2000/161

Rapport

Op 16 maart 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer B. te Nijmegen en zijn zoon de heer Be. te Beuningen, ingediend door de heer B., met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid (de burgemeester van Nijmegen), werd een onderzoek ingesteld.

Op grond van de door verzoekers verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:

1. Verzoeker, die met zijn zoon ervan getuige was dat twee politieambtenaren van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid in de nacht van 21 op 22 februari 1998 een jongen en een meisje - volgens verzoeker zonder aanleiding - sloegen, klaagt er namens zijn zoon over dat één van deze politieambtenaren - nadat zijn zoon aangaf te willen getuigen over het voorval - tegen zijn zoon heeft gezegd: "Als je niet opdondert, dan sla ik jou ook in mekaar."

2. Verzoeker klaagt er verder zelf over dat dezelfde politieambtenaar - nadat verzoeker tegen de ambtenaar had gezegd dat hij met hem vandoen zou krijgen als hij zijn zoon zou aanraken - tegen hem heeft gezegd: "Dan krijg jij ook een pak slaag."

3. Ook klaagt verzoeker erover dat een met naam genoemde politieman hem over dit voorval heeft gebeld op zijn geheime telefoonnummer, waardoor zijn privacy werd aangetast.

4. Voorts klaagt verzoeker erover dat een politieambtenaar van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid op 22 februari 1998 zonder aanleiding met een zaklamp in zijn auto heeft geschenen.

5. Ten slotte klaagt verzoeker erover dat het regionale politiekorps Gelderland-Zuid zijn klachten, die hij op 26 februari 1998 mondeling heeft ingediend, tot op het moment dat hij zich tot de Nationale ombudsman wendde, nog niet heeft afgedaan.

Achtergrond

Klachtregeling politie Gelderland Zuid

Artikel 4, eerste lid:

"De klachtbehandeling kent drie onderdelen:

a. informele bemiddeling van mondelinge klachten die naar tevredenheid van klager door de politie worden afgedaan en die niet geregistreerd worden;

b. formele bemiddeling van schriftelijke klachten door de politie, die naar tevredenheid van klager worden afgedaan en geregistreerd worden;

c. formele behandeling van schriftelijke klachten die door de korpsbeheerder worden afgedaan, zonodig na advies van de klachtencommissie, en geregistreerd worden."

Artikel 9: Termijnen

"1. De afronding van de formele bemiddeling van de klacht vindt plaats binnen 4 weken.

2. De formele behandeling van de klacht vindt plaats binnen 6 weken en binnen 10 weken bij inschakelen van de klachtencommissie door de korpsbeheerder.

3. Indien de afdoening niet binnen de hiervoor genoemde termijnen kan plaatsvinden, wordt hiervan mededeling aan de indiener van de klacht en de betrokken ambtenaar gedaan met opgaaf van redenen. Daarbij wordt tevens aangegeven binnen welke termijn alsnog afdoening te verwachten valt."

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Arnhem over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Drie betrokken ambtenaren en de heer Be. hebben een verklaring afgelegd tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

Verzoeker en twee betrokken ambtenaren deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

De korpsbeheerder en de derde betrokken ambtenaar gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 22 februari 1998 hielden Ba., H. en S., ambtenaren van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid, voor het hoofdbureau te Nijmegen een persoon aan als verdachte van wederspannigheid en het beledigen van een politieambtenaar in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. Bij de aanhouding van de verdachte werd geweld toegepast. Verzoekers, B., de indiener van het verzoekschrift, en zijn zoon Be., waren getuige van deze aanhouding. De aangehouden verdachte werd op 22 februari 1998 door de politie

verhoord. In het proces-verbaal van zijn aanhouding is als zijn verklaring opgenomen dat hij de politie had uitgescholden en dat hij zich tegen zijn aanhouding had verzet door om zich heen te schoppen en te slaan waarbij hij een betrokken politieambtenaar in het gezicht raakte.

2. B. diende op 26 februari 1998 mondeling een klacht in bij het regionale politiekorps Gelderland-Zuid. Van deze klacht werd door politieambtenaar N. een rapport opgemaakt dat als verklaring van B. onder meer inhield:

"In de nacht van zaterdag op zondag 22 februari 1998 zat ik in mij auto voor het politiebureau te wachten.

Mijn zoon en zijn kennissen waren binnen in de hal. Mijn zoon wilde aangifte doen. Ik zat belachelijk lang te wachten wel 3 kwartier. Mijn zoon en zijn drie kennissen kwamen terug bij mij in de auto zitten, want er was geen tijd om de aangifte van mijn zoon op te nemen. Wij zaten met ons vijven in de auto en zagen, dat er een groep mensen het bureau uitgezet werd. Ik had gezien, dat die mensen in de hal van het bureau zaten.

De mensen werden het bureau uitgezet door een politieman, die naar ik dacht, X heet en een blonde politieman. Ik zag, dat de politiemensen in discussie waren met de groep mensen. Ik dacht 2 meisjes en drie jongens. Ik kon niet horen wat er werd gezegd.

Vervolgens zag ik, dat de blonde politieman zonder aanleiding een van die jongens in het gezicht sloeg. Ik zag, dat die jongen terug sloeg naar de blonde politieman. Ik zag, dat politieman X ook begon te slaan, een meisje van die groep kreeg ook klappen van die blonde politieman.

Ik vond datgene wat ik zag niet door de beugel kunnen. Die politiemannen speelden voor eigen rechter. Wij zijn vervolgens uit de auto gestapt en naar die politiemannen en die groep toegelopen.

Ik zei tegen die blonde politieman: Je moet je handen thuis houden. Een van de jongens uit de groep vroeg of wij wilden getuigen over wat wij hadden gezien. Mijn zoon zei: Dat doe ik wel. Vervolgens zei die blonde politieman: Als je niet opdondert, dan sla ik jou ook in mekaar. Toen ik daarop tegen die blonde politieman zei, dat als hij mijn zoon zou aanraken het ook met mij van doen zou krijgen, kreeg ik als antwoord: Dan krijg jij ook een pak slaag. In de tussentijd waren er meerdere, ik dacht een stuk of acht, politiemensen bij gekomen. Mijn zoon en zijn kennissen en ik zijn toen weggegaan.

Ik doe hierbij klacht over (…) de bedreiging en intimidatie door de politie ten opzichte van mij, toen ik daar wat van zei.

(…)

Voorts dien ik een klacht in tegen inspecteur van politie V. Ik ben door deze op mijn geheime telefoonnummer thuis, dus privé, lastig gevallen. Ik werd op maandagavond door hem gebeld. Daar er voor mij, door de heer G. al een afspraak met u was gemaakt over bovenstaande zaak, wenste ik hem niet te woord te staan.

V. vertelde mij, dat ik het verkeerd had gezien. Hij loog dus tegen mij. (…) V. zegt, dat een politieman zou zijn geschopt, dat is dus niet gebeurd.

Ik ben consequent in dit soort dingen. De politie kan niet zomaar zijn gang gaan en doen alsof zij niet fout is geweest. Ik heb in dat opzicht geen enkel vertrouwen in de politie. Ik ben al jaren op diverse manieren door de politie onheus behandeld en nu zal er ook wel niks van terechtkomen.

(…)

Afgelopen zondagavond, omstreeks 21.30 uur, parkeerde ik mijn auto thuis voor mijn woning aan de K.-straat. Ik zag, dat 2 politiemensen naar mijn auto liepen, terwijl ik net uitstapte. Zij liepen mij voorbij en een van die mensen, hij droeg laarzen, scheen met zijn zaklamp achter in mijn auto. Zij vertelden mij even later, dat ze zijn auto (een busje) om die tijd verdacht vonden. Ik doe bij deze klacht tegen die politiemensen, omdat ik mij gediscrimineerd en in mijn bewegingsvrijheid belemmerd voel."

3. De klachtencoördinator van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid bevestigde bij brief van 9 maart 1998 aan B. de ontvangst van zijn klacht van 26 februari 1998.

4. Politieambtenaar V., vermeldde in een rapport van 8 april 1998 onder meer:

"Van zaterdag 21 -- op zondag 22 februari 1998 had ik, V., inspecteur van politie, nachtdienst. Ik was die nacht hulp-officier van justitie en was in het districtsbureau.

Op een gegeven moment werd ik gewaarschuwd dat er op het bordes en vlak voor het bordes van het bureau wat onregelmatigheden waren. Toen ik in de hal van het bureau kwam zag ik dat Ba. en H. het bureau binnen kwamen. Van hen hoorde ik wat er zich had afgespeeld.

(…)

Ik zag dat Ba. licht gewond was. (dienstoverhemd beschadigd en lichte verwonding aan zijn gezicht).

Op maandag 23 februari 1998 had ik middagdienst. Bij aanvang dienst vond ik op mijn bureau een briefje van G. Daarop stond dat B., wonende te Nijmegen, (…) klacht wilde doen van bovengenoemd incident. G. had de naam van N. en van mij aan de klager in spe doorgegeven. Op het briefje stond geen telefoonnummer. Omdat ik de bewuste nacht dienst had gehad leek het mij handig dat ik contact met klager zou opnemen. Ik heb toen in het telefoonboek het telefoonnummer van B. opgezocht. (Klager had dus geen geheim nummer).

Vervolgens belde ik klager om een en ander met hem door te spreken en een afspraak met hem te maken. Zijn eerste reactie was dat ik zijn telefoonnummer niet kon weten. Toen ik hem vertelde dat ik dat nummer gewoon uit de gids had gehaald ontstak hij in woede en zei dat dit niet kon. Ook gaf hij mij aan niet met mij te willen praten, omdat ik hem had gezegd dat ik die nacht dienst had gehad. Hij vond mij daarom partijdig en wenste verder geen contact met mij. Vervolgens heb ik het gesprek verbroken."

5. Br., politieambtenaar van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid, maakte een verslag van het gesprek dat hij op 19 augustus 1998 voerde met de heer B.

In dit verslag stond onder meer vermeld:

"Resultaat gesprek: TEVREDEN (…)

Bijz.gesprek: Klager gaf op voorhand aan geen vertrouwen in onderzoek te hebben.

Ik heb het idee dat ik de klacht naar tevredenheid heb afgehandeld. (…) In het onderzoek is niet boven water gekomen wie en wat een politieman in bedreigende zin tegen klager heeft gezegd met de woorden: "Dan krijg jij ook een pak slaag". (…)

Visie en reactie chef onderdeel:

Klacht: (…) Ongegrond (…)

Wat is geleerd van de klacht? Is te lang blijven liggen"

6. De chef van het district Stad Nijmegen deelde bij brief van 24 augustus 1998 aan B. onder meer mee:

" Ik heb er kennis van genomen dat op 19 augustus 1998 de klacht met u uitvoerig is besproken door de inspecteur van politie Br. Tijdens dit gesprek zijn de feiten en omstandigheden, die aanleiding gaven tot uw uit meerdere punten bestaande klacht, uitvoerig meegedeeld en toegelicht.

In dat gesprek heeft inspecteur Br. u al verontschuldigingen aangeboden voor de te lange afhandelingstijd van de klacht. Ik sluit mij hierbij aan.

Ik vertrouw erop dat hiermee uw klacht voldoende is behandeld. Mocht dit onverhoopt niet zo zijn dan dient u mij dit binnen twee weken schriftelijk te berichten, in welk geval de korpsbeheerder over zal gaan tot formele afhandeling van uw klacht."

7. B. deelde bij brief van 14 september 1998 aan het regionale politiekorps Gelderland-Zuid zijn ongenoegen mee over de contacten die hij - ook in het verleden - had gehad met de politie.

8. De klachtencoördinator van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid liet B. bij brief van 21 september 1998 weten dat hij uit de brief van B. van 14 september 1998 had begrepen dat B. van mening was dat zijn klachten niet voldoende waren behandeld. Hij vroeg daarbij aan B. om te verduidelijken waarom de behandeling van zijn klacht was tekort geschoten. De klachtcoördinator gaf in zijn brief voorts een samenvatting van de klachten van B. en vroeg hem te berichten of deze samenvatting juist was.

9. B. deelde het regionale politiekorps Gelderland-Zuid bij brief van 12 oktober 1998 onder meer mee:

"Uw behulpzaamheid is tegenstrijdig met de werkelijkheid, Het schijnt dat het moeilijk is om een besluit te nemen. U kunt de zaak net zo lang traineren als U wilt, maar Uw hautaine en arrogante manier van werken, werkt niet in Uw voordeel. Daarnaast ben Ik niet van plan om met het hele buro te gaan praten.

Ik adviseer U alleen om een reële weergave te maken van mijn klacht daar ik U er anders persoonlijk verantwoordelijk voor stel.

Het schijnt dat mijn klacht nog niet duidelijk genoeg Is. Dus kort samengevat:

* Ondermijning van het rechtsgevoel van de burger.

* Ondermijning van de wetgeving,

* Ondermijning van onze democratie, daar U eigen wetten er op na houdt,

Zover ik geïnformeerd ben Is de wetgeving ook voor U van toepassing, betreffende inspekteur V., klacht d.d., 26-02-1998, in-ti-mi-da-tie, dat is de klacht en voor de derde maal. Het gaat NIET over de fout van de P.T.T. betreffende mijn telefoonnummer."

10. De klachtencoördinator van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid deelde B. bij brief van 20 oktober 1998 mee dat zijn klacht ter formele behandeling aan de korpsbeheerder zou worden gezonden.

B. Standpunt verzoekers

1. Het standpunt van verzoekers staat weergegeven onder klacht en komt tevens naar voren onder FEITEN.

2. B. deelde bij brief van 10 juli 1999 in aanvulling op zijn verzoekschrift onder meer het volgende mee:

"De bedreiging is juist gedaan, vanwege punt 1 (de wijze van aanhouden van een verdachte, zie FEITEN onder 1; N.o.), omdat mijn zoon zich opgaf als getuige, het één sluit het ander niet uit. (…)

Betreffende mijn telefoonnr: deze is door een fout van de P.T.T. in het telefoonboek gekomen, dit is via een ander telefoonnr weer opgelost. Mijn telefoonnummer was destijds (…).

Waar het wel om ging, ik heb hem medegedeeld dat ik niet lastiggevallen wilde worden door mensen van hen.

Hij vertelde: ik had het allemaal verkeerd gezien, de "verdachte" had bekend. Ik zei hierop: of je hebt het hem zo verteld - de persoon was aangeschoten, carnaval - of je hebt de zaak gemanipuleerd. Ik zei hem verder, dat ik juist had gezien en daarbij blijft het anders vertel jij dat maar in Arnhem (O.M.) hierna gooide hij de telefoon erop."

C. Standpunt korpsbeheerder

1. De beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid liet in reactie op de klacht bij brief van 28 juni 1999 weten welk besluit hij op 24 juni 1999 had genomen op de klacht van verzoekers. Dit besluit hield onder meer in:

"De feiten

In aanmerking nemende betreffende de klachtpunten

(…) (intimidatie en bedreiging door de politie) dat:

• Op 22 februari 1998 omstreeks 03:50 uur 4 mannen en 1 vrouw zich bevonden in het hoofdbureau van politie te Nijmegen;

• Deze personen zich in het bureau zodanig misdroegen, dat zij daaruit door dienstdoende ambtenaren verwijderd werden;

• Deze personen zich tegen deze verwijdering verzetten;

• 1 man uit deze groep een politieambtenaar mishandelde en daarom werd aangehouden.

(…) (lastig vallen van klager op een geheim telefoonnummer) dat:

• Op 23 februari 1998 inspecteur V. contact zocht met klager, teneinde diens klacht met hem te bespreken;

• Dat inspecteur V. het telefoonnummer van klager zocht en vond in het door PTT Telecom BV. uitgegeven telefoonboek.

In aanmerking nemende betreffende klachtpunt

(…) (discriminatie en belemmering van bewegingsvrijheid door in auto schijnen met zaklamp) dat:

• Uit de politieadministratie niet blijkt dat op 22 februari 1998 door de politie ten aanzien van klager enige vorm van discriminatie dan wel belemmering van diens bewegingsvrijheid heeft plaatsgevonden.

(…)

De overwegingen

Daarbij overwegende ter zake de achtereenvolgens te noemen klachtpunten:

Overwegende ter zake (…) (onnodig gewelddadig optreden door politieambtenaar) en ter zake (…) (intimidatie en bedreiging door de politie) dat:

• De omstandigheden die aanleiding gaven tot de verwijdering uit het politiebureau van de zich misdragende personen alsmede de daaropvolgende aanhouding van een man, door de betrokken ambtenaren zijn gerapporteerd in het Bedrijfsprocessen Systeem;

• Ter zake de mishandeling van een ambtenaar een proces-verbaal is opgemaakt (…);

• Noch uit de rapportage noch uit het proces-verbaal blijkt dat door enige politieambtenaar in deze onnodig gewelddadig is opgetreden;

• Niet is gebleken dat klager door een politieambtenaar is geïntimideerd dan wel bedreigd.

Overwegende ter zake (…) (lastig vallen van klager op een geheim telefoonnummer) dat:

• Het in de rede lag dat een functionaris van de politie contact zou opnemen met klager, aangezien klager een klacht over politieoptreden had ingediend;

• Het feit dat inspecteur V. het telefoonnummer van klager aantrof in het door PTT Telecom BV. uitgegeven telefoonboek, aantoont dat dit telefoonnummer niet geheim was;

Overwegende ter zake klachtpunt

(…) (discriminatie en belemmering van bewegingsvrijheid door in auto schijnen met zaklamp) dat:

• Niet is gebleken dat de door klager genoemde actie van de zijde van de politie daadwerkelijk heeft plaatsgevonden;

• Overigens het belichten van het interieur van een op de openbare weg geparkeerde auto niet als discriminatie of belemmering van bewegingsvrijheid kan worden aangemerkt.

(…)

Het besluit

(…) Besluit ik, dat de klachten van de heer B. op alle punten ongegrond zijn."

2. Bij zijn reactie op de klacht voegde de korpsbeheerder een kopie van een pagina uit het telefoonboek van de gemeente Nijmegen. Op deze pagina stonden de naam en het adres van B. met daarachter het telefoonnummer dat in de brief van B. van 10 juli 1999 is genoemd (zie STANDPUNT VERZOEKERS onder 2.).

D. verklaring van betrokken ambtenaar Ba.

Betrokken politieambtenaar Ba. verklaarde op 14 juli 1999 telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman het volgende:

"Mijn voornaam is X en ik heb blond haar.

In de bewuste nacht waren er problemen geweest in de stad. Een groep jongeren die daarbij betrokken was, kwam naar het politiebureau waar ik dienst had. Zij zijn op enig moment uit het politiebureau verwijderd. Buiten, op de stoep voor het bureau, is één van die jongeren aangehouden wegens belediging van politieambtenaren. Bij de aanhouding begon de man zich te verzetten. Collega's S. en H. - beiden ook blond haar - pakten de man vast. Hij bleef zich verzetten en schopte in het rond. Hij werd vervolgens naar de grond gewerkt, maar bleef schoppen. Ik probeerde de benen van de man vast te pakken om te voorkomen dat hij mijn collega's zou schoppen. Daarbij kreeg ik een trap in mijn gezicht. Vervolgens is de man het bureau binnengebracht. Deze man heeft later een bekennende verklaring afgelegd en mij excuses aangeboden. Hij heeft geen klacht ingediend.

Toen dit alles gebeurde kwamen verschillende collega's uit het bureau naar buiten. Ik weet niet wat zij gedaan of gezegd hebben. Ik weet ook niet meer wie die collega's waren.

Tijdens het voorval voor het bureau heb ik gezien dat er één of twee mannen uit een auto waren gestapt. Ik ken en kende deze mannen niet. Ik weet inmiddels dat de klager een bekende van de politie is. De man is ook bekend op ons bureau, maar ik had nooit eerder met hem van doen gehad.

Ik weet nog dat die man of mannen zich op één of andere manier met de aanhouding bemoeiden. Ik herinner mij niet wat zij deden. Ik weet alleen dat één of twee mannen kwamen aanlopen en iets zeiden. Ik weet niet tegen wie zij zich richtten. Ik weet ook niet wat ze gezegd hebben. Ik had mijn aandacht bij de aanhouding en had net een trap gehad en was bebloed in mijn gezicht.

Mijzelf kennende zou het kunnen zijn dat ik iets heb gezegd zoals verzoeker stelt, maar ik weet dit niet. Ik zeg dit soort dingen niet vaker, maar ik kan mij voorstellen dat iedere politieman zoiets zegt in zo'n situatie."

E. verklaring van betrokken ambtenaar H.

Betrokken ambtenaar H. verklaarde op 30 september 1999 telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman het volgende:

"Ik heet H. Ik heb blond haar. Mijn collega's S. en Ba. zijn ook blond.

In de nacht van 21 op 22 februari 1998 was er een groep jongenlui - jongens en meisjes - van vier tot zes personen in het hoofdbureau van politie te Nijmegen. Ik was op dat moment een aangifte aan het opnemen in een van de kamers, die grenzen aan de receptie van het bureau. Een aantal mensen zat te wachten in de hal van het bureau totdat zij geholpen zouden worden. De groep jongelui maakte vanaf het moment dat zij binnen waren gekomen veel lawaai. Zij maakten zoveel lawaai dat ik door het rumoer werd gestoord om mijn werk goed te kunnen doen De groep jongelui wenste aangifte te doen in verband met een diefstal of een onenigheid bij een discotheek. Zij maakten ons kenbaar dat wij door moesten werken en haast moesten maken met het opnemen van andere aangiften, zodat zij snel aangifte konden doen.

Ik ging vervolgens samen met collega's Ba. en S. naar de jongelui in de hal. Ik weet niet meer precies wat wij toen precies tegen deze groep hebben gezegd, maar wij maakten hun in ieder geval duidelijk dat zij rustig op hun beurt moesten wachten. Ik herinner me dat er toen denigrerende opmerkingen werden gemaakt aan het adres van de politie. Opmerkingen in de trant van: "Die kutwouten moeten maar eens een beetje doorwerken. Nooit zijn ze op tijd, als je ze nodig hebt".

Vervolgens ben ik verder gegaan met het opnemen van de aangifte. De jongelui bleven echter schreeuwen dat wij moesten opschieten en dat zij geholpen wilden worden. Ook schreeuwden zij "klootzakken" of woorden van dergelijke strekking. Wij gingen vervolgens weer naar de jongelui en vroegen hen om - wanneer zij geen geduld hadden - de volgende dag terug te komen voor het doen van aangifte. Ook bleek ons toen dat de jongelui gedronken hadden. Hun adem rook naar inwendig gebruik van alcohol. De groep werd steeds onrustiger en kon zich kennelijk niet gedragen. Allerlei opmerkingen werden naar ons geschreeuwd. Uiteindelijk zetten wij de jongelui uit het politiebureau, omdat zij maar door bleven schreeuwen en schelden. Omdat zij het bureau niet wilden verlaten, zijn zij er door ons uit gezet.

Buiten het bureau werd de groep steeds grover en maakte zij aanstalten om terug te gaan in het bureau. Wij hebben de groep toen weggeduwd richting de parkeerplaats voor het bureau. De groep bleef recalcitrant. Er ontstond een situatie van duwen en trekken tussen ons en de groep jongelui. Zij bleven schelden. Op een gegeven moment zeiden mijn collega's en ik "Nu opdonderen allemaal. Wegwezen hier." Ik weet niet meer wat wij letterlijk zeiden, maar ik denk zeker dat wij zeiden dat ze moesten "oprotten" of dergelijke woorden. Wij hebben de groep eigenlijk aangesproken in een soort bewoording die zij de gehele tijd al bezigden. Eén van de jongens nam nog een gevechtshouding tegen mij aan. Uiteindelijk zijn zij weggegaan. De hele actie van het verwijderen uit het bureau duurde in mijn optiek nog geen minuut.

Ik herinner mij, nu anderhalf jaar na dato, niet meer dat er iemand werd aangehouden. Ik heb nu ook niet de beschikking over opgemaakte processen-verbaal en eventuele rapportages. Ik herinner mij ook niet de uitspraken waarover wordt geklaagd. Ik weet alleen dat ik mensen altijd in de taal aanspreek die zij spreken.

Ik herinner mij niet dat er tijdens het verwijderen van de jongelui iemand uit een auto is gestapt en ons heeft aangesproken. Ik herinner me ook geen details meer over wat mijn collega's deden en zeiden. Ik denk dat zij ook de jongelui wegstuurden. Ik weet nog wel dat collega Ba. die nacht aan zijn oog werd verwond.

Nu u mij een stuk uit het proces-verbaal voorleest, kan ik mij inderdaad herinneren dat wij één van de jongelui hebben aangehouden. Als u dit niet had voorgelezen, had ik het mij niet herinnerd."

G. verklaring van betrokken ambtenaar S.

Betrokken ambtenaar S. verklaarde op 20 december 1999 telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman het volgende:

"De gebeurtenis waar u mij naar vraagt is lang geleden. Ik heb eerst in het bedrijfsprocessensysteem moeten kijken en een collega moeten spreken voordat ik mij deze gebeurtenis kon herinneren. Ik kan mij nog weinig details van de gebeurtenis herinneren.

Ik weet nog wel dat het een hele hectische situatie was. Ik was die avond chef van dienst en herinner mij dat het heel druk was. Een paar mensen ging schelden toen zij niet snel genoeg geholpen werden. Zij wilden aangifte doen. Toen zij op zeer grove wijze gingen schelden, zetten wij hen naar buiten. Toen het schelden door één persoon op te grove wijze doorging, hielden wij hem aan. Een collega werd daarbij getrapt en geslagen. Andere mensen die eromheen stonden, gingen zich er verbaal agressief mee bemoeien. Dat weet ik nog zeker. Ik kan mij niet meer herinneren of één persoon of meer personen uit een auto stapte(n) en zich verbaal met de aanhouding ging(en) bemoeien. Ik kan mij ook niet meer herinneren wat er letterlijk werd gezegd.

Ik was op dat moment verschrikkelijk kwaad op het tergende gedrag van die mensen. Ik had iedereen uiterst correct te woord gestaan en iedereen was op correcte wijze uit het bureau verwijderd.

Ik kan mij voorstellen dat er door mij of mijn collega's woorden zijn gebruikt zoals verzoeker weergeeft. Dit zou dan bedoeld zijn om die groep mensen, die zich met de aanhouding ging bemoeien, op afstand te houden en om te voorkomen dat de andere mensen zich verder met de aanhouding gingen bemoeien. Ik had de indruk dat die groep mensen - de omstanders - bij elkaar hoorden. Ik herinner mij echter niet dat die woorden zijn gesproken.

Bij de aanhouding waren ook mijn collega's Ba., die werd getrapt, en H. aanwezig."

f. verklaring van Be.

Be. verklaarde op 15 november 1999 telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman het volgende:

"In de nacht van 21 op 22 februari 1998 ging ik aangifte doen van diefstal van mijn auto. Ik wachtte ongeveer drie kwartier in het politiebureau, maar de politie had op dat moment geen tijd om mijn aangifte op te nemen. De politie had ook geen tijd om een aangifte van mishandeling van een mij onbekende jongen op te nemen. Die jongen was met een andere jongen en drie meisjes in het politiebureau. Op een gegeven moment gingen wij naar buiten en stapten in de auto. Ik was samen met mijn vader, mijn vrouw en twee vrienden. De auto stond voor het politiebureau op ongeveer 20 meter van de ingang.

Voordat wij wegreden, zag ik dat die jongen die aangifte van mishandeling wilde doen, het bureau werd uitgezet. Mijn vader vond dat de politie dat niet zomaar kon doen en stapte uit de auto. Hij bleef op de stoep staan op een afstand van ongeveer 10 meter van de jongen en de agenten. Mijn vader zei tegen de agenten dat zij dat niet konden maken. Hij maakte een paar maal dit soort opmerkingen.

Een agent die een embleem of iets dergelijks liep te zoeken - die hij kennelijk tijdens het uit het bureau zetten van die jongen was verloren - zei tegen mij: "Ga maar weg anders krijg jij ook klappen." Hij zei dat alleen tegen mij. Ik stond naast mijn vader en had niets gezegd. Er was geen enkele aanleiding voor die opmerking. De schermutseling met die jongen was ook al voorbij. Ik vroeg de agent toen waarom ik moest weggaan. Hij zei toen dat ik weg moest gaan en dat ik moest oprotten. Hij zei dit niet vriendelijk. Nadat de agent had gezegd dat ik weg moest gaan of anders klappen zou krijgen, zei mijn vader dat hij dat maar moest doen. Of de agent hierop reageerde kan ik mij niet meer herinneren. Ik probeerde mijn vader te bedaren en wij zijn toen in de auto gestapt en weggereden.

De agent die de opmerkingen maakte was betrokken bij het incident met die jongen. Meer kan ik mij niet herinneren van deze agent. Ik heb niet gezien dat hij gewond was.

Mijn vrouw en vrienden die in de auto zaten, vertelden aan mij niet te hebben gehoord wat er tussen mijn vader, mij en de agent werd gesproken. Er werd door ons niet echt hard gesproken. Wel zeggen zij alles te hebben gezien."

H. Reactie verzoekers

B. deelde een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman in een telefoongesprek van 4 januari 2000 mee dat hij het niet eens was met de inhoud van de verklaringen van de betrokken ambtenaren. Hij deelde mee dat hij de juiste gang van zaken had omschreven.

Beoordeling

I. Algemeen

Op 22 februari 1998 hebben Ba., H. en S., ambtenaren van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid voor het hoofdbureau te Nijmegen een persoon aangehouden als verdachte van het beledigen van een politieambtenaar en van wederspannigheid. Bij de aanhouding is ambtenaar Ba. aan het gezicht gewond geraakt. Bij de aanhouding van de verdachte hebben de politieambtenaren geweld toegepast. Verzoekers: B., de indiener van het verzoekschrift en zijn zoon Be., zijn getuige geweest van deze aanhouding. B. kon zich niet vinden in de wijze waarop de aanhouding van de hun onbekende persoon heeft plaatsgevonden. Verzoekers zaten in een auto voor het politiebureau en zijn bij het zien van de aanhouding uit de auto gestapt. Zij zijn op korte afstand van de plaats van de aanhouding blijven staan. B. heeft vervolgens tegen de ambtenaren opmerkingen gemaakt over de aanhouding.

II. Ten aanzien van de door de politie gemaakte opmerkingen

1. B. klaagt er namens zijn zoon over dat een politieman die bij de aanhouding betrokken was - nadat zijn zoon had aangegeven te willen getuigen over het voorval - tegen zijn zoon heeft gezegd: "Als je niet opdondert, dan sla ik jou ook in mekaar." B. klaagt er verder over dat dezelfde ambtenaar - nadat verzoeker tegen hem had gezegd dat hij met hem van doen zou krijgen als hij zijn zoon zou aanraken - tegen B. heeft gezegd: "Dan krijg jij ook een pak slaag." Be. heeft verklaard dat een politieambtenaar tegen hem zei dat hij moest oprotten en dat hij zei: "Ga jij maar weg anders krijg jij ook klappen".

2. De beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid heeft laten weten dat niet is gebleken dat B. door een politieambtenaar is geïntimideerd dan wel bedreigd. Hij acht de klacht niet gegrond.

3. Betrokken ambtenaar Ba. heeft verklaard dat hij heeft gezien dat één of twee personen tijdens de aanhouding uit een auto zijn gestapt en dat deze zich met de aanhouding bemoeiden door het maken van opmerkingen. Hij verklaart zich wel te kunnen voorstellen dat hij of zijn collega's in de gegeven omstandigheden de opmerkingen hebben gemaakt die door verzoekers naar voren zijn gebracht. Betrokken ambtenaar H. heeft verklaard dat hij en zijn collega's hebben gezegd dat een groep jongeren moesten opdonderen, wegwezen en oprotten, of dergelijke woorden. H. herinnert zich niet of er personen uit een auto zijn gestapt en welke woorden precies zijn gebruikt. Betrokken ambtenaar S. heeft verklaard dat omstanders zich verbaal agressief met de aanhouding hebben bemoeid. S. herinnert zich niet of er ook omstanders bij zijn geweest die uit een auto zijn gestapt. Hij kan zich niet letterlijk herinneren wat er is gezegd, maar kan zich wel voorstellen dat de woorden zijn gebruikt die verzoekers weergeven.

4. De korpsbeheerder en de betrokken ambtenaren ontkennen niet dat één of meer betrokken ambtenaren de door verzoekers genoemde woorden hebben gebruikt. De betrokken ambtenaren kunnen zich wel voorstellen dat deze woorden en de woorden "oprotten" en "opdonderen" zijn gebruikt.

Op grond hiervan is het voldoende aannemelijk dat de politieambtenaren soortgelijke woorden hebben gebruikt als de woorden die verzoekers naar voren hebben gebracht.

5. Alhoewel het in dit geval op zichzelf begrijpelijk is dat politieambtenaren tijdens de aanhouding - waarbij de verdachte zich heeft verzet en een collega gewond is geraakt - door de emoties van dat moment minder beleefde taal hebben gebruikt, zoals "oprotten" en "opdonderen", is het echter niet juist dat deze termen zijn gebruikt. Politieambtenaren dienen, ook in dit soort situaties, alert te zijn op hun taalgebruik. Het is een vereiste van professionaliteit dat politieambtenaren bij externe contacten in beginsel beleefde taal gebruiken, waarmee zij ook in dit soort situaties in niet mis te verstane bewoordingen omstanders kunnen toespreken.

6. In deze zaak hebben de omstanders zich alleen verbaal met de aanhouding bemoeid. Er was voor de politieambtenaren géén aanleiding om geweld te gebruiken tegen de omstanders. Dat betekent dat de politieambtenaren niet bevoegd waren om geweld te gebruiken. Onder die omstandigheden is het in strijd met het vereiste van professionaliteit en derhalve niet juist dat zij desondanks dreigden met het gebruik van geweld, in welke bewoordingen dan ook.

7. Ambtenaar H. heeft meegedeeld dat hij mensen aanspreekt in de taal waarin hij wordt aangesproken door die mensen. In beginsel is het niet onjuist dat ambtenaren, ter voorkoming van communicatiestoringen, hun taalgebruik aanpassen aan het taalgebruik van mensen die hen aanspreken. Het aanpassen van hun taalgebruik door politieambtenaren mag echter niet zover gaan dat zij daardoor onbeleefde taal gebruiken.

De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.

III. Ten aanzien van het bellen van B. op een geheim telefoonnummer

1. Ook klaagt verzoeker erover dat een met naam genoemde politieman hem over dit voorval heeft gebeld op zijn geheime telefoonnummer, waardoor zijn privacy werd aangetast.

2. De korpsbeheerder acht deze klacht niet gegrond omdat het in de rede lag dat de politie contact zou opnemen met B. in verband met diens ingediende klacht en omdat het telefoonnummer in het telefoonboek stond vermeld. De korpsbeheerder legde een kopie uit het telefoonboek over, waaruit blijkt dat het telefoonnummer van B. in het telefoonboek was opgenomen.

De betrokken ambtenaar heeft gerapporteerd dat hij het telefoonnummer van B. in het telefoonboek had opgezocht.

3. Uit het voorgaande volgt dat de betrokken ambtenaar het telefoonnummer van B. in het telefoonboek heeft gelezen. Verder volgt hieruit dat deze ambtenaar B. telefonisch heeft benaderd om nader over de klacht te spreken. Het is in dit geval niet onjuist dat de ambtenaar in het kader van het klachtenonderzoek B. heeft benaderd op een in het telefoonboek vermeld telefoonnummer van B. Niet valt in te zien dat de privacy van B. hiermee is geschonden.

De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.

IV. Ten aanzien van het schijnen met een zaklamp in de auto van B.

1. Voorts klaagt verzoeker erover dat een politieambtenaar van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid op 22 februari 1998 zonder aanleiding met een zaklamp in zijn auto heeft geschenen. B. deelde mee zich hierdoor gediscrimineerd en in zijn bewegingsvrijheid belemmerd te voelen.

2. De korpsbeheerder heeft meegedeeld dat uit de politieadministratie niet is gebleken dat het door B. gestelde daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Verder liet de korpsbeheerder weten dat het belichten van het interieur van een op de openbare weg geparkeerde auto niet kan worden opgemerkt als discriminatie of als het belemmeren in de bewegingsvrijheid. De korpsbeheerder acht de klacht om die reden niet gegrond.

3. Niet valt in te zien hoe B. door het schijnen met een zaklantaren in zijn auto is gediscrimineerd of is belemmerd in zijn bewegingsvrijheid, indien dit al is gebeurd.

De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.

V. Ten aanzien van de duur van de klachtbehandeling

1. Ten slotte klaagt verzoeker erover dat het regionale politiekorps Gelderland-Zuid zijn klachten, die hij op 26 februari 1998 mondeling heeft ingediend, tot op het moment dat hij zich tot de Nationale ombudsman wendde, nog niet heeft afgedaan.

2. Het volgende staat vast. B. heeft zijn klachten bij de politie ingediend op 26 februari 1998. De chef van het district Stad Nijmegen heeft B. bij brief van 24 augustus 1998 meegedeeld dat de klacht voldoende was behandeld na een uitvoerig gesprek met de een klachtbehandelaar en hij heeft zijn excuses aangeboden voor de lange afdoenings-termijn van de klacht. Nadat verzoeker had laten weten zich niet in deze afdoening van de klacht te kunnen vinden, is de klacht op 20 oktober 1998 aan de korpsbeheerder voorgelegd. Op 24 juni 1999 heeft de korpsbeheerder de klacht afgedaan.

3. Volgens de Klachtregeling politie Gelderland-Zuid (zie achtergrond) worden klachten afgedaan in verschillende fasen. Volgens deze regeling dient een formele bemiddeling van een klacht te zijn afgerond binnen vier weken. Een formele afhandeling van een klacht dient plaats te vinden binnen zes dan wel tien weken na indiening ervan, afhankelijk van de vraag of een klachtencommissie is ingeschakeld. De afdoeningstermijn kan worden verlengd; aan de indiener moet worden meegedeeld binnen welke termijn alsnog afdoening valt te verwachten.

4. In deze zaak heeft het ongeveer zes maanden geduurd voordat de formele bemiddeling was afgerond. Dit is in strijd met de Klachtregeling politie Gelderland-Zuid, zoals ook de chef van het district Stad Nijmegen aan B. heeft meegedeeld. De formele afdoening van de klacht heeft in totaal acht maanden geduurd. Er zijn geen feiten of omstandigheden bekend geworden die een zo lange behandelingsduur kunnen rechtvaardigen.

In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid (de burgemeester van Nijmegen), is gegrond ten aanzien van de door de politie gemaakte opmerkingen en de duur van de klachtbehandeling, en niet gegrond ten aanzien van het bellen van B. op een geheim telefoonnummer en het schijnen met een zaklamp in de auto van B.

Instantie: Regiopolitie Gelderland-Zuid

Klacht:

Bejegening (verzoeker was getuige van voorval tussen politieambtenaren en twee jongeren); privacy verzoeker aangetast; klacht hierover niet afgedaan.

Oordeel:

Niet gegrond