter plaatse; N.o.) bleek dat 14.1 komende vanuit de richting Kast. Hillenraadweg, het Miradorplein richting bushalte was opgereden.
Bij het tegemoetkomen van 14.2 (vuilniswagen), botste 14.1 met de linker voorzijde van haar voertuig tegen de linker achterzijde van de vrachtwagen.
14.1 die de doorgang te krap vond, stopte haar voertuig en trachtte achteruit terug te rijden. Vermoedelijk heeft zij hierbij te scherp ingedraaid, waarbij zij met de linker voorzijde tegen de achterkant van het voertuig 14.2 aanreed.
14.2 zeer licht materiële schade.
14.1 lichte materiële schade.
Geen gewonden."
Beoordeling
1. Verzoekster is op 21 juli 1998 met haar auto betrokken geweest bij een aanrijding met een vuilniswagen te Maastricht. J. en K., ambtenaren van het regionale politiekorps Limburg-Zuid, zijn kort nadat de aanrijding had plaatsgevonden ter plaatse geweest. Zij hebben van deze aanrijding een registratieformulier opgemaakt.
Verzoekster heeft aangegeven dat de rijstrook op de plaats van het ongeval zo smal was dat het praktisch onmogelijk was dat zij de vuilnisauto voorbij kon rijden zonder snelheid te minderen. Zij heeft aangegeven dat zij met haar auto vervolgens achteruit is gereden om de vuilnisauto doorgang te bieden, en om zo een frontale botsing te voorkomen. Volgens verzoekster reed de vuilnisauto ondertussen door zonder vaart te minderen, waarbij uiteindelijk de achterkant van de vuilnisauto in botsing kwam met de linkervoorkant van haar auto.
2. Verzoekster klaagt over de wijze waarop de politieambtenaren het registratieformulier over die aanrijding hebben opgemaakt. Zij klaagt er met name over dat haar visie op de aanrijding niet of nauwelijks in het formulier is opgenomen en dat de ambtenaren de mening van de andere partij over de toedracht van de aanrijding hebben overgenomen.
De situatieschets die bij het registratieformulier hoorde heeft verzoekster niet weersproken.
Tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman heeft de politie de omschrijving van het ongeval in het registratieformulier aangepast. In het hiernavolgende wordt met het registratieformulier de oorspronkelijke, ongewijzigde versie bedoeld, tenzij anders staat vermeld.
3. Een registratieformulier dient onder meer voor de civielrechtelijke afwikkeling van een verkeersongeval. Daarom behoren op dat formulier alle beschikbare gegevens te worden vermeld die van belang zijn voor de vaststelling van de schuld van de aanrijding. Het moet daarbij gaan om geconstateerde feiten. Eventuele conclusies moeten zijn gebaseerd op vaststaande feiten of op bijzondere wetenschap van degene die het formulier invult. Hierbij verdient het aanbeveling dat in het registratieformulier de lezingen van de beide partijen - kort - worden weergegeven, wanneer onvoldoende vaststaat wie schuldig is aan het ongeval.
De politie duidt de betrokkenen bij een aanrijding in een registratieformulier aan met "14.1" en "14.2". Met 14.1 wordt doorgaans de verdachte van de aanrijding aangeduid, en met 14.2 de wederpartij of getuige.
4.1. De politie heeft verzoekster in het registratieformulier aangeduid met "14.1", en de vuilnisauto met "14.2". In het registratieformulier staat vermeld dat verzoekster en de vuilniswagen elkaar tegemoet reden, en dat verzoekster stopte omdat zij vermoedde dat de ruimte op de rijbaan te smal was voor de beide voertuigen. Voorts staat in het formulier vermeld dat verzoekster vervolgens achteruit reed, waarbij zij vermoedelijk door een stuurfout met de linkerzijde van haar auto tegen de linker achterzijde van de vuilniswagen botste.
4.2. De politieambtenaren J. en K. hebben in reactie op de klacht laten weten dat zij verzoekster op het registratieformulier hebben aangemerkt als 14.1, omdat tijdens hun onderzoek ter plaatse niet was gebleken dat de vuilnisauto niet aan de uiterste rechterzijde van de rijbaan reed vlak voor de aanrijding, en verzoekster achteruit reed toen de aanrijding zich voordeed. Zij hebben aangegeven dat zij hierbij het bepaalde in artikel 54 Reglement verkeersregels en verkeerstekens in ogenschouw hebben genomen, dat inhoudt dat bestuurders die een bijzondere manoeuvre uitvoeren, zoals achteruit rijden, het overige verkeer voor moeten laten gaan (zie achtergrond, onder 1.).
5. In de gewijzigde versie van het registratieformulier heeft de politie aan de omschrijving van het ongeval onder meer toegevoegd dat de bestuurder van de vuilnisauto volgens verzoekster niet aan de uiterst rechterzijde van de rijbaan had gereden.
Ook al hebben de betrokken politieambtenaren ter plaatse niet kunnen vaststellen dat de vuilniswagen vlak voor de aanrijding niet aan de uiterst rechterzijde van de rijbaan had gereden, toch is dit standpunt van verzoekster een gegeven dat mede van belang is voor de vaststelling van de schuld van de aanrijding. Het is dan ook niet juist dat de politie dit gegeven in de oorspronkelijke omschrijving van de aanrijding niet had opgenomen.
De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van regionale politiekorps Limburg-Zuid, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Zuid (de burgemeester van Maastricht), is gegrond.
Met instemming heeft de Nationale ombudsman kennisgenomen van de aanvulling van de omschrijving van de aanrijding in het registratieformulier, waardoor tevens een gedeelte van de verklaring van verzoekster is weergegeven.
2