Op 5 oktober 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer
S. te Goes, met een klacht over een gedraging van de dijkgraaf van het waterschap Zeeuwse Eilanden.
Naar deze gedraging werd een onderzoek ingesteld.
Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:
Verzoeker klaagt erover dat de dijkgraaf van het waterschap Zeeuwse Eilanden in een vergadering van het (voorlopig) algemeen bestuur in maart 1998 in het bijzijn van de pers heeft aangekondigd bij de officier van justitie een klacht tegen hem te zullen indienen wegens belediging en smaad van het waterschap.
Onderzoek
In het kader van het onderzoek werd het dagelijks bestuur van het waterschap Zeeuwse Eilanden verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Tevens werd het dagelijks bestuur een aantal specifieke vragen gesteld.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Het dagelijks bestuur van het waterschap Zeeuwse Eilanden deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Op 4 maart 1998 vonden er verkiezingen voor het waterschap plaats. Verzoeker stelde in een brief van 5 maart 1998 aan de voorzitter van het hoofdstembureau een aantal vragen over de oproepingskaarten die hij had ontvangen. Hij merkte in zijn brief onder meer het volgende op:
"Hierbij deel ik u mede dat ik voor de verkiezingen voor het waterschap twee oproepkaarten op mijn naam heb ontvangen. De ene was geadresseerd op mijn voormalig adres (…)laan (…) te Goes. De andere was geadresseerd aan mijn huidige adres. Van het oude pand was mijn echtgenote eigenaar van het appartementsrecht en wij beiden bewoners. Van het huidige pand ben ik de eigenaar en met mijn vrouw bewoner.
Op het stembureau heb ik beide kaarten voorgelegd. De kaart op het oude pand heeft men ingenomen. Ik heb dus maar een keer gestemd.
Ik wil u vragen te verifiëren of de kaarten die ik ontvangen heb terecht ontvangen zijn en of het terecht was dat ik maar één stem mocht uitbrengen.
Het is mogelijk dat ik een kaart te veel ontvangen heb. Als dat het geval is, dan kan dat ook voor andere personen gelden. Dit kan betekenen dat sommige mensen een stem te veel hebben uitgebracht. In dat geval is er sprake van onzuivere verkiezingen en zouden de verkiezingen ongeldig verklaard moeten worden.
Ik verzoek u een onderzoek in te stellen en mij op de hoogte te stellen van uw bevindingen en beslissing terzake."
2. Bij brief van 18 maart 1998 deelde de voorzitter van het hoofdstembureau van het waterschap verzoeker onder meer het volgende mee:
"Aan u zijn twee oproepkaarten verzonden, één voor de categorie ingezetenen en één voor de categorie ongebouwd. Laatstgenoemde kaart is nog gezonden naar uw oude adres, (…)laan (…) te Goes. De reden hiervan is de volgende.
De naw-gegevens op de oproepkaart voor de categorie ongebouwd komen uit de kadastrale registers. In die registers staat nog uw oude adres vermeld. Het waterschap hecht er aan dat de tenaamstelling van eigendommen in onze administratie overeen stemt met die in de kadastrale registers. Indien deze koppeling wordt losgelaten doordat het waterschap andere gegevens gaat gebruiken, kunnen er in de toekomst problemen ontstaan bij een wijziging van de situatie in de kadastrale registers. Dit wil het waterschap, zowel in uw als in het belang van het waterschap, voorkomen. Ik hoop dat u hiervoor begrip hebt. Overigens adviseer ik u uw nieuwe woonadres aan het kadaster door te geven. In de toekomst kan dan worden voorkomen dat bijvoorbeeld oproepkaarten voor waterschapsverkiezingen naar het verkeerde adres worden gezonden.
Voor de categorie ingezetenen komen de naw-gegevens uit het GBA-bestand van de gemeente. Deze gegevens zijn normaliter zeer actueel omdat een ieder wel bekend is met het feit dat verhuizingen aan de gemeente gemeld dienen te worden.
Gezien het vorenstaande hebt u twee oproepkaarten ontvangen omdat u stemgerechtigd was voor twee verschillende categorieën. Er is dus geen sprake van "mogelijk een kaart teveel", zoals u in uw brief stelt. Dat deze oproepkaarten naar verschillende adressen zijn gezonden vloeit voort uit het feit dat de naw-gegevens voor die categorieën van verschillende instanties worden betrokken en die gegevens niet met elkaar overeenstemmen."
3. Verzoeker stelde bij brief van 25 maart 1998 beroep in bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) tegen de beslissing van het waterschap van 17 maart 1998 om de nieuw gekozen hoofdingelanden toe te laten als lid van de algemene vergadering voor de categorieën "eigenaar gebouwd" en "eigenaar ongebouwd" van het kiesdistrict Zuid-Beveland. In zijn beroepschrift merkte verzoeker onder meer het volgende op:
"Ik wil hierbij beroep aantekenen tegen de beslissing van de Algemene Vergadering van het Waterschap Zeeuwse Eilanden d.d. 17 maart strekkende tot toelating van de nieuw gekozen hoofdingelanden voor de categorieën "eigenaar gebouwd" en "eigenaar ongebouwd" van het kiesdistrikt Zuid-Beveland.
In de eerste plaats is het mij overkomen dat mijn oproepingskaart als eigenaar ongebouwd, die op mijn oude adres was gesteld, ingenomen is door een lid van het stembureau Maria ter Weel, alwaar ik stemde. Deze man deelde mij namelijk mede dat ik niet op deze kaart mocht stemmen.
Ik vind het vreemd en onjuist dat het Waterschap de verkeerde adresgegevens van het kadaster ontvangt, terwijl ik sinds 8 augustus 1997 reeds in het GBA vermeld sta als bewoner van mijn huidige adres. Ook heb ik na 8 augustus verschillende malen correspondentie van het kadaster ontvangen betreffende de inmeting en inschrijving in de openbare registers van het perceel waar ik heden woon. Deze correspondentie kwam ook steeds aan op het huidige adres, zodat mij niet verweten kan worden dat ik geen kontakt heb opgenomen met het kadaster omtrent mijn adreswijziging als eigenaar van het perceel waar ik in de loop van 1996 en 1997 een huis heb laten bouwen. Het lijkt mij dat de ambtenaar van het stembureau Maria ter Weel mij wel had moeten laten stemmen. Door mijn kaart in te nemen pleegde hij mijns inziens een onrechtmatige overheidsdaad.
Tevens vind ik het onjuist dat ik, evenals vele andere eigenaren van nieuwbouw huizen geen oproepkaart heb ontvangen als kiezer voor de categorie "eigenaar bebouwd". Dit schijnt te komen omdat de gemeente Goes nog geen schattingen ingevolge de Wet waardering onroerende zaken voor de nieuwe huizen heeft laten doen, danwel administratief verwerkt. Dat er vele ander huiseigenaren het zelfde is overkomen is vermeld in de Provinciale Zeeuwsche Courant (PZC). Nu heeft de PZC de afgelopen twee jaar herhaaldelijk melding gemaakt van de ernstige achterstanden bij de afdeling onroerende zaakbelasting van de gemeente Goes. Ik weet ook zelf voorbeelden van mensen die nu nog steeds geen OZB-aanslag over het jaar 1997 hebben ontvangen.
Het waterschap had dus kunnen weten dat het met de oproepkaarten voor eigenaren van nieuwe huizen flink mis zou gaan. Ze had aktie kunnen ondernemen richting gemeente Goes om ze ten minste aan te manen tot spoed bij het schatten van nieuw gereedgekomen huizen en het verwerken daarvan. De gemeente Goes had best deze categorie huizen, met het oog op de verkiezingen voor het Waterschap, bij voorrang kunnen schatten. Het waterschap had dit al lang geleden kunnen verzoeken. Het verwijt
van onbehoorlijk bestuur treft daarom mijns inziens niet alleen de gemeente Goes, maar zeker ook het Waterschap.
Hetgeen mij is overkomen heeft ook vele andere nieuwe huiseigenaren getroffen. Ik kom tot de conclusie dat de uitslag van de verkiezingen op onaangename wijze is beïnvloed door fouten die hun oorsprong hebben in onbehoorlijk bestuur enerzijds en onrechtmatige overheidsdaad anderzijds.
Ik verzoek u dan ook de bovenvermelde beslissing van de Algemene Vergadering van 17 maart 1998 te vernietigen. Een dergelijke beslissing zou de rechtstaat ten goede komen en niet al te bezwarend hoeven zijn voor het Waterschap en de Zuid-Bevelandse burgers. Er zijn immers in mei weer kamerverkiezingen. Op tamelijk eenvoudige wijze kan die gelegenheid gebruikt worden voor een herstemming in het distrikt Zuid-Beveland."
4. In een uitzending van de Omroep Zeeland TV lichtte verzoeker zijn beroepschrift toe. In een openbare vergadering van het (voorlopig) algemeen bestuur op 27 maart 1998 deelde de dijkgraaf mee dat de, volgens het waterschap, onjuiste uitlatingen van verzoeker in de media aanleiding vormden bij de officier van justitie een klacht in te dienen jegens verzoeker wegens belediging en smaad van het waterschap. Op 30 maart 1998 werd de klacht bij de officier van justitie ingediend.
5. In de Provinciale Zeeuwse Courant van 28 maart 1998 was, naast een foto van verzoeker, onder meer het volgende artikel opgenomen:
"DIJKGRAAF ZEEUWSE EILANDEN KLAAGT BEZWAARMAKER AAN WEGENS SMAAD
GOES - Dijkgraaf (…) van het waterschap Zeeuwse Eilanden dient bij justitie in Middelburg een klacht in tegen (verzoeker; N.o.) wegens smaad. (Verzoeker; N.o.) heeft bezwaar gemaakt tegen het verloop van de waterschapsverkiezingen op Zuid-Beveland. (dijkgraaf; N.o.) stapt niet naar justitie als persoon of namens het waterschapsbestuur, maar als dijkgraaf, die volgens de wet een apart bestuursorgaan is.
Volgens (dijkgraaf; N.o.) is (verzoeker; N.o.) met name over de schreef gegaan in een uitzending van Omroep Zeeland TV. (Verzoeker; N.o.) antwoordde daarin op een vraag van een verslaggever dat 'hij met zijn oproepkaart bij het goede stembureau was geweest'. (Dijkgraaf; N.o.) die zich aan meer uitlatingen van de Goesenaar heeft geërgerd, is van mening dat dit een leugen is. (Verzoeker; N.o.) was niet bij het goede stembureau en dat had hij op zijn kaart kunnen zien. "Ik ben het beu dat waterschap Zeeuwse Eilanden door het slijk wordt gehaald", lichtte (dijkgraaf; N.o.) vrijdag voor de voorlopige nieuwe algemene vergadering toe. "Alsof wij van de verkiezingen een rommeltje hebben gemaakt. Dat is volstrekt bezijden de waarheid. Veel mensen hebben zich keihard ingezet om de verkiezingen tot een succes te maken. Dat is gelukt." (Verzoeker; N.o.) die de vergadering bijwoonde, was niet onder de indruk. "Ik heb een toelichting op mijn beroep bij de Raad van State gegeven. Ik zie niet in wat ik fout heb gedaan. Als het tot een rechtszaak komt, zal ik mij beroepen op het recht van vrijheid van meningsuiting. De voorlopige waterschapsbestuurders X en Y vroegen de dijkgraaf nog of hij zijn klacht nog in het algemeen bestuur wilde brengen. Volgens (dijkgraaf; N.o.) kan dat echter niet, omdat er formeel geen nieuwe algemene vergadering bestaat. Voorlopig waterschapsbestuurder Z. steunde (dijkgraaf; N.o.) "Ik vond de uitspraken van (verzoeker; N.o.) beledigend en het is goed dat tegen hem een klacht wordt ingediend."
6. Bij brief van 1 april 1998 diende het dagelijks bestuur van het waterschap Zeeuwse Eilanden het verweerschrift in bij de Afdeling. Dat verweerschrift luidt onder meer als volgt:
"Het beroep van appellant richt zich tegen de beslissing van de algemene vergadering van waterschap Zeeuwse Eilanden tot toelating van de nieuw gekozen leden voor die vergadering voor de categorieën ongebouwd en gebouwd in het kiesdistrict Zuid-Beveland. Als motivering voert appellant in de eerste plaats aan dat zijn oproepkaart voor de categorie ongebouwd foutief geadresseerd was, ingenomen is door een lid van het stembureau Maria ter Weel te Goes en dat appellant met die oproepkaart geen stem heeft mogen uitbrengen. Het tweede bezwaar heeft betrekking op het feit dat appellant geen oproep heeft ontvangen voor de categorie gebouwd.
Ingevolge artikel 30a, eerste lid, van de Waterschapswet (hierna te noemen "de wet") kan een belanghebbende tegen bij provinciale verordening aangewezen besluiten, die met toepassing van die verordening worden genomen met het oog op de verkiezing van de leden van het algemeen bestuur en die naar hun aard nopen tot een spoedige behandeling van de daartegen ingestelde beroepen, beroep instellen bij uw afdeling. Provinciale Staten van Zeeland hebben in artikel 112a van het op 17 september 1993 vastgestelde Kiesreglement waterschappen provincie Zeeland (hierna te noemen het kiesreglement), gewijzigd bij besluit van 22 juli 1997, invulling gegeven aan artikel 30a, eerste lid, van de wet. Zo is onder andere als een besluit in de zin van genoemd artikel van de wet aangewezen een besluit van het algemeen bestuur als bedoeld in artikel 94, eerste lid, van het kiesreglement. In afwijking van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht moet een beroepschrift tegen een besluit als hiervoor bedoeld worden ingediend uiterlijk op de achtste dag nadat het besluit is bekend gemaakt of geacht kan worden te zijn geweigerd.
Wat onder "bekend gemaakt" moet worden verstaan en aan wie dat moet gebeuren wordt in het kiesreglement niet verder omschreven. Wel wordt in artikel 103 van het kiesreglement voorgeschreven dat het dagelijks bestuur elke beslissing betreffende de toelating terstond schriftelijk ter kennis van de gekozene dient te brengen. Het ligt hier voor de hand om bekend maken op te vatten als schriftelijk kennis geven aan de gekozenen. De onderhavige besluiten tot toelating zijn genomen op 17 maart 1998 en op 18 maart 1998 schriftelijk ter kennis van de gekozenen gebracht. Het beroepschrift dateert van 25 maart 1998 en is op diezelfde datum aan uw afdeling gefaxt. Het is dus in ieder geval niet te laat ingediend.
Ingevolge artikel 94, eerste lid, van het kiesreglement onderzoekt het algemeen bestuur de geloofsbrieven en beslist of de benoemde als hoofdingeland wordt toegelaten. Daarbij gaat zij na of de benoemde aan de vereisten voor het lidmaatschap voldoet en geen met het lidmaatschap onverenigbare betrekking vervult en beslist zij de geschillen welke met betrekking tot de geloofsbrief of de verkiezing zelf rijzen. Uit het beroepschrift van appellant blijkt dat zijn grieven zich niet richten tegen het onderzoek van de geloofsbrieven c.a., doch tegen de verkiezing zelf. Zoals blijkt uit uw uitspraak d.d. 26 maart 1998, nummer EO2.97.0176/0.03 (verkiezingen hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht), brengt dit laatste met zich mee dat, indien er sprake is van vermeende onregelmatigheden bij het houden van de verkiezingen, daartegen bezwaar kan worden gemaakt bij het algemeen bestuur. Vast staat dat appellant geen bezwaren heeft ingediend bij het algemeen bestuur, zodat er geen sprake was van een geschil waarover het algemeen bestuur bij de toelating van de onderhavige leden diende te beslissen.
Overigens zij vermeld dat appellant wel bij brief van 5 maart 1998 vragen heeft gesteld aan de voorzitter van het hoofdstembureau. Appellant verzocht om opheldering met betrekking tot enkele bij hem gerezen vragen. Deze vragen zijn door genoemde voorzitter beantwoord bij brief van 18 maart 1998, nummer 1998/2430. Gelet op de inhoud van de brief van appellant is deze niet aangemerkt als een bezwaarschrift. Overigens schrijft artikel 85, vierde lid, van het kiesreglement voor dat bezwaren bij het hoofdstembureau slechts door de in het lokaal aanwezige stemgerechtigden tijdens de zitting bij de voorzitter kunnen worden ingebracht. Van deze mogelijkheid heeft appellant geen gebruik gemaakt. Hij was ook niet op de op 6 maart 1998, om 10.00 uur, gehouden zitting aanwezig. Voor zover er wel sprake zou zijn van bezwaren zou appellant in zijn bezwaren niet ontvankelijk zijn daar deze niet op de voorgeschreven wijze zijn ingebracht. Een afschrift van genoemde brief van appellant en van de brief van de voorzitter van het hoofdstembureau treft u hierbij aan.
Onderstaand gaan wij, voor zover nog van belang, op de inhoud van het beroepschrift in. Voor wat betreft de foutieve adressering van de oproepkaart voor de categorie ongebouwd merken wij op dat het waterschap bij het aanmaken van de oproepkaarten voor de categorieën gebouwd en ongebouwd gebruik maakt van de kadastrale registers. Stemgerechtigd voor die categorieën zijn namelijk respectievelijk de eigenaren gebouwd en de eigenaren ongebouwd die als zodanig belastingplichtig zijn aan het waterschap en zijn opgenomen in het register van stemgerechtigden (zie de artikelen 19 en 20 van de wet). De naw-gegevens van de eigenaren gebouwd en ongebouwd staan vermeld in de kadastrale registers. Het waterschap hecht er aan dat de naw-gegevens van eigendommen in de waterschapsadministratie overeen stemmen met die in de kadastrale registers. Indien die koppeling wordt losgelaten kunnen er problemen ontstaan bij een wijziging in de kadastrale registers. Dit wil het waterschap voorkomen. Dat de oproepkaart voor de categorie ongebouwd aan het oude adres van appellant is gezonden is een gevolg van het feit dat in de kadastrale registers nog de oude naw-gegevens van appellant staan vermeld. Appellant is zelf verantwoordelijk voor een correcte vermelding
van die gegevens in die registers. In ieder geval mag het waterschap niet worden tegengeworpen dat die gegevens niet correct zijn. Overigens zij hier vermeld dat appellant bij het waterschap had kunnen controleren of zijn gegevens correct bekend zijn door het kiesregister in te komen zien. Dit register heeft van 19 december 1997 tot en met 20 januari 1998 ter inzage gelegen. Indien appellant gebruik had gemaakt van de geboden mogelijkheid tot inzage van het kiesregister had hij kunnen constateren dat de naw-gegevens afweken van de naw-gegevens zoals die volgens hem zouden moeten luiden. Vervolgens had hij desgewenst een verzoek om verbetering van het register (artikel 30, tweede lid, van de wet) bij ons in kunnen dienen. Appellant heeft, volgens eigen zeggen, geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om het kiesregister in te zien.
De stelling van appellant dat "de ambtenaar van het stembureau Maria ter Weel hem had moeten laten stemmen" kunnen wij niet onderschrijven. Appellant heeft namelijk twee oproepkaarten ontvangen, te weten een voor de categorie ingezetenen op zijn nieuwe adres en een voor de categorie ongebouwd op zijn oude adres. Beide adressen liggen in verschillende stemdistricten met verschillende stembureaus. Voor de categorie ingezetenen kon appellant zijn stem uitbrengen in stembureau Maria ter Weel. Dit heeft hij ook gedaan. Voor het uitbrengen van de stem voor de categorie ongebouwd diende appellant zich te vervoegen bij stembureau Ter Valcke, eveneens in Goes. Dit stond op de oproepkaart vermeld. Het is dus terecht dat de leden van het stembureau Maria ter Weel aan appellant te kennen hebben gegeven dat hij voor de categorie ongebouwd niet in dat stembureau mocht stemmen. Overigens ontkent de voorzitter van stembureau Maria ter Weel dat hij toch de oproepkaart voor de categorie ongebouwd heeft ingenomen. Een ter zake door hem opgestelde verklaring treft u hierbij aan.
Ten aanzien van het tweede bezwaar van appellant wordt opgemerkt dat uit de kadastrale registers is gebleken dat appellant een perceel grond in eigendom heeft verworven waarop geen bebouwing stond. In verband daarmee wordt appellant voor de belastingplichtigheid alsmede voor de stemgerechtigheid bij het waterschap geregistreerd onder de categorie ongebouwd. Het onbebouwde perceel van appellant is thans bebouwd met een woning. Als gevolg hiervan zal er een wijziging plaatsvinden van de categorie ongebouwd naar de categorie gebouwd. Deze wijziging vindt plaats zodra het waterschap daartoe bericht ontvangt van de gemeente in de vorm van een taxatie op grond van de Wet waardering onroerende zaken. Tot op heden is een dergelijke taxatie ten aanzien van appellants woning nog niet ontvangen. Overigens had appellant ook dit aspect kunnen constateren in het kiesregister.
Appellants opmerking dat vele andere eigenaren van nieuwbouwhuizen geen oproepkaart hebben ontvangen voor de categorie gebouwd willen wij bevestigen noch tegenspreken. Wel willen wij opmerken dat wij herhaaldelijk hebben aangedrongen op zo snel mogelijke aanlevering van taxaties van nieuwe woningen, en dan niet alleen bij de gemeente Goes, doch bij alle gemeenten in ons waterschapsgebied. Het waterschap is
en blijft evenwel afhankelijk van de snelheid van levering van de vereiste gegevens van de gemeenten. In ieder geval is bij het samenstellen van het kiesregister, op basis waarvan de oproepkaarten zijn geproduceerd, gewerkt met een zo actueel mogelijk bestand.
Gezien het vorenstaande zijn wij van mening dat ten aanzien van de verkiezingen correct is gehandeld en dat er geen sprake is van een "onrechtmatige overheidsdaad" of "onbehoorlijk bestuur" zoals appellant dat noemt. Wij verzoeken u dan ook het door appellant ingediende beroepschrift ongegrond te verklaren."
7. Op 9 april 1998 deed de Afdeling uitspraak (verzonden op 23 april 1998). Het beroep van verzoeker werd ongegrond verklaard. De uitspraak luidt onder meer als volgt:
"Het geschil betreft de besluiten van verweerder van 17 maart 1998, waarbij, voor zover hier van belang, vijf personen zijn toegelaten als lid van de algemene vergadering voor de categorieën "eigenaar gebouwd" en "eigenaar ongebouwd" van het kiesdistrict Zuid-Beveland.
(…)
Bij mondelinge uitspraak van 9 april 1998 heeft de Afdeling het beroep ongegrond verklaard.
(…)
Overwegingen
Appellant heeft gesteld dat zijn oproepingskaart voor de categorie "eigenaar ongebouwd" is ingenomen door een lid van het stembureau Maria ter Weel te Goes. Naar appellant is gezegd, mocht hij niet op die kaart stemmen vanwege de omstandigheid dat de kaart op zijn vorige adres was gesteld. Voorts heeft appellant aangevoerd dat hij geen oproepingskaart voor de categorie "eigenaar gebouwd" heeft ontvangen, hetgeen naar zijn zeggen ook andere huiseigenaren is overkomen. De uitslag van de verkiezingen zou hierdoor zijn beïnvloed.
Ingevolge artikel 30, tweede lid, van de Waterschapswet is een ieder bevoegd het dagelijks bestuur verbetering van het register van stemgerechtigden te verzoeken op grond dat hijzelf in strijd met deze wet daarin al dan niet of niet behoorlijk is opgenomen.
Ingevolge artikel 30a, eerste lid van de Waterschapswet kan een belanghebbende tegen bij provinciale verordening aangewezen besluiten, die met toepassing van die verordening worden genomen met het oog op de verkiezing van leden van het algemeen bestuur en die naar hun aard noodzaken tot een spoedige behandeling van de daartegen ingestelde beroepen, beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Door Provinciale Staten van Zeeland is op 17 september 1993, gewijzigd bij besluit van 22 juli 1997, het Kiesreglement voor de waterschappen in de provincie Zeeland (hierna te noemen: het Kiesreglement) vastgesteld.
Ingevolge artikel 6 van het Kiesreglement draagt het dagelijks bestuur er zorg voor dat uiterlijk 30 dagen voor de dag van de kandidaatstelling ter openbare kennis gebracht wordt dat een ieder:
a. op verzoek inlichtingen uit het register kan krijgen waaruit deze kan opmaken of zijn gegevens met betrekking tot zijn natuurlijke dan wel rechtspersoon daarin al dan niet, of niet behoorlijk zijn opgenomen;
b. …;
c. uiterlijk tot de dag van kandidaatstelling om verbetering van het register kan verzoeken, overeenkomstig artikel 30 van de Waterschapswet.
Ingevolge artikel 27 van het Kiesreglement wordt aan de tot deelneming aan de stemming bevoegde stemgerechtigde wiens oproepingskaart in het ongerede is geraakt of die geen kaart heeft ontvangen, op zijn aanvraag door of vanwege de dijkgraaf een nieuwe oproepingskaart uitgereikt, mits hij voldoende van zijn identiteit en stemgerechtigheid kan doen blijken. Ook het stembureau is tot die uitreiking bevoegd.
Ingevolge artikel 94, eerste lid, van het Kiesreglement onderzoekt de algemene vergadering de geloofsbrieven en beslist of de benoemde als lid van dat orgaan wordt toegelaten. Daarbij gaat zij na of de benoemde aan de vereisten voor het lidmaatschap voldoet en geen met het lidmaatschap onverenigbare betrekking vervult en beslist zij de geschillen welke met betrekking tot de geloofsbrief of de verkiezing zelf rijzen.
Ingevolge artikel 112a, eerste lid, aanhef en onder e, van het Kiesreglement wordt als besluit in de zin van artikel 30a, eerste lid, van de Waterschapswet aangewezen het besluit van het algemeen bestuur over de toelating; bedoeld in artikel 94, eerste lid.
Ten aanzien van het gestelde innemen van het stembiljet, hetgeen overigens ter zitting door verweerder is ontkend, is niet aangetoond of aannemelijk gemaakt dat appellant dienaangaande een als bezwaar aan te merken stuk heeft ingediend bij het algemeen bestuur. Derhalve was in zoverre geen sprake van een geschil als bedoeld in artikel 94 van het Kiesreglement waarover het algemeen bestuur bij de toelating van de onderhavige leden diende te beslissen.
Vaststaat overigens dat appellant met de desbetreffende oproepingskaart niet op het stembureau Maria ter Weel kon stemmen, doch zich voor het uitbrengen van die stem bij een ander stembureau, te weten stembureau Ter Valcke, diende te vervoegen. Niet is gebleken dat appellant zulks van zin was.
Voorts staat vast dat in de huis-aan-huis verspreide verkiezingskrant was aangegeven dat het register van stemgerechtigden kon worden ingezien en dat om aanpassing van het register kon worden verzocht.
Tevens wijst de Afdeling op het bepaalde in artikel 27 van het Kiesreglement. Appellant heeft van deze mogelijkheden geen gebruik gemaakt noch is gebleken dat andere stemgerechtigden waarvan appellant heeft gesteld dat zij geen of een verkeerde oproepings-
kaart hebben ontvangen dit hebben gedaan. Derhalve zijn niet de mogelijkheden die het Kiesreglement biedt benut om een (correcte) oproepingskaart te ontvangen.
De Afdeling is reeds hierom van oordeel dat bij de beoordeling van de toelating van de leden van het algemeen bestuur niet meer aan de orde kan komen of al dan niet ten onrechte een oproepingskaart niet is ontvangen dan wel een verkeerde oproepingskaart is ontvangen.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard."
Het waterschap trok daarop de klacht in die bij de officier van justitie was ingediend.
8. Verzoeker legde zijn klachten over het verloop van de verkiezingen voor aan gedeputeerde staten van de provincie Zeeland en aan de Minister van Verkeer en Waterstaat. De klachten werden ongegrond verklaard. Bij brief van 20 januari 1999 diende verzoeker de volgende klacht in bij de dijkgraaf van het waterschap:
"Hierbij stel ik u ingevolge artikel 12, lid 2 van de Wet Nationale ombudsman in kennis van mijn bezwaar tegen de wijze waarop u zich in uw functie van dijkgraaf in het voorjaar van 1998 in het openbaar hebt uitgelaten over mijn persoon. U heeft die uitlatingen gedaan in een pseudo-bijeenkomst van het bestuur van het waterschap en tegenover de pers, zijnde Omroep Zeeland en de regionale krant. U hebt mij verweten dat ik onwaarheden over het Waterschap heb verkondigd en dat ik de eer en goede naam van het Waterschap zou hebben aangetast.
Zelfs heeft u zich tot justitie gewend in een poging mij strafrechtelijk te laten vervolgen. Ook dit is omstandig in de media gekomen. Tegen de achtergrond van het feit dat ik nooit enige onwaarheid betreffende het waterschap heb verkondigd vind ik dat dit gedragingen zijn die een dijkgraaf zich in een rechtstaat niet kan veroorloven. Door de koningin aangestelde bestuurders dienen respect te tonen voor de burgers jegens wie zij met overheidsgezag bekleed zijn. Ik stel u hierbij in de gelegenheid uw zienswijze op het voorgaande te geven."
Na een verzoek daartoe van het waterschap vulde verzoeker bij brief van 8 februari 1999 zijn klacht aan. In de brief merkt hij onder meer het volgende op:
"Naar aanleiding van uw bovengenoemde brief waarin u mij verzoekt de gedragingen van de dijkgraaf jegens mijn persoon nader te omschrijven stuur ik u hierbij fotokopieën van krantenartikelen waarin de desbetreffende voor mijn eer en goede naam schadelijke bewoordingen zijn weergegeven.
U kunt daarin lezen dat hij aangifte bij justitie doet omdat ik het waterschap door het slijk zou hebben gehaald. Met name zou ik gelogen hebben door voor Omroep Zeeland te stellen dat ik wel op het juiste stembureau ben geweest. Ik heb van het waterschap een verkeerde stemkaart gekregen. Had ik de juiste stemkaart gekregen dan was daarop ook het stembureau waar ik verschenen ben vermeld geweest. Logisch want voor de categorie ingezetenen moest ik in stembureau Ter Weel zijn en voor de gemeenteraadsverkiezingen eveneens. Het juiste stembureau voor een inwoner van de (…)straat kan nooit aan de andere kant van de stad gelegen zijn. Dit te meer daar mijn verhuizing van de (...)laan naar de (...)straat terstond na mijn verhuizing kenbaar is gemaakt bij zowel de gemeente als bij het kadaster. Dit in tegenstelling tot wat het waterschap daarover beweert. Voor wat het kadaster betreft beschik ik over het schriftelijke bewijs van mijn tijdige melding van de verhuizing. Ook hiervan stuur ik een fotokopie mee. Pikant detail: voor de belastingen wist men mij voor de verkiezingen wel op het juiste adres te vinden. Verder heeft het mij gestoord dat de dijkgraaf in de krant beweert dat mijn kaart als eigenaar ongebouwd in de (...)straat niet door het hoofd stembureau is ingenomen. De waarheid is de volgende: ik heb het hoofd stembureau van Ter Weel uitgelegd dat ik bewoner en eigenaar ben van het pand (...)straat. Ik heb hem de kaart "ingezetene (...)straat" getoond, alsmede de kaart "eigenaar ongebouwd in de (...)laan". Hierop heb ik gevraagd of ik een andere kaart dien te krijgen of dat ik een kaart teveel heb ontvangen. Hierop heeft het hoofd stembureau mij gezegd dat de kaart "eigenaar ongebouwd (...)laan" dan ongeldig is en vervolgens heeft hij die kaart ingenomen.
Ik vroeg toen aan hem of ik dus maar een stem kon uitbrengen.
Hierop antwoordde hij bevestigend. Ik heb dus ook maar een stem uitgebracht. Mijn vrouw wil de gang van zaken op het stembureau graag onder ede bevestigen. Als het hoofd stembureau zijn werk zorgvuldig gedaan had, dan had hij mij er op gewezen dat ik als eigenaar van mijn woning een stemkaart "eigenaar gebouwd" kan benutten. Hij was immers bevoegd om in dit soort gevallen te regelen dat ik alsnog mijn stem op een juiste manier kon uitbrengen.
Al bij al niet vreemd dat ik mij tot de bestuursrechter heb gewend. Het lijkt mij dan ook ten ene male ongepast dat een bestuurder zich tot justitie wend wegens smaad en belediging van het waterschap indien iemand een beroepschrift voor de Raad van State op een eerlijke manier ten overstaan van de pers toelicht."
9. Bij brief van 6 april 1999, verzonden op 23 april 1999, reageerde het waterschap op de klacht van verzoeker. De reactie luidt onder meer als volgt:
"Op grond van de door u verstrekte gegevens wordt de klacht als volgt geformuleerd. U klaagt erover dat de dijkgraaf van waterschap Zeeuwse Eilanden in het openbaar en via de media uitlatingen heeft gedaan die u in uw eer en goede naam hebben geschaad. In het bijzonder klaagt u erover dat de dijkgraaf:
1. publiekelijk heeft gesteld dat uw opmerking betreffende het "goede stembureau" niet op waarheid berust;
2. publiekelijk heeft gezegd dat uw oproepkaart niet door het hoofd stembureau van Maria ter Weel is ingenomen;
3. aangifte bij het Openbaar Ministerie heeft gedaan van belediging dan wel smaad.
Naar deze gedragingen hebben wij een onderzoek ingesteld. De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
I. Ten aanzien van de grieven, zoals verwoord in de punten 1 en 2, stellen wij vast dat deze rechtsreeks verband houden met de gang van zaken rond de waterschapsverkiezingen. Deze gang van zaken is reeds voorwerp van een rechterlijke en bestuurlijke toets geweest.
Zo heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, naar aanleiding van het door u ingestelde beroep, op 9 april 1998, uitgesproken dat de verkiezingen voor de algemene vergadering van het waterschap Zeeuwse Eilanden in overeenstemming met de wettelijke voorschriften zijn gehouden en dat van de door u gestelde onregelmatigheden niet is gebleken.
Verder is in het kader van bestuurlijk toezicht door Gedeputeerde Staten van Zeeland vastgesteld dat zich geen onrechtmatigheden hebben voorgedaan en dat er geen gronden zijn voor vernietiging van de door het waterschap genomen toelatingsbesluiten.
Tenslotte heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat geconcludeerd dat het waterschap en zijn dijkgraaf correct hebben gehandeld.
Op grond van het voorgaande stellen wij vast dat de rechtmatigheid van de verkiezingen onherroepelijk is vast komen te staan. De uitlatingen van de dijkgraaf, in reactie op de door u in de media voorgespiegelde gang van zaken rond de waterschapsverkiezingen, kunnen dan ook bezwaarlijk onbehoorlijk of anderszins onrechtmatig worden genoemd.
II. Met betrekking tot uw grief betreffende de aangifte van belediging dan wel smaad merken wij op dat wij aan deze aangifte de volgende overwegingen ten grondslag hebben gelegd.
De door u gedane uitlatingen in de media over de gang van zaken bij de waterschapsverkiezingen hebben wij in eerste instantie beschouwd (en afgedaan) als een gebrek aan voldoende kennis uwerzijds van de terzake geldende wettelijke voorschriften en procedures. Gelet hierop en in reactie op uw brief van 5 maart 1998 heeft de voorzitter van het hoofdstembureau u op 18 maart 1998 geïnformeerd over de procedure bij de waterschapsverkiezingen in relatie tot uw ervaringen daarmee.
Toen wij moesten constateren dat u bleef volharden in uw (onjuiste) uitlatingen, en daarvan - op zijn minst - de suggestie uitging dat het waterschap er een "rommeltje" van had gemaakt, ging bij ons de stellige overtuiging leven dat bij u de opzet voorzat om het waterschap publiekelijk in een kwaad daglicht te stellen. Ofschoon wij de burger niet het recht ontzeggen om openlijk blijk te geven van zijn kritiek of ontstemming over een door hem als onjuist ervaren handelwijze van een overheidsorgaan, hebben wij in de concrete omstandigheden van het geval aanleiding gezien voor het oordeel dat u meer heeft bedoeld. Aangezien wij meenden dat u zich hiermee schuldig maakte aan belediging danwel smaad van de rechtspersoon Zeeuwse Eilanden en het algemeen belang met vervolging gediend zou kunnen zijn, hebben wij het Openbaar Ministerie op 30 maart 1998 verzocht om daarnaar een strafrechtelijk onderzoek te doen.
Uit het feit dat het Openbaar Ministerie de aangifte in behandeling heeft genomen - in plaats van deze terstond terzijde te schuiven, mag worden afgeleid dat ook het Openbaar Ministerie een voldoende basis voor een nader onderzoek aanwezig achtte.
Zoals bekend, is een nader onderzoek achterwege gebleven. Nadat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State u in het ongelijk had gesteld en het publiekelijk gelijk van het waterschap was bevestigd, hebben wij de aangifte in overleg met de Officier van Justitie ingetrokken. De vraag of uw uitlatingen zouden hebben kunnen leiden tot een strafrechtelijke vervolging blijft daarmee onbeantwoord.
Wat er van dit laatste verder zij, in het licht van het voorgaande zijn wij van mening dat wij op goede gronden hebben kunnen besluiten tot het doen van aangifte van belediging danwel smaad van de rechtspersoon waterschap Zeeuwse Eilanden.
Het geheel overziende concluderen wij dat de klachten over de onderzochte gedragingen niet gegrond zijn."
B. STANDPUNT VERZOEKER
Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtformulering onder klacht. In zijn verzoekschrift merkt verzoeker voorts onder meer het volgende op:
"In maart 1998 vonden verkiezingen plaats voor het bestuur van het Waterschap Zeeuwse Eilanden. Daarbij zijn jegens mijn persoon en in het algemeen mijns inziens de nodige fouten gemaakt. Ik heb naar aanleiding hiervan beroep ingesteld bij de Raad van State. Mijn bezwaren heb ik ten overstaan van de pers toegelicht, waarbij ik uitdrukkelijk geen namen van personen heb genoemd, noch anderszins beledigende opmerkingen heb geuit. Ook heeft de pers zelf mijn woorden niet wezenlijk anders weergegeven, zodat die als een belediging op te vatten waren.
Desondanks vond de dijkgraaf van het waterschap het nodig om in een 'informele' vergadering van het nog niet aangestelde algemeen bestuur in het bijzijn van de pers aan te kondigen dat hij als zelfstandig bestuursorgaan bij de officier van justitie aangifte zou doen van smaad en belediging jegens het waterschap gepleegd door mijn persoon. De volgende dag stond dit bericht met grote letters in de Provinciale Zeeuwse Courant. Nu neem ik de journalisten niets kwalijk want vrije nieuwsvergaring is een groot goed, maar ik vind dat de door Hare Majesteit aangestelde hoge ambtenaar dijkgraaf (...) hiermee in hoge mate verwijtbaar gehandeld heeft jegens mijn persoon."
C. Standpunt van het dagelijks bestuur van het waterschap Zeeuwse eilanden
In reactie op de klacht en op vragen van de Nationale ombudsman deelde het dagelijks bestuur van het waterschap Zeeuwse Eilanden onder meer het volgende mee:
"De door u geformuleerde klacht begrijpen wij aldus dat niet de daadwerkelijke aangifte wegens belediging op 30 maart 1998 bij de Officier van Justitie voorwerp van onderzoek door de Nationale ombudsman zal zijn, maar de loutere aankondiging ervan door de dijkgraaf in de vergadering van het (voorlopig) algemeen bestuur van 27 maart 1998.
Deze beperking van het onderzoek is onzes inziens terecht. Enerzijds vanwege het feit dat uit het verzoekschrift van (verzoeker; N.o.) blijkt dat de daadwerkelijke aangifte niet relevant is geweest voor het indienen van de klacht; de klacht zou ook zijn ingediend
ingeval op de aankondiging geen daadwerkelijke aangifte had gevolgd. Anderzijds achten wij het oordeel over het belang c.q. de betekenis van de aangifte voorbehouden aan de Officier van Justitie. Na aangifte dient de Officier van Justitie te beslissen of de aangifte - na strafrechtelijk onderzoek - kan en moet leiden tot vervolging.
Indien onze lezing juist is, komt de geformuleerde klacht er op neer dat de dijkgraaf wordt verweten dat hij publiekelijk heeft aangekondigd dat tegen (verzoeker; N.o.) aangifte wegens smaad en/of belediging zal worden gedaan.
In de formulering van de klacht komt het publieke aspect tot uitdrukking in de woorden "in het bijzijn van de pers".
Bij dit onderdeel van de klacht plaatsen wij vraagtekens. Voornoemde vergadering van 27 maart 1998 was een openbare vergadering. Deze was belegd om de op 4 maart 1998 gekozen bestuurders te informeren over de bestuurlijke consequenties van het door (verzoeker; N.o.) bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State ingestelde beroep tegen de besluiten van het waterschap om vijf personen toe te laten als lid van het algemeen bestuur.
Evenals bij openbare vergaderingen van provinciale staten en de gemeenteraad zijn bij openbare vergaderingen van het algemeen bestuur van het waterschap belangstellende burgers en vertegenwoordigers van de pers aanwezig. Het feit dat vergaderingen van vertegenwoordigende lichamen openbaar zijn, brengt nu eenmaal met zich mee dat een ieder kan kennisnemen van de beraadslagingen en besluiten van een vertegenwoordigend lichaam. Dit lijkt ons een normale en democratische gang van zaken.
In onze ogen kan het feit dat de aankondiging in het bijzijn van de pers heeft plaatsgevonden dan ook niet worden geduid als een bijzondere omstandigheid, die een nadrukkelijke vermelding in de klacht rechtvaardigt.
In reactie op de door u specifiek gestelde vragen merken wij het volgende op.
1. Voor het antwoord op de vraag op grond van welke uitlatingen van (verzoeker; N.o.) wij tot de conclusie zijn gekomen dat er sprake zou kunnen zijn van smaad en/of belediging mogen wij u kortheidshalve verwijzen naar punt II van onze brief aan (verzoeker; N.o.) van 6 april 1999 (zie onder A.feiten, punt 6; N.o.).
2. Voor het antwoord op deze vraag (- waarom heeft u besloten in de vergadering van het (voorlopig) algemeen bestuur waarbij de pers aanwezig was de aankondiging te doen dat er een klacht bij de officier van justitie zou worden ingediend wegens belediging en smaad; N.o.) mogen wij kortheidshalve verwijzen naar het hiervoor gestelde over de openbaarheid van vergaderingen van het algemeen bestuur. Wij voegen hieraan toe dat het algemeen bestuur het kennelijk niet nodig heeft geoordeeld de kwestie ex. artikel 35 van de Waterschapswet achter gesloten deuren te behandelen.
3. Met het doen van aangifte is welbewust niet gewacht tot na de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Het betrof hier naar onze overtuiging - ook in de tijd gezien - los van elkaar staande zaken.
Naar aanleiding van het door (verzoeker; N.o.) ingestelde beroep had de Afdeling bestuursrechtspraak zich "slechts" te buigen over de vraag of de waterschapsverkiezingen van 4 maart 1998 in overeenstemming waren gehouden met de wettelijke voorschriften. Gelet op haar uitspraakbevoegdheden zou de Afdeling bestuursrechtspraak geen oordeel kunnen geven over de in de media aan het adres van het waterschap en zijn functionarissen gedane uitlatingen van (verzoeker; N.o.).
Vanwege de herhaalde onjuiste uitlatingen van (verzoeker; N.o.) in de media kwam het ons juist voor om - door middel van een klacht - een strafrechtelijk onderzoek te laten entameren naar de vraag of het algemeen belang ermee gediend zou zijn om (verzoeker; N.o.) te vervolgen wegens smaad en/of belediging.
Nadat de Afdeling Bestuursrechtspraak op 9 april 1998 (verzoeker; N.o.) in het ongelijk had gesteld, en hiermee zijn ongelijk publiekelijk was bevestigd, hebben wij ter voorkoming van verdere bestuurslasten en na overleg met de Officier van Justitie besloten de klacht in te trekken."
Beoordeling
1. Verzoeker klaagt erover dat de dijkgraaf van het waterschap Zeeuwse Eilanden in een vergadering van het (voorlopig) algemeen bestuur in maart 1998 in het bijzijn van de pers heeft aangekondigd bij de officier van justitie een klacht tegen hem te zullen indienen wegens belediging en smaad van het waterschap.
2. Vaststaat dat er op 27 maart 1998 een openbare vergadering van het (voorlopig) algemeen bestuur van het waterschap heeft plaatsgevonden waarbij de pers aanwezig was. De dijkgraaf van het waterschap heeft tijdens deze vergadering aangegeven dat er een klacht bij de officier van justitie zou worden ingediend jegens verzoeker wegens smaad en/of belediging van het waterschap. Op 28 maart 1998 stond er een artikel over de vergadering in de Provinciale Zeeuwse Courant met als kop "Dijkgraaf Zeeuwse Eilanden klaagt bezwaarmaker aan wegens smaad" met daarbij een foto van verzoeker. Op 30 maart 1998 heeft de dijkgraaf de klacht wegens smaad en/of belediging ingediend bij de officier van justitie. Nadat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 9 april 1998 het beroep dat verzoeker had ingediend inzake het verloop van de waterschapsverkiezingen, ongegrond had verklaard, heeft het waterschap in overleg met de officier van justitie besloten de klacht in te trekken.
3. Het geschil tussen verzoeker en het waterschap inzake de waterschapsverkiezingen dat aan de bestuursrechter was voorgelegd, spitste zich toe op de oproepingskaarten die verzoeker had ontvangen. Verzoeker had twee oproepingskaarten ontvangen. Eén voor de categorie ingezetenen die was gesteld op het huidige adres en één voor de categorie ongebouwd, die was gesteld op het vorige adres van verzoeker. Om zijn stem voor beide categorieën uit te kunnen brengen moest verzoeker zich bij twee verschillende stembureaus vervoegen. Verzoeker heeft in zijn beroepschrift aangegeven dat hij, naast de oproepingskaart voor de categorie ingezetenen, een oproepingskaart voor de categorie eigenaar gebouwd op zijn huidige adres had moeten ontvangen omdat hij sinds augustus 1997 zijn nieuwbouwwoning had betrokken en zijn nieuwe adres in augustus 1997 aan de gemeente en aan het kadaster had doorgegeven. Verzoeker heeft in een uitzending van de Regionale Omroep Zeeland zijn beroepschrift toegelicht en daarbij aangegeven dat hij een onjuiste oproepingskaart had ontvangen waarmee hij ten onrechte voor het uitbrengen van zijn stem naar een ander stembureau (in het kiesdistrict van zijn vorige woning) moest. Het waterschap heeft in eerste instantie in de brief van 18 maart 1998 en later in het verweerschrift aangegeven dat er geen sprake was van onjuiste oproepingskaarten of een onjuist stembureau. De oorzaak van het verschil in adressering van de oproepingskaarten was gelegen in het feit dat voor de categorie ingezetenen het waterschap gebruik maakt van de naw (naam, adres, woonplaats) gegevens uit het bestand van de Gemeentelijke Basisadministratie en voor de categorie ongebouwd van de naw-gegevens uit de kadastrale registers. Een en ander volgens de geldende bepalingen. Op het moment dat het kadaster de gegevens aanleverde was de mutatie inzake de verhuizing van verzoeker nog niet verwerkt (in tegenstelling tot de gegevens in het bestand van de GBA). Daarom was de oproepingskaart naar het oude adres van verzoeker gestuurd.
Het waterschap achtte de uitlatingen die verzoeker in de media had gedaan onjuist.
4. In reactie op de klacht heeft het waterschap aangegeven dat de onjuiste uitlatingen in de media van verzoeker over het verloop van de waterschapsverkiezingen, waarvan de suggestie uitging dat het bij het waterschap een "rommeltje" zou zijn, voor het waterschap aanleiding waren te veronderstellen dat verzoeker de opzet had het waterschap in een kwaad daglicht te stellen. Het kwam het waterschap daarom juist voor om door middel van een klacht een strafrechtelijk onderzoek te laten entameren naar de vraag of het algemeen belang ermee gediend zou zijn om verzoeker te vervolgen wegens smaad en/of belediging.
5. Het is begrijpelijk dat het waterschap de uitlatingen die verzoeker in de media had gedaan niet onweersproken wilde laten. Het getuigt daarentegen niet van de vereiste zelfbeheersing en professionaliteit dat de dijkgraaf, in plaats van (bijvoorbeeld) op de openbare vergadering van 27 maart 1998 het beeld dat verzoeker had geschapen te corrigeren en te verwijzen naar de lopende procedure bij de bestuursrechter, heeft besloten op genoemde vergadering mee te delen dat een klacht wegens smaad en/of belediging zou worden ingediend. De mededeling dat een dergelijk klacht zou worden ingediend staat in geen verhouding tot het doel dat de dijkgraaf kennelijk bij het doen van de mededeling voor ogen stond, namelijk het publiek duidelijk te maken dat de uitlatingen die verzoeker had gedaan en de suggestie die daarvan uitging niet juist waren.
De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van de dijkgraaf van het waterschap Zeeuwse Eilanden is gegrond.